direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigings- en uitwerkingsplan Herenweg 430
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.UP201500001-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Noordwijkerhout werkt, in samenwerking met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM), aan een nieuw (agrarisch) bedrijventerrein aan de Delfweg. Het Structuurplan bedrijventerrein Delfweg (2008) en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenportgemeenten (ISG) leggen hiervoor de basis. Inmiddels is het terrein van de GOM nagenoeg geheel bouwrijp gemaakt en is de ontwikkeling tot bedrijventerrein, specifiek bedoeld voor agrarisch-aanverwante niet-grondgebonden bedrijven, reeds gestart. Naast deze bedrijven komen er Greenportwoningen en de bij het terrein horende landschappelijke inpassingszone. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het gebied.

Eigenaar van de gronden aan de Herenweg 430 wil de voor- en middenzone van de gronden langs de Herenweg reeds ontwikkelen, dit direct ten zuiden van de bestaande bedrijfspercelen aan de Delfweg. Dit wijzigings- en uitwerkingsplan ziet hier op. De reden dat enkel de voor- en middenzone wordt ontwikkeld is dat voor het plan een bollengrondcompensatie geldt zodat het financieel niet mogelijk is om alle gronden van de wijzigingsbevoegdheid te benutten. Op termijn zullen de overige gronden wel worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging nieuw bedrijventerrein aan de Delfweg

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het bedrijventerrein 'Bulb Trade Park' is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' opgesteld. Dit plan is vastgesteld op 26 september 2013 en op 28 november 2013 in werking getreden. Voor de te ontwikkelen bedrijfskavels zijn in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' geen directe bestemmingen opgenomen, maar uit te werken bestemmingen. Een deel van de bestemmingen binnen dit bestemmingsplan zijn inmiddels uitgewerkt. Voor de gronden die deel uitmaken van dit bestemmingsplan geldt nog wel een uit te werken bestemming. Verder zijn in het plan diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Eén van de wijzigingsgebieden in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' is 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Hierdoor kunnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch' worden gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf-Uit te werken'. In paragraaf 2.5wordt nader ingegaan op de vigerende regeling.

In figuur 1.2 is de ligging van het wijzigingsgebied 1 (de rode lijn) weergegeven ten opzichte van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.'.

Het plangebied van dit wijzigings- en uitwerkingsplan bestaat uit de voor- en middenzone van het wijzigingsgebied, en is blauw afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2: Ligging nieuw bedrijventerrein aan de Delfweg

1.3 Doel van dit wijzigings- en uitwerkingsplan

Het totale wijzigingsgebied 1 omvat twee percelen direct ten zuiden van de bestaande bedrijfspercelen aan de Delfweg. Dit wijzigings- en uitwerkingsplan ziet op wijziging van een deel van de gronden ter plaatse van de wijzigingsbevoegdheid naar 'Bedrijf - Uit te werken', daarnaast is dit bestemmingsplan tevens de uitwerking van deze uit te werken bestemming. Hiermee beschikt de eigenaar van de gronden door middel van één besluit over een directe bouwtitel.

1.4 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een deel van de gronden van het wijzigingsgebied 1 ten zuiden van de Herenweg 434. Hierbij zijn de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid aangehouden. Hierbinnen zijn de kadastrale percelen B 3256, B 3578 en B 3767 gelegen. In onderstaande figuur zijn de kadastrale percelen weergegeven.

De totale oppervlakte van het plangebied is circa 1,8 hectare en de afmetingen zijn circa 75 m breed langs de Herenweg en circa 150 m diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0003.jpg"

Figuur 1.3: Percelen plangebied

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigings- en uitwerkingsplan is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de gebiedsvisie uiteengezet. In deze gebiedsvisie wordt ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Tevens wordt in dit hoofdstuk getoetst aan de wijzigings- en uitwerkingsregels.

In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht, zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 gaat daarna in op het vigerende rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. De ontwikkeling wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied, wordt de toekomstige ontwikkeling beschreven en wordt getoetst aan de uitwerking- en wijzigingsregels van het vigerende bestemmingsplan.

2.2 Het plan Delfweg

Het centrale uitgangspunt van de planontwikkeling is het creëren van een bedrijventerrein (voor agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven) als een compacte knoop waarbij de relatie met het omliggende landschap gewaarborgd blijft.

De structuur van het nieuwe bedrijventerrein moet flexibiliteit en vitaliteit bieden en moet tot vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaande bedrijventerrein leiden. Het gewenste beeld wordt gevormd door een goede inpassing van het bedrijventerrein in het bollenlandschap.

Een deel van de bestaande bollengrond gaat door de ontwikkeling van het bedrijventerrein verloren. Deze gronden worden elders gecompenseerd. Er wordt hier echter wel bewust mee omgegaan: alleen nieuwe of uitbreidende bollengerelateerde bedrijven kunnen hier een plaats krijgen.

Ten zuiden van het nieuwe bedrijventerrein is een zone voor landschappelijke inpassing voorzien, gecombineerd met maximaal 30 Greenportwoningen. De landschappelijke inpassingzone met daarin Greenportwoningen vormt de afronding van de zuidelijke rand van het bedrijventerrein in aansluiting op het open bollenteeltgebied.

Ten behoeve van deze planontwikkeling zijn een stedenbouwkundig plan (2011) en een beeldkwaliteitplan (2013) opgesteld (Bosch Slabbers Landschapsarchitecten). In Bijlage 1is het beeldkwaliteitplan opgenomen. In figuur 2.1 is een impressie opgenomen van het stedenbouwkundigplan bedrijventerrein Delfweg. De kaders uit deze plannen zijn vertaald in de uit te werken bestemmingen en wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Delfweg e.o.”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0004.png"

Figuur 2.1: Indicatieve bedrijventerrein (Bron: Beeldkwalteitsplan 'Delfweg Noordwijkerhout', Bosch Slabbers d.d. 26 september 2013, pagina 86)

2.3 Bestaande situatie plangebied

De gronden van het plangebied zijn in het verleden gebruikt voor bollenteelt, agrarische bebouwing en wonen. Momenteel worden de gronden gebruikt voor de opslag van spoelzand. Een deel van het perceel ligt braak.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de woning aan de Herenweg 434 en zijn de bestaande bedrijfspanden gelegen aan de Delfweg. De westgrens is de Herenweg. Ten zuiden van het plangebied is de ontsluitingsweg gerealiseerd die haaks op de Herenweg ligt en aansluit op de Luchterweg. Ten zuiden van deze weg worden de gronden tevens ontwikkeld als agrarisch bedrijventerrein. Ten oosten van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein 'Delfweg'.

Het plangebied bestaat uit de voor- en middenzone van het perceel aan de Herenweg. De totale oppervlakte van het plangebied is circa 1,8 ha.

2.4 Toekomstige situatie

In de beoogde situatie wordt ruimte geboden aan nieuwe bedrijvigheid. Het nieuwe bedrijventerrein is bedoeld voor enkel agrarische niet-grondgebonden bedrijven. Deze bedrijven hebben vaak een directe relatie met de omgeving en zijn gekoppeld aan de Greenport Duin- en Bollenstreek. De nieuwe bedrijven zorgen voor een omlijsting van de rommelige achterkanten van de bedrijven aan de Delfweg.

