direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsplan De Kade, partiële herziening 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.BP80624-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 20 februari 2018 is door de gemeenteraad van Maassluis het bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een flexibel en integraal kader voor de ontwikkeling van de voormalige industrielocatie 'De Kade' naar een woongebied en woon-werkgebied met gemengde functies. Dat plan heeft met toepassing van de Crisis- en herstelwet - vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet - al een bredere reikwijdte dan een 'traditioneel' bestemmingsplan. Om die reden is gekozen voor de naam 'Omgevingsplan De Kade', maar de juridische status is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het is dus nog géén omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingwet.

1.1.1 Aanleiding

Inmiddels zijn de industriële activiteiten in het gebied De Kade beëindigd en is begonnen met de realisatie van het woon-werkgebied. Als gevolg van tussentijdse beleidswijzigingen en gewijzigde inzichten is echter de behoefte ontstaan om binnen het gebied extra (betaalbare) woningen te realiseren ten opzichte van wat het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade' op dit moment mogelijk maakt. De directe aanleiding hiervoor is het grote woningtekort. Op basis van de gemeentelijke structuurvisie, de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.4) en eerdere besluitvorming door de gemeenteraad wordt binnen de gemeente gezocht naar nieuwe inbreidingslocaties en bestaande projecten waar extra woningen kunnen worden gerealiseerd. Ook onderhavige plangebied "De Kade" is daarbij in beeld.

De studie 'Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn' (2020) van de metropoolregio Rotterdam-Den Haag beschrijft de ontwikkelingskansen ie de nieuwe metrolijn aan de steden langs het traject kan bieden, met als doel om de samenhang tussen de kernen te versterken in relatie tot regio Hoekse Lijn en Zuidvleugel Randstad. Eén van de concrete ambities die uit deze visie voortvloeien is om de hogere bebouwingsdichtheid (wonen en werken) te concentreren rondom de metrostations. De ligging van het plangebied in de directe nabijheid van metrostation Maassluis Centrum biedt kansen tot het realiseren van een groter aantal woningen in het gebied, waardoor deze locatie goede kansen biedt om in de gewenste toename van het aantal woningen voorzien, binnen een bestaand project en door duurzaam ruimtegebruik op een goede, multimodaal ontsloten locatie.

De toename van het maximale aantal woningen in het gebied heeft als gevolg dat er een andere ruimtelijke invulling aan het gebied zal worden gegeven dan men bij het vaststellen van het bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade' voor ogen had. Deze nieuwe invulling is daarom uitgewerkt in het nieuwe beeldkwaliteitsplan 'Maassluis De Kade', dat de basis heeft gevormd voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte "Omgevingsplan De Kade".

Deze partiële herziening voorziet in het planologisch-juridische kader waarbinnen het gebied verder kan worden ontwikkeld volgens de uitgangspunten van dit nieuwe beeldkwaliteitsplan.

De wijzigingen betreffen in hoofdzaak:

  • de ophoging van het maximaal aantal woningen binnen het plangebied van 550 + 50 met afwijking naar 800 + 40 met afwijking: hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan meer betaalbare woningen rondom knooppunten van het openbaar vervoer, waaronder de Hoekse Lijn;
  • verschuiving hoogbouw en bouwvolumes: in het beeldkwaliteitsplan is de aansluiting van de gebiedsontwikkeling op de aangrenzende camperstandplaats bij het veerpont uitgewerkt, waarbij de hoogbouw deels is verplaatst van de eerder gekozen locatie bij het gemaal aan de Vlaardingsedijk naar de camperstandplaats. Om deze hoogbouw, die het slotstuk van westzijde van De Kade moet gaan vormen, logisch aan te laten sluiten bij de omgeving, is ervoor gekozen om de bouwhoogte van de panoramagebouwen langs het water van oost naar west geleidelijk te laten oplopen;
  • het rechtstreeks toestaan van de woontoren in het noordoosten van het plangebied, in plaats van toestaan door middel van een afwijkingsbevoegdheid;
  • de vaste percentages voor woningbouwtypologie worden losgelaten, waardoor er meer flexibiliteit ontstaat in de keuze voor verschillende woningbouwtypologieën.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0001.png"

Weergave hoogbouwaccenten en oplopende bouwhoogte Panoramagebouwen (bron: Beeldkwaliteitsplan Maassluis De Kade)

1.1.2 Doel

Hoewel aan een deel van de aanpassingen medewerking zou kunnen worden verleend door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan voor een concreet bouwplan, vraagt een deel van de beoogde aanpassingen om een partiële herziening van het geldende plan om de mogelijkheden die zijn voorzien in het beeldkwaliteitsplan te bieden, met behoud van de gewenste flexibiliteit voor verdere uitwerking op bouwplanniveau.

1.2 Relatie tussen geldend bestemmingsplan en partiële herziening

Deze partiële herziening voorziet primair in een gedeeltelijke wijziging van het geldende bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan de Kade' naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In de regels van dat plan worden daartoe enkele aanpassingen aangebracht. Voor het overgrote deel blijven de regels van 'Omgevingsplan De Kade' in stand. Om na te gaan welke regeling geldt, zal de herziening steeds in samenhang met het oorspronkelijke plan moeten worden gelezen.

Naast wijzigingen in de juridische regeling worden er tevens wijzigingen aangebracht in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is voor dit plan de verbeelding van 'Omgevingsplan De Kade' integraal overgenomen, met uitzondering van de onderdelen van de verbeelding die met onderhavig plan worden gewijzigd, welke wijzigingen zijn beschreven in deze toelichting. Het besluit tot vaststelling van dit plan heeft alleen betrekking op de aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade'. Net als het geldende plan heeft het voorliggende plan de juridische status van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het is dus géén omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingswet.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van deze partiële herziening, dat volledig overeenkomt met het plangebied van 'Omgevingsplan De Kade', ligt in het zuidoosten van Maassluis, tussen de spoorlijn Schiedam-Hoek van Holland (Hoekse Lijn) en de Nieuwe Waterweg en tussen de Deltaweg en de Vlaardingsedijk. Naast de voormalige bedrijfslocatie zijn in het plangebied ook de omliggende gronden (terrein van ProRail, de dijk, deel van de Nieuwe Waterweg) meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0002.png"

Het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0003.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied van 'Omgevingsplan De Kade, partiële herziening 2023' is het bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade' van kracht. Dit plan is vastgesteld d.d. 20 februari 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0004.png"

Verbeelding geldend bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade'

Het plangebied is daarnaast tevens gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Overbewoning', als vastgesteld op 13 oktober 2020.

1.5 Stand van zaken gebiedsontwikkeling

Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade' zijn de industriële activiteiten in het gebied De Kade beëindigd en is begonnen met de realisatie van het woon-werkgebied. Van het maximaal aantal wooneenheden dat op basis van het geldend plan kan worden gebouwd (600) zijn er medio 2023 335 vergund. Het betreft woningen in de vijf meest zuidoostelijk gelegen 'lussen', woningen langs de Taanschuurkade en een drietal appartementencomplexen langs het water.

