Plan: | Sluispolder West, deelplan 6 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0556.deelplan6-ON01 |
Sinds 2014 werkt woningcorporatie Maasdelta Groep met de gemeente Maassluis aan de herstructurering van de wijk Sluispolder-West. Deze woonwijk is gebouwd in de wederopbouwtijd. Het doel was om snel in de naoorlogse woningbehoefte te voorzien.
Inmiddels is de wijk woontechnisch en stedenbouwkundig aan vernieuwing toe. Met de herstructurering wordt de wijk toekomstbestendig gemaakt. Voor een groot deel van de wijk zijn plannen al gerealiseerd of in uitvoering. De komende fase betreft het deelplan 6. In de bestaande situatie staan ter plaatse 3 appartementencomplexen met 72 portiekwoningen. Het voornemen is deze te slopen en te vervangen door 48 grondgebonden woningen.
Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 39 woningen. Echter wordt met voorliggende ontwikkeling 48 woningen mogelijk gemaakt. Daarom wordt voor deze ontwikkeling geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, maar is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied bevindt zich aan de noordoostzijde van Sluispolder. Het gebied wordt omsloten door het Wipperspark, de Bilderdijklaan, het Reviusplein en aan de noordoostelijke grens door de tuinen van de geschakelde grondgebonden woningen gelegen aan het Wipperspark.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2022)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Sluispolder', vastgesteld op 27 september 2016. Op basis van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 1', 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' en wetgevingszone - wijzigingsgebied 3.
Ook gelden de bestemmingsplannen 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld op 6 februari 2018, en 'Parapluherziening Overbewoning', vastgesteld op 13 oktober 2020.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Sluispolder' met plangebied rood gearceerd (bron: ruimtelijke plannen)
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Sluispolder
De wijk Sluispolder bevindt zich aan de zuidoostzijde van Maassluis. De wijk bevindt zich tussen het centrum van Maassluis aan de noordzijde en het buitengebied van Maassluis aan de zuidzijde. De Laan 1940 - 1945 vormt de centrale ontsluitingsas in Sluispolder en verdeelt de wijk in het westelijke en oostelijke gedeelte.
De wijk is in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw gerealiseerd in de Sluispolder, een polder ten zuiden van de oorspronkelijke kern Maassluis. De wijk is een van de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Maassluis. Het plangebied ligt in deelgebied Sluispolder-West.
![]() |
![]() |
1955 | 1965 |
Figuur 2.1: Sluispolder in 1955 en 1965 (bron: topotijdreis.nl)
Sluispolder-West bestaat grotendeels uit wonen met enkele maatschappelijke functies. Dit is te verdelen in drie sfeergebieden, de Vlietzone, de stadsentree en het tuindorp. Figuur 2.2 geeft deze verdeling weer.
Vlietzone
Deze zone loopt van de Vlietlocatie tot aan de oostelijke rand van de wijk. Het nieuwe karakter van dit gebied sluit aan bij dat van de historische binnenstad.
Stadsentree
De P.C. Hooftlaan vormt de overgang tussen het compacte naoorlogse stadscentrum en het groene Sluispolder-West. De P.C. Hooftlaan is een belangrijke stadsentree en dat blijkt ook uit de bebouwing. Zo worden de woonblokken hier groter en stedelijker dan in het groene binnengebied van Sluispolder-West.
Tuindorp
Het gebied achter de Mgr. W.M. Bekkerslaan en P.C. Hooftlaan heeft het karakter van een tuindorp. Een tuindorp heeft de intimiteit en identiteit van een dorp, met een ruime groene opzet. Er zijn hier vooral geschakelde grondgebonden woningen te vinden, afgewisseld met portiekflats.
Het plangebied ligt in de zone Tuindorp.
Figuur 2.2: Indeling Sluispolder-West
Het plangebied ligt aan de rand van zone Tuindorp en grenst met drie zijdes aan de wegen Wipperspark, Bilderdijklaan en Reviusplein. Aan de noordoostzijde zijn de tuinen van de geschakelde grondgebonden woningen gelegen aan het Wipperspark te vinden.
Ter plaatse staan drie bijna identieke bouwblokken met in totaal 72 sociale huurappartementen gericht op het noordwesten. De appartementencomplexen hebben op de begane grond garages en opslagruimtes met daarbovenop vier bouwlagen waar woningen te vinden zijn en dateren uit de jaren '60 van de vorige eeuw. Tussen de portiekflats zijn grasvelden en parkeerkoffers te vinden.