Om te komen tot een efficiënte en/of kwalitatief hoogwaardigere verkaveling is door Bosch Slabbers het Beeldkwaliteitsplan 'Delfweg Noordwijkerhout' opgesteld. Dit document geeft richtlijnen ten aanzien van de toekomstige inrichting van het gebied. De exacte verkaveling en positionering van de bebouwing ligt echter nog niet vast. Wel moeten de regels van voorliggend uitwerkings-/en wijzigingsplan in acht worden genomen. Het Beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Mogelijk worden eerst de gronden grenzend aan de Herenweg ingevuld. Op langere termijn worden ook de andere gronden ontwikkeld. De strategie is om de voor- en middenzone zo vorm te gegeven dat de ontwikkeling van het overige terrein mogelijk blijft en kunnen voldoen aan de wijzigingsregels. Dit is ook mogelijk door de waterscheiding. In figuur 2.2 is een indicatieve verkavelingstekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0005.png"

Figuur 2.2: Impressie indicatief verkavelingsplan

2.5 Toetsing aan het vigerende bestemmingsplan

Planvorm

In dit wijzigings- en uitwerkingsplan wordt voor een deel toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheidregels en de uitwerkingsverplichtingen uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o'. Indien de andere gronden binnen de uitwerkings-/wijzigingsgronden ontwikkeld worden kan opnieuw gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. In de regels is namelijk niet opgenomen dat de gronden in één plan ontwikkeld dienen te worden.

De wijzigingsbevoegdheid 1 wordt toegepast om de gronden te wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijf - Uit te werken'. Dit is op basis van artikel 21.3 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o'.

De bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' wordt vervolgens op grond van artikel 11 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o' uitgewerkt naar de bestemming 'Bedrijf'.

Toetsing aan wijzigingsregels

Een wijzigingsplan dient te voldoen aan de wijzigingsregels van het vigerende bestemmingsplan, dit zoals geregeld in artikel 21.3 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o'. Onderstaand is deze toetsing beschreven. De conclusie is dat aan alle eisen ten aanzien van de bestemmingswijziging wordt voldaan.

Wijzigingsregels: Artikel 21.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 1   Toetsing  
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1', indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming van de gronden naar de bestemming "Bedrijf - Uit te werken", indien dit voor een efficiëntere en/of kwalitatief hoogwaardigere verkaveling van het omliggende te realiseren bedrijventerrein wenselijk en/of noodzakelijk is; waarbij geldt dat:   De bestemming wordt gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' en vervolgens via de uitwerkingsregels bestemd als 'Bedrijf'. Aan deze wijzigingsregels wordt voldaan.

De wijziging heeft betrekking op een efficiënte en kwalitatieve verkaveling omdat deze percelen onderdeel vormen van het eindbeeld van het te realiseren bedrijventerreinen. Aan deze wijzigingsregel wordt voldaan.  
a. in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 onder e., tevens een bedrijfsverzamelgebouw is toegestaan waarbinnen units zijn gevestigd met een kleinere omvang dan in dat lid genoemd, bestemd voor kleinschalige agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven;   Dit houdt in dat op perceel een bedrijfsverzamelgebouw is toegestaan waarin meerdere bedrijven gevestigd kunnen zijn. Het minimale oppervlakte van een bouwperceel is hierbij niet van belang. Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Aan deze wijzigingsregel wordt voldaan.  
b. de economische uitvoerbaarheid en alle relevante milieuaspecten dienen te zijn gewaarborgd.   In Hoofdstuk 5 en paragraaf 6.1 komen deze aspecten aan bod. De conclusie is dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. De kosten voor de uitvoering liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar. Aan deze wijzigingsregel wordt voldaan.  

Toetsing aan uitwerkingsregels

Een uitwerkingsplan dient te voldoen aan de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan, dit zoals geregeld in artikel 11 van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o'. Onderstaand is deze toetsing beschreven. De conclusie is dat aan alle eisen ten aanzien van de bestemmingswijziging wordt voldaan.

Uitwerkingsregels: Artikel 11.2.1 Gebiedsgerichte uitwerkingsregels   Toetsing  
a. bij de uitwerking van de bestemming dient een verkavelingsplan te worden opgesteld dat voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals aangegeven in het beeldkwaliteitplan "Delfweg Noordwijkerhout" van 26 september 2013;   De in paragraaf 2.4 genoemde verkavelingsplan is opgesteld. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
b. bij de uitwerking van de bestemming dient een ontsluiting te worden aangelegd volgens een structuur zoals aangegeven in het beeldkwaliteitplan "Delfweg Noordwijkerhout" van 26 september 2013;   Ten zuiden van het plangebied vigeert het 'wijzigings-/uitwerkingsplan Bedrijventerrein Delfweg e.o.'. Dit plan is op 11 februari 2014 vastgesteld.
De ontsluitingsweg is gerealiseerd conform het bepaalde in het beeldkwaliteitplan. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
c. indien het verkavelingsplan (waaronder eventueel de ontsluiting zoals bedoeld onder b) afwijkt van de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals aangegeven in het beeldkwaliteitplan "Delfweg Noordwijkerhout" van 26 september 2013; dient het verkavelingsplan te worden voorzien van een nadere stedenbouwkundige onderbouwing, waaruit blijkt dat de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten niet worden aangetast danwel dat sprake is van een stedenbouwkundig eindbeeld met vergelijkbare kwaliteit;   De richtlijnen in het beeldkwaliteitsplan worden zo veel mogelijk in acht genomen. Om praktische en ruimtelijke redenen kan het echter zijn dat bij de uitwerking van de definitieve omgevingsvergunning wordt afgeweken van de stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. In dat geval zal het verkavelingsplan -in lijn met het bepaalde in deze wijzigingsregel- worden voorzien van een nadere stedenbouwkundige onderbouwing waaruit blijkt dat de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten niet worden aangetast danwel dat sprake is van een stedenbouwkundig eindbeeld met vergelijkbare kwaliteit.  
d. per bouwperceel is maximaal 1 bedrijf toegestaan;   Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Het bouwvlak bestaat uit meerdere bouwpercelen, zie ook figuur 2.2. Per bouwperceel mag één bedrijf zich vestigen. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
e. De oppervlakte per bouwperceel dient minimaal te bedragen:
1. 2 ha voor bedrijven die zijn georiënteerd op de Herenweg;
2. 1 ha voor overige bedrijven;
3. minder dan 1 ha voor het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende minimum oppervlakte';  
Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan, met uitzondering van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende minimum oppervlakte'. Dit is niet van toepassing op het plangebied.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,8 hectare. Deze kavels worden opgedeeld in een bedrijf in de voorzone en het middenstuk. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de eis van 2 ha voor bedrijven die zijn georiënteerd op de Herenweg. Deze eis blijkt echter bij de uitwerking van het plan niet realistisch te zijn omdat een dergelijke oppervlaktemaat niet mogelijk is gezien de breedte van het perceel, namelijk 135 m lang. Om te komen tot 2 ha zou de diepte van het perceel dan 150 m moeten zijn, terwijl in dit plan de diepte 75 m is. Een theoretische verdubbeling van de diepte betekent niet dat de beeldkwaliteit langs de Herenweg veranderd, immers het gebouw langs de Herenweg bepaald het ruimtelijke profiel van het perceel.