Type   Aantal reeds vergund /gerealiseerd  
grondgebonden woningen   175  
appartementen   160  
Totaal   335  

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0005.png" Industrie beëindigd en woningen in aanbouw, maart 2022. Bron: Slagboom en Peeters

1.6 Leeswijzer

Onderhavig bestemmingplan 'Omgevingsplan De Kade, partiële herziening 2023' bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. In Hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de wijzigingen die doorgevoerd worden ten opzichte van het bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade'. In Hoofdstuk 3 worden deze wijzigingen getoetst aan het relevante beleidskader. In Hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van deze wijzigingen tegen het licht van de diverse milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van deze herziening nader toe en in Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid nader beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving wijzigingen

2.1 Algemeen

Deze partiële herziening voorziet in een gedeeltelijke wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Omgevingsplan de Kade'. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste wijzigingen beschreven.

2.2 Wijzigingen binnen de functie 'Ontwikkelgebied'

2.2.1 Woningaantallen

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan woningen rondom knooppunten van het openbaar vervoer, waaronder de Hoekse Lijn, is ervoor gekozen om het maximaal aantal woningen binnen het plangebied te verhogen. Het geldend bestemmingsplan voorziet binnen de functie 'Ontwikkelgebied' in de realisatie van maximaal 550 woningen, met de mogelijkheid om op grond van een afwijkingsbevoegdheid meer woningen toe te staan tot een maximum van 600. Met deze partiële herziening wordt het maximaal aantal woningen 'bij recht' verhoogd naar 800, waarmee met inbegrip van de woningen die op grond van de afwijkingsbevoegdheid kunnen worden gerealiseerd (+40) het totaal aantal te realiseren woningen binnen het plangebied 840 bedraagt.

Om deze wijziging aan te brengen in de regels voorziet lid 7.2 sub 1 in de aanpassing van het in artikel 5.1 (Toegestane functies en gebruik) in het in tabel A en B genoemde maximum aantal van 550 woningen naar 800 woningen. Lid 7.2 sub 4 voorziet daarnaast in een aanpassing van het maximaal aantal woningen dat kan worden gerealiseerd op grond van de afwijkingsbevoegdheid van 600 naar 840.

2.2.2 Wijziging bouwregels hoofdgebouwen

Als gevolg van de wijziging van hoogbouwaccenten in het planvoornemen en de wens om binnen het plangebied meer woningen te realiseren, zijn de bouwregels voor hoofdgebouwen in het Ontwikkelgebied aangepast. Deze regels zijn op de volgende punten gewijzigd:

  • De generieke maximale bouwhoogte bedraagt in het geldend bestemmingsplan 15 meter (artikel 12). Dit uitgangspunt wordt met deze partiële herziening niet gewijzigd. De wijze waarop dit in de regels wordt geborgd wordt wel gewijzigd. In lid 8.2 sub 1 is bepaald dat de maximum bouwhoogte op de verbeelding wordt aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte geldt als maximum. Het uitgangspunt blijft een maximum bouwhoogte van 15 meter, maar op enkele locaties wordt in lijn met het beeldkwaliteitsplan afgeweken van de standaard 15 meter. Het betreft de volgende locaties:
    • 1. De bouwblokken aan het water (Panorama), waar de hoogte van oost naar west oploopt tot de hoogbouw (maximaal 50 meter) aan de westzijde van De Kade / langs de Delflandsedijk. Daarbij is een maximum bouwhoogte op de verbeelding aangegeven, in combinatie met een aanduiding [sba] waaraan is gekoppeld dat een deel van het vlak tot een grotere hoogte mag worden bebouwd. Voor één gebouw is ook voorzien in een aanduiding maximum aantal bouwlagen, naar aanleiding van een zienswijze;
    • 2. De woontoren in het oostelijk deel van het plangebied (zie ook paragraaf 2.2.3);
    • 3. Het westelijk deel van het plangebied, waar 18 meter als maximale bouwhoogte is aangeduid;
    • 4. Het merendeel van het noordelijk bouwblok ter plaatse van de functie 'Ontwikkelgebied - Woon- en werkgebied met gemengde functies', waar 18 meter als maximale bouwhoogte is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0006.png"

Toegevoegde maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwhoogte' en specifieke bouwaanduidingen ter plaatse van de bouwblokken aan het water (Panorama) en aan de zijde van de Delflandsedijk. NB ter plaatse vand e aanduiding maximum bouwhoogte = 22 meter is ook de aanduiding maximum aantal bouwlagen = 6 toegevoegd

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0007.png"

Toegevoegde maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwhoogte' en specifieke bouwaanduidingen in het westelijk gedeelte van het plangebied en westelijk deel Taanschuurkade

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0008.png" Toegevoegde maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte' langs de Taanschuurkade, waarbij de aanduiding 'woontoren' is vervallen

  • De percentages met betrekking tot woningbouwtypologie vervallen. Lid 8.2 sub 2 bepaalt dat de betreffende regels ten aanzien van percentages uit de tabel van artikel 12 uit het geldende bestemmingsplan vervallen.
2.2.3 Rechtstreeks toestaan woontoren noordoosten

Het geldend plan maakt ter plaatse van de aanduiding 'woontoren' op basis van een afwijkingsbevoegdheid de realisatie van een woontoren met een bouwhoogte van maximaal 50 meter hoog mogelijk. Door middel van deze herziening wordt het bouwen van een woontoren op deze locatie rechtstreeks toegestaan, door op de verbeelding de aanduiding 'woontoren' te verwijderen, en ter plaatse door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een bouwhoogte van maximaal 50 meter toe te staan, met aangrenzend volumes van respectievelijk 35 en 26 meter, waardoor de hoogte geleidelijker oploopt vanaf de maximaal 18 meter voor de rest van de noordzijde Taanschuurkade. Doordat hiermee een nader toetsingsmoment voor hoogbouw op deze locatie wordt weggenomen, is in deze toelichting nader onderbouwd of hoogbouw op deze locatie aanvaardbaar is. Het gaat hierbij met name om het realiseren van hoogbouw binnen een radarverstoringsgebied, windhinder en schaduwwerking. Deze aspecten worden nader onderbouwd in de paragrafen 3.1.1, 4.10 en 4.11 van deze toelichting.

2.3 Wijzigingen op de verbeelding

2.3.1 Aanpassing bestemmingen 'Verkeer' en 'Woon- en werkgebied met gemengde functies'

Op de verbeelding is in het noordoostelijk deel van het plangebied een beperkte aanpassing van de grenzen tussen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Woon- en werkgebied met gemengde functies' aangebracht. De door middel van de aanduiding 'overige zone - hoofdontsluitingsweg' indicatief aangeduide hoofdontsluitingsweg blijft daarbij ongewijzigd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0009.png"

Uitsnede verbeelding herziening met aanduiding wijzigingen bestemmingsgrenzen

2.3.2 Herbestemming hoek Taanschuurkade en Boonerhavenkade

De speelvoorziening op de hoek van de Taanschuurkade en de Boonerhavenkade wordt voorzien van de bestemming 'Groen', in plaats van de bestemming 'Ontwikkelgebied - Woon- en werkgebied'. Omwille van een logische begrenzing van bestemmingen en gezien het feit dat dit deel van het plan reeds is gerealiseerd, wordt daarmee ook de Boonerhavenkade deels herbestemd van 'Ontwikkelgebied - Woon- en werkgebied' naar 'Ontwikkelgebied - Woongebied', conform het profiel van die weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0010.png"

Uitsnede verbeelding herbestemming speelvoorzieningen + profiel weg Boonerhavenkade van O-WWG naar respectievelijk O-WG en Groen.

