Plan: | Oude Nieuwveenseweg 135, Nieuwveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0569.bpNieuwvensewg135-va01 |
Aan de Oude Nieuwveenseweg 135 staat een verouderd bedrijfsgebouw. Tegenwoordig is dit bedrijfspand in gebruik voor stallings- en opslagdoeleinden. De eigenaar is voornemens het gebouw te slopen om hier een kleinschalig appartementencomplex met 6 appartementen te realiseren voor de doelgroep starters. Deze transformatie naar woondoeleinden in de dorpsrand met aan weerszijde van het plangebied al woningen wordt vanuit stedenbouwkundige en volkshuisvestelijke overwegingen toegejuicht, omdat de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingslint hierdoor wordt verbeterd. Het toevoegen van 6 appartementen levert een bijdrage aan het tekort van goedkope koopwoningen voor de doelgroep starters. Om deze herontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in een bebouwingslint richting de woonkern van Nieuwveen. Ten westen van het perceel staat een vrijstaande woning. In oostelijke richting ligt de Schilkerkade, een ontsluitingsweg voor het achterliggende gebied met wonen en werken. Aan de noordzijde van het perceel ligt de Oude Nieuwveenseweg. In zuidelijke richting ligt groen en een voormalig sluisje/ watergang met aansluitend de Oostkanaalweg. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.
Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Kern Nieuwveen, Zevenhoven en Noordeinde" | 15 december 2016 | 1 november 2017 |
De gronden zijn bestemd voor 'Bedrijf' met de aanduiding 'bedrijfswoning (bw)' toegestaan (figuur 2). Voor het plangebied gelden voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering', alsmede de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - 20Ke'. Een vervolgfunctie naar Wonen is in strijd is met het bestemmingsplan.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Nieuwveen, Zevenhoven en Noordeinde'
(plangebied rood gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan een historisch bebouwingslint tussen het Aarkanaal en het oostelijk gelegen lintdorp Nieuwveen. De bebouwingslinten zijn met de historische structuur, kleinschalige verkaveling en het karakter van de architectuur zeer karakteristiek voor het huidige beeld van de kernen. In de kern Nieuwveen gaat het daarbij om onder andere de Oude Nieuwveenseweg. In het bebouwingslint is naast wonen een kleinschalige mix van functies als detailhandel en bedrijvigheid te vinden. In de loop der tijd is het lint aan de Oude Nieuwveenseweg veelal verdicht met recentere bebouwing. De lineaire opzet van het hoger gelegen linten is nog goed herkenbaar gebleven. Ook is het lint vanuit het omliggende landschap (in dit geval het droogmakerijenlandschap) veelal nog goed waarneembaar. Het historische karakter van het oorspronkelijke bebouwingslint is een belangrijke kwaliteit van de ruimtelijke structuur. Het behoud van de kleinschaligheid en afwisseling en het versterken van de karakteristieke architectuur van de linten vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen.
Bebouwingslint Oude Nieuwveenseweg. Naastgelegen woning op nummer 137.
Kattenbrug over Aarkanaal. Lintbebouwing aan Schilkerkade.
Het plangebied is in gebruik als bedrijfsdoeleinden. Op het terrein staat een loods die vroeger dienst deed als fouragehandel. Tegenwoordig is het pand in gebruik voor opslagdoeleinden en stalling van caravans. Langs de voorzijde van de bedrijfsloods is er gelegenheid tot parkeren. Aan de achterzijde ligt een volkstuin met aansluitend grasland.
De te slopen bedrijfsloods. Naastgelegen Schilkerkade.
Watergang achter bedrijfsloods. Achterzijde van de te slopen bedrijfsloods.
In het plangebied wordt een appartementengebouw met twee bouwlagen gerealiseerd met een bouwhoogte van circa 7 m. Op elke verdieping komen drie starters appartementen van circa 60 m² per wooneenheid. Aan de achterzijde hebben de appartementen op de begane grond een terras van circa 26 m². De bovenappartementen krijgen balkons met een oppervlakte van elk 20 m². Aan de voorzijde wordt een ventweg aangelegd waar het parkeren kan plaatsvinden. Aan de westzijde komen 6 bergingen met aan de straatzijde een garagebox. Aan de oostzijde komen nog drie garageboxen en een parkeerplaats. De verkavelingstekening is opgenomen in figuur 3. Enkele aanzichttekeningen van de nieuwe situatie zijn weergegeven in figuur 4.
Figuur 3: Situatietekening.
Figuur 4: Aanzichttekening (voorlopig) van voorzijde (boven) en achterzijde (onder).
Het woningbouwprogramma bestaat uit zes appartementen in de goedkope koopsector. Deze woningen zijn bestemd voor de doelgroep starters, waar veel vraag naar is. Het programma is opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Woningbouwprogramma
Woningen | Financieringscategorie | Aantal | |
appartementen, koop | goedkope sector (circa € 187.000,-) | 6 | |
Totaal | 6 |
Verkeer
Het plangebied ligt ten oosten van het Aarkanaal aan de Oude Nieuwveenseweg. Tezamen met de langs het Aarkanaal gelegen Westkanaalweg vormen deze wegen de verbinding tussen Nieuwveen en Ter Aar. Nieuwveen ligt ten oosten van het plangebied. De maximum snelheid is ter plaatse 60 km/ uur.
De appartementen worden ontsloten op de Schilkerkade via een nieuw aan te leggen ventweg. In westelijke richting ligt de Kattenbrug/ Westkanaalweg en Geerweg. Via de Vriezenweg is de Provinciale weg N207 (Alphen aan den Rijn/Lisse) bereikbaar.
Oude Nieuwveenseweg richting Nieuwveen. Nieuwveens Jaagpad.
Schilkerkade. Oostkanaalweg ten zuiden van plangebied.
Parkeren
Voor de zes appartementen worden de parkeerkencijfers aangehouden overeenkomstig de door de gemeenteraad op 8 juli 2021 vastgestelde 'Nota Parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021'. De relevante parkeernorm voor gestapelde woningen is opgenomen in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Parkeerkencijfers
Functie | Oppervlakte woning | Parkeernorm | waarvan aandeel bezoekers | |
koop, gestapeld | 50-80 m² | 1,8 | 0,3 pp | |
Op basis van deze uitgangspunten ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.3).
Tabel 3.3 Parkeerbalans nieuwe situatie
Functie | Rest bebouwde kom | waarvan aandeel bezoekers | aantal woningen | totaal aantal parkeerplaatsen | |
koop, etage, starters | 1,8 | 0,3 pp | 6 | 10,8 | |
Totaal | 11 pp afgerond |
Parkeerbalans nieuwe situatie
Op het voorterrein worden 10 parkeerplaatsen aangelegd welke bereikbaar zijn via de nieuwe ventweg voor het appartementengebouw. Aan de oostzijde van het gebouw wordt 1 parkeerplaats aangelegd, alsmede 3 garageboxen. Het plan kan voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Aan de westzijde wordt nog 1 garagebox gerealiseerd ten behoeve van de woning op nummer 137. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels van het bestemmingsplan, artikel 12.1 Parkeren, wordt dit geborgd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling naar zes starterswoningen in de dorpsrand.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplicht van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Het plangebied ligt in een bebouwingslint ten westen van de kern Nieuwveen. De invulling van het plangebied met het toevoegen van 6 woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Wettelijk kader
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2018. In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen. In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied.