Om toch te voldoen aan deze regel wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid zoals onderstaand in sub f. wordt genoemd.  
f. bij de uitwerking kunnen burgemeester en wethouders een afwijkingsmogelijkheid opnemen om in afwijking van het bepaalde onder e. sub 1 en 2, kleinere oppervlaktes per bouwperceel toe te staan, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten;   Omdat niet wordt voldaan aan de oppervlakte voor bedrijven die zijn georiënteerd op de Herenweg wordt gebruik gemaakt van deze afwijkingsmogelijkheid.

Een kleiner bouwperceel kan worden toegestaan indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten. In het Beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1, staat in paragraaf 5.1 het gewenste profiel aan de Herenweg. Hieraan wordt getoetst.

Voor de zone langs de Herenweg geldt het hoogste ambitieniveau van het totale gebied. Bedrijven aan de Herenweg staan fier aan de weg, deze
zijn representatief voor het bedrijventerrein. In dit plan wordt dit mogelijk gemaakt door 1 gebouw te realiseren waardoor één robuuste bouwmassa ontstaat.
Een accent hierin is de compositie die mogelijk is voor de kantoorunit. Deze is in het impressie-ontwerp iets meer naar voren gezet ten opzichte van de bedrijfshal.

In het Beeldkwaliteitsplan wordt ingegaan op nog te kiezen materialen en kleuren vormen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan daarop worden beoordeeld.

In dit plan is de 2 ha-eis nog wel opgenomen zodat bij de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid en kan worden voorzien in maatwerk. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
g. indien de bestemming 'Water - 2' zoals bedoeld in artikel 9 via de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 9.3 is gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf - Uit te werken', dient bij de uitwerking van de bestemming een waterstructuur te worden bestemd zoals globaal aangegeven in het beeldkwaliteitplan "Delfweg Noordwijkerhout" van 26 september 2013, waarbij voldaan dient te worden aan de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland; hierbij geldt dat in ieder geval een verbinding tot stand dient te worden gebracht van de bestaande watergang Maandagse Wetering naar het gebied met de bestemming 'Water - 1' in het zuiden van het bestemmingsplangebied;   Dit is niet aan de orde. De bestemming 'Water - 2' is niet gelegen binnen de grenzen van dit plan. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
h. ieder bouwperceel mag voor niet meer dan 70% worden bebouwd;   Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
i. bij de uitwerking kunnen burgemeester en wethouders een afwijkingsmogelijkheid opnemen om in afwijking van het bepaalde onder h, een hoger bebouwingspercentage per bouwperceel toe te staan, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige uitgangspunten;   Dit is opgenomen in dit uitwerkingsplan. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
j. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;   Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.
In artikel 20.a.3 van het vigerende bestemmingsplan Delfweg e.o. is een algemene afwijkingsbepaling opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven bouwhoogte tot maximaal 10%. Deze regels is in dit wijzigings- en uitwerkingsplan wederom opgenomen. Aanvullend is opgenomen dat hier gebruik van kan worden gemaakt mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte geldt expliciet dat dit mogelijk is voor zover dit noodzakelijk is voor een correcte technische uitvoering en/of om te voldoen aan wettelijke regelingen. Aan de uitwerkingsregel wordt voldaan.  
k. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;   Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
l. indien bedrijfsgebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 5 m;
 
Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
m. bij de uitwerking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor het personeel en de bezoekers van de bedrijven, evenals voor het stallen van vrachtwagens op eigen terrein;   Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het bouwvlak;
 
Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. van erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 m;
2. van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf: 2 m;
3. van vlaggenmasten, lantarenpalen en lichtmasten: 6 m;
4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde op het voorerf: 1 m;
5. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde op het achtererf: 3 m.  
Deze regel is herhaald in dit uitwerkingsplan. Bij de toetsing van omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan deze regel getoetst. Aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan.  

Daarnaast zijn uitwerkingsregels opgenomen in artikel 11.2.2 inzake de onderzoeksverplichting. Hierin staat dat Burgemeester en wethouders slechts medewerking verlenen aan een uitwerking van het plan,

mits voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:

a. luchtkwaliteit;

b. parkeerbehoefte;

c. geluid;

d. bodemkwaliteit;

e. bedrijven en milieuzonering;

f. watertoets;

g. archeologie;

h. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);

i. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;

j. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Deze onderzoeksaspecten zijn in deze toelichting van dit wijzigings- en uitwerkingsplan toegelicht en aangetoond is dat er geen belemmeringen zijn.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

3.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten conform SVBP2012 opgenomen.

3.3 Bestemmingsregeling

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemming. Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de regels zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' Ook is aangesloten bij de regels uit het wijzigings- en uitwerkingsplan 'Delfweg'.

Bedrijf

Binnen het plan is alleen de enkelbestemming 'Bedrijf' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn agrarisch aanverwante bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming bedrijfsgebonden kantoren toegestaan met een maximum oppervlak van 50% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m2 per bedrijf.

Op de verbeelding is een bouwvlak die gelijk valt met de plangrens opgenomen, binnen dit bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd met een maximum van 70% van het perceelsoppervlak. Daarnaast is opgenomen dat bedrijfspercelen aan de Herenweg een oppervlak dienen te hebben van ten minste 2 hectare. Overige percelen mogen een oppervlak hebben van ten minste 1 hectare. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m. Aan de Herenweg wordt mogelijk voorzien in een hoekaccent voor de bedrijfsgebonden kantoren. Dit accent met een bouwhoogte van 11 m kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Daarnaast mogen er bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd.

Binnen de bestemming zijn afwijkingsregels opgenomen, die het mogelijk maken om kleinere percelen of een hoger bebouwingspercentage te realiseren, mits dit past binnen de stedenbouwkundige structuur. Volgens de regels dienen bedrijfspercelen aan de Herenweg een oppervlak te hebben van ten minste 2 hectare.. Aangezien het bestemmingsvlak een oppervlak heeft van minder dan 2,0 ha kan op voorhand worden geconcludeerd dat niet aan deze regel kan worden voldaan. Om ter plaatse van het perceel een bedrijf te realiseren zal daarom gebruik worden gemaakt van de afwijkingsregels.

Ten aanzien van het gebruik is opgenomen dat Bevi-inrichtingen, detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, opslag van vuurwerk, Wgh-inrichtingen en bedrijfswoningen niet zijn toegestaan. Tevens zijn er regels opgenomen ten aanzien van opslag. Detailhandel is uitsluitend toegestaan in ter plaatse vervaardigde, verwerkte of bewerkte goederen, mits dit een ondergeschikt deel van de bedrijfsvoering is en er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte voor goederen.

Waterstaat - Waterkering

Ter plaatse van de waterkering is de dubbbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de aanwezige waterkering. Binnen de zone 'Waterstaat - Waterkering' is bouwen niet direct toegestaan. Hiervoor geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Bij deze vergunning moet worden gekeken of de activiteit niet leidt tot een onevenredige afbreuk aan de aanwezige waterkering.

3.4 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene bouwregels, afwijkingsregels en de antidubbeltelregel. Dit laatste standaardartikel is bindend voorgeschreven voor ieder bestemmingsplan. Bij de algemene regels is aangesloten bij de algemene regels zoals deze zijn opgenomen in het moederplan Bedrijventerrein Delfweg e.o.