2.3.3 Verwijderen gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - woontoren'

Zoals hierboven beschreven (paragraaf 2.2.3) wordt het bouwen van een woontoren in het noordoosten van het plangebied rechtstreeks toegestaan, door op de verbeelding de aanduiding 'woontoren' te verwijderen, en ter plaatse door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een bouwhoogte van respectievelijk 26, 35 en 50 meter toe te staan. Als gevolg van de wijzigingen in hoogbouwaccenten in het nieuwe beeldkwaliteitsplan komt de aanduiding 'wetgevingszone - woontoren' te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0011.png"

Wijziging 'wetgevingszone - woontoren' uit geldend bestemmingsplan (links) door middel van verbeelding partiële herziening (rechts) met toevoeging maximum bouwhoogte 50 meter

2.3.4 Herbegrenzing vrijwaringszone - vaarweg

In het geldende bestemmingsplan is voorzien in een aanduiding vrijwaringszone - vaarweg langs de Nieuwe Waterweg. Die Rijksvaarweg is ingedeeld in CEMT-klasse Va, waarvoor op grond van Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone van 25 meter dient te worden aangehouden aan weerszijden van de vaarweg. Die vrijwaringszone is in het geldende bestemmingsplan te breed ingetekend en wordt met deze partiële herziening teruggebracht tot een breedte van 25 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0012.png"

Aanduiding ligging nieuwe aanduidingsvlak vrijwaringszone - vaarweg in groen

2.3.5 Toevoeging geluidzone - industrie

Op de verbeelding is de aanduiding 'geluidzone - industrie' toegevoegd. Die aanduiding ligt over het gehele plangebied. In de regels over de in acht te nemen geluidnormen voor industrielawaai is een link gelegd met deze aanduiding door artikel 5.3, derde lid te wijzigen (zie artikel 7.2 van deze partiële herziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0013.png"

Aanduiding geluidzone - industrie

2.3.6 Groenzones

Op de verbeelding van het moederplan zijn groene zones aangegeven door middel van de aanduiding milieuzone - groene zone. Daaraan zijn regels gekoppeld die het doel (groene wiggen / corridors tussen de lussen/(schier)eilanden met woningen) en de vorm (taps toelopend van zuid naar noord) van de groene zones bepalen. Met die zones kan ook worden geschoven. Inmiddels is het plan voor een groot deel uitgevoerd en kunnen de zones exacter worden vastgelegd, met uitzondering van de meest westelijk gelegen zones. Daarom zijn de zones nu vastgelegd conform de feitelijke situatie en de daaraan gekoppelde regels zijn vereenvoudigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0014.png"

Aanduiding ligging groene zones

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

Bij een bestemmingsplan waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt dient te worden beoordeeld of deze ontwikkeling past binnen het beleidskader van andere bestuursorganen, zoals het Rijk, de provincie en het waterschap. Een dergelijke beoordeling is voor een belangrijk deel reeds uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt bekeken in hoeverre de wijzigingen die met deze herziening in het geldende bestemmingsplan worden aangebracht passen binnen het relevante beleidskader. Daarbij gaat het in beginsel om de ophoging van het maximale aantal woningen binnen het plangebied. Daarnaast wordt de planontwikkeling getoetst aan nieuw beleid dat na vaststelling van het geldende bestemmingsplan is gewijzigd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden behouden.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

In totaliteit zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten.

Het plangebied is gelegen in een verstoringsgebied voor radarstations. Ten aanzien van dergelijke gebieden gelden bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, die verderop in dit hoofdstuk aan de orde zullen komen. Gezien de het feit dat met deze herziening wijzigingen worden aangebracht aan het geldend plan, die verder weinig directe en concrete raakvlakken hebben met de in de SVIR opgenomen onderwerpen van nationaal belang, zorgt de SVIR niet voor belemmeringen voor deze herziening.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoek goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0015.png"

In het NOVI worden een viertal prioriteiten benoemd, met de bijbehorende beleidskeuzes. De voor onderhavige wijziging van het omgevingsplan relevante keuzes worden hierna samengevat weergegeven.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Conclusie

De wijzigingen die met deze herziening aan het geldend plan worden aangebracht dragen bij aan de realisatie van de beleidskeuzes van de NOVI, zoals concentratie van verstedelijking (binnen bestaand stedelijk gebied), met oog voor een samenhangende aanpak van wonen, werken en mobiliteit. Daarbij is van belang dat de aanleiding voor deze herziening direct is gekoppeld aan de ontwikkeling van de nieuwe metroverbinding Hoekse Lijn, en de regionale visie die verstedelijkingsopgaven koppelt aan deze nieuwe ov-infrastructuur. Daarnaast wordt met de juridische borging van groenvoorzieningen bijgedragen aan een klimaatbestendige, aantrekkelijke en prettige leefomgeving.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat regels ter bescherming van nationale belangen die zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hiermee worden deze belangen juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Het Barro zorgt niet voor belemmeringen voor de voorliggende herziening. Dit wordt hieronder nader onderbouwd.

Grote rivieren

Een deel van het plangebied valt binnen een gebied dat door het Barro (Bijlage 3) is aangeduid als een rivierbed van een grote rivier. Binnen gebieden die als rivierbed zijn aangeduid is de wijziging van bestemmingen slechts mogelijk indien aan de voorschriften van het Barro wordt voldaan. Deze voorschriften zien toe op de bescherming van het gebruik, afvoercapaciteit en waterbergend vermogen van de rivier. Met deze herziening worden er binnen het als rivierbed aangeduide gebied geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van het geldend plan. Het plan heeft daarmee geen gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0016.png"

Ligging plangebied (rood kader) ten opzichte van rivierbed (blauwe arcering)

Rijksvaarwegen

De Nieuwe Waterweg is een Rijksvaarweg die is ingedeeld in CEMT-klasse Va, waarvoor op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone van 25 meter dient te worden aangehouden aan weerszijden van de vaarweg. Die vrijwaringszone is al ingetekend in het geldende bestemmingsplan, maar gebleken is dat die zone te breed is ingetekend. Met deze partiële herziening wordt die zone conform het bepaalde in het Barro teruggebracht tot een breedte van 25 meter.

Radarstations

Het plangebied valt binnen een gebied dat door de Rarro is aangeduid als een beperkingengebied rondom een radarstation, als bedoeld in artikel 2.6.9 Barro. Voor die gronden mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van dusdanig hoge bouwwerken mogelijk maken, dat deze onaanvaardbare gevolgen hebben voor de werking van de radar. De maximale bouwhoogte van bouwwerken ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Rarro. Ter plaatse van het plangebied bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter t.o.v. NAP.

Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is de gemiddelde hoogte van het plangebied ten aanzien van NAP tussen de 4 en 5 meter. Dit houdt in dat een bouwhoogte tussen 85 en 86 meter zou kunnen worden toegestaan. Met deze herziening wordt de maximale bouwhoogte binnen delen van het plangebied opgehoogd ten opzichte van het geldend plan. Omdat de bouwhoogte binnen het plangebied echter ten hoogste maximaal 50 meter kan bedragen, vormen de regels ten aanzien van het radarverstoringsgebied geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0017.png"

Ligging plangebied (rode speld) binnen radarverstoringsgebied

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking, geregeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren door een motivering verplicht te stellen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.1 wordt het plan getoetst aan de eisen die voortvloeien uit de ladder voor duurzame verstedelijking. Uit die paragraaf blijkt dat wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Ladder voor duurzame verstedelijking als opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Een belangrijk beleidsvoornemen ten aanzien van het bestaand stads- en dorpsgebied betreft de 'verdichtingsopgave' van verstedelijking binnen dit gebied, waarbij in de vraag naar woningbouw en voorzieningen als kantoren binnen bestaand gebied stedelijk wordt voorzien. Daarbij dient ook integraal aandacht te worden besteed aan ontwikkeling van het mobiliteitsnetwerk, zodat verstedelijking zo veel mogelijk wordt voorzien in stedelijke centra en bij ov-knooppunten.

Met onderhavige herziening wordt op integrale wijze aan de verdichtingsopgave tegemoet gekomen door meer woningbouw te concentreren rondom het metrostation Maassluis Centrum. De beoogde ontwikkeling wordt daarmee afgestemd op de ontwikkeling van de Hoekse Lijn. De groene ruimte als tegenhanger van de stedelijke dynamiek wordt in dat verband nog belangrijker voor rust, ruimte en leefkwaliteit. De stedelijke groen- en waterstructuur kan met het oog op klimaatverandering dienen als klimaatbuffer bij hittestress, droogte en wateroverlast. Met het juridisch borgen van groenzones in het woongebied, waarbij ook eisen worden gesteld aan waterrretentiecapaciteit, wordt aan dit beleidsvoornemen bijgedragen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provinciale belangen als beschreven in de omgevingsvisie zijn voor zover de provincie dat noodzakelijk acht vertaald naar instructieregels in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ontwikkeling in het plangebied is getoetst aan de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland per 15 maart 2022.

Het plangebied is geheel of gedeeltelijk gelegen binnen de zones:

  • Buitendijks bebouwd gebied;
  • Veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas;
  • Gebied met een waterkwantiteitsnorm en waterschappen;
  • Bedrijventerreinen;
  • Planoptimalisatie;
  • Cultureel erfgoed.

Hierna wordt op deze zones en de daaraan verbonden instructieregels afzonderlijk ingegaan:

Buitendijkse gebieden

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden, ook gezien de klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico’s. Gemeenten wordt gevraagd om bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Daarom is in de verordening een veiligheidszone opgenomen. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen deze veiligheidszone 'Buitendijks bebouwd gebied'. Het betreft echter een smalle strook aan de buitenzijde van de dijk waar met deze herziening geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt ten aanzien van het geldend plan.

Veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de veiligheidszone 'Veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas'. Voor dit gebied geldt een bebouwingsvrije zone van 25 meter vanaf de kade en een zone tussen 25 en 40 meter waarin bebouwing alleen is toegestaan nadat een nadere afweging is gemaakt, waarbij advies wordt ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Aan de veiligheidszonering bedoeld in de verordening wordt door middel van het geldend plan voldaan door de op de verbeelding aangeduide 'Vrijwaringszone - Vaarweg' met de bijbehorende regeling (artikel 8 en 11.6). Aangezien over het oorspronkelijke bestemmingsplan een positief advies is gegeven door de veiligheidsregio en het plan binnen de zone 25-40 meter ook niet voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing of nieuwe bebouwing, wordt met deze partiële herziening de op de verbeelding opgenomen vrijwaringszone - vaarweg herbegrensd op 25 meter.

Gebied met een waterkwantiteitsnorm en waterschappen

Op basis van de verordening gelden binnen deze aanduiding regels ten aanzien van waterhuishouding, waterberging en afvoercapaciteit. Die regels richten zich echter (hoofdzakelijk) tot de waterschappen binnen de provincie. In het geldende bestemmingsplan is voorzien in een waterparagraaf en ook in deze toelichting op de voorliggende partiële herziening is voorzien in een waterparagraaf. Uit de betreffende paragraaf (4.14) blijkt dat afdoende rekening wordt gehouden met de relevante waterbelangen.

Bedrijventerreinen

Rond de Taanschuurkade is voorzien in de aanduiding Bedrijventerrein. De regels die daaraan zijn verbonden zijn gericht op het behoud van het bestaande areaal aan bedrijventerrein en goede vestigingsmogelijkheden voor bedrijven op die terreinen (o.a. zo hoog mogelijke milieucategorie). Hoewel er een zeker menging van wonen met andere activiteiten mogelijk is binnen de betreffende zone kwalificeert de zone langs de Taanschuurkade niet als een typisch bedrijventerrein. Met deze partiële herziening wordt in de planologische mogelijkheden ook niet zodanig gewijzigd dat een strijdigheid met de provinciale regels op dat punt ontstaat.

Planoptimalisatie

Voor stationsomgevingen als hier aan de orde bepaalt de verordening dat in een daarvoor vast te stellen bestemmingsplan wordt voorzien in een parkeernorm van maximaal 0,7 parkeerplaatsen per woning. Daar kan van worden afgeweken indien de gemeente andere parkeernormen heeft vastgelegd in regels of beleid, afgestemd op de lokale situatie. Het geldende bestemmingsplan legt reeds een (dynamische) koppeling met de gemeentelijke beleidsregels over parkeren. Daarmee wordt dus een directe link gelegd met de gemeentelijke regels die zijn afgestemd op de lokale situatie.

Molenbiotoop (cultureel erfgoed)

Het noorden van het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de molenbiotoop van molen De Hoop, die is gelegen aan de Zuiddijk. De uit deze aanduiding voortvloeiende regels zijn overgenomen in het geldend plan. Onderhavige herziening heeft voor de bescherming van de molenbiotoop geen gevolgen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regioakkoord nieuwe woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

In het Regioakkoord hebben de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen afspraken vastgelegd om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeente Maassluis heeft een bod gedaan met een bandbreedte van 1.600-2.600 woningen (gemiddeld 2.100) als toename in 2030 (ten opzichte van 2017). Hiermee wordt voor 2030 een woningvoorraad van circa 17.100 tot 17.500 woningen beoogd. Deze afspraak is door de gemeente Maassluis inmiddels ook vastgelegd in de Woonvisie 2019-2024 . De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich daarnaast in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Daarom is in het regioakkoord ook afgesproken dat de gemeente meer betaalbare woningen moet realiseren. In dat kader heeft de gemeente Maassluis het voornemen uitgesproken om de voorraad sociale huurwoningen niet onder 33% te laten uitkomen.

