direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sluispolder West, deelplan 6
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2014 werkt woningcorporatie Maasdelta Groep met de gemeente Maassluis aan de herstructurering van de wijk Sluispolder-West. Deze woonwijk is gebouwd in de wederopbouwtijd. Het doel was om snel in de naoorlogse woningbehoefte te voorzien.

Inmiddels is de wijk woontechnisch en stedenbouwkundig aan vernieuwing toe. Met de herstructurering wordt de wijk toekomstbestendig gemaakt. Voor een groot deel van de wijk zijn plannen al gerealiseerd of in uitvoering. De komende fase betreft het deelplan 6. In de bestaande situatie staan ter plaatse 3 appartementencomplexen met 72 portiekwoningen. Het voornemen is deze te slopen en te vervangen door 48 grondgebonden woningen.

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 39 woningen. Echter wordt met voorliggende ontwikkeling 48 woningen mogelijk gemaakt. Daarom wordt voor deze ontwikkeling geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, maar is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordoostzijde van Sluispolder. Het gebied wordt omsloten door het Wipperspark, de Bilderdijklaan, het Reviusplein en aan de noordoostelijke grens door de tuinen van de geschakelde grondgebonden woningen gelegen aan het Wipperspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2022)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Sluispolder', vastgesteld op 27 september 2016. Op basis van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 1', 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' en wetgevingszone - wijzigingsgebied 3.

Ook gelden de bestemmingsplannen 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld op 6 februari 2018, en 'Parapluherziening Overbewoning', vastgesteld op 13 oktober 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Sluispolder' met plangebied rood gearceerd (bron: ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Sluispolder

De wijk Sluispolder bevindt zich aan de zuidoostzijde van Maassluis. De wijk bevindt zich tussen het centrum van Maassluis aan de noordzijde en het buitengebied van Maassluis aan de zuidzijde. De Laan 1940 - 1945 vormt de centrale ontsluitingsas in Sluispolder en verdeelt de wijk in het westelijke en oostelijke gedeelte.

De wijk is in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw gerealiseerd in de Sluispolder, een polder ten zuiden van de oorspronkelijke kern Maassluis. De wijk is een van de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Maassluis. Het plangebied ligt in deelgebied Sluispolder-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0004.png"  
1955   1965  

Figuur 2.1: Sluispolder in 1955 en 1965 (bron: topotijdreis.nl)

Sluispolder-West bestaat grotendeels uit wonen met enkele maatschappelijke functies. Dit is te verdelen in drie sfeergebieden, de Vlietzone, de stadsentree en het tuindorp. Figuur 2.2 geeft deze verdeling weer.

Vlietzone

Deze zone loopt van de Vlietlocatie tot aan de oostelijke rand van de wijk. Het nieuwe karakter van dit gebied sluit aan bij dat van de historische binnenstad.

Stadsentree

De P.C. Hooftlaan vormt de overgang tussen het compacte naoorlogse stadscentrum en het groene Sluispolder-West. De P.C. Hooftlaan is een belangrijke stadsentree en dat blijkt ook uit de bebouwing. Zo worden de woonblokken hier groter en stedelijker dan in het groene binnengebied van Sluispolder-West.

Tuindorp

Het gebied achter de Mgr. W.M. Bekkerslaan en P.C. Hooftlaan heeft het karakter van een tuindorp. Een tuindorp heeft de intimiteit en identiteit van een dorp, met een ruime groene opzet. Er zijn hier vooral geschakelde grondgebonden woningen te vinden, afgewisseld met portiekflats.

Het plangebied ligt in de zone Tuindorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Indeling Sluispolder-West

Het plangebied ligt aan de rand van zone Tuindorp en grenst met drie zijdes aan de wegen Wipperspark, Bilderdijklaan en Reviusplein. Aan de noordoostzijde zijn de tuinen van de geschakelde grondgebonden woningen gelegen aan het Wipperspark te vinden.