3.5 Overgangsrecht en slotregel

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidstukken relevant. In dit hoofdstuk wordt dit relevante beleid samengevat en wordt de ontwikkeling van het bestemmingsplan getoetst.

4.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • 2. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 3. het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 4. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 5. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De Greenport Duin- en Bollenstreek is als één van de greenports in de SVIR opgenomen als nationaal belang en nationale opgave in de Zuidvleugel / Zuid-Holland. Daarnaast staat in de SVIR beschreven dat belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland op Europees en mondiaal niveau zich bevinden in de stedelijke regio’s. Als voorbeeld daarvan worden de sectoren Agro & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen genoemd, waarbij is aangegeven dat deze sectoren een ketenclustering van innovatie, productie, handel en logistiek kennen die zich grotendeels afspeelt in de greenports. Voor het versterken van deze greenports is volgens de SVIR een multimodaal logistieknetwerk nodig evenals ruimte voor vernieuwing, schaalvergroting en intensivering van de productiefunctie in combinatie met de beschikbaarheid van CO2, zoet water en geothermie.

Dit uitwerkingsplan voorziet in agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven, waardoor de Greenport Duin- en bollenstreek verder wordt versterkt. Het plan voorziet hierdoor in het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door een directe bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een van de Greenports.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).

Uit de provinciale en gemeentelijke beleidsstukken blijkt dat er regionaal grote behoefte bestaat aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein voor agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven. Delfweg zal onderdeel vormen van een gebied dat hét bollenhandelscentrum in de wereld moet worden. Van belang hierbij is dat het in de bollenhandel steeds meer gaat om het realiseren van toegevoegde waarde, waarbij het wenselijk is dat ondersteunende bedrijven in de nabije omgeving zijn gevestigd. Gezien de omvang van deze bedrijvigheid, kan deze niet in bestaand stedelijk gebied worden gevestigd. Het nieuwe bedrijventerrein is goed bereikbaar via zowel de Delfweg als de provinciale weg N206. Tevens is het bedrijventerrein goed bereikbaar per busverbinding via lijn 57 en 90.

Onder het provinciale beleid 'Verordening Ruimte' komt de toetsing aan de SER-ladder tevens aan bod.

4.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is in 2014 opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Op 14 december 2016 is de Actualisering 2016 van de Visie vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is

Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht.

De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.

  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit

De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.

  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.

Dit uitwerkingsplan sluit aan bij deze visie door economische clusters te versterken en te concentreren. Door de uitbreiding bij een bestaand knooppunt te realiseren van bedrijvigheid wordt beoogd om de ruimtelijke kwaliteit te versterken en versnippering tegen te gaan. Het gebied Delfweg wordt landschappelijk ingepast.

Verordening Ruimte

De Verordening ruimte Zuid-Holland alsmede de Actualisatie 2016 is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.

Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

2.1.1   Ladder voor duurzame verstedelijking   Toetsing  
a   De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.   De ontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van een nieuw bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein is gericht op de vestiging van aan de bollenteelt aanverwante bedrijven. In de regionale intergemeentelijke structuurvisie Greenport Bollenstreek is opgenomen dat binnen de regio er vraag is naar uitbreidingsruimte voor agrarische handels- en exportbedrijven. In de regionale structuurvisie wordt de ontwikkeling van het bedrijventerrein Bulb Trade Park genoemd als de concentratielocatie voor dergelijke bedrijven. De stedelijke ontwikkeling voorziet hiermee in een actuele behoefte, die regionaal is afgestemd en daarmee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder.  
b   In die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins,   De locatie is aan de noord- en zuidzijde omgeven door bestaand stads- en dorpsgebied. De locatie zelf maakt hier geen onderdeel van uit.  
c   indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die voldoen aan de voorwaarden zoals hieronder genoemd.   De gronden maken geen onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgezicht. Om die reden wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden onder 'I', 'II' en 'III' (zie hier onder).  
I   gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,   De locatie kent een verkeersaantrekkende werking, die voornamelijk bestaat uit vrachtverkeer uit de regio. De locatie ligt aan de Herenweg en de N206. De toekomstige bedrijven binnen het plangebied kunnen via deze wegen snel hun verzorgingsgebied bereiken, dat voornamelijk bestaat uit agrarisch aanverwante bedrijven in de bollenstreek. Vanwege de ligging aan deze doorgaande wegen wordt de locatie passend ontsloten geacht.  
II   passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en   Ten behoeve van de ontwikkeling van de locatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarmee het planvoornemen past binnen de bestaande kwaliteiten van de omgeving.  
III   zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare   In het Programma Ruimte wordt ten aanzien van concentratielocaties verwezen naar de ISG Duin- en Bollenstreek. In deze structuurvisie is de locatie Delfweg opgenomen als een concentratielocatie, waarmee wordt voldaan aan deze eis.  

4.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG)(2016)

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) is op 22 juli 2016 in werking getreden. De visie geeft richting aan een economisch en landschappelijk vitaal buitengebied. De ISG richt zich op het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met uitzondering van het duingebied en een deel van het buitengebied van de voormalige gemeente Warmond.

Agrarische handels- en exportbedrijven maken deel uit van het bollencluster en de Greenport. In de structuurvisie is opgenomen dat uitbreiding van agrarische handels- en exportbedrijven grotendeels geconcentreerd plaatsvindt op het uit te breiden agrarisch bedrijventerrein Delfweg in Noordwijkerhout. Het juridisch-planologisch mogelijk maken van bedrijfspercelen ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijvigheid binnen het plangebied, dat deel uitmaakt van het bedrijventerrein Delfweg, is in lijn met dit beleidsdocument.

De initiatiefnemer sluit een bollengrondcompensatieovereenkomst met de GOM.

4.5 Conclusie

De uitwerking van het bedrijventerrein Delfweg past in het rijks-, provinciaal- en regionaal/gemeentelijk beleid. De ontwikkeling voorziet in een versterking van een voor de Bollenstreek economisch belangrijke sector. Ook is de (provinciale ladder) voor duurzame verstedelijking succesvol doorlopen. Ten slotte kan nog gesteld worden dat de uitwerking landschappelijk goed wordt ingepast.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende sectorale wet- en regelgeving. Hierbij wordt per aspect eerst ingegaan op het geldende beleid, daarna wordt de ontwikkeling hieraan getoetst, waarna ten slotte een conclusie volgt dat het planvoornemen past binnen deze kaders.

Omdat dit wijzigings- en uitwerkingsplan de grondslag heeft in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' wordt deels verwezen naar de resultaten van het milieuonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken is te raadplegen via de internetsite ruimtelijkeplannen.nl.

5.2 Toetsing aan de mer-wetgeving

Beleid en normstelling

Conform de mer-wetgeving (onder andere het Besluit m.e.r.) dient voor een bestemmingsplan waarvoor een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswetgeving nodig is, tevens een planMER te worden opgesteld.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.', waarin wijzigingsbevoegdheden en Uit te werken bestemmingen zijn opgenomen voor de woningen en het bedrijventerrein, is een voortoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat negatief significante effecten niet kunnen worden uitgesloten. Conform de Natuurbeschermingswet is daarom een Passende Beoordeling uitgevoerd en daardoor ook een planMER opgesteld (verder MER genoemd). In deze onderzoeken is rekening gehouden met de ontwikkeling conform het moederplan.

De ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt, hebben geen effect op de natuurgebieden. Het behoud en de ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van deze gebieden komen niet in gevaar. Aangaande het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) (de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) zijn er voor het bestemmingsplan geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid. Hierdoor is het bestemmingsplan op grond van het NNN redelijkerwijs uitvoerbaar. Dit geldt dus ook voor dit wijzigings- en uitwerkingsplan.

Het bestemmingsplan heeft geen (onevenredige) negatieve effecten op de milieuaspecten in en rondom het plangebied. Stikstofberekeningen hebben uitgewezen dat er een beperkte toename te verwachten is op Natura-2000 gebieden. Deze toename is echter zeer gering en kan door middel van maatregelen – die autonoom worden opgestart – worden beperkt. In gebiedsconvenanten worden afspraken gemaakt tussen overheden en gebiedspartijen om de staat van de instandhoudingsdoelstellingen te verbeteren. Hierdoor is het bestemmingsplan op grond van effecten op Natura 2000-gebieden uitvoerbaar. Het effect op Natura 2000-gebieden is daarom neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie. De mer-wetgeving staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.3 Verkeer en parkeren

Onderzoeken

In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' is de verkeerssituatie uitvoerig beschreven. Ook is nader onderzoek uitgevoerd in het kader van de ‘Passende beoordeling en planMER' en is door het Adviesbureau Oranjewoud een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgeneratie en -afwikkeling van het plan. In dit wijzigings- en uitwerkingsplan zijn de resultaten van dit onderzoek samengevat.

Verkeersstructuur

Het plangebied is gelegen in de oksel van de aansluiting van de Delfweg op de Herenweg/N206. De Delfweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Het plangebied zal aan de voorzijde worden ontsloten op de Herenweg. De Herenweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Langs de Herenweg is een vrijliggend fietspad gelegen. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede, gelet op het aantal vrachtwagens dat van en naar het plangebied gaat.

Het langzaam verkeer wordt op het bedrijventerrein gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Langs de Herenweg ligt een vrijliggend fietspad in twee richtingen. De ontsluiting voor het fietsverkeer is goed te noemen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Adviesbureau Oranjewoud heeft in 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgeneratie en afwikkeling van het plan. In de jaren daarna is het programma gewijzigd: er wordt méér bedrijventerrein gerealiseerd (mede door de voorwaarden gekoppeld aan de FES-subsidie van 8,6 ha in plaats van 7,6 ha) maar juist minder woningen. Na beoordeling van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de totale verkeerssituatie vergelijkbaar blijft en dat de eerdere onderzoeksresultaten bruikbaar zijn voor het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.'. Volledigheidshalve is de actuele situatie inzichtelijk gemaakt, zie ook bijlage 5.

De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers voor het type werkmilieu 'gemengd bedrijventerrein'2. Dit type werkmilieu past het beste voor deze ontwikkeling. De andere types zijn namelijk hoogwaardig bedrijventerrein, distributieterrein, zwaar industrieterrein of zeehaventerrein. In tabel 5.1 zijn de verkeerscijfers opgenomen.

Tabel 5.1: Parameters berekening autoverplaatsingen per werkdagetmaal per hectare

Type
bedrijvigheid  
Aantal personen-
autobewegingen  
Aantal vrachtauto-
bewegingen  
Totaal aantal
motorvoertuig-
bewegingen  
Gemengd
terrein  
170   44   214  

De verkeersgeneratie van 1,8 ha is 385 mvt/werkdagetmaal (1,8*214). Voor de verdeling van het verkeer wordt uitgegaan van het volgende: 40% rijdt via de Delfweg richting Lisse en de A4/A44, 30% via de N206 richting Noordwijkerhout en 30% via de N206 richting de Zilk. De Herenweg en de Delfweg hebben de capaciteit om deze extra verkeersproductie te verwerken.

Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de bedrijven vindt plaats op eigen terrein. Aan de hand van parkeerkencijfers (publicatie 317) kan het benodigde aantal parkeerplaatsen worden bepaald. In de regels van dit wijzigings- en uitwerkingsplan is opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeren. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels die gelden ten aanzien van parkeren binnen de gemeente Noordwijkerhout.

Onderstaand zijn de parkeerkencijfers voor de verschillende type bedrijven beschreven. Hierbij is uitgegaan van weinig stedelijk gebied (CBS gegevens) en een ligging in het buitengebied.

Tabel 5.2: Kencijfers parkeren (per 100 m2 bvo)

Type
bedrijvigheid  
Minimaal kencijfer   Maximaal kencijfer  
Bedrijf arbeidsintensief/bezoekers-
extensief (industrie, laboratorium, werkplaats)  
2,1   2,6  
Bedrijf arbeidsextensief/bezoekers-
extensief (loods, opslag, transportbedrijf)  
0,8   1,3  
Bedrijfsverzamelgebouw   1,7   2,2  

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is, mede gezien de ligging nabij de N206, goed. Ook de verkeersveiligheid rond het plangebied is voldoende gewaarborgd. De extra verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

5.4 Geluid

Beleid en normstelling

Wegverkeerslawaai

Voor nieuwe geluidsgevoelige functies en nieuwe wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen of voldaan wordt aan de normen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) voor nieuwe situaties. Dit is in voorliggende situatie niet aan de orde.

Spoorwegverkeerlawaai

Aangezien binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen spoorwegen aanwezig zijn, vraagt de geluidbelasting ten gevolge spoorwegverkeer niet om nadere aandacht.

Industrielawaai

Het plangebied bevindt zich niet binnen een geluidzone van een industrieterrein en ook wordt geen nieuw industrieterrein mogelijk gemaakt. Hier wordt dan ook niet nader op ingegaan. In paragraaf 5.6 wordt toegelicht dat de activiteiten die worden toegestaan inpasbaar zijn.

Onderzoek en conclusie

Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies en/of nieuwe wegen dan wel een industrieterrein mogelijk.

5.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijventerrein en leidt tot een toename van verkeer van 385 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%. Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,11 µg/m³ en van fijn stof van 0,13 µg/m³ (zie figuur 4.1). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0006.png"

Figuur 4.1 Berekening bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de provinciale weg N206, direct ten noordwesten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 17 µg/m³ voor NO2, 17,2 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

5.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit wijzigings- en uitwerkingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering.

Onderzoek

De milieuzonering vindt plaats aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) zoals tevens opgenomen 'wijzigings- en uitwerkingsplan Bedrijventerrein Delfweg e.o.' (vastgesteld op 11 februari 2014). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De SvB gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. Bij de richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder en gevaar. De richtafstanden gelden in principe ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen (zoals 'gemengd gebied') kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Het plangebied en de omgeving zijn te karakteriseren als een gemengd gebied door de menging van de functies woningen en (agrarische) bedrijvigheid en de ligging langs een drukke doorgaande provinciale weg.

Ter plaatse van het uitwerkingsgebied worden bedrijven tot en met een milieucategorie 3.2 toegestaan. Door inwaarts te zoneren zal er worden voldaan aan de richtafstanden die gelden voor een gemengd gebied zoals wordt gehanteerd in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied").

Conclusie

Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Met dit wijzigings- en uitwerkingsplan wordt de realisatie van bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Bedrijvigheid is over het algemeen beperkt kwetsbaar.

Volgens de professionele risicokaart zijn er geen risicovolle inrichtingen aanwezig in de nabijheid van het plangebied die van invloed zijn op de veiligheidssituatie, daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor, water of door buisleidingen.