Mede op basis van de studie 'Van Strand tot Stad (zie blz 5), ontstaat de planologische mogelijkheid om binnen het plangebied 240 extra woningen te realiseren, waarmee aan de grote vraag naar wonignen kan worden voldaan.

3.3.2 Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn

In 2020 is op initiatief van de metropoolregio Rotterdam-Den Haag het visiedocument 'Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn' opgesteld. Hierin worden de ontwikkelingskansen die de nieuwe metrolijn aan de steden langs het traject kan bieden. Het doel van deze visie is om de samenhang tussen de kernen te versterken in relatie tot regio Hoekse Lijn en Zuidvleugel Randstad. De verstedelijkingsopgave wordt daarbij ingezet als impuls voor versterking van bestaande wijken en het richten van de bestaande structuur op het station, zodat meer bestemmingen toegankelijk worden voor een grotere groep mensen.

Eén van de ambities voor het stationsgebied van Maassluis Centrum, waarin het plangebied is gelegen, is om de hoogste bebouwingsdichtheid te concentreren rondom het metrostation door middel van gebiedstransformatie. In de visie worden voorstellen gedaan om de gestelde ambities te verwezenlijken, waaronder de verdichting van woningbouw rondom het station in de vorm van hoogbouw en grondgebonden woningen. Daarnaast dient ook de behoefte aan werkplekken vooral in de omgeving van de stations te worden vervuld, onder andere in plinten van de hoogbouw, waarboven gewoond wordt.

Met de onderhavige herziening wordt bij de beleidsdoelen uit deze visie aangesloten door binnen het woonwerkgebied in de nabijheid van metrostation Maassluis Centrum meer woningen mogelijk te maken. Hiermee wordt de gebiedsontwikkeling van De Kade afgestemd op de ontwikkeling van de Hoekse Lijn, waarmee de samenhang tussen de kernen in de regio wordt versterkt. Hiermee past het planvoornemen binnen de uitgangspunten van de studie 'Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2025

Deze structuurvisie vormt het kader waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen worden aangestuurd en beoordeeld. Hierbij geeft de bijbehorende visiekaart het globale streefbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Maassluis weer. De structuurvisie is dus een belangrijk instrument voor de afweging van ruimtelijke beslissingen en voor het aangeven van de beleidsrichting voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsplannen en projectbesluiten.

In de structuurvisie wordt ook concreet de ontwikkeling van het plangebied behandeld. Zo is het streven voor De Kade om integraal te herontwikkelen naar wonen, kleinschalige bedrijvigheid en maatschappelijke en recreatieve functies in relatie tot het stationsgebied. Ook wordt aangegeven dat voor het jaar 2025 de ambitie is dat er 7.500 arbeidsplaatsen zijn binnen Maassluis. Daarbij wordt rekening gehouden met het creëren van werkplekken in het gebied De Kade. Bij vaststelling van het geldend plan is er, mede gelet op dit beleid, gekozen voor een gemengd woon- en werkgebied waarin een veelheid aan werkfuncties mogelijk is. De aanwezigheid van het metrostation en de veerpont maken van De Kade een belangrijke locatie binnen het stedelijk netwerk. Met deze herziening wordt de beoogde ontwikkeling nader vormgegeven met het oog op de uitgangspunten van tussentijds vastgesteld regionaal beleid (zie paragraaf 3.3) door binnen het plangebied meer woningen mogelijk te maken met het oog op de ligging van het gebied ten opzichte van het metrostation van de in ontwikkeling zijnde Hoekse Lijn. Ook is van belang dat het plangebied is gelegen binnen een hoogbouwzone, hetgeen aansluit bij de gewenste hoogteaccenten binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0018.png"

Uitsnede visiekaart structuurvisie met betrekking tot De Kade

3.4.2 Woonvisie 2019-2024

In de woonvisie is het gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen vastgelegd. De visie vormt daarmee het kader voor besluitvorming op het beleidsterrein wonen.

De hoofdlijn van beleid voor de komende vier jaar is in de kern: versnellen van het vergroten van de woningvoorraad om tegemoet te komen aan de groeiende druk op de woningmarkt. Het doel is, in lijn met regionale afspraken uit het 'Regioakkoord nieuwe woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030', om in 2030 17.100 woningen te realiseren.

De Woningvisie noemt verder een aantal opgaven voor het woningbouwbeleid:

  • Opgave 1 Betaalbaar voor alle groepen
  • Opgave 2 Doorstroming bevorderen
  • Opgave 3 Bouwen, bouwen, bouwen
  • Opgave 4 Maassluis duurzamer maken
  • Opgave 5 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen
  • Opgave 6 Wonen met begeleiding en zorg
  • Opgave 7 Tijdelijk wonen

Met het vervullen van de woningbouwopgave dient ook te worden voldaan aan een kwalitatieve behoefte. Gedifferentieerde woningbouw voor aantrekkelijke gemengde wijken die meerdere doelgroepen aanspreekt is daarbij het doel. Het bouwprogramma beoogt daarmee ook een bijdrage te leveren aan de gewenste doorstroming. Zo wil de gemeente Maassluis meer sociale huurwoningen laten realiseren dan in de huidige plannen is opgenomen, om een minimaal percentage van 33% sociale huurwoningen te handhaven. Ook dit streven past bij de provinciale en regionale analyses en ambities die aangeven dat Maassluis nu in het lijstje staat van gemeenten die meer betaalbare woningen moet realiseren.

Deze partiële herziening maakt het mogelijk om bovenop de reeds mogelijke 550 tot 600 woningen in het plangebied nog 240 extra woningen te realiseren (in totaal maximaal 840 woningen). Deze toevoeging past binnen de ambitie van de gemeente en is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering opgenomen. In de 'prestatieafspraken Woonbeleid Maassluis sociale huursector 2020 — 2024' is vastgelegd dat een deel van de woningen in De Kade als huurwoning zal worden aangewezen.

Het gemengde karakter van de wijk, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, uit zich ten slotte zowel naar leeftijdsopbouw, bevolkingssamenstelling als naar inkomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van meerdere doelgroepen: van jonge gezinnen die een grondgebonden woning met een tuin zoeken, tot jongeren en ouderen die een appartement wensen op loopafstand van het metrostation. Vanwege de goede bereikbaarheid en flexibele bouwmmogelijkheden kan ingespeeld worden op de wensen van ondernemers en een toenemende behoefte aan thuiswerkplekken.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan sectorale aspecten en belangenafweging

4.1 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden, als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:


"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”


De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hierna volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

4.1.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'ladderplichtig' is. De partiële herziening voorziet in het toestaan van 300 extra woningen ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.1.2 Onderbouwing behoefte

Inmiddels zijn er binnen het plangebied 301 woningen vergund. Dat betekent dat er op grond van het geldend plan nog maximaal 299 woningen extra kunnen worden gerealiseerd. De behoefte aan deze woningen plus de 240 extra woningen die met deze herziening mogelijk worden gemaakt, wordt bepaald door de vergelijking van de langetermijnprognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Basis voor de kwantitatieve woningbehoefte is het 'Regioakkoord nieuwe woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' (zie paragraaf 3.3.1). Op grond van dit regioakkoord is besproken dat binnen de gemeente Maassluis 1.600 - 2.600 (gemiddeld 2.100) extra woningen dienen te worden gerealiseerd in de periode tot 2030. Dit streven is vastgelegd in de 'Woonvisie 2019-2024' (zie paragraaf 3.4.2). Op basis van een vergelijking tussen de langetermijnprognose van de vraag naar woningen en de bestaande capaciteit zijn de hier aanvullend toe te laten woningen (240) in de woningprogrammering opgenomen.