De appartementengebouwen voldoen echter niet meer aan de eisen van de moderne bewoner. Bovendien zijn ze niet energiezuinig. Het renoveren van de gebouwen tot woningen die aan de maatschappelijke en duurzaamheidseisen van deze tijd voldoen, is zeer kostbaar en bovendien blijven het kleine appartementen zonder lift. Van die woningen heeft Maasdelta er reeds voldoende en het is niet het woonproduct dat Maasdelta in grote getale wil hebben voor de lange termijn exploitatie. Daarom is gekozen voor sloop-nieuwbouw. Dat biedt ook de mogelijkheid om een diverser woningaanbod te realiseren.
Figuur 2.3: Huidige situatie projectgebied vanaf de hoek Bilderdijklaan en Wipperspark (bron: Google Maps)
Figuur 2.4: Huidige situatie projectgebied vanaf de Reviusplein en Bilderdijklaan (bron: Google Maps)
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal 48 grondgebonden woningen. De woningen worden gerealiseerd in de segmenten koopwoningen (37 totaal) en huurwoningen (11 totaal).
De parkeerplaatsen voor woningen worden deels voorzien langs de omliggende straten en deels binnen een nieuwe straat in het plangebied.
Figuur 2.5 bevat het verkavelingsplan.
Figuur 2.5: Concept verkavelingsplan plangebied (bron: Van Wijnen & Venster Architekten)
Figuur 2.6: Impressie mogelijk ontwerp beoogde koopwoningen (bron: Van Wijnen & Venster Architekten)
Conclusie
Het initiatief is passend in dit deel van Sluispolder West door het toevoegen van grondgebonden woningen in de zone 'Tuindorp'. De ontwikkeling draagt bij aan de diversiteit van de woningbouw in Maassluis door de toevoeging van grondgebonden koopwoningen en sociale huurwoningen.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Barro
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Toetsing
Het realiseren van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Maassluis past binnen het rijksbeleid.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het toevoegen van meer dan 11 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 72 woningen en de bouw van in totaal 48 woningen. De afname van 24 woningen is geen stedelijke ontwikkeling en hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Los daarvan kan worden gesteld dat de ontwikkeling bijdraagt aan de vraag naar een diverser woonaanbod in Maassluis.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door daarop in te zetten, wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland. Deze ambities zijn:
De ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarnaast zet de provincie in op een ordening van knooppunten van functies, voorzieningen en infrastructuur die elkaar aanvullen en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 8 t/m 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
Toetsing
De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 5 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten van de laag van de stedelijke occupatie relevant:
Steden en dorpen
Er is in dit geval sprake van inpassen. Een binnenstedelijke woonlocatie wordt herontwikkeld naar nieuwe woningen.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
De ontwikkeling is in paragraaf 3.2 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
Toetsing
Onderdeel van de ontwikkeling is de realisatie van sociale huurwoningen. De gemeente Maassluis heeft eigen beleid voor parkeernormen. De norm zoals genoemd in artikel 6.10b hoeft daarom niet te worden aangehouden.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
In hoofdstuk 4.4 wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plan.
Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
Toetsing
Op circa 125 meter afstand van het plangebied ligt de molen 'Wippersmolen'. Voor de zone van 100 tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen geldt dat per 30 meter afstand de bebouwing 1 meter hoger mag zijn. Dit wordt ook wel de 1-op-30-regel genoemd. In een rekenformule ziet dit er als volgt uit, waarbij x de afstand tot het middelpunt van de molen is:
hoogte bebouwing = 11 + (x/30)
De afstand van het plangebied tot aan het middelpunt van de molen bedraagt 125 meter.
De maximale hoogte van de bebouwing mag 15,15 meter zijn. De maximale bouwhoogte van het bouwplan bedraagt 11 meter. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het beleid over molenbiotopen.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing
In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het aspect klimaatadaptatie.
Artikel 6.27c Nestgeluid afgemeerde schepen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt houdt rekening met nestgeluid van afgemeerde schepen.
Toetsing
Zie paragraaf 4.3.
De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.
Figuur 3.1: Uitsnede visiekaart (bron: Structuurvisie Maassluis 2012 - 2025)
Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als herstructurering Sluispolder-West.
Herstructurering Sluispolder-West
De inzet voor Sluispolder-West is kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het deels verouderde woningbezit en de woonomgeving. Zo is een uitgangspunt: minder appartementen en meer eengezinswoningen. Van suburbaan compact naar suburbaan grondgebonden.