In opdracht van de gemeente Noordwijkerhout is er in het kader van de actualisatieslag bestemmingsplannen een beschouwing en nadere analyse uitgevoerd van de provinciale wegen in en rond Noordwijkerhout voor wat betreft externe veiligheid (Oranjewoud, maart 2013, projectnummer 0245856.00). Hieronder de bevindingen uit deze rapportage die betrekking hebben op voorliggend plan aan de Herenweg 430.


In de directe omgeving van de gemeente Noordwijkerhout liggen drie provinciale wegen, namelijk de N206, de N442 en de N443 (figuur 4.2). Voor provinciale wegen bestaan geen risicoplafonds zoals die voor Rijkswegen bestaan, risicobeschouwingen worden doorgaans gebaseerd op vervoerstellingen. Voor de N206 (vanaf het zuiden tot aan de aansluiting met de N443 gezien) en de N443 zijn deze vervoerstellingen beschikbaar, voor de overige trajectdelen niet.


afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0007.png"

Figuur 4.2 Ligging provinciale wegen

Provinciale weg N206 Trajectdeel Noordwijk (zuidelijke gemeentegrens) - aansluiting N443

De provinciale weg N206 doorkruist de gemeente Noordwijkerhout van noord naar zuid. Vanuit het zuiden (Noordwijk) komt de N206 binnen de gemeentegrens te liggen. Ten zuiden van de kern Noordwijkerhout sluit de N206 aan op de N443.


Vervoerstellingen

Uit tellingen van de provincie Zuid-Holland (2009) blijkt dat over de N206 gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

De categorie vervoerde gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende frequentie van het transport is weergegeven in figuur 4.3.


Trajectdeel aansluiting N443 - Vogelenzang (noordelijke gemeentegrens)

De provinciale weg N206 doorkruist ten noorden van de aansluiting met de N443 de kernen Noordwijkerhout en Ruigenhoek en loopt ten westen van de kern De Zilk.


Vervoerstellingen

Voor het trajectdeel van de N206 ten noorden van de aansluiting met de N443 zijn geen recente verkeerstellingen bekend. Om de externe veiligheidssituatie van dit weggedeelte desalniettemin inzichtelijk te maken zijn de transportaantallen gevaarlijke stoffen afgeleid. De gegevens in figuur 4.3 zijn afgeleid van de transporten van de N206 ten zuiden van de aansluiting met de N443 en de transporten via de N443. De aantallen transporten zijn samengevoegd. De achterliggende veronderstelling is hiermee dat alle transporten van deze twee wegen door de kern van Noordwijkerhout naar het noorden gaan. De transportaantallen in figuur 4.3 zijn daarmee een overschatting van de daadwerkelijke transportaantallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0008.png" Figuur 4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen N206 (noordelijk deel)


Plaatsgebonden risico

Op basis van het concept HART kan gesteld worden dat er voor dit trajectdeel geen PR10-6/jaar-contour aanwezig is. Daarmee is er vanzelfsprekend geen sprake van eventuele knelpunten met het PR.


Groepsrisico

Gesteld is dat er voor dit trajectdeel een conservatief geschatte personendichtheid geldt van 100 personen per hectare (tweezijdige bebouwing) binnen 50 meter van de as van de weg. Op basis van deze overschatting van de personendichtheid is af te leiden (door gebruik van paragraaf 1.2.3 uit de bijlage van de HART) dat voor dit trajectdeel het groepsrisico zich onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde bevindt.


Verantwoording groepsrisico en hulpverlening

In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Voor de betreffende locatie geldt dat deze goed bereikbaar is voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Daarnaast is sprake van voldoende bluswatervoorzieningen, zodat het aspect bestrijdbaarheid goed is te noemen.

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Groepen van aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzaam. In het plangebied zijn geen groepen minder zelfredzame personen aanwezig. Hiermee levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Het ontwerpwijzigings- en uitwerkingsplan is voorgelegd aan de brandweer.

5.8 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een historische activiteit bekend is die mogelijk heeft geleid tot bodemvervuiling. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook bodemonderzoek noodzakelijk.

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek van IDDS ter plaatse van Herenweg 430 (zie Bijlage 2) blijkt dat er geen potentiële verontreinigingsbronnen zijn waargenomen die een bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Daarnaast blijkt dat uit het opgeboord materiaal geen bodemvreemde bijmengingen of (asbest)verdachte materialen zijn waargenomen.

Tevens blijkt dat, behoudens enkele overschrijvingen van de achtergrondwaarden en streefwaarden, analytisch geen verontreinigingen zijn aangetoond, die aanleiding zouden kunnen geven tot nader onderzoek. De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkeling.

5.9 Leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in en nabij het plangebied. Wel zal er, in het kader van de uitvoering, rekening moeten worden gehouden met de realisatie van een nieuwe rioolwaterpersleiding. Het tracé hiervan is nog niet bekend. Afhankelijk van de druk en diameter van de leiding dient een zakelijk rechtstrook te worden gehanteerd. De plannen gaan uit van een strook van 2,5 meter.

De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.10 Belemmeringen vanuit Schiphol

Beleid en normstelling

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit, die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart. In het Luchthavenindelingbesluit. wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.


Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van het luchtvaartterrein Schiphol zoals opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit. Het plangebied ligt buiten de 26 LAeq nachtcontour. Het plangebied ligt buiten de 20 Ke-contour en de bijbehorende aandachtsgebieden (waaronder een aandachtsgebied rondom Noordwijkerhout). De aanwezigheid van Schiphol heeft derhalve geen gevolgen voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

5.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan (2016-2021) werkt Rijnland aan zijn ambities (http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan).

In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol, in de fases daarvoor heeft Rijnland een adviserende rol. Om het proces van de uitvoerings- en beheersfase echter zo goed en snel mogelijk te laten verlopen, wil Rijnland graag samen in de initiatief fase met de initiatiefnemer (van stedenbouwkundige tot architect) meedenken over het ruimtelijk plan. Als de initiatiefnemer en Rijnland elkaars speelruimte, kaders en belangen in een vroegtijdig stadium van het project kennen, kunnen kansen ook benut worden.

Keur en beleidsregels 2015

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden)
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden,

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een Ja, tenzij benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of wordt een watervergunning geëist.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen (zie de vergunningencheck: https://vergunningen.info/?overheid=RIJ).

Hemelwater

Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. In overleg met het hoogheemraadschap kan naar maatwerk worden gezocht. Bij toename verharding van 1 ha of meer is het percentage compensatie conform de 'Handreiking watertoets' in ieder geval sprake van maatwerk. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.

In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Voor het aspect water worden beide percelen van het wijzigingsgebied (blauwe lijn in figuur 5.3) betrokken omdat het te ontwikkelen gebied uiteindelijk 1 samenhangend geheel zal worden.

De gronden van het plangebied zijn in het verleden gebruikt voor bollenteelt en agrarische bebouwing en wonen, en worden momenteel gebruikt voor de opslag van spoelzand en de rest van het perceel ligt braak.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP -0,1 m.

Het gebied is gelegen binnen peilgebied Hogeveensepolder (PBS_OR-1.04.1.1) met een zomerpeil van NAP -0,82 m en een winterpeil van NAP -0,97 m.