De concentratie van woningbouw in de nabijheid van het metrostation voldoet verder aan de ambitie van de studie 'Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn' (zie paragraaf 3.3.2).

De toename aan woningen wordt hoofdzakelijk gefaciliteerd door binnen hetzelfde plangebied meer hoogbouw toe te staan, waarmee duurzaam gebruik wordt gemaakt van de beschikbare ruimte. Daarbij worden grotendeels de bestaande stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd. Omdat de realisatie van de gebiedsontwikkeling van De Kade een ontwikkeling is voor de lange termijn, is het van groot belang dat veranderingen in het programma en wijzigingen van inzicht en uitgangspunten in het stedenbouwkundig ontwerp kunnen worden opgenomen. De wijzigingen die met deze herziening in het geldend plan worden aangebracht en de plantermijn van 20 jaar bieden hiervoor voldoende flexibiliteit.

4.2 Milieuzonering

Het geldend plan geeft een flexibele regeling voor een gemengd woon- en werkgebied, waarbij geen strikte scheiding bestaat tussen enerzijds de woonfunctie en andere gevoelige functies enerzijds en anderzijds functies die eventueel hinder kunnen veroorzaken. Wel is in het ontwikkelgebied een tweedeling aangebracht in een woongebied waar beperkt andere, niet hinderveroorzakende functies zijn toegestaan en een woon- en werkgebied.

In het geldend plan zijn regels opgenomen die waarborgen dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een strikte scheiding van functies (zonering) in het plangebied is dus vervangen door kaders voor zowel potentieel hinderveroorzakende functies als voor gevoelige functies, die waarborgen dat er geen conflicten ontstaan.

Met deze herziening worden deze kaders niet gewijzigd. Het plan heeft daarmee geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Er is ten behoeve van het vaststellen van het geldend plan een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel het verifiëren van de gehaltes aan verontreiniging in de bekende kernen van verontreiniging in grond en grondwater. Op basis hiervan zijn er enkele gevallen van bodemverontreiniging geconstateerd waarvan is aangegeven dat deze dienen te worden gesaneerd om het terrein geschikt te maken voor woningbouw. Op basis van het bodemonderzoek is voor het hele terrein een raamsaneringsplan opgesteld, en een deelsaneringsplan voor elke fase van het project. Dit plan is in juli 2019 goedgekeurd middels een beschikking afgegeven door de Omgevingsdienst DCMR. Het saneringsplan houdt in, dat gehele plangebied zal worden opgehoogd met ruim een meter schone grond die geschikt is voor wonen. Op deze manier kunnen bewoners in de toekomst ook niet in contact komen met eventuele restverontreinigingen. Op een aantal plekken is de verontreiniging in de ondergrond van dien aard dat deze verwijderd is, bijvoorbeeld omdat deze zich via het grondwater kan verspreiden.

Indien tijdens de uitvoering van de sloop en sanering afwijkingen zijn op het plan of eventuele onvoorziene verontreinigingen worden aangetroffen, wordt dit door de onafhankelijke milieukundig begeleider gerapporteerd aan DCMR en zullen aanvullende maatregelen worden getroffen. Van het eindresultaat van de sanering wordt een uitgebreide evaluatie opgesteld, die weer beoordeeld en uiteindelijk goedgekeurd dient te worden door de DCMR.

4.4 Geluid

Het huidige wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen zoals wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. In het kader van de vaststelling van het geldende plan is er zowel onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige bronnen, als naar de (spoor)wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. Voor het plangebied zijn daarnaast hogere grenswaarden vastgesteld.

4.4.1 Industrie

Het plangebied is gelegen binnen de zones van de Prinses Julianalaan, de Deltaweg, het spoortraject Vlaardingen – Hoek van Holland, het industrieterrein “Botlek-Pernis” en het industrieterrein 'Europoort-Maasvlakte'. In het kader van het vaststellen van het geldend plan is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige bronnen waarvan de zone het plangebied overlapt.

Op basis van dit onderzoek is gebleken dat ten gevolge van het industrieterrein Europoort-Maasvlakte de geluidbelasting binnen het plangebied ten hoogste 48 dB(A) bedraagt. Hiermee hoeven ten aanzien van dit industrieterrein ten behoeve van de te realiseren woningen geen hogere waarden te worden vastgesteld. De hoogste geluidbelasting bedraagt ten gevolge van het industrieterrein Botlek-Pernis binnen het plan ten hoogste 54 dB (tot en met drie bouwlagen). Omdat binnen het geldend plan hogere bebouwing werd beoogd, zijn voor het plangebied hogere waarden vastgesteld. Met onderhavige herziening wordt onder meer voor gedeelten van het plangebied voorzien in hogere bebouwing dan het geldend plan toestaat. Omdat voor bebouwing hoger dan 3 bouwlagen reeds hogere grenswaarden zijn vastgesteld, past het planvoornemen binnen de reeds vastgestelde hogere grenswaarden. Wel is het zo dat het aantal woningen waarvoor een hogere grenswaarde nodig is hoger wordt. Om die reden is een nieuw besluit hogere grenswaarden genomen dat het aantal woningen aanpast van 600 naar 840.

4.4.2 Weg- en railverkeer

Voor de vaststelling van het geldende bestemmingsplan is de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied als gevolg van wegverkeer en het railverkeer berekend en zijn de berekende waarden aan de geldende eisen uit de Wet geluidhinder getoetst.

Wegverkeer

Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ter plaatse van vrijwel het gehele plangebied aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van alle om het plangebied liggende wegen wordt voldaan. Het betreft de volgende wegen:

  • Vlaardingsedijk
  • Pr. Julianalaan
  • Deltaweg
  • Laan 1940-1945

Ter plaatse van een beperkt deel van het plangebied is voor de betreffende wegen een hogere waarde vastgesteld. Binnen het gehele plangebied wordt nergens de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB overschreden.

Op grond van het onderzoek naar de verkeerseffecten van de nieuwe stedenbouwkundige opzet / het nieuwe beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) kan worden geconcludeerd dat geen wijzigingen zijn te verwachten in de verkeersintensiteiten, althans geen toename. De actuele verkeersprognoses voor de wegen rond De Kade zijn in een situatie met 840 woningen vergelijkbaar of zelfs lager dan bij de aanvankelijke 600 woningen in beeld is gebracht, ten tijde van de vaststelling van het geldende bestemminngsplan. Op basis van deze prognoses kan worden geconcludeerd dat ook in de nieuwe beoogde situatie (maximaal 840 woningen) zal worden voldaan aan de maximale waarden voor geluidhinder en er geen aanleiding bestaat nieuw akoestisch onderzoek uit te voeren.