Onderzoek/ beoordeling
Door een goede ruimtelijke ordening wil het Rijk voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) worden verschillende gebieden rond luchthaven Schiphol onderscheiden waar in meer of mindere mate beperkingen gelden voor het gebruik van die gebieden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In onderstaande figuur 5 zijn de voor het plangebied relevante beperkingengebieden uit het LIB weergegeven.
Figuur 5: Uitsnede Bijlage 3 bij LIB; Beperking bebouwing.
Het groen gearceerde gebied is het beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen (LIB 4 contour). Het geel gearceerde gebied is het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (LIB 5 contour). Uit figuur 5 is af te leiden dat het plangebied buiten de LIB 4 contour, maar geheel binnen de LIB 5 contour ligt. Op grond van artikel 2.2.1d van het LIB zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan. Het plangebied bevindt zich echter geheel binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor er op grond van het LIB geen beperkingen zijn.
De ligging binnen het beperkingengebied leidt niet tot een belemmering voor het plan. Wel geldt op grond van bijlage 4a van het LIB een beperking van de bouwhoogte tot maximaal 76 meter, in verband met radar (artikel 2.2.2a LIB). De maximaal toegelaten bouwhoogte in het bestemmingsplan blijft ruim onder deze toegelaten bouwhoogte. Daarnaast geldt een beperking van de hoogte voor windturbines. In het plan zijn echter geen windturbines voorzien.
Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn in artikel 6.14 20 Ke-contour Schiphol criteria voor woningbouw geformuleerd. In artikel 6.14, lid 1 is aangegeven dat woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied toegelaten is. De 'LIB-5 contour' is identiek aan de voormalige '20 Ke-contour' uit de Nota Ruimte. Binnen deze contour mogen geen woningbouwlocaties komen. Wel is het mogelijk om (onder voorwaarden, zie Omgevingsverordening) enkele woningen te bouwen. Uitgezonderd van de beperkingen zijn bouwmogelijkheden die al bestonden volgens het in 2003 vigerende streekplan (Streekplan Zuid-Holland van 19 februari 2003 en Zuid Holland Oost van 12 november 2003). In Zuid-Holland gaat het om gebieden binnen de rode contouren uit het genoemde streekplan, Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) en om woningen die onder de 'ruimte-voor-ruimte'- regeling vallen. In het geval dat binnen de LIB-5 contour wordt gebouwd, moet wel in het (steden)-bouwkundig ontwerp rekening worden gehouden met de aanwezigheid van vliegtuiggeluid. Dit om de goede leefomgevingskwaliteit te waarborgen. Tegelijk met de in werking treding van het LIB heeft de provincie Zuid-Holland een beleidsregel vastgesteld (de Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol, PZH-2017-590514465). Hierin staat uitgelegd op welke wijze de provincie ingediende plannen toetst en zonodig een aanwijzing geeft.
Tussenconclusie
Het plan ligt binnen de zgn. LIB-5 contour (voorheen 20 Ke) en binnen het BSD-gebied. Hier is onder voorwaarden kleinschalige woningbouw mogelijk. De beoogde plannen voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in het LIB, in de Omgevingsverordening en in de Beleidsregel wonen en vliegen van de provincie.
Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol gemeente Nieuwkoop
De Raad van de gemeente Nieuwkoop heeft op 11 mei 2017 de Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze zij vorm geeft aan de voorwaarden uit het LIB. Hierin staat o.a. beschreven op welke wijze zij rekenschap geeft, de ruimtelijke afweging motiveert en hoe zij voorlichting geeft aan nieuwe bewoners.
Beoordeling goede ruimtelijke ordening
Voor de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de relevante geluidbronsoorten weg- en railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai van belang. Voor dit plan zijn alleen wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai relevant.
Bij de bepaling van het gecumuleerde geluidniveau worden de geluidniveaus van de relevante geluidbronsoorten wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai bij elkaar opgeteld. Dit geldt voor zover de voorkeurswaarden voor de betreffende geluidbronsoort overschreden worden; voor luchtvaartlawaai geldt de cumulatie voor locaties die liggen binnen de LIB-4 contour.
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat het geluid vanwege de in de omgeving van het plangebied aanwezige wegen niet voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De hoogst berekende geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van het bouwvlak voor de nieuwe woningen binnen dit plan bedraagt 63 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor luchtvaartlawaai geldt dat de geluidbelasting eerst omgerekend wordt naar een geluidniveau dat qua hinder vergelijkbaar is met wegverkeerslawaai. In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is voor luchtvaartlawaai de volgende rekenregel opgenomen: L*LL = 0,98 LLL + 7,03. Op basis van deze rekenregel is de geluidbelasting van luchtvaartlawaai van 54 dB qua hinder vergelijkbaar met wegverkeerslawaai van 60 dB Lden. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 69 dB. Er is sprake van een akoestisch slechte kwaliteit.
Beoordeling Bouwbesluit
Omdat hogere waarden voor wegverkeerslawaai vastgesteld moeten worden geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 voor de geluidwering van de gevel dat deze zodanig moet zijn dat het geluidniveau in de woningen ten hoogste 33 dB bedraagt. Voor de toetsing aan het Bouwbesluit dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting van 69 dB. Dit houdt in dat de geluidwering van de gevel ten minste 36 dB moet bedragen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, omdat het plangebied in het bestaand stads- en dorpsgebied ligt en de beoogde bebouwing ruimschoots lager is dan de maximale bouwhoogte (bijlage 3), toetshoogten (bijlagen 4, 4a en 6) van het LIB, zodat de aanwezigheid van Schiphol en het LIB geen invloed heeft voor dit bestemmingsplan. In de Algemene aanduidingsregels wordt dit geborgd.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook levert de uitvoering van het plan geen beperkingen op voor het LIB. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 7 augustus 2021 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Met de inzet voor beter benutten van de bebouwde ruimte volgt de provincie ontwikkelingen in de maatschappelijke behoefte. De vraag naar wonen en werken in of rond stads- en dorpscentra neemt toe. Die vraag verandert ook van karakter. Mede door technologische ontwikkelingen vervaagt de strikte scheiding tussen wonen en werken. Ruimtelijk staat daarom niet langer functiescheiding centraal.
De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van GS, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door veen. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van de onverveende bovenlanden aan een dijklint. Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Bebouwing en erfbeplanting bepalen het beeld net als menging van veel verschillende functies. De diversiteit en het multifunctionele karakter zijn kenmerken van de linten. Ruimtelijke verdichting is mogelijk als dit bijdraagt aan het groene karakter van de bovenlanden en geen tot nauwelijks verkeersaantrekkende werking heeft. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de contrasten tussen het (oude) bovenland (hooggelegen, besloten, kleinschalig karakter) en de aangrenzende droogmakerijen (laaggelegen, grootschalig, weids).
Het plangebied is hier voorts aangeduid als lint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit van de dorpsrand langs een bebouwingslint (figuur 6). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap).
Op de laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid. De naastgelegen Oude Nieuwveenseweg en het in noordelijke richting gelegen Nieuwveens Jaagpad zijn aangeduid als fiets- en wandelroute (indicatief op kaart weergegeven) als onderdeel van het netwerk van fiets- en wandelpaden, terwijl het Aarkanaal is aangemerkt als historische vaarweg.