Ter plaatse staan drie bijna identieke bouwblokken met in totaal 72 sociale huurappartementen gericht op het noordwesten. De appartementencomplexen hebben op de begane grond garages en opslagruimtes met daarbovenop vier bouwlagen waar woningen te vinden zijn en dateren uit de jaren '60 van de vorige eeuw. Tussen de portiekflats zijn grasvelden en parkeerkoffers te vinden.

De appartementengebouwen voldoen echter niet meer aan de eisen van de moderne bewoner. Bovendien zijn ze niet energiezuinig. Het renoveren van de gebouwen tot woningen die aan de maatschappelijke en duurzaamheidseisen van deze tijd voldoen, is zeer kostbaar en bovendien blijven het kleine appartementen zonder lift. Van die woningen heeft Maasdelta er reeds voldoende en het is niet het woonproduct dat Maasdelta in grote getale wil hebben voor de lange termijn exploitatie. Daarom is gekozen voor sloop-nieuwbouw. Dat biedt ook de mogelijkheid om een diverser woningaanbod te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0006.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie projectgebied vanaf de hoek Bilderdijklaan en Wipperspark (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0007.png"

Figuur 2.4: Huidige situatie projectgebied vanaf de Reviusplein en Bilderdijklaan (bron: Google Maps)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal 48 grondgebonden woningen. De woningen worden gerealiseerd in de segmenten koopwoningen (37 totaal) en huurwoningen (11 totaal).

De parkeerplaatsen voor woningen worden deels voorzien langs de omliggende straten en deels binnen een nieuwe straat in het plangebied.

Figuur 2.5 bevat het verkavelingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0008.png"

Figuur 2.5: Concept verkavelingsplan plangebied (bron: Van Wijnen & Venster Architekten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0009.png"

Figuur 2.6: Impressie mogelijk ontwerp beoogde koopwoningen (bron: Van Wijnen & Venster Architekten)

Conclusie

Het initiatief is passend in dit deel van Sluispolder West door het toevoegen van grondgebonden woningen in de zone 'Tuindorp'. De ontwikkeling draagt bij aan de diversiteit van de woningbouw in Maassluis door de toevoeging van grondgebonden koopwoningen en sociale huurwoningen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

Het realiseren van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Maassluis past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, artikel 3.1.6 Bro

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Het toevoegen van meer dan 11 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 72 woningen en de bouw van in totaal 48 woningen. De afname van 24 woningen is geen stedelijke ontwikkeling en hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Los daarvan kan worden gesteld dat de ontwikkeling bijdraagt aan de vraag naar een diverser woonaanbod in Maassluis.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door daarop in te zetten, wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland. Deze ambities zijn:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

De ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarnaast zet de provincie in op een ordening van knooppunten van functies, voorzieningen en infrastructuur die elkaar aanvullen en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.
3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2022)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Lid 2 is niet relevant, omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      - aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      - indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 t/m 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 5 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:

Steden en dorpen

  • 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • 2. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • 3. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Er is in dit geval sprake van inpassen. Een binnenstedelijke woonlocatie wordt herontwikkeld naar nieuwe woningen.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. niet van toepassing
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.2 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.

Toetsing

Onderdeel van de ontwikkeling is de realisatie van sociale huurwoningen. De gemeente Maassluis heeft eigen beleid voor parkeernormen. De norm zoals genoemd in artikel 6.10b hoeft daarom niet te worden aangehouden.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

In hoofdstuk 4.4 wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plan.

Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop   

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • a. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • b. binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
      • voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
      • voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
    • a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
    • b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Toetsing

Op circa 125 meter afstand van het plangebied ligt de molen 'Wippersmolen'. Voor de zone van 100 tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen geldt dat per 30 meter afstand de bebouwing 1 meter hoger mag zijn. Dit wordt ook wel de 1-op-30-regel genoemd. In een rekenformule ziet dit er als volgt uit, waarbij x de afstand tot het middelpunt van de molen is:

hoogte bebouwing = 11 + (x/30)

De afstand van het plangebied tot aan het middelpunt van de molen bedraagt 125 meter.