Railverkeer

Het plangebied is direct gelegen langs de metrolijn Hoekse Lijn. Op basis het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van vaststelling van het geldende plan is gebleken dat ter plaatse van vrijwel het gehele plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van Lden 55 dB. Ter plaatse van een zeer beperkt deel van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde marginaal overschreden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van Lden 68 dB wordt echter ruimschoots voldaan. Aangezien met het huidige planvoornemen geen wijzigingen worden aangebracht aan de situering van nieuwbouw ten opzichte van de metrolijn, kan worden geconcludeerd dat dit aspect geen belemmeringen oplevert voor de realisatie van het planvoornemen.

4.4.3 Nestgeluid

Onder nestgeluid van afgemeerde schepen – ook wel aangeduid als geluid van de hotelfunctie van die schepen – wordt verstaan het geluid dat afgemeerde schepen aan de kade produceren, met uitzondering van geluid veroorzaakt door het werken aan de schepen en laad -en losactiviteiten. In overeenstemming met artikel 6.27c van de Omgevingsverordening Zuid- Holland is bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met nestgeluid van afgemeerde schepen. Daarbij is gebruik gemaakt van de Interimwerkwijze nestgeluid RAK van 9 maart 2023 en is vastgesteld dat, hoewel het plangebied binnen de invloedssfeer van nestgeluid ligt, dit type geluid gezien de afstand tot ligplaatsen (> 600 meter) niet of nauwelijks bijdraagt aan de totale geluidsbelasting binnen het plangebied. Nestgeluid staat niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.

4.5 Trillingen

Er zijn geen wettelijke voorschriften ter voorkoming van trillingshinder. Desalniettemin dient trillingshinder in het kader van de goede ruimtelijke ordening bij de belangenafweging voor ruimtelijke plannen te worden meegewogen. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Voor nieuwbouwontwikkelingen langs het spoor wordt doorgaans de SBR-richtlijn gebruikt.

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken toetsingskader is de SBR-richtlijn ‘Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen’. Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • deel A schade aan gebouwen;
  • deel B hinder voor personen in gebouwen;
  • deel C storing aan apparatuur.

Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.

De Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen helpt gemeenten, projectinitiatiefnemers en andere stakeholders om bij nieuwbouw langs spoor tijdig en concreet rekening te houden met trillingen van het spoor als gevolg van treinverkeer. De handreiking biedt houvast en handvatten om trillingshinder voor bewoners en gebruikers zoveel mogelijk te voorkomen.

De handreiking is primair geschreven met het oog op nieuwbouw langs het hoofdspoorwegennet. In veel opzichten is het omgaan met trillingen door tram en metro vergelijkbaar met trillingen door treinspoor. Er zijn echter ook verschillen. Zo leert de ervaring dat hinder door laagfrequent geluid bij metro’s en trams vaker speelt dan bij spoorwegtrillingen. Dit komt onder andere doordat optredende trillingssignalen bij metro’s en trams een andere frequentie-inhoud laten zien.

Bij het voorkomen van trillingshinder bij nieuwbouw rond tram- en metrospoorlijnen kunnen dezelfde onderzoeksstappen doorlopen worden als bij spoorwegtrillingen.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan worden geen voor trillingen gevoelige functies mogelijk gemaakt op een kortere afstand van de metrolijn dan het geval is op basis van het geldende bestemmingsplan, waardoor er op dit punt geen belemmeringen worden voorzien.

4.6 Verkeer, parkeren en mobiliteitseffecten

4.6.1 Verkeerseffecten

Deze partiële herziening voorziet in een toename van het maximaal aantal te realiseren woningen van 600 naar maximaal 840. Daarnaast worden deze woningen door wijzigingen in bouwhoogten anders over het plangebied verdeeld. Deze wijzigingen hebben mogelijk gevolgen voor het aantal verkeersbewegingen, en voor de verdeling van deze verkeersbewegingen over de verschillende ontsluitingen van het gebied. Om deze veranderingen in beeld te brengen is een nieuw verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel, dat als Bijlage 3 is toegevoegd aan deze toelichting.

In de notitie 'Verkeerseffecten van De Kade' – actualisatie begin 2017 (MSS051/Prt/0226.03), die is opgesteld ten behoeve van het geldende bestemmingsplan, zijn de verkeerseffecten door Goudappel becijferd, rekening houdend met 600 woningen in De Kade. Die etmaalintensiteiten zijn gebaseerd op de destijds gehanteerde Wegenstructuurvisie 2025.

In de nieuwe rapportage van Goudappel, die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd (Verkeer en uitbreiding van De Kade, d.d. 6 januari 2023, 0013309.20230106.N1.06), is rekening gehouden met de Wegenstructuurvisie 2040 en het meest recente Verkeersmodel van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (versie 2.10). Daarin is voor De Kade rekening gehouden met een scenario van 900 woningen (laag scenaro) en een scenario van 1.200 woningen (hoog scenario). Voorliggende partiële herziening maximeert het aantal woningen in het gebied op 840, waardoor het eerste scenario het meest representatief is. In onderstaande tabel - afkomstig uit de betreffende rapportage - worden de relevante intensiteiten in beeld gebracht voor de huidige situatie (tellingen oktober/november 2019) en de situatie in 2030 (op basis van verkeermodel, waarbij rekening is gehouden met 900 woningen binnen gebied De Kade). Daarbij wordt voor 2030 een 'beleidsarm' scenario aangehouden, wat wil zeggen dat géén rekening wordt gehouden met een beleid gericht op een beperking van het autogebruik of met de lange termijneffecten van corona, zoals meer thuiswerken. Wel is rekening gehouden met:

  • de Blankenburgverbinding, met het aanpassen van de veerpont naar Roozenburg,
  • een uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen aan de Vlaardingsedijk met 200 (laag scenario) en 210 (hoog scenario) en aan de Maassluissedijk (gem. Vlaardingen) met 250 (laag scenario) en 860 (hoog scenario) arbeidsplaatsen;
  • de ombouw van de Hoekse lijn;
  • aanpassing van de snelheid op de Maassluissedijk van 80 naar 60 km/h en de P.C. Hooftlaan van 50 naar 30 km/h.
  • ook op andere locaties binnen en buiten Maassluis wordt uitgegaan van een zowel een laag als een hoog scenario voor wat betreft het aantal nieuwe woningen en arbeidsplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0019.png"

De in voorgaande tabel opgenomen verkeerseffecten hebben betrekking op algemene effecten: autonome groei en de effecten van alle voorziene maatregelen en ontwikkelingen, dus niet alleen de effecten van de Kade.

Het gehele plan De Kade genereert 3.100 mvt/etm. Het planeffect, de toename van 600 naar 800 woningen (+ 40 met afwijking) is hiervan globaal een derde: 1.000 mvt/etm. Duidelijk is dat het verkeer vanuit het plangebied vooral 'afwatert' naar het oosten: naar het oosten 2.300 mvt/etm en naar het westen 800 mvt/etm. Ook hier is het planeffect globaal een derde. Dit verkeer gaat dan vooral via de Pr. Julianalaan naar de Laan 1940-1945.