Toetsing
De realisatie van 48 woningen, bestaande uit koopwoningen en sociale huurwoningen, als onderdeel van de herstructurering van Sluispolder-West is passend in het stedelijk gebied van Maassluis en in lijn met het gemeentelijk beleid.
In de Woonvisie 2019-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.
De woonvisie 2019-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:
De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.
De 7 speerpunten zijn:
1 Passend huisvesten
2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling
3 Bouwen, bouwen, bouwen
4 Maassluis duurzamer maken
5 Wonen met begeleiding en zorg
6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen
7 Tijdelijk wonen
Toetsing
Het initiatief geeft invulling aan speerpunten 1 en 3 door de realisatie van een mix van grondgebonden koop- en sociale huurwoningen in het kader van de herstructurering van Sluispolder-West.
Daarnaast worden de nieuwe woningen energiezuinig en duurzaam gerealiseerd conform het bouwbesluit (BENG). Daarmee wordt ook invulling gegeven aan speerpunt 4.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een woongebied mogelijk. Met de herontwikkeling neemt het aantal woningen af. Gezien de afname van het aantal woningen en de aard van de ontwikkeling valt dit niet onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan is daarmee niet m.e.r.-plichtig. Tevens kunnen op basis van de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de plaats van het project belangrijke negatieve effecten uitgesloten worden.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de A20 en de Laan 1940-1945. Deze wegen zijn geluidbronnen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Daarnaast ligt de ontwikkeling in de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis.
Daarom is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Ook wordt de direct aanliggende 30 km/uur weg Bilderdijklaan beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 1.
De resultaten van het onderzoek zijn:
Voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring is het volgens het beleid zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten, zoals woon- en slaapkamers, zo min mogelijk aan de geluidbelaste zijde van de woning worden gerealiseerd. Hiermee dient bij de uitwerking rekening gehouden te worden.
Nestgeluid
Het nestgeluid van afgemeerde schepen is het geluid dat afgemeerde schepen aan de kade produceren als er niet aan de schepen wordt gewerkt en geen laad-/losactiviteiten plaatsvinden. Het nestgeluid is het geluid van dieselgedreven aggregaten en/of hoofdmotoren voor het gedurende het gehele etmaal produceren van elektriciteit.
De ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van industrieterrein Botlek-Pernis. Door DCMR is aangegeven dat de bijdrage van nestgeluid vanaf Botlek-Pernis niet relevant is.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Ontsluiting
Het plangebied is goed bereikbaar met auto, fiets en openbaar vervoer. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Bilderdijklaan. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Bilderdijklaan sluit aan op de Laan 1940 - 1945.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
In de toekomstige situatie worden maximaal 48 woningen gerealiseerd. In de huidige situatie staan ter plaatse 72 woningen. Dit is een afname van 24 woningen ten opzichte van de huidige situatie.
Met kencijfers van CROW kan de verkeersgeneratie worden bepaald. De kencijfers zijn gerelateerd aan de ligging van de locatie en de mate van stedelijkheid van het gebied. De betreffende ontwikkeling is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom'. Voor de mate van stedelijkheid kan het gebied op basis van de adressendichtheid gekarakteriseerd worden als 'sterk stedelijk'. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van appartementen sociale huur (kencijfer 3,6 mvt/etmaal). Dit komt neer op een totaal van 259 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (licht verkeer) in de huidige situatie. In de toekomstige situatie worden 48 grondgebonden woningen gerealiseerd. Hiervan zijn 11 woningen sociale huurwoningen en 37 woningen zijn koopwoningen. Voor de koopwoningen wordt uitgegaan van tussen-/hoekwoningen (kencijfer 7,1 mvt/etmaal) en voor de sociale huurwoningen wordt uitgegaan van huur, huis, sociale huur (kencijfer 4,9 mvt/etmaal). De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1: Verkeersgeneratie
Aantal | Verkeersgeneratie per woning | Verkeersgeneratie in mvt/etmaal | |
Koopwoningen | 37 | 7,1 mvt/etmaal | 263 |
Sociale huurwoningen | 11 | 4,9 mvt/etmaal | 54 |
48 | 317 |
De verkeersgeneratie neemt toe met 58 mvt/etmaal. Dit is een geringe toename ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de afwikkeling op het wegennet.