Figuur 6: Uitsnede kaart Kwaliteitskaart: 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is met
zwarte omlijning aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van zes woningen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied in een bebouwingslint van de dorpsrand ligt. De richtpunten zijn niet in het geding. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 6 woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is volop aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 4.3.2 terwijl deze herontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is in het bebouwingslint. Een verdere toetsing aan de Ladder is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
In lid 2 van voornoemd artikel is bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen voor een gebied met beschermingscategorie 2 niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als genoemd onder c (transformeren).
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'stads- en dorpsrand'. Als richtpunten voor steden en dorpen wordt onder andere het volgende aangehouden:
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Het verouderde bedrijfsgebouw maakt plaats voor de nieuwbouw van een kleinschalig appartementengebouw met 6 wooneenheden. Het bebouwingslint aan de Oude Nieuwveenseweg krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al staat aan wonen langs de Oude Nieuwveenseweg. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
20 Ke-contour Schiphol
In artikel 6.14.20, lid 1 is opgenomen dat voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
Verder is in lid 3 vastgelegd dat voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, in de toelichting van dat plan rekenschap wordt gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. In paragraaf 4.4.3 wordt hierop ingegaan.
Toetsing aan 20 Ke-contour
Het plangebied ligt in de 20 Ke-contour, doch binnen de bebouwingscontour 2003, zodat woningbouw mogelijk is. In figuur 7 is een uitsnede van Kaart 13 van de Omgevingsverordening opgenomen.
Figuur 7: Uitsnede Kaart 13 Veiligheid.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.2.11 van de herziening van het Provinciaal omgevingsbeleid 2020 (zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 16 juni 2021) is in artikel 6.2.11 een nieuw artikel toegevoegd over de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte en d. droogte.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt 6 woningen mogelijk binnen een bestaand bebouwingslint. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met Holland Rijnland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Woon Agenda (zie paragraaf 4.3.2). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 29 mei 2012 het gebiedsprofiel Hollandse Plassen vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Verschijningsvorm landschap
In het Hollands Plassengebied is grofweg een tweedeling te zien tussen veenweidegebieden en droogmakerijen. De veenweidegebieden liggen hoger dan de droogmakerijen en kennen een grote functiemenging. In deze gebieden bevinden zich graslanden voor de melkveehouderij, oude lintdorpen, (glastuinbouw)bedrijven, natuurgebieden en relatief veel opgaand groen in vergelijking met de droogmakerijen. De droogmakerijen hebben een grootschalig, rechthoekig en agrarisch karakter met melkveehouderij en akkerbouw. De overgang tussen veenweide en droogmakerij is veelal abrupt door het grote hoogteverschil.
Linten blijven linten
De bewoning in het Hollands Plassengebied bestaat grotendeels uit langgerekte bebouwingslinten met woon- en werkfuncties langs water, wegen of dijken en met een sterke relatie met het omliggend landschap. Elk lint bezit een eigen kenmerkend karakter. Aan de voorzijde van de lintbebouwing bevindt zich de hoofdontsluiting, aan de achterzijde het ‘landschap’. In de loop der tijd zijn de linten verdicht. Door deze ontwikkeling is er een duidelijk verschil in transparantie van de linten: waar vanuit sommige linten het omliggende landschap goed te ervaren is, zijn andere linten dichtgegroeid of naar binnen gekeerd. De linten kennen allemaal een eigen ritmiek van bebouwing en beplanting en de richting waarop de bebouwing staat ten opzichte van de weg of watergang. Bij veel linten in het Hollandse Plassengebied is het water bepalend voor het karakter en ligt de bebouwing met de voorzijde langs het water (boezemlint en rivierdijklint).
Veranderingen binnen de linten vinden plaats door de behoefte aan extra ruimte voor wonen, agrarische activiteiten of bedrijfsruimte. Nieuwbouw heeft tot gevolg dat een lint verdicht, verbreed of verlengd wordt of de schaal van de bebouwing veranderd. Ambities zijn:
Dijklint
Het plangebied maakt onderdeel uit van een bebouwingslint tegen een dijk. Het lint heeft een gemengd karakter met wonen en werken. Dit zijn over het algemeen oude linten. De bebouwing ligt hoger dan de omgeving. Er zijn regelmatig doorzichten naar het achtergelegen landschap. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Er is er beperkt ruimte voor ontwikkelingen, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
Soms liggen er agrarische erven aan de achterkant van het lint; zogenaamde tweedelijnsbebouwing. Hier is uitbreiding mogelijk, mits het dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf. Deze linten vormen vaak een belangrijke functionele en beleefbare verbinding tussen dorpen onderling en tussen dorpen en het landschap.
Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Aan het hoofdzakelijk eenzijdige bebouwingslint staan voornamelijk woningen. Met het slopen van een verouderd bedrijfsgebouw wordt een kleinschalige woningbouwontwikkeling met 6 appartementen mogelijk gemaakt. Rekening wordt gehouden met de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint. De bebouwing sluit aan op de bestaande hoogten van de overige woningen. De ontwikkeling is passend, omdat het appartementengebouw qua bouwmassa vergelijkbaar is met de huidige bebouwing. Het perceel wordt hierdoor niet onevenredig verdicht. Het woongebouw wordt landschappelijk ingepast.
Conclusie
De nieuwe bebouwing staat met ‘het gezicht’ naar de weg, waarbij het appartementengebouw landschappelijk wordt ingepast. Het bebouwingslint blijft beleefbaar, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van het bebouwingslint zonde daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling), waarbij een passende herontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Deze functie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder gemeente Nieuwkoop, zijn vanaf 1 april 2010 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. In verband hiermede is de eerste partiële herziening van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, waarin de Regionaal Strategische Agenda van het voormalige Rijnstreekberaad, de Transformatievisie Oude Rijnzone en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop/ Rijnwoude vanuit de Rijnstreek zijn ingebracht. Deze visie is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle Holland Rijnland-gemeenten, waartoe nu ook Nieuwkoop behoort. Op basis hiervan worden de ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De woningbouwontwikkeling in het bebouwingslint van de Oude Nieuwveenseweg ten westen van de kern Nieuwveen levert een bijdrage aan uitwerking van de eerstgenoemde kernbeslissing om in de regio tot 2020 netto 33.000 woningen te bouwen. Op de visiekaart ligt het plangebied in 'Transformatiegebied glastuinbouw' (figuur 8).
Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau; op perceelsniveau worden hierover geen uitspraken gedaan. Het toevoegen van 6 woningen levert een bijdrage aan het woningbouwprogramma tot 2020 in de regio Holland Rijnland. Er wordt ingespeeld op de behoefte aan goedkope koopwoningen voor de doelgroep starters. Het planinitiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland.
Figuur 8: Uitsnede Regionale Structuurvisie, Visie 2020.
In het kader van de woningbouwprogrammering heeft Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 (RWA) opgesteld. In deze visie zijn de woningbouwbehoeften en de woningbouwlocaties met de aantallen woningen in regionaal verband beschouwd. Het doel van de RWA is tweeledig enerzijds willen partijen inzicht hebben in de behoefte naar woningen in Holland Rijnland en hun (gezamenlijke) woningbouwprogramma daar op af te stemmen. Anderzijds heeft de provincie verzocht op regionaal niveau inzicht te geven in de woningbouwbehoefte en het -programma.