De maximale hoogte van de bebouwing mag 15,15 meter zijn. De maximale bouwhoogte van het bouwplan bedraagt 11 meter. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het beleid over molenbiotopen.

Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Toetsing

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het aspect klimaatadaptatie.

Artikel 6.27c Nestgeluid afgemeerde schepen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt houdt rekening met nestgeluid van afgemeerde schepen.

Toetsing

Zie paragraaf 4.3.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Maassluis 2012-2025 (2012)

De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0011.jpg" Figuur 3.1: Uitsnede visiekaart (bron: Structuurvisie Maassluis 2012 - 2025)

Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als herstructurering Sluispolder-West.

Herstructurering Sluispolder-West

De inzet voor Sluispolder-West is kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het deels verouderde woningbezit en de woonomgeving. Zo is een uitgangspunt: minder appartementen en meer eengezinswoningen. Van suburbaan compact naar suburbaan grondgebonden.

Toetsing

De realisatie van 48 woningen, bestaande uit koopwoningen en sociale huurwoningen, als onderdeel van de herstructurering van Sluispolder-West is passend in het stedelijk gebied van Maassluis en in lijn met het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Woonvisie 2019-2024

In de Woonvisie 2019-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.

De woonvisie 2019-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:

  • De ruimtelijke structuurvisie 2012-2025
  • Het coalitieakkoord 2018-2022 “Samen Maassluis. Investeren in een duurzame stad”
  • Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.

De 7 speerpunten zijn:

1 Passend huisvesten

  • Nieuwbouw meer richten op €180.000 - €220.000 en € 220.000 - €320.000.
  • Aanbod betaalbare koop (met verkoop regulerend beding) uitwerken voor € 180.000 - €220.000.
  • Minimum omvang sociale huur voorraad is 33%, ombuigingen in bouwprogramma noodzakelijk.
  • Sociale voorraad uitbreiden tot 6020 woningen in 2030.
  • Menging en betaalbaarheid garanderen met doelgroepenverordening.

2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling

  • Meer doorstroming door het bouwprogramma vooral te richten op appartementen en grondgebonden woningen voor senioren,
  • Voorrang voor doorstromers die een eengezinswoning achterlaten.
  • Labelen van schaarse segmenten voor knelgroepen.
  • Doorstroom ouderen naar passende levensloopbestendige woningen bevorderen.
  • Toepassen directe aanbieding bij knelgroepen en personen ‘tussen wal en schip’.

3 Bouwen, bouwen, bouwen

  • Verhoging van het jaarlijkse bouwprogramma naar gemiddeld 175 woningen.
  • Woningvoorraad tenminste 17.100 woningen in 2030.
  • Nieuwe locaties vinden voor 400 à 500 woningen (binnenstedelijk, herbestemming).
  • De herstructurering van Sluispolder-west en de Burgemeesterswijk afronden.
  • Nieuwbouw op Het Balkon, Wilgenrijk, de Kade en overige locaties.

4 Maassluis duurzamer maken

  • Opstellen van een warmtetransitievisie.
  • Samen optrekken met Maasdelta bij het klimaatadaptief maken en de warmtetransitie in de socialehuurvoorraad.
  • Stimuleren en faciliteren in de particuliere sector met ‘no-regret’ maatregelen.

5 Wonen met begeleiding en zorg

  • Wonen in de woonservices zones bevorderen.
  • Ouderen bewust maken van tijdig nadenken over huisvesting op oude dag (Wooncoach, campagne).
  • ‘Verzorgd wonen plus’ uitbreiden, voor Maassluisse ouderen.