Parkeerbehoefte
Voor de herontwikkeling van deelplan 6 in de Sluispolder-West (Reviusplein, Nicolaas Beetstraat, Genestetstraat) is in de uitwerking van het plan rekening gehouden met het gebruik van de 56 parkeerplaatsen in de omgeving (23 parkeerplaatsen aan het Reviusplein (schoolzijde) en 33 parkeerplaatsen Reviusplein (zijkant school)) door functies in de omgeving te weten het Reviuslyceum, de sportverenigingen en omwonenden. Daarom is de keuze gemaakt deze parkeerplaatsen buiten het plangebied te laten en niet het volledige aantal van 108 parkeerplaatsen, wat volgens de parkeerberekening vanwege de sloop van 72 woningen mag worden onttrokken aan het plangebied af te trekken. In plaats van 108 parkeerplaatsen te onttrekken worden 84 parkeerplaatsen onttrokken.
Binnen het plangebied worden 70 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor er op het maatgevende moment werkdag avond nog 12 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de omgeving buiten de hier boven beschreven behouden parkeerplaatsen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: ‘droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater’. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema’s opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen. Het programma is te vinden op https://wbp6.dpipreview.nl/.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP) is een belangrijk instrument voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Het GRP is een traditioneel beheerplan, aangevuld met:
Het afvalwatersysteem van Maassluis zal worden ontwikkeld tot een toekomstbestendig, robuust en flexibel systeem. Hiervoor is een nieuwe visie uitgewerkt die bestaat uit het verder ontvlechten van schone en vuile waterstromen en tegelijkertijd een veelvoud aan bergingsvoorzieningen (waterbuffers).
Deze voorzieningen of buffers worden gekoppeld aan het gemeentelijk hemelwatersysteem, dat het water verdeelt naar plekken waar schoon hemelwater het beste kan worden gebruikt of opgeslagen voor toekomstig gebruik. Hiervoor hanteert Maassluis de visie van 'Rainproof'. Het gemeentelijk doel is om alle wateroverlast bij een bui 08 (19,8 mm in 60 minuten) te voorkomen. Dit betekent concreet dat:
Huidige situatie
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit sociale huurwoningen met in het midden grasland met bomen en in het noorden van het plangebied een parkeerterrein en een kleine speelplaats.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering.
Waterkwantiteit
Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het peil in de Sluispolder is afgestemd op de stedelijke functies en is gelegen op ongeveer 0,3 meter beneden NAP. De polders lozen het water via gemalen op de boezem, die op zijn beurt het water weer loost op de Nieuwe Waterweg en de Noordzee. De Zuidvliet en Boonervliet lozen water via gemalen op de Nieuwe Waterweg.
Het plangebied bestaat uit appartementencomplexen, bijbehorende infrastructuur en parkeerterrein met daartussen groenstroken. In totaal is circa 4.500 m2 verhard en 5.060 m2 onverhard terrein. Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig, ook ligt het plangebied niet in een onderhoudsstrook van een watergang.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat in de wijk Sluispolder-West van oorsprong hoge grondwaterstanden aanwezig zijn. Vandaar dat actief bemalen wordt om de grond geschikt te houden voor bebouwing. Hierdoor is de drooglegging van het gebied ongeveer 2 meter.
Onderhoud, bagger, waterkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied zijn geen watergangen, waterpartijen of KRW waterlichamen aanwezig.
Afvalwaterketen
De huidige woningbouw is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande gebouwen en de bouw van 48 grondgebonden woningen.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse.
Waterkwantiteit
Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk inclusief tuinen, infrastructuur en parkeergelegenheid. Het plan sluit aan bij het gemeentelijke waterbergingsplan voor de herontwikkelingen in Sluispolder-West. Binnen dit plan geldt een opgave van 217 m3. Voor de watercompensatie kan deels worden aangesloten bij de watercompenserende maatregelen die binnen de gehele herontwikkeling van Sluispolder-West zijn gerealiseerd. Hierop kan aanspraak gemaakt worden na de realisatie van de watercompensatie binnen Sluispolder West deelplan 5.
Als richtlijn wordt vanuit het waterschap geadviseerd om bij tuinen uit te gaan van 50 m2 verharding, ongeacht de grootte van de tuinen. Indien de tuinen kleiner zijn dan 50 m2, wordt geadviseerd om van 100% verharding uit te gaan. Tabel 4.5.1 geeft de verhoudingen verhard / onverhard in de huidige en toekomstige situatie weer. Figuren 4.1 en 4.2 geven dit op een kaart weer.