Tot op heden was dit vooral gericht op afstemming van het aantal te bouwen woningen. Met deze RWA voegt de regio daar de gewenste kwalitatieve richting aan toe. Enerzijds vraagt dit een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, mede ten behoeve van de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio.
Als onderbouwing voor de RWA is de werking van de regionale woningmarkt in beeld gebracht, waarmee er zicht is op mechanismen die de toekomstige vraag op de woningmarkt bepalen. Dit vormt de basis voor een programmering waarmee de regio adequaat kan inspelen op de veranderende vraag: uitgaande van trends voor de korte en lange termijn, de woningbehoefte van de diverse inkomensgroepen, de behoefte onder bijzondere doelgroepen en tot slot de ontwikkeling van de behoefte aan woonmilieus. De RWA helpt gemeenten bij de juiste woning op de juiste plek en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Daarmee biedt dit een onderbouwing voor plannen, passend bij de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het toevoegen van 6 woningen in de goedkope koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Nieuwkoop voor de doelgroep starters. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (6 woningen) niet te worden afgestemd met de Regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Woonagenda.
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 8 juli 2021 de 'Omgevingsvisie Nieuwkoop' vastgesteld. De omgevingsvisie voorziet in een integrale, samenhangende visie op de toekomst van de gemeente Nieuwkoop. Deze geeft op basis van gezamenlijk geformuleerde waarden richting en ruimte aan opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is volledig tot stand gekomen via intensieve samenwerking en participatie met de Nieuwkoopse samenleving en dus echt ‘van buiten naar binnen’. Deze aanpak leidt zonder meer tot een zeer positief maatschappelijk effect: herkenning, meerwaarde, draagvlak en commitment. Een stevige basis voor échte samenwerking met de samenleving.
Nieuwkoopse drijfveren
De gemeente wil ‘zeven Nieuwkoopse drijfveren’ in de toekomst behouden en versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen en in het landschap dien rekening te worden gehouden met deze drijfveren. Het betreft:
Sterke dorpen
Visie: compacte groei met behoud van karakter
De gemeente wil dat mensen hier goed en betaalbaar kunnen wonen. Daarom wordt ruimte geboden voor groei, op een manier en schaal die bij de gemeente past. Zo kunnen jongeren, starters en jonge gezinnen hier (blijven) wonen en blijft de bevolkingsopbouw evenwichtig en gezond. Dat is belangrijk: meer (jonge) inwoners en meer bezoekers zorgen voor levendigheid in de winkelgebieden, voorzieningen en verenigingen. Dat wil de gemeente graag stimuleren.
De bouw van nieuwe woningen vindt verspreid over alle dorpen én allereerst binnen de bestaande dorpsgrenzen plaats. Zo wordt het landschap opengehouden en is in de dorpen alles dicht bij de hand. Maar om genoeg woningen toe te voegen, moet de gemeente soms ook aan de randen van de dorpen bouwen. Dan bekijkt de gemeente zorgvuldig waar dat kan. De gemeente ziet de invulling van de woningbouwopgave als motor voor andere opgaven, zoals het voorzieningenniveau, duurzaamheid of gezondheid. Daarbij wordt niet de historie, relatie met het landschap en bijzondere kwaliteiten uit het oog verloren.
Duurzaamheidsaspecten
Een visie op de toekomst van de gemeente Nieuwkoop en de fysieke leefomgeving is vanzelfsprekend doorspekt met duurzaamheid (in de breedste betekenis van het woord). Net zoals bij een groot aantal andere, meer ‘sectorale’ beleids- en visietrajecten, heeft rond duurzaamheid voortdurend afstemming plaatsgevonden en is steeds sprake geweest van wederzijdse input.
Gezondheid
Voor het thema gezondheid geldt hetzelfde als bij duurzaamheid, ook qua afstemming en wederzijdse input. Wat zich in het fysieke domein openbaart, is geworteld in het sociaal-maatschappelijke domein. Daarom moet gezondheid onder de nieuwe Omgevingswet nadrukkelijk in samenhang worden gezien met de fysieke leefomgeving. Denk bijvoorbeeld aan mantelzorg en de mogelijkheid om dit ‘dichtbij huis’ te houden, het belang van een groene en schone leefomgeving, een uitnodigende buitenruimte waar mensen gestimuleerd worden om te bewegen en/of elkaar te ontmoeten, prettig kunnen wonen, het belang van werk voor iemands identiteit en eigenwaarde, woningen en zelfredzaamheid dankzij voldoende voorzieningen (zorg, openbaar vervoer) in de buurt.
Toetsing planinitiatief aan Nieuwkoopse drijfveren
Voor deze planontwikkeling is drijfveer 5 'dorps karakter' van toepassing. De 13 dorpskernen kennen een eigen historie en karakter. Ruimtelijke kenmerken van de kernen zijn kleinschaligheid en overzichtelijkheid: een dorpse leefomgeving. Hier is sprake van een mix van historische en nieuwe bebouwing. Er wordt in principe zoveel mogelijk gebouwd op vrijkomende locaties binnen dorpsgrenzen.
In de Omgevingsvisie wordt niet ingegaan op een nieuwe invulling op perceelsniveau, zoals aan de Oude Nieuwveenseweg 135 wordt beoogd. Deze planontwikkeling draagt bij aan het versterken van een bebouwingslint, waarin een een verouderde bedrijfsloods plaats maakt voor 6 appartementen in de goedkope koopsector voor de doelgroep starters. Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.4.
Conclusie
De woningbouw levert een bijdrage aan het behoud van het voorzieningenniveau in de kern in een bestaand bebouwingslint voor de doelgroep starters. De woningbouwontwikkeling wordt passend geacht binnen de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 6 oktober 2016 de Woonvisie Nieuwkoop 2016 - 2025 met als motto 'Woningbouw gericht op de behoefte; nu en in de toekomst' vastgesteld. Deze is tot stand gekomen op basis van een woningmarktonderzoek, de veranderingen in de woningmarkt en de input van de verschillende stakeholders. De nieuwe woonvisie brengt de voornaamste ontwikkelingen in de gemeente in beeld en beschrijft het gekozen woonbeleid. De belangrijkste beleidsaspecten in de woonvisie zijn:
De Woonvisie geeft richting aan de gemeentelijke inzet rond ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en het grondbeleid met als resultaat een woningaanbod dat ook in de toekomst blijft passen bij de bevolking van onze gemeente. Daarnaast stimuleert een gedragen Woonvisie ook andere partijen in de gemeente om een bijdrage te leveren aan het wonen in Nieuwkoop.
Nieuwbouw
Op basis van de provinciale Woningbehoefteraming is de Regionale woonagenda opgesteld. Hierbij is gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Het doel is om het aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. In de Regionale Woonagenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:
De grootste behoefte wordt gevormd door betaalbare woningen voor starters en senioren. Deze toevoeging is nodig om de autonome bevolkingsgroei op te vangen (de groei vanuit de gemeente zelf). Daarbij ligt de voorkeur om nieuwbouw te realiseren in de grotere kernen en binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. Voorliggend plan draagt bij aan het realiseren van de woondoelen. Uit de meest recente woningbehoefteraming blijkt dat er binnen de regio nog een vraag naar woningen is. De locatie Oude Nieuwveenseweg 135 is in de planningslijst van 2021 opgenomen. Er is dus al rekening gehouden met het project. Er is sprake van een woonprogramma met voornamelijk kleinere woningen, waarmee wordt ingespeeld op de woonbehoefte van starters.