Waterkwantiteit

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Tussen perceel 1 en 2 is een primaire polderwatergang gelegen. Ten noordoosten van perceel 1 en ten zuidwesten van perceel 2 zijn daarnaast overige polderwatergangen gelegen en ten noordwesten van perceel 1 een overige boezemwatergang. Rondom de watergangen is sprake van een beschermingszone zoals op de legger is weergegeven. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0009.jpg"

Figuur 5.1: Watergangen met beschermingszone (leggerkaart, Hoogheemraadschap van Rijnland)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noordwesten van het plangebied is een boezemkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern-/beschermingszone van de waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0010.png"

Figuur 5.2: Waterkeringen met beschermingszone (leggerkaart, Hoogheemraadschap van Rijnland)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijventerrein ter plaatse van de beide percelen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Het totale plangebied van de te ontwikkelen percelen aan de Herenweg 430 (blauwe lijn in figuur 5.3) bestaat uit circa 2,6 ha agrarische gronden. Dit is dus niet het plangebied van dit wijzigingsplan. Perceel 2, welke overigens reeds grotendeels is verhard, valt namelijk buiten dit plan. Door middel van het voorliggende plan wordt bedrijvigheid mogelijk gemaakt aan de voor- en middenzone van het perceel. Een groot deel (90%) van het terrein zal hierbij verhard worden. In het bestemmingsplan dat nu op dit terrein vigeert, is aangegeven dat voor het bepalen van de benodigde watercompensatie uitgegaan kan worden van de 15%-regel. In overleg met Rijnland kan echter naar maatwerk worden gezocht. Aangezien mogelijk sprake is van de toename van verharding van 1 ha of meer vraagt het te compenseren wateroppervlak om maatwerk.

Voor de beoogde ontwikkeling op perceel 1 waar voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan betrekking op heeft is thans nog geen sprake van verharding. In overleg met het hoogheemraadschap worden afspraken gemaakt over het te comperenseren wateroppervlak. Middels de aan te vragen watervergunning zal worden geborgd dat wordt voorzien in de benodigde compensatie. Ter illustratie kan worden aangegeven dat het, uitgaande van de 15%-regel, mogelijk gaat om circa 2.430 m2 (18.000 m2 * 0,9 * 0,15).

Voor de watercompensatie zijn drie mogelijkheden:

  • Uit het reeds opgestelde wijzigings-/uitwerkingsplan voor het zuidelijke deel van het nieuwe bedrijventerrein blijkt dat voor dit plan ruim 5.000 m2 meer oppervlaktewater wordt gerealiseerd dan benodigd is conform de beleidsregel van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het gebruik van deze overcompensatie voor de beoogde ontwikkeling is door het Hoogheemraadschap van Rijnland toegestaan, mits zowel de overcompensatie als het gebruik hiervan wordt vastgelegd in een watervergunning;
  • Bij de concrete verkaveling van perceel 1 en 2 wordt nieuw water gerealiseerd door bijvoorbeeld aan de randen van het perceel de watergangen te verbreden;
  • Een andere mogelijkheid voor de benodigde watercompensatie is om de watercompensatie aan te leggen ter plaatse van de aanwezige landbouwgrond in de omgeving van het plangebied. De beoogde locatie is weergegeven in onderstaande figuur. Het plangebied en de mogelijke locatie voor watercompensatie zijn gelegen in hetzelfde peilgebied (Hogeveensepolder), maar niet in hetzelfde peilvak (bedrijventerrein ligt in peilvak OR-1.04.1.2 en de beoogde compensatie in OR-1.04.1.1). Het waterschap heeft aangegeven dat het mogelijk is om ter plaatse van het perceel de benodigde watercompensatie uit te voeren. Deze gronden zijn tevens in eigendom van de initiatiefnemer van dit plan.

Bij de omgevingsvergunning dient een keuze te zijn gemaakt over de daadwerkelijke vorm van watercompensatie. Dit kan ook een combinatie van zijn van de beschikbare mogelijkheden. Afhankelijk van de uiteindelijke locatie kan het noodzakelijk zijn dat compensatie van bollengronden noodzakelijk is en de bestemming moet worden gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0011.png"

Figuur 5.3: Totale wijzigingsgebied (blauw) en mogelijke locatie watercompensatie (rood)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit voornamelijk braakliggende gronden. In het oostelijk perceel is tevens een loods gelegen met verhardingen met een spoel- en bezinkinstallatie. In en direct rond beide gebieden zijn daarnaast sloten en watergangen te vinden.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van nieuwe bedrijvenpercelen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek - Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Circa 300 m ten noordwesten ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. In onderstaand figuur is dit gebied afgebeeld. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Ten zuiden van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0012.jpg"

Figuur 5.4: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden

(bron: http://www.ruimtelijkeplannenzuidholland.nl/VRM)

Gezien de korte afstand van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is voor de volledigheid een stikstofberekening uitgevoerd voor dit uitwerkingsgebied en de activiteiten die daar in de toekomst zullen plaatsvinden. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Uit de resultaten blijkt dat hoogste projectbijdrage 0,68 mol/ha/jr bedraagt. Voor projecten die niet meer dan 1 mol/ha/jaar extra stikstofdepositie veroorzaken op overbelaste habitats binnen Natura 2000 geldt uitsluitend een meldingsplicht, er is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig. Dit geldt uitsluitend voor zover binnen het PAS voor de betreffende gebieden waar depositie wordt veroorzaakt nog zogenoemde ontwikkelruimte aanwezig is. Alleen projecten die vallen binnen de categorieën landbouw, industrie en infrastructuur moeten ook daadwerkelijk een melding doen. Dit geldt formeel niet voor lichte bedrijven tot milieucategorie 3.2, voor de beoogde ontwikkeling geldt er dan ook geen meldingsplicht.

Gezien de korte afstand van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is voor de volledigheid een stikstofberekening uitgevoerd voor dit uitwerkingsgebied en de activiteiten die daar in de toekomst zullen plaatsvinden. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Uit de resultaten blijkt dat hoogste projectbijdrage 0,68 mol/ha/jr bedraagt. Voor projecten die niet meer dan 1 mol/ha/jaar extra stikstofdepositie veroorzaken op overbelaste habitats binnen Natura 2000 geldt uitsluitend een meldingsplicht, er is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig. Dit geldt uitsluitend voor zover binnen het PAS voor de betreffende gebieden waar depositie wordt veroorzaakt nog zogenoemde ontwikkelruimte aanwezig is. Alleen projecten die vallen binnen de categorieën landbouw, industrie en infrastructuur moeten ook daadwerkelijk een melding doen. Dit geldt formeel niet voor lichte bedrijven tot milieucategorie 3.2, voor de beoogde ontwikkeling geldt er dan ook geen meldingsplicht.

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Onderzoek - Soortenbescherming

Onderzoekshistorie

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' zijn diverse bureauonderzoeken uitgevoerd. Daarnaast heeft Oranjewoud in 2011 in een groot deel van het plangebied een veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen en beschermde vissoorten (in het bijzonder kleine modderkruiper). Omdat ecologierapporten circa 3 jaar houdbaar zijn is gekozen om opnieuw onderzoek uit te voeren.