Als voor de tuinen 100% verharding wordt gerekend en de bouwvlakken en verkeerbestemming ook als 100% verharding is in totaal 7.867 m2 van het plangebied verhard in de toekomstige situatie. Dit is een toename van 2.955 m2 verharding in vergelijking met de huidige situatie. Op basis van de watersleutel is 349,9 m3 waterberging nodig, zie bijlage 2.
Figuur 4.1: Situatie verhard/onverhard in de huidige situatie
Figuur 4.2: Situatie verhard/onverhard in de toekomstige situatie
In het waterbergingsplan voor het deelgebied Sluispolder West is ruimte (overcapaciteit) voor de realisatie van de noodzakelijke wateropgave van 349,9 m3. Toch zal er naast deze bestaande ruimte in overleg tussen ontwikkelaar en gemeente worden gezocht naar extra waterberging in (en rond) het plangebied van het voorliggende deelplan 6. Hiervoor worden verschillende opties binnen hetzelfde peilgebied onderzocht, waaronder: waterbergingsmogelijkheden onder de woningen (kruipruimte), in de tuinen, aanleg van een wadi in het openbaar groen en het openbaar gebied. Deze onderzochte mogelijkheden voor invulling van de wateropgave zijn uitvoerbaar.
Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemel- en vuilwater zal gescheiden worden aangeleverd.
Grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het grondwater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Klimaatadaptie
Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de compensatieplicht. Daarbij wordt binnen het plangebied een groen karakter behouden om hittestress tegen te gaan. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het vigerend waterschapsbeleid en het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is het voor nieuwbouw gewenst om het hemelwater en afvalwater te scheiden. Het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De riolering moet voldoen aan de eisen uit het GRP:
In de uitwerking van de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het geldende beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis.
Conclusie
De watercompenserende maatregelen in het kader van de herstructurering van Sluispolder-West zijn reeds gerealiseerd. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er sprake is van lichte verontreinigingen. Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2023 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Om te bepalen of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn, is in februari 2023 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een ophogingslaag op het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen op het Laagpakket van Wormer, of, zand op zee-sedimenten (kleien/zanden) met geulsystemen op veen op zee-sedimenten (kleien/zanden). Op basis hiervan kan in het plangebied één archeologisch niveau voorkomen, direct onder de bouwvoor onder een ophogingslaag. Hier kunnen archeologische resten aanwezig zijn welke kunnen dateren uit de Ijzertijd/Romeinse tijd en Late Middeleeuwen.
Het veldonderzoek heeft de verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd. Het plangebied bestaat uit een ophogingspakket op het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen. De afzettingen die verwacht werden onder het Hollandveen zijn tot op de maximale boordiepte van 4,5 m -mv (-4,6 m NAP) niet aangetroffen.
Het ophogingspakket bestaat uit zand en havenslib. Op basis van het bureauonderzoek is dit pakket opgebracht in 1954, voorafgaand aan de bouw van de huidige bebouwing. Dit pakket heeft geen archeologische verwachting.
In de top van het Laagpakket van Walcheren is een bouwvoor aanwezig. Dit betekent dat het maaiveld van vóór 1954 nog intact aanwezig is in de ondergrond. Op basis van het bureauonderzoek heeft dit niveau een verwachting voor huisplaatsen en daaraan gerelateerde sporen die kunnen dateren uit de
Ijzertijd/Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Door het opbrengen van het dikke ophoogpakket is de oude bouwvoor echter tot variabele dieptes weggedrukt in de ondergrond, wat een negatieve invloed zal hebben gehad op de gaafheid van eventuele archeologische resten. In boringen 2 en 7 is de oude bouwvoor binnen de maximale boordiepte van 4,0 m -mv (-4,2 m NAP) niet aangetroffen, waarschijnlijk omdat hier sloten lagen die met havenslib en ophoogzand zijn opgevuld.
Er zijn geen aanwijzingen voor bewoonbare niveaus dieper in het Laagpakket van Walcheren. De gelaagdheid, de erosie van het veenpakket en de aanwezigheid van detritus, slakjes en schelpen wijzen op afzettingen onder natte omstandigheden.
In een drietal boringen is Hollandveen aangetroffen vanaf 3,5 à 3,95 m -mv (-3,7 à -4,1 m NAP). Het veen is niet veraard en de top is door erosie verdwenen, en daarmee zijn er geen aanwijzingen dat hier sprake was van een bewoonbaar niveau.