Woonfonds
Op grond van de Woonvisie kan de gemeente nadere eisen stellen ten aanzien van de nieuwbouw van koop- en huurwoningen dat minimaal 25% van de woningen in de sociale woningbouw wordt gerealiseerd. Daar waar dit niet wordt gerealiseerd dient initiatiefnemer op grond van de 'Verordening Woonfonds Nieuwkoop 2011, herziening 2012' een storting te doen in het Fonds sociale woningbouw als bijdrage ruimtelijke ontwikkeling sociale woningbouw om elders voldoende sociale huurwoningen te kunnen bouwen.
De gemeente bevordert het bouwen van voldoende betaalbare woningen via het Woonfonds. Zodra een ontwikkelaar minder huurwoningen bouwt dan door de gemeente is vastgesteld, dan betaalt de ontwikkelaar een bedrag aan het Woonfonds. Bouwt een ontwikkelaar meer sociale huurwoningen, dan krijgt hij een bedrag uit het Woonfonds. De komende jaren blijft de gemeente het Woonfonds als stimulans inzetten.
Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 9 juli 2020 de Verordening doelgroepen woningbouw Nieuwkoop 2020 vastgesteld. De doelgroepenverordening is een sturingsinstrument waarmee de gemeente in het bestemmingsplan voor de categorieën sociale huur, middenhuur, goedkope koop en particulier opdrachtgeverschap de maximum prijsgrenzen, de bijbehorende doelgroepen en instandhoudingstermijnen kan bepalen.
Met een doelgroepenverordening kan de gemeente uitvoering geven aan de Woonvisie en het vast te stellen woningbouwprogramma. Zo dient de aanvanghuurprijs voor sociale huurwoningen te voldoen aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (in 2020 ligt deze grens op €737,14). Voor middenhuur is gekozen voor hoogste €975,-. Voor de verkoopprijs van goedkope koopwoningen is aangesloten bij de maximale prijs die is genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit geval bedraagt de verkoopprijs € 200.000,-. De maximale koopprijs van goedkope koop wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de consumentenprijsindex van het CBS (artikel 3, lid 1 en 2 van de Verordening). Als doelgroep voor goedkope koopwoningen worden aangemerkt huishoudens met een jaarlijks bruto-inkomen tot maximaal € 50.000,-.
Volgens artikel 1.1.1 van het Bro kan voor goedkope koop een instandhoudingstermijn van minimaal 1 jaar en maximaal 10 jaar worden opgenomen in de verordening. In artikel 6, lid 3 is vastgelegd dat goedkope koopwoningen gedurende een termijn van tenminste 5 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar te blijven.
Toetsing planinitiatief
In de vier grote A-kernen streeft de gemeente naar een voorzieningenniveau waar ook de inwoners van de B- en C-kernen gebruik van maken. Om dit voorzieningenniveau in stand te houden, concentreert de gemeente woningbouwlocaties in de vier A-kernen. Dit betekent niet dat er een bouwstop is in B- en C-kernen. De gemeente blijft de vitaliteit van de kleine dorpen stimuleren, maar gebruikt daarvoor andere, meer geschikte, middelen dan nieuwbouw of actief grondbeleid. Door particuliere ontwikkelingen ontstaan er kleinschalige impulsen voor de kleinere dorpen.
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van 6 startersappartementen mogelijk in het goedkope segment nabij de kern Nieuwveen. De behoefte naar koopwoningen in deze financieringscategorie is groot. Omdat er sociale woningbouw plaatsvindt is er geen afdracht in het Woonfonds nodig. In de regels wordt vastgelegd dat 35% van het woningbouwprogramma is bestemd voor sociale koopwoningen, welke gedurende 5 jaar beschikbaar dienen te blijven voor de doelgroepen uit de doelgroepenverordening.
Conclusie
In de Woonvisie wordt beperkt ingegaan op particuliere initiatieven. Geconstateerd wordt dat de gemeente niet de enige is die woningen bouwt in de gemeente, maar dat ook woningcorporaties een deel voor hun rekening nemen alsmede particuliere initiatieven. Deze particuliere planontwikkeling levert een bijdrage aan de uitvoering van de Woonvisie om voldoende woningen in de goedkope koopsector te realiseren voor de doelgroep starters nabij een A-kern.
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 11 mei 2017 de beleidsregel Wonen & vliegen (nieuwbouw binnen 20 Ke-contouren en LIB 4) vastgesteld. De beleidsregel is op 26 mei 2017 in werking getreden. Met deze beleidsregel legt de gemeente vast op welke wijze zij ‘rekenschap’ geeft in bestemmingsplannen over bijvoorbeeld geluidsbelasting van nieuwe woningen en indien nodig maatregelen om het geluidsniveau binnen de woning te verminderen. In de toelichting van het ruimtelijke plan (hier het bestemmingsplan), is extra aandacht bij de afweging van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid binnen 20 Ke-contour. Er worden afwegingen gemaakt in de toelichting waarbij lokale leefbaarheid en vitaliteit een belangrijke rol spelen. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.
Woningbouw is mogelijk, omdat het plangebied is gelegen binnen de provinciale bebouwingscontour van 2003 (zie figuur 7). Met het vaststellen van een beleidsregel, heeft de gemeente de bevoegdheid om zelf in bepaalde gevallen belangen af te wegen. De gemeente dient daarbij verantwoordelijkheid te dragen voor ruimtelijke beslissingen in relatie tot luchtvaartgeluid, waarbij tevens verantwoordelijkheid genomen zal moeten worden voor het afhandelen van klachten uit gebieden waarin nieuwbouw wordt gepleegd. Op de volgende wijze zal rekenschap worden gegeven:
Met inachtneming van het vorenstaande is bouwen binnen de 20Ke-contour verantwoord. De leefbaarheid voor de bewoners wordt voldoende gegarandeerd door extra eisen te stellen aan geluidsisolatie, zodat een gezond binnenklimaat kan worden bereikt. Voorts zorgt de bouw van 6 woningen aan de Oude Nieuwveenseweg in Nieuwveen ervoor dat tegemoet wordt gekomen aan de lokale woningbehoefte voor de doelgroep starters. De woningbouw draagt bij aan de vitaliteit van de kern Nieuwveen. De gemeente zal vooralsnog gebruik maken van bestaande structuren van informatievoorziening en klachtenafhandeling.
Conclusie
Dit bestemmingsplan houdt rekening met de Beleidsregel Wonen & Vliegen door in de exploitatieovereenkomst afspraken te maken met de marktpartij over de hiervoor genoemde punten.
Beleidskader Duurzaamheid Gemeente Nieuwkoop en Duurzaamheidsprogramma Nieuwkoop
2021-2024
Met het Beleidskader Duurzaamheid Gemeente Nieuwkoop geeft de gemeente de ambities en doelstellingen weer die de gemeente op gebied van duurzaamheid wil realiseren. Daarnaast is het beleidskader een richtinggevend kader voor het duurzaamheidsprogramma. De gemeente Nieuwkoop geeft prioriteit aan de volgende zes opgaven.