6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen

  • Sociale cohesie bevorderen, onder meer via het programma ‘de wijk op maat’.
  • Stevige samenwerking met betrokken partijen bij aanpakken overlast.
  • Overbewoning tegengaan.

7 Tijdelijk wonen

  • Segment pauzewoningen uitbreiden.
  • Kopen om te verhuren terugdringen ten behoeve van de leefbaarheid in bestaande wijken.
  • Verkennen of short-stay woonruimte voor arbeidsmigranten dichtbij werkgelegenheid mogelijk is.

Toetsing

Het initiatief geeft invulling aan speerpunten 1 en 3 door de realisatie van een mix van grondgebonden koop- en sociale huurwoningen in het kader van de herstructurering van Sluispolder-West.

Daarnaast worden de nieuwe woningen energiezuinig en duurzaam gerealiseerd conform het bouwbesluit (BENG). Daarmee wordt ook invulling gegeven aan speerpunt 4.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een woongebied mogelijk. Met de herontwikkeling neemt het aantal woningen af. Gezien de afname van het aantal woningen en de aard van de ontwikkeling valt dit niet onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan is daarmee niet m.e.r.-plichtig. Tevens kunnen op basis van de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de plaats van het project belangrijke negatieve effecten uitgesloten worden.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de A20 en de Laan 1940-1945. Deze wegen zijn geluidbronnen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Daarnaast ligt de ontwikkeling in de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis.

Daarom is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Ook wordt de direct aanliggende 30 km/uur weg Bilderdijklaan beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 1.

De resultaten van het onderzoek zijn:

  • De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de A20 maar de maximale ontheffingswaarde voor vervangende nieuwbouw niet;
  • De richtwaarde wordt overschreden ten gevolge van de Bilderdijklaan;
  • Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde vanwege industrielawaai van Botlek-Pernis en vanwege wegverkeerslawaai vanwege Laan 1940-1945;
  • Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren, zijn niet doelmatig gebleken;
  • Drie woningen in bouwvlak G beschikken niet over een geluidluwe gevel (kapverdieping). Voor deze woningen worden extra maatregelen getroffen om het woon- en leefklimaat te verbeteren. Ook dragen de woningen in bouwvlak G in mindere mate bij aan de afscherming van geluid van de A20 voor het erachter gelegen gebied. Voor deze aspecten is afwijken van het geluidbeleid door de gemeente nodig.
  • Er zijn hogere waarden nodig voor wegverkeerslawaai vanwege de A20 variërend van 51 dB t/m 58 dB.

Voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring is het volgens het beleid zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten, zoals woon- en slaapkamers, zo min mogelijk aan de geluidbelaste zijde van de woning worden gerealiseerd. Hiermee dient bij de uitwerking rekening gehouden te worden.

Nestgeluid

Het nestgeluid van afgemeerde schepen is het geluid dat afgemeerde schepen aan de kade produceren als er niet aan de schepen wordt gewerkt en geen laad-/losactiviteiten plaatsvinden. Het nestgeluid is het geluid van dieselgedreven aggregaten en/of hoofdmotoren voor het gedurende het gehele etmaal produceren van elektriciteit.

De ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis. Door DCMR is aangegeven dat de bijdrage van nestgeluid vanaf Botlek-Pernis niet relevant is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting en -afwikkeling

Ontsluiting

Het plangebied is goed bereikbaar met auto, fiets en openbaar vervoer. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Bilderdijklaan. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Bilderdijklaan sluit aan op de Laan 1940 - 1945.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In de toekomstige situatie worden maximaal 48 woningen gerealiseerd. In de huidige situatie staan ter plaatse 72 woningen. Dit is een afname van 24 woningen ten opzichte van de huidige situatie.