Geadviseerd wordt om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Er is geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van 290 meter een LPG-tankstation. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van het tankstation. Op basis van de risicokaart zijn in de omgeving geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig.
Ten noordoosten van het plangebied ligt de A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A20 ligt op een afstand van circa 230 meter. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 risicocontour. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van 880 meter. Het plangebied ligt verder dan 200 meter van de transportroute waardoor een berekening niet noodzakelijk is. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.
Beknopte verantwoording groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via de Bilderdijklaan op verschillende wegen waaronder de Laan 1940-1945. De Laan 1940-1945 is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Laan 1940-1945 en G. A. Brederolaan van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Het voor het groepsrisico maatgevende scenario is een zogenoemde BLEVE. De effecten van een koude en warme BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de hittestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de hittestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk. Om dekking te zoeken is een schuilplaats binnen gaan een goed handelingsperspectief. Wanneer gebouwen ontbranden of instorten is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Wanneer gebouwen wel bestand zijn tegen de hittestraling, dienen personen binnen te blijven.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A20. Vanwege de afstand tot de A20 vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een middelbare school en een begraafplaats. Figuur 4.3 geeft de ligging van het plangebied in het wit weer, de school in rood en de begraafplaats in blauw. De school ligt op circa 20 meter afstand. Een middelbare school valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een 'rustige woonwijk'. Van de richtafstand kan gemotiveerd afgeweken worden. Het maatgevende aspect is geluid. De maatgevende geluid producerende activiteiten zullen in de gebouwen plaatsvinden en ter plaatse van de fietsenstallingen. Het gebouw (en het bouwvlak) ligt op een afstand van 34 meter tot de beoogde woninggevel (bouwvlak). Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. De fietsenstallingen liggen aan de andere zijde van het gebouw op grotere afstand. Geluidsoverlast als gevolg van de school is dan ook niet aannemelijk. Ter plaatse van de beoogde woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en de school wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt.
De begraafplaats ligt op 30 meter afstand. Een begraafplaats valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Figuur 4.3: Ligging plangebied (wit) ten opzichte van de school (rood) en begraafplaats (blauw)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Spoedwet Aanpak Stikstof
Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas op een afstand van circa 7,5 kilometer, dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op circa 7,7 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 850 meter (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Atlas van de Leefomgeving)
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. De stikstofberekening is toegevoegd in bijlage 7. Hieruit blijkt dat in de aanlegfase en de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Soortenbescherming
In 2021 is een onderzoek naar vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 6. Hieruit blijkt dat in de gebouwen diverse verblijfsplaatsen aanwezig zijn. Ten behoeve van de sloop is daarom ontheffing van de wet natuurbescherming aangevraagd.
Daarnaast is een quickscan ecologie uitgevoerd naar overige beschermde dier- en plantensoorten. De quickscan is toegevoegd in bijlage 5. Hieruit blijkt dat geen beschermde soorten aanwezig zijn. Wel dient het rooien van groen en het slopen van gebouwen buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) te worden uitgevoerd tenzij een controle uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied worden 48 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM. Uit deze informatie blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof in Maassluis ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de regels uit het moederplan 'Sluispolder'.
De groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd met 'Groen'. Binnen deze bestemming mogen groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, in- en uitritten, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming Wonen zijn de grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen en parkeervoorzieningen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 7.2 is opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan. In dit artikel zijn de regels van het parapluplan 'Overbewoning' verwerkt.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de bescherming van de molenbiotoop geborgd.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Dit artikel bepaalt dat waar in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijk regelingen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door een ontwikkelaar. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners.
Participatie
Maasdelta houdt de bewoners van Sluispolder-West regelmatig op de hoogte over de herstructurering van de wijk en de verschillende deelgebieden. Afgelopen jaren zijn er meerdere informatiemomenten geweest voor de gehele wijk om de bewoners over de laatste stand van zaken te informeren.
Het stedenbouwkundig plan is gepresenteerd tijdens de informatieavond Sluispolder-West, die op 25 september 2023 gehouden is in het Stadhuis. Op het plan is zeer positief gereageerd. Er is veel interesse in de woningen.
In de beginperiode van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden omwonenden opnieuw in de gelegenheid gesteld het stedenbouwkundig ontwerp en het bestemmingsplan in te zien.
Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).