Deze opgaven hebben niet alleen wereldwijd, landelijk en provinciaal de hoogste aandacht, maar zijn juist op gemeentelijk niveau de thema's waar de gemeente haar rol kan nemen. De opgaven staan niet los van elkaar; er zijn verschillende dwarsverbanden te leggen. In de dwarsverbanden kunnen vaak nieuwe kansen worden ontdekt die meerwaarde opleveren.
Door terug te rekenen vanuit de ambitie voor de lange (30 jaar: 2050) en middellange termijn (10 jaar: 2030), beschrijft de gemeente doelstellingen die voor de korte termijn (4 jaar: 2023) gaan gelden. Deze doelstellingen geven een doorkijk naar het HOE; ze zijn concreter dan de ambities en ze bevinden zich meer op uitvoeringsniveau. Ook de rol en werkwijze van de gemeente wordt op dit niveau globaal beschreven in het Beleidskader Duurzaamheid Gemeente Nieuwkoop. De doelstellingen zijn vervolgens in het Duurzaamheidsprogramma 2020-2023 geconcretiseerd. Bij alle nieuwbouwprojecten wordt ingezet op zo veel mogelijk duurzame ontwikkeling en duurzaam bouwen.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaatatlas van het Hoogheemraadschap van Rijnland (www.rijnland.klimaatatlas.net).
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hittestress geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De woningen worden zonder gasaansluiting gerealiseerd en bijna energieneutraal (BENG) uitgevoerd. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater. Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten van het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaam bouwen.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat met deze planontwikkeling geen rijksbelangen zijn gemoeid. Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, omdat het toevoegen van zes woningen aansluit bij de bestaande identiteit zonder dat de structuur van het bebouwingslint wordt aangetast. Voorts heeft er regionale afstemming plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Het programma wordt opgenomen in de Regionale Woonagenda. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2019), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Veiligheid en Waterkeringen
Planologisch moeten waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Omgevingsverordening.
De Oude Nieuwveenseweg ligt op een dijklichaam met een hierbij behorende beschermingszone. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is op de verbeelding weergegeven overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.
Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater (2018) ligt het plangebied alleen aan de zuidzijde voor een klein gedeelte in de beschermingszone van 'primair oppervlaktewater' en 'overig oppervlaktewater' met een beschermingszone van respectievelijk 5 en 2 meter. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. In deze zone wordt niet gebouwd. In figuur 9 is de Legger weergegeven.
Figuur 9: Legger oppervlaktewateren 2018. Plangebied rood gestreept omlijnd.
Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt gerealiseerd.
Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bestemmingsvlak van het plangebied staat bebouwing met een oppervlakte van circa 615 m² (exclusief verharding). In de nieuwe situatie bedraagt de bebouwing van het appartementengebouw (exclusief verharding) circa 200 m². De 4 garageboxen en 6 bergingen hebben een oppervlakte van afgerond 96 m², zodat per saldo sprake is van een afname van bebouwing oppervlak met circa 319 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig, omdat de toename minder is dan 500 m².
Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van het dak van het appartementengebouw zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 14 oktober 2020 (dossiercode 20201014-13-24511) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermee zal het plan in het kader van het vooroverleg worden ingediende bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten hiervan worden verwerkt, nadat het hoogheemraadschap een wateradvies heeft gegeven.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Op dit moment staat er een opslagschuur op de locatie. Het vigerende bestemmingsplan laat de realisatie van één bedrijfswoning toe met een bouwhoogte van maximaal 8 meter. In de nieuwe situatie is er sprake van 6 appartementen met een bouwhoogte van 7 meter. Het appartementengebouw krijgt een kleiner oppervlak dan het te slopen pand. Bovendien ligt dit transformatieproject in bestaand stedelijk (gemengd) gebied. Het is te kleinschalig van aard om te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat het toevoegen van zes appartementen ter vervanging van een bedrijfspand volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt. Voorts worden de woningen toegevoegd in een bestaand dorpsgebied. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 6.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van lintbebouwing aan een wijkontsluitingsweg waar naast woningen ook enkele bedrijven voorkomen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van een gemengd gebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningbouw. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen voor een gemengd gebied op basis van de VNG-richtlijn. In de directe nabijheid (100m) liggen de volgende milieubelastende bestemmingen:
Tabel 6.2: overzicht milieubelastende bestemmingen
Bedrijfsnaam | Adres |
SBI- 2008 |
milieu- categorie |
Richt- afstand |
Feitelijke afstand | Nader onderzoek |
Glastuinbouwbedrijf | Schilkerkade 5, Nieuwveen | 011, 012, 013 | 2 | 10 m | 33 m | Nee |
Bedrijf met openlucht teelt | Schilkerkade 4a, Nieuwveen | 011, 012, 013 | 2 | 10 m | 48 m | Nee |
Veehouderij (geiten en rundvee) | Geerweg 97, Ter Aar | 0141, 0142 | 3.2 | 50 m | 98 m | Nee |
Bedrijventerrein | Geerweg en West- Kanaalweg in Ter Aar | - | 2 | 10 m | 70 m | Nee |
Bedieningsgebouw, brugwachtershuis | Oude Nieuwveen- seweg, ongen. | - | 2 | 10 m | 20 m | Nee |
Nutsgebouw | Oude Nieuwveen- seweg 139 | - | 2 | 10 m | 12 m | Nee |
Uit de inventarisatie is gebleken dat de milieubelastende activiteiten op grotere afstand liggen dan de richtafstand. Aanvullend kan het volgende worden opgemerkt.
Glastuinbouwbedrijf Schilkerkade
Dit glastuinbouwbedrijf is niet meer als zodanig in gebruik (in de kassen wordt niet meer gekweekt). Nader onderzoek is niet nodig.
Bedrijf met openlucht teelt, Schilkerkader 4a
De feitelijke teelt ligt op >50 meter, waardoor er op grond van jurisprudentie sprake is van voldoende afstand voor wat betreft de drift van bestrijdingsmiddelen. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
Veehouderij Geerweg 97, Ter Aar
In de veehouderij op Geerweg 97 mogen o.a. 380 geiten worden gehouden. Voor veehouderijen geldt de omgekeerde werking van het Activiteitenbesluit. De geurbelasting ter plaatse van de nieuwbouw is circa 2,5 ouE/m³. De naastgelegen woning op nummer 137 heeft een iets hogere geurbelasting (circa 2,7). Het bedrijf wordt door het initiatief niet extra belemmerd omdat er al een woning dichterbij staat. De geurnorm van 2,0 ouE/m³ wordt overschreden.
Gezondheidseffecten op geitenhouderij
Uit onderzoek van het RIVM (rapport 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies) van RIVM 2017-0062) is gebleken dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
In verband met de risico's van volksgezondheid is er in zoverre geen wettelijk toetsingskader. Voor geitenhouderijen zijn evenwel strikte entingen en hygiënemaatregelen van toepassing om Q-koortsbesmettingen te voorkomen. In de geitenhouderij worden circa 380 geiten gehouden. Vergunninghouder voldoet aan de milieuvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Er is geen feitelijke grondslag voor de stelling dat als gevolg van het houden van het vergunde aantal geiten door vergunninghouder sprake is van onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten, temeer daar er al woningen op kortere afstand staan. Gelet op voornoemde onderzoeksresultaten en de conclusies van het RIVM bestaat er dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat het oprichten van 6 appartementen buiten de geurcirkel zodanige risico's voor de volksgezondheid opleveren voor de toekomstige bewoners dat er sprake is van negatieve gezondheidseffecten.