Met kencijfers van CROW kan de verkeersgeneratie worden bepaald. De kencijfers zijn gerelateerd aan de ligging van de locatie en de mate van stedelijkheid van het gebied. De betreffende ontwikkeling is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom'. Voor de mate van stedelijkheid kan het gebied op basis van de adressendichtheid gekarakteriseerd worden als 'sterk stedelijk'. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van appartementen sociale huur (kencijfer 3,6 mvt/etmaal). Dit komt neer op een totaal van 259 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (licht verkeer) in de huidige situatie. In de toekomstige situatie worden 48 grondgebonden woningen gerealiseerd. Hiervan zijn 11 woningen sociale huurwoningen en 37 woningen zijn koopwoningen. Voor de koopwoningen wordt uitgegaan van tussen-/hoekwoningen (kencijfer 7,1 mvt/etmaal) en voor de sociale huurwoningen wordt uitgegaan van huur, huis, sociale huur (kencijfer 4,9 mvt/etmaal). De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1: Verkeersgeneratie

  Aantal   Verkeersgeneratie per woning   Verkeersgeneratie in mvt/etmaal  
Koopwoningen   37   7,1 mvt/etmaal   263  
Sociale huurwoningen   11   4,9 mvt/etmaal   54  
  48     317  

De verkeersgeneratie neemt toe met 58 mvt/etmaal. Dit is een geringe toename ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de afwikkeling op het wegennet.

Parkeerbehoefte

Voor de herontwikkeling van deelplan 6 in de Sluispolder-West (Reviusplein, Nicolaas Beetstraat, Genestetstraat) is in de uitwerking van het plan rekening gehouden met het gebruik van de 56 parkeerplaatsen in de omgeving (23 parkeerplaatsen aan het Reviusplein (schoolzijde) en 33 parkeerplaatsen Reviusplein (zijkant school)) door functies in de omgeving te weten het Reviuslyceum, de sportverenigingen en omwonenden. Daarom is de keuze gemaakt deze parkeerplaatsen buiten het plangebied te laten en niet het volledige aantal van 108 parkeerplaatsen, wat volgens de parkeerberekening vanwege de sloop van 72 woningen mag worden onttrokken aan het plangebied af te trekken. In plaats van 108 parkeerplaatsen te onttrekken worden 84 parkeerplaatsen onttrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0012.png"

  • Reviusplein (flatzijde) => 24
  • Nicolaas Beetstraat => 19 parkeerplaatsen
  • Genestetstraat=> 21
  • Achterzijde van het plangebied=> 6
  • Bilderdijklaan=> 14

Binnen het plangebied worden 70 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor er op het maatgevende moment werkdag avond nog 12 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de omgeving buiten de hier boven beschreven behouden parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0014.png"

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: ‘droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater’. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema’s opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen. Het programma is te vinden op https://wbp6.dpipreview.nl/.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP) is een belangrijk instrument voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Het GRP is een traditioneel beheerplan, aangevuld met:

  • een uitgebreide technische beschrijving (het Basis Rioleringsplan);
  • een beleidsvisie;
  • een afsprakenkader binnen de waterketen.

Het afvalwatersysteem van Maassluis zal worden ontwikkeld tot een toekomstbestendig, robuust en flexibel systeem. Hiervoor is een nieuwe visie uitgewerkt die bestaat uit het verder ontvlechten van schone en vuile waterstromen en tegelijkertijd een veelvoud aan bergingsvoorzieningen (waterbuffers).

Deze voorzieningen of buffers worden gekoppeld aan het gemeentelijk hemelwatersysteem, dat het water verdeelt naar plekken waar schoon hemelwater het beste kan worden gebruikt of opgeslagen voor toekomstig gebruik. Hiervoor hanteert Maassluis de visie van 'Rainproof'. Het gemeentelijk doel is om alle wateroverlast bij een bui 08 (19,8 mm in 60 minuten) te voorkomen. Dit betekent concreet dat:

  • in 2050 50% van Maassluis afgekoppeld dient te zijn: de neerslag die op verharde terreinen valt minstens 50% niet in het gemengde riool mag komen;
  • elk huis moet voorzien worden van een buffer voor regenwateropvang.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit sociale huurwoningen met in het midden grasland met bomen en in het noorden van het plangebied een parkeerterrein en een kleine speelplaats.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering.