Resultaten veldonderzoek

Door het ecologisch bureau Mertens is in maart 2015 een veldonderzoek uitgevoerd, de rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Uit het veldonderzoek blijkt dat effecten op matig en zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied heeft namelijk geen verblijfmogelijkheden voor vleermuizen. Wel kunnen er vleermuizen vliegen in lage tot zeer lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Er is daarnaast een kans op het voorkomen van de rugstreeppad in de (directe) omgeving. De rugstreeppad kan worden aangetrokken door de grondwerkzaamheden, er dienen derhalve voorzorgsmaatregelen te worden genomen om het vestigen van de soort te voorkomen. Door het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden af te schermen met antiworteldoek (40-50 cm hoog en 5 cm in de grond) of paddenschermen, kan het vestigen van de rugstreeppad worden voorkomen en kunnen negatieve effecten op de soort worden uitgesloten.

Voor overige beschermde soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten of er is een algemene vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Er treden geen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten op.

5.13 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek - Archeologie

Onderzoek

In het kader van de archeologisch verwachtingswaarde is door IDDS archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (zie Bijlage 4) blijkt dat het plangebied is gelegen op een strandvlakte die in het Laat Neolithicum is ontstaan. Het plangebied aan de Herenweg 430 is omgewerkt ten behoeve van de bollenteelt. Het gebied is omgewerkt tot -3,5 tot -4,0 m NAP. Dit is zichtbaar door de aanwezigheid van humeuze niveaus. Vanwege de omwerking voor de bollengrond is de ondergrond sterk verstoord en worden er geen archeologische niveaus meer verwacht.
Er zijn tijdens het verkennend booronderzoek geen archeologische resten gevonden. Doordat het plangebied dieper is omgewerkt dan het verwachte archeologische niveau worden toekomstige ontwikkelingen in het plangebied niet bedreigend gezien van de archeologische waarde.

Vertaling onderzoek naar het dit wijzigings- en uitwerkingsplan

In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' is over het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Op basis van artikel 21.2 sub van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de archeologische dubbelbestemming te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarden. Uit het onderzoek blijkt dat er geen archeologische verwachtingswaarde is. Een dubbelbestemming voor archeologisch is in dit wijzigings- en uitwerkingsplan dan ook niet opgenomen. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Onderzoek - Cultuurhistorie

In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Delfweg e.o.' is het Beeldkwaliteitplan Delfweg Noordwijkerhout d.d. 26 september 2013 gekoppeld dat invulling geeft aan het totaalplan voor de omgeving van Delfweg. In dit Beeldkwaliteitplan is nadrukkelijk gekozen voor een landschappelijke benadering.

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Delfweg vormen de gebiedseigen, historisch-landschappelijke kenmerken de basis, wat maakt dat de ontwikkeling zich zal voegen naar het landschap. Het bedrijventerrein krijgt zo een streekeigen identiteit: het wordt een agro-gerelateerd bedrijventerrein. In de vormgeving en uitwerking is dat de leidraad geweest. Het bestaande (reguliere) bedrijventerrein langs de Delfweg krijgt hiermee een nieuwe rand van bedrijven, die samen met groen en water een landschappelijke afronding vormt naar het landschap. Het nieuwe deel zorgt voor een kwalitatieve verbetering voor het totale bedrijventerrein. Naast dit bedrijventerrein, dat alleen bestemd is voor agrarisch aanverwante, niet-grondgebonden bedrijven, wordt 6,6 ha aan landschappelijke inpassing voorgesteld. Deze landschappelijke inpassing omvat een mix van groen, water en wonen (Greenportwoningen).

Hoewel bij de transformatie van het agrarisch gebied naar bedrijventerrein niet te voorkomen valt dat de openheid minder zal worden, zet het plan in op het behoud van de kenmerkende historisch-landschappelijke structuur van het gebied door de andere ruimtelijke kenmerken herkenbaar op te nemen in het plan en deze waar mogelijk te versterken door aan te haken op de structuur van verspreide bebouwing (' zandnederzettingen'), vooral langs de Herenweg.

In de verdere uitwerking van de toekomstige inrichting is in een verkavelingsplan bovendien rekening gehouden met:

  • het rechthoekige verkavelingspatroon;
  • de evenwijdig aan de Herenweg noord-zuid-georiënteerde watergang die de historisch- landschappelijke verkavelingsopzet inzichtelijk maakt.

Conclusie

Uit het archeologische onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden zijn. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. In het verkavelingsplan is voor zover mogelijk de kenmerkende historisch-landschappelijke structuur gerespecteerd.

5.14 Bezonning

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de schaduwwerking van de beoogde bebouwing voor de omgeving in de nieuwe situatie ter plaatse van in de nabije omgeving gelegen woning inzichtelijk gemaakt, zie figuur 5.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0576.UP201500001-0003_0013.png"

Figuur 5.5: Bezonningsstudie (Bron: Architectenbureau Gert van de Vijver, 2016)

Uit figuur 5.5 volgt dat slechts beperkt sprake is van schaduwwerking. Hiermee levert dit aspect geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

5.15 Duurzaamheid

Landelijk beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar "Bijna Energie Neutrale Gebouwen"(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.


Nieuwe ontwikkelingen

In de vorige eeuw was het gebruikelijk om elk huis en overig gebouw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Sinds het stijgen van de gas- en elektriciteitsprijzen de afgelopen twee decennia en de bewustwording omtrent het klimaat, is men op zoek gegaan naar zuinigere en alternatieve technieken en vormen van energie. Met deze nieuwe technieken kan veel fossiele brandstof worden bespaard en kan de energierekening omlaag worden gebracht. In het rapport 'Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050' van CE Delft wordt ingegaan op mogelijke oplossingen.

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen.

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.

Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.

Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.

De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 7 te scoren op het de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Energiebesparing bedrijven Wet milieubeheer

Wanneer blijkt dat de normen van de jaarverbruikcijfers in de oude bedrijfsvoering al overschreden worden (jaarverbruik van 50.000-200.000 kWh elektriciteit en/of 25.000-75.000 m³ gas) moeten de bedrijven op grond van artikel 2.15, eerste lid uit het Activiteitenbesluit aangeven op welke wijze zij gaan voldoen aan de Best Beschikbare Techniek. Voorwaarde hierbij is dat er een terugverdientijd van minder dan vijf jaar is.

Bij renovatie van bedrijfspanden moeten duurzame technieken, onder andere op het gebied van energiezuinige verlichting en verwarming in overweging genomen worden. Voor informatie over de energiebesparende maatregelen die genomen moeten worden bij nieuwbouw en renovatie, wordt verwezen naar de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/gebouwen/wetten-en-regels-gebouwen/activiteitenb e sluit

Conclusie

Bij vestiging en nieuwbouw van bedrijven zal rekening worden gehouden met het aspect duurzaamheid. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het geldende beleid rondom duurzaamheid.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. De initiatiefnemer sluit begin 2017 een bollengrondcompensatieovereenkomst met de GOM. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden aan de overlegpartners. Het ontwerp wijzigings- en uitwerkingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn binnen deze periode in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze in te dienen. De binnengekomen zienswijzen en overlegreacties zijn verwerkt in een Nota beantwoording zienswijzen en wijzigingen, zie bijlage 7. Aangezien de zienswijze en overlegreacties geen aanleiding geven tot het wijzigen van het plan wordt het wijzigings- en uitwerkingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen tegen het vastgestelde wijzigings- en uitwerkingsplan.