Resumerend wordt deze geringe overschrijding acceptabel geacht, zodat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Advies GGD-Hollands Midden
Voor de bewoners van de nieuw te bouwen woningen zal er een iets verhoogd risico zijn op een longontsteking of een verergering van bestaande longklachten (deze bestaat binnen een straal van 2 km rondom een geitenboerderij). Daarentegen zijn er ook voordelen met betrekking tot wonen op het platteland. De GGD-Hollands Midden adviseert om toekomstige/aspirant bewoners vooraf te informeren over de gezondheidsrisico's, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Deze aanbeveling wordt overgenomen wanneer voorbereidingen worden gestart over verkoop van de woning.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader vliegtuiglawaai
Het Rijk wil voldoende groeimogelijkheden voor Schiphol en wil daarom voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In de PKB Nota Ruimte (2004) is een gebied aangewezen waar geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden, de zogenaamde '20 Ke-contour'. Uitgezonderd hiervan zijn woningbouwmogelijkheden die al bestonden volgens het in 2004 vigerende streekplan. In Zuid-Holland gaat het om gebieden binnen het stads- en dorpsgebied en om woningen die vanwege de ruimte-voor-ruimte regeling gebou wd mogen worden. In het geval dat binnen de 20 Ke- contour gebouwd wordt, dient wel in het (steden)bouwkundig ontwerp rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vliegtuiggeluid, ten einde de leefomgevingskwaliteit zo veel mogelijk overeind te houden, bijvoorbeeld door een betere geluidsisolatie in het dak toe te passen.
Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Oude Nieuwveenseweg, Nieuwveens Jaagpad, Geerweg, Schilkerkade, Westkanaalweg, Oostkanaalweg en Hogendijk. Op deze wegen is de maximum snelheid 60 km/h. De wegen zijn buitenstedelijk en hebben een zonebreedte van 250 m. De overige wegen zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB). Indien de berekende geluidbelasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Akoestisch onderzoek
S&W Consultancy B.V. te Vlissingen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport van 17 september 2021, rapportnummer 2201070, versie 3.1, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de Oude Nieuwveenseweg, Geerweg en Westkanaalweg wordt overschreden. De hoogst berekende, te toetsen geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Oude Nieuwveenseweg bedraagt Lden = 63 dB. Daarmee overschrijdt de aanwezige geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Daarmee overschrijdt de aanwezige geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Voor een compleet overzicht van de aan te vragen waarden wordt verwezen naar het rapport. De reden die ten grondslag ligt aan het verzoek om hogere waarde, is dat het hier gaat om woningen die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.
Toetsing plan aan richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
In principe houdt het hogere waardenbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland waarden aan voor de maximale ontheffingswaarde die 5 dB lager liggen dan die in de Wet geluidhinder. Alleen bij hoge uitzondering en met een uitgebreide motivering kan worden afgeweken van het hogere waardenbeleid tot het niveau van de Wet geluidhinder. Kort samengevat zijn de volgende zaken beoordeeld:
Resumerend is het op deze locatie niet mogelijk om met geluidsschermen (die passen in deze omgeving) de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen op zowel de begane grond als op de verdieping te verlagen tot een waarde die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Wel wordt met privacy-schermen aan de zuidgevel, de geluidsbelasting zover verlaagd als wat in deze situatie maximaal haalbaar is. Er dient met inachtneming hiervan een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.
Vliegtuiglawaai
De woningbouwlocatie ligt binnen het beperkingengebied van het LIB (zie paragraaf 4.1.4), zodat er vanuit vliegtuiglawaai nader onderzoek nodig is. Het geluidsniveau luchtvaartlawaai (Lden) wordt bepaald aan de hand van de gegevens www.bezoekbas.nl. Op basis van de geluidskaart “Schiphol etmaal”, kan worden geconcludeerd dat het plan ruim buiten de 55 dB contour is gelegen. Het bouwplan is niet geluid belast ten gevolge van luchtvaartlawaai.
Spoor- en industrielawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorlijnen en (gezoneerde) industrieterreinen, zodat een akoestisch onderzoek voor deze onderdelen achterwege kan blijven.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde wegverkeerslawaai is doorlopen. Het ontwerpbesluit heeft gelijktijdig met tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 2.
Het Luchthavenindelingbesluit staat de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan evenmin in de weg, omdat de woningbouwlocatie in bestaand stads- en dorpsgebied ligt. Bij het ontwerp van de woningen zal overeenkomstig het advies van het ministerie Infrastructuur en Milieu rekening worden gehouden met luchtvaartlawaai door bij de aanvragen omgevingsvergunning een akoestisch rapport te overleggen in het kader van het Bouwbesluit naar de geluidwering van de gevels van de woningen.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door APS Milieu B.V. te Haarlem (rapport van september 2020, projectnr. R20-B622, Bijlage 3). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat er matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen in de bodem zijn aangetroffen. Deze geven formeel aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar de ernst en omvang van deze verontreinigingen. De verontreinigingen met zware metalen in grond zijn te relateren aan het toemaakdek.
Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd door APS Milieu B.V. te Haarlem (rapport van november 2020, projectnr. R20-B860, Bijlage 4). Uit de resultaten hiervan het onderzoek kan het volgende worden afgeleid.
De resultaten van het nader onderzoek geven aanleiding tot het indienen van een saneringsplan of BUS-melding voor het saneren van de verontreiniging met minerale olie.
Conclusie
Voor het onderdeel bouwen zal overeenkomstig de aanbevelingen van het nader bodemonderzoek een sanering plaatsvinden met een BUS-melding of saneringsplan in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning. Binnen de exploitatie wordt hiermee rekening gehouden. Met inachtneming is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit en de bodembeheernota van de gemeente Nieuwkoop.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 en PM2,5 bepaald. Ten behoeve hiervan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Oude Nieuwveenseweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 6 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in het plangebied aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Dit blijkt onder andere uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN), waar de achtergrondconcentraties van fijn stof en stikstofdioxide (ruim) onder de normen liggen. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, bovendien steeds beter.