Waterkwantiteit

Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het peil in de Sluispolder is afgestemd op de stedelijke functies en is gelegen op ongeveer 0,3 meter beneden NAP. De polders lozen het water via gemalen op de boezem, die op zijn beurt het water weer loost op de Nieuwe Waterweg en de Noordzee. De Zuidvliet en Boonervliet lozen water via gemalen op de Nieuwe Waterweg.

Het plangebied bestaat uit appartementencomplexen, bijbehorende infrastructuur en parkeerterrein met daartussen groenstroken. In totaal is circa 4.500 m2 verhard en 5.060 m2 onverhard terrein. Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig, ook ligt het plangebied niet in een onderhoudsstrook van een watergang.

Grondwater

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat in de wijk Sluispolder-West van oorsprong hoge grondwaterstanden aanwezig zijn. Vandaar dat actief bemalen wordt om de grond geschikt te houden voor bebouwing. Hierdoor is de drooglegging van het gebied ongeveer 2 meter.

Onderhoud, bagger, waterkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied zijn geen watergangen, waterpartijen of KRW waterlichamen aanwezig.

Afvalwaterketen

De huidige woningbouw is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande gebouwen en de bouw van 48 grondgebonden woningen.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse.

Waterkwantiteit

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk inclusief tuinen, infrastructuur en parkeergelegenheid. Het plan sluit aan bij het gemeentelijke waterbergingsplan voor de herontwikkelingen in Sluispolder-West. Binnen dit plan geldt een opgave van 217 m3. Voor de watercompensatie kan deels worden aangesloten bij de watercompenserende maatregelen die binnen de gehele herontwikkeling van Sluispolder-West zijn gerealiseerd. Hierop kan aanspraak gemaakt worden na de realisatie van de watercompensatie binnen Sluispolder West deelplan 5.

Als richtlijn wordt vanuit het waterschap geadviseerd om bij tuinen uit te gaan van 50 m2 verharding, ongeacht de grootte van de tuinen. Indien de tuinen kleiner zijn dan 50 m2, wordt geadviseerd om van 100% verharding uit te gaan. Tabel 4.5.1 geeft de verhoudingen verhard / onverhard in de huidige en toekomstige situatie weer. Figuren 4.1 en 4.2 geven dit op een kaart weer.

Als voor de tuinen 100% verharding wordt gerekend en de bouwvlakken en verkeerbestemming ook als 100% verharding is in totaal 7.867 m2 van het plangebied verhard in de toekomstige situatie. Dit is een toename van 2.955 m2 verharding in vergelijking met de huidige situatie. Op basis van de watersleutel is 349,9 m3 waterberging nodig, zie bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0016.png"

Figuur 4.1: Situatie verhard/onverhard in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0017.png"

Figuur 4.2: Situatie verhard/onverhard in de toekomstige situatie

In het waterbergingsplan voor het deelgebied Sluispolder West is ruimte (overcapaciteit) voor de realisatie van de noodzakelijke wateropgave van 349,9 m3. Toch zal er naast deze bestaande ruimte in overleg tussen ontwikkelaar en gemeente worden gezocht naar extra waterberging in (en rond) het plangebied van het voorliggende deelplan 6. Hiervoor worden verschillende opties binnen hetzelfde peilgebied onderzocht, waaronder: waterbergingsmogelijkheden onder de woningen (kruipruimte), in de tuinen, aanleg van een wadi in het openbaar groen en het openbaar gebied. Deze onderzochte mogelijkheden voor invulling van de wateropgave zijn uitvoerbaar.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Het hemel- en vuilwater zal gescheiden worden aangeleverd.

Grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het grondwater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Klimaatadaptie

Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de compensatieplicht. Daarbij wordt binnen het plangebied een groen karakter behouden om hittestress tegen te gaan. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het vigerend waterschapsbeleid en het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is het voor nieuwbouw gewenst om het hemelwater en afvalwater te scheiden. Het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De riolering moet voldoen aan de eisen uit het GRP:

  • De riolering moet doorgerekend worden op een bui 09;
  • Bij een bui 08 mag er geen water op straat blijven liggen;
  • Bij de herinrichting van het perceel moet er binnen de plangrens minimaal 60 mm berging worden gerealiseerd om 'rainproof' te zijn;
  • Elke woning moet voorzien zijn van een buffer (gelijk aan 1 m3) voor regenwateropvang.

In de uitwerking van de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het geldende beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis.

Conclusie

De watercompenserende maatregelen in het kader van de herstructurering van Sluispolder-West zijn reeds gerealiseerd. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

In 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er sprake is van lichte verontreinigingen. Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2023 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Om te bepalen of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn, is in februari 2023 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een ophogingslaag op het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen op het Laagpakket van Wormer, of, zand op zee-sedimenten (kleien/zanden) met geulsystemen op veen op zee-sedimenten (kleien/zanden). Op basis hiervan kan in het plangebied één archeologisch niveau voorkomen, direct onder de bouwvoor onder een ophogingslaag. Hier kunnen archeologische resten aanwezig zijn welke kunnen dateren uit de Ijzertijd/Romeinse tijd en Late Middeleeuwen.

Het veldonderzoek heeft de verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd. Het plangebied bestaat uit een ophogingspakket op het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen. De afzettingen die verwacht werden onder het Hollandveen zijn tot op de maximale boordiepte van 4,5 m -mv (-4,6 m NAP) niet aangetroffen.

Het ophogingspakket bestaat uit zand en havenslib. Op basis van het bureauonderzoek is dit pakket opgebracht in 1954, voorafgaand aan de bouw van de huidige bebouwing. Dit pakket heeft geen archeologische verwachting.

In de top van het Laagpakket van Walcheren is een bouwvoor aanwezig. Dit betekent dat het maaiveld van vóór 1954 nog intact aanwezig is in de ondergrond. Op basis van het bureauonderzoek heeft dit niveau een verwachting voor huisplaatsen en daaraan gerelateerde sporen die kunnen dateren uit de

Ijzertijd/Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Door het opbrengen van het dikke ophoogpakket is de oude bouwvoor echter tot variabele dieptes weggedrukt in de ondergrond, wat een negatieve invloed zal hebben gehad op de gaafheid van eventuele archeologische resten. In boringen 2 en 7 is de oude bouwvoor binnen de maximale boordiepte van 4,0 m -mv (-4,2 m NAP) niet aangetroffen, waarschijnlijk omdat hier sloten lagen die met havenslib en ophoogzand zijn opgevuld.

Er zijn geen aanwijzingen voor bewoonbare niveaus dieper in het Laagpakket van Walcheren. De gelaagdheid, de erosie van het veenpakket en de aanwezigheid van detritus, slakjes en schelpen wijzen op afzettingen onder natte omstandigheden.

In een drietal boringen is Hollandveen aangetroffen vanaf 3,5 à 3,95 m -mv (-3,7 à -4,1 m NAP). Het veen is niet veraard en de top is door erosie verdwenen, en daarmee zijn er geen aanwijzingen dat hier sprake was van een bewoonbaar niveau.

Geadviseerd wordt om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.

Er is geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van 290 meter een LPG-tankstation. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van het tankstation. Op basis van de risicokaart zijn in de omgeving geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig.