Geurhinder
Het perceel heeft in de huidige situatie een bedrijfsbestemming. Uit de geurgebiedsvisie van de gemeente Nieuwkoop blijkt dat agrarische geurhinder op deze locatie geen belemmering voor een vervolgfunctie naar wonen vormt. In paragraaf 6.1.2 is dit toegelicht. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Conclusie
Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor dit bestemmingsplan een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg. Ook vanuit geurhinder zijn er geen belemmeringen.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Lokaal beleid: Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nieuwkoop
De gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop heeft in zijn vergadering van 31 maart 2011 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze omgevingsvisie. Eén van de uitgangspunten in de beleidsvisie is dat woon- en verblijfsgebouwen voor beperkt zelfredzame personen in woongebieden worden geplaatst en buiten de invloedsgebieden van activiteiten met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
In het Basisnet Water is het Aarkanaal als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over lucht
Het plangebied ligt binnen de 20 Ke-contour van Schiphol. Op de Risicokaart geeft de kaartlaag luchtvaartongeval geen signalering boven het plangebied. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt binnen een zone van 200 m van het plangebied geen provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. In de nabijheid van het plangebied liggen geen ondergrondse hogedrukaardgasleiding van de Gasunie. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Transport over lucht
Op de Risicokaart is in de kaartlaag luchtvaartongeval geen signalering opgenomen boven het plangebied. Er is geen beperking voor het plangebied. Dit stemt niet overeen met de gegevens van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib-S). Uit het Lib-S blijkt dat het plangebied is gelegen in het beperkingengebied (aangewezen op de kaart in bijlage 2 van het Lib) en in het gebied met een beperking voor bebouwing (kaart 5, bijlage 3). In paragraaf 4.1.4 is hierop ingegaan. Gelet op de (omgeving van) de locatie, het plan en de toetsingscriteria uit het Lib-S, is het aannemelijk dat het Lib-S niet zal leiden tot een belemmering voor het plan.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn er geen EV-relevante inrichtingen gevestigd.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Risicokaart (figuur 10) blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering kunnen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 10: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).
Toetsing gemeentelijk en provinciaal beleid
Toetsing gemeentelijk beleid
In paragraaf 4.2.1 van de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid zijn de volgende voor dit plan relevante uitgangspunten opgenomen:
In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle bedrijven. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Toetsing provinciaal beleid
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Gelet op de omgeving is een overschrijding voor de toekomst niet te verwachten. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is er onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens heeft het plangebied geen archeologische waarden (figuur 11). De Oude Nieuwveenseweg is hierin aangeduid als een historisch landschappelijk lint aan een poldergrens.
Figuur 11: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Nieuwkoop
Het archeologisch beleid van Gemeente Nieuwkoop sluit aan op de Provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS). Ten behoeve hiervan heeft de gemeenteraad de "Erfgoedverordening 2010" vastgesteld. De waardering is opgebouwd uit archeologische, historisch landschappelijke en historisch (steden)bouwkundige elementen en structuur. Wat betreft de archeologische verwachtingswaarden is onderscheid gemaakt in een viertal gebieden, te weten:
Naast gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, wordt er in de CHS tevens onderscheid gemaakt in archeologische monumenten van hoge waarde, zeer hoge waarde en beschermde monumenten. Deze laatste drie komen niet voor in de gemeente Nieuwkoop. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de verschillende te onderscheiden gebieden met archeologische waarden of verwachtingswaarden is echter wel een diepte- en oppervlakte ondergrens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek gekoppeld.
In het bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Onderzoek is nodig bij grondbewerkingen dieper dan 50 cm en waarvan te totale oppervlakte groter is dan 10.000 m². In dit deelgebied is een lage trefkans op archeologische sporen, zodat onderzoek naar archeologie achterwege kan worden gelaten.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Wel geldt altijd het volgende:
Melding toevalsvondst
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. De aanwezige bebouwing is niet van cultuurhistorische betekenis.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied ligt 5 km ten noordwesten van het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. Deze ontwikkeling beïnvloedt dit Natura2000-gebied niet. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Dit wordt aangetoond in het ecologisch onderzoek in paragraaf 6.3.1. Het plangebied ligt verder niet in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (figuur 12). De nieuwbouw van 6 woningen heeft geen nadelige gevolgen voor de 690 meter westelijk gelegen ecologische hoofdstructuur. Ook dit wordt beschreven in het ecologisch onderzoek.
Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Stikstofdepositie
In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van 6 woningen in het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' bevindt zich op circa 5,5 km afstand. In verband hiermede is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd door MBH Consult B.V. (rapport van 18 mei 2021, Bijlage 5). Hieruit is gebleken dat het projecteffect in de sloop-/bouwfase en gebruiksfase op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
Kort samengevat:
Bij een herziening van het bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van november 2020, projectnummer 20A099, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Natura2000-gebieden Nieuwkoopse plassen & De Haeck heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Uit het stroomschema van de OZHZ blijkt dat een berekening van de stikstofdepositie noodzakelijk is. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Flora | Nee |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing en Egel geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Vogels | Nee. Er staan geen bomen. |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
Het wordt geadviseerd om natuur-inclusief te bouwen en indien mogelijk een aantal voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen bij uitwerking van het plan.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Tuin
De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor de tuinen voor de voorerf van het appartementengebouw. Binnen deze bestemming is naast groen tevens een ontsluting toegestaan met parkeergelegenheid. Voorts is aan de westzijde een garagebox toegestaan met de bouwaanduiding 'garagebox'.
Artikel 4 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gestapelde woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan; in totaal mogen in het plangebied niet meer dan 6 wooneenheden worden gerealiseerd. In de regels zijn de maximale bouwhoogte aangegeven. Deze bedraagt 7 meter.
Voor de bergingen bij de 6 appartementen is de bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogten voor bijbehorende bouwwerken zijn in de regels opgenomen. Deze is gesteld op 3 meter. Verder zijn er aan de oostzijde 3 garageboxen toegestaan. Deze zijn met een bouwaanduiding op de verbeelding als zodanig aangeduid.
De woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis. Een bedrijf aan huis is alleen met een afwijking toegestaan. Onder een kleinschalig beroep aan huis worden de vrije beroepen gerekend zoals de huisarts, de notaris, de tandarts, de architect enz. Onder een bedrijf aan huis vallen bijvoorbeeld een kapster aan huis, een schoonheidssalon, financieel adviseur en kantoor aan huis. Voor het bedrijf aan huis geldt dat de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en dat de omvang van het gebruik daarom ondergeschikt is aan de woonfunctie. Het beroep of bedrijf aan huis moet door de bewoner zelf worden uitgeoefend. Voorts mogen er geen milieuhinderlijke activiteiten plaatsvinden.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat 35% van het woningbouwprogramma dient te worden gebouwd als sociale koopwoning die gedurende 5 jaar beschikbaar dient te blijven voor de doelgroepen uit de doelgroepenverordening.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Voor dit gebied is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Hier is de aanduiding opgenomen die meer dan 1 bestemming bestrijkt, te weten de 20 Ke-contour rond Schiphol (aanduiding ‘luchtvaartverkeerszone-20ke’).
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan worden verwerkt in de Nota van beantwoording resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden zijn ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Initiatiefnemer heeft op 14 november 2020 omwonenden aan de hand van twee 3D tekeningen geïnformeerd over het planinitiatief.
De volgende bewoners van de Oude Nieuwveenseweg zijn geïnformeerd: bewoners nummer 90a, 92, 133 en 137. Zij hebben geen bezwaren tegen de voorgestelde planontwikkeling. Eén bewoner heeft verzocht geen ramen te plaatsen aan de oostzijde van het nieuw te bouwen appartementengebouw in verband met behoud privacy. Een andere bewoner maakt zich zorgen over mogelijke overlast bij sloop en nieuwbouw.
De bewoners van de Oostkanaalweg 1 en Schilkerkade 4 en 5 hebben medegedeeld geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 4 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In de periode van tervisielegging is één zienswijze ontvangen. De beantwoording is samengevat in de nota van beantwoording zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 7.