Ten noordoosten van het plangebied ligt de A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A20 ligt op een afstand van circa 230 meter. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van 880 meter. Het plangebied ligt verder dan 200 meter van de transportroute waardoor een berekening niet noodzakelijk is. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via de Bilderdijklaan op verschillende wegen waaronder de Laan 1940-1945. De Laan 1940-1945 is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Laan 1940-1945 en G. A. Brederolaan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Het voor het groepsrisico maatgevende scenario is een zogenoemde BLEVE. De effecten van een koude en warme BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de hittestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de hittestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk. Om dekking te zoeken is een schuilplaats binnen gaan een goed handelingsperspectief. Wanneer gebouwen ontbranden of instorten is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Wanneer gebouwen wel bestand zijn tegen de hittestraling, dienen personen binnen te blijven.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A20. Vanwege de afstand tot de A20 vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een middelbare school en een begraafplaats. Figuur 4.3 geeft de ligging van het plangebied in het wit weer, de school in rood en de begraafplaats in blauw. De school ligt op circa 20 meter afstand. Een middelbare school valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een 'rustige woonwijk'. Van de richtafstand kan gemotiveerd afgeweken worden. Het maatgevende aspect is geluid. De maatgevende geluid producerende activiteiten zullen in de gebouwen plaatsvinden en ter plaatse van de fietsenstallingen. Het gebouw (en het bouwvlak) ligt op een afstand van 34 meter tot de beoogde woninggevel (bouwvlak). Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. De fietsenstallingen liggen aan de andere zijde van het gebouw op grotere afstand. Geluidsoverlast als gevolg van de school is dan ook niet aannemelijk. Ter plaatse van de beoogde woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en de school wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt.

De begraafplaats ligt op 30 meter afstand. Een begraafplaats valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0018.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied (wit) ten opzichte van de school (rood) en begraafplaats (blauw)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden  

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Spoedwet Aanpak Stikstof

Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas op een afstand van circa 7,5 kilometer, dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op circa 7,7 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 850 meter (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01_0019.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Atlas van de Leefomgeving)

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. De stikstofberekening is toegevoegd in bijlage 7. Hieruit blijkt dat in de aanlegfase en de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Soortenbescherming

In 2021 is een onderzoek naar vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 6. Hieruit blijkt dat in de gebouwen diverse verblijfsplaatsen aanwezig zijn. Ten behoeve van de sloop is daarom ontheffing van de wet natuurbescherming aangevraagd.

Daarnaast is een quickscan ecologie uitgevoerd naar overige beschermde dier- en plantensoorten. De quickscan is toegevoegd in bijlage 5. Hieruit blijkt dat geen beschermde soorten aanwezig zijn. Wel dient het rooien van groen en het slopen van gebouwen buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) te worden uitgevoerd tenzij een controle uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 48 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM. Uit deze informatie blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof in Maassluis ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de regels uit het moederplan 'Sluispolder'.

Artikel 3 Groen

De groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd met 'Groen'. Binnen deze bestemming mogen groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, in- en uitritten, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Wonen

Binnen de bestemming Wonen zijn de grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen en parkeervoorzieningen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

5.3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 7.2 is opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan. In dit artikel zijn de regels van het parapluplan 'Overbewoning' verwerkt.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de bescherming van de molenbiotoop geborgd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Overige regels

Dit artikel bepaalt dat waar in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijk regelingen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 13 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door een ontwikkelaar. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners.

Participatie

Maasdelta houdt de bewoners van Sluispolder-West regelmatig op de hoogte over de herstructurering van de wijk en de verschillende deelgebieden. Afgelopen jaren zijn er meerdere informatiemomenten geweest voor de gehele wijk om de bewoners over de laatste stand van zaken te informeren.

Het stedenbouwkundig plan is gepresenteerd tijdens de informatieavond Sluispolder-West, die op 25 september 2023 gehouden is in het Stadhuis. Op het plan is zeer positief gereageerd. Er is veel interesse in de woningen.

In de beginperiode van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden omwonenden opnieuw in de gelegenheid gesteld het stedenbouwkundig ontwerp en het bestemmingsplan in te zien.

Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).