Ondanks dat van/naar onderhavig plangebied circa 1.500 tot 2.000 mvt/etm via de Julianalaan gaat, is de toename op deze weg in het lage scenario kleiner: circa 400 mvt/etm. In het hoge scenario ligt dit wel op 1.500 mvt/etmaal. Dit kan worden verklaard uit een autonome daling van de intensiteiten op de nodige wegen in het lage scenario. De grootste verschillen treden vervolgens op op de Deltaweg en dat kan worden verklaard door de veranderde positie van het veer, met de opening van de Blankenburgertunnel wordt dit een fietsveer. Het planeffect voor de toename met 200 woningen (+40) is moeilijk uit de cijfers te isoleren.

Goudappel gaat in haar rapport ook in op de gevolgen voor de verkeersafwikkeling, gebaseerd op een dynamische studie die door Sweco is verricht, in opdracht van de gemeente Maassluis. Ook in die studie is voor De Kade rekening gehouden met het hogere aantal woningen van 900, in plaats van maximaal 840 woningen. Sweco heeft de gevolgen voor de ochtend- en de avondspits in beeld gebracht voor 2030.

Met de betreffende studiegegevens kan de extra verkeersgeneratie van 300 woningen op De Kade worden berekend:

  • 96 extra autoritten in de ochtendspits;
  • 79 extra autoritten in de avondspits en
  • circa 1.150 extra autoritten per etmaal.

Bij een doorgroei naar 840 woningen (in plaats van 900) zullen deze waarden ongeveer 20% lager uitvallen en komt de verkeersgeneratie uit op circa 950 extra autoritten per etmaal.

Maatgevend in het stedelijk wegennet is de verkeersafwikkeling op de kruispunten. In de studie van Sweco is ook de opwaardering van de rotonde Laan '40-'45 - P.C. Hooftlaan onderzocht. Het kruispunt Laan 1940-1945 - Pr. Julianalaan is in alle door Sweco onderzochte varianten ongewijzigd. Tevens is een robuustheidstoets uitgevoerd.

Wanneer binnen het plangebied De Kade 900 worden gerealiseerd, wordt het snelheidsverlies op de Laan 1940-1945 van de rotonde tot de aansluiting A20 in de ochtendspits wat groter. Op andere punten treedt er echter een verbetering op: op de A20 en rond Maasland. Het structurele knelpunt vormt echter de A20 in de ochtendspits. Voor de avondspits wordt het snelheidsverlies wat groter en de vertraging ook wat groter op de Julianalaan. De Laan 1940-1945 geeft een wat wisselend beeld, net als bij de aansluiting A20. De rotonde Laan 1940-1945 - P.C. Hooftlaan vormt in de avondspits een structureel knelpunt, waarbij het extra verkeer van/naar De Kade bij een ophoging naar 900 woningen moet aansluiten.

Wanneer voornoemde rotonde wordt aangepast naar een turborotonde, geeft dat meer lucht op het kruispunt Laan 1940-1945 - P.C. Hooftlaan: de verliestijden worden aanzienlijk kleiner. Maar met de realisatie van de in de studie meegenomen 900 woningen binnen de Kade, lopen de verliestijden voor dit kruispunt Julianalaan toch wel iets op.

Om na te gaan of er in de verkeersafwikkeling structurele knelpunten ontstaan is nagegaan of reistijden op langere afstanden acceptabel zijn. De norm daarbij is dat de gemiddelde reistijd in de spits minder is dan tweemaal de freeflow-reistijd. Daarbij is de freeflow-reistijd de reistijd zonder belemmeringen. Voorts is er in deze analyse van uitgegaan dat de capaciteit op de rotonde Laan 1940-1945 - P.C. Hooftlaan is uitgebreid.

Uit de analyses blijkt dat het traject De Kade => A20 in de ochtendspits een structureel knelpunt is, ongeacht de omvang van de woningbouw bij De Kade. De kiem van het knelpunt zit op de A20 en de wachtrij vormt zich op het lokale wegennet van Maassluis en Maasland. Het extra verkeer uit De Kade moet dan aansluiten in de bestaande wachtrij en dat zorgt voor een oplopend reistijdverlies. Het traject De Kade => Westlandseweg is in de avondspits een knelpunt bij 1.200 woningen in De Kade, maar niet bij 900 woningen (en daarmee dus ook niet bij 840 woningen).

De overall conclusie is dat de verkeerseffecten van het vergroten van De Kade van 600 naar 800 woningen +40) acceptabel zijn, maar dat het wel nodig is om de capaciteit op de rotonde Laan 1940-1945 - P.C. Hooftlaan te vergroten. Het knelpunt op de (aansluiting) A20 staat los van het vergroten van De Kade. Voor een goede verkeersafwikkeling in 2040 is, conform de Wegenstructuurvisie 2022 wel een mobiliteitstransitie nodig. Wat dat betreft is er voor wat betreft het gebied De Kade een grote potentie, gezien de ligging aam de Hoekse Lijn.

4.6.2 Parkeren

In de regels van het geldend plan is juridisch geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden overeenkomstig het ten tijde van indien van de aanvraag omgevingsvergunning geldende gemeentelijke parkeerbeleid. Volledigheidshalve wordt vermeld dat ook is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid om van de 'standaard' parkeernormen af te kunnen wijken. In dat kader is van belang dat het plangebied zeer goed is ontsloten via openbaar vervoer, wat aanleiding kan zijn om een lagere parkeernorm te hanteren voor bouwplannen binnen onderhavig plangebied. Dat zal echter per aanvraag omgevingsvergunning worden beoordeeld. Zie in verband hiermee ook navolgende paragraaf 4.6.3.

In de stedenbouwkundige opzet van het beeldkwaliteitsplan is in ieder geval rekening gehouden met voldoende ruimte voor parkeren volgens de in het plan gestelde normering. Het uitgangspunt daarbij is dat bewoners-parkeren zo veel mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. Binnen het woongebied parkeren bewoners op eigen terrein of in parkeerhoven die binnen dit gebied worden gerealiseerd. Bezoekersparkeren aan de Taanschuurkade, aan de noordzijde van de Panoramagebouwen of aan de bebouwde zijde van de 'lussen' in het woongebied. Bewoners van de Taanschuurkade kunnen aan deze straat parkeren, in de aangrenzende 'lussen' of in de Spoorstraat (noordzijde Taanschuurkade). Voor bewoners van de panoramagebouwen wordt zo veel mogelijk voorzien in parkeergelegenheid onder het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0020.png"

Weergave parkeermaatregelen in het plangebied volgens het Beeldkwaliteitsplan.

4.6.3 Openbaar vervoer

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van metrostation Maassluis Centrum. Op basis van de studie Van Strand tot Stad: ontwikkelkansen aan de Hoekse Lijn bestaat de ambitie om ter plaatse een stedelijk programma te realiseren. Daarbij hoort het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer. Het plan gaat uit van een directe verbinding tussen het nieuwe woon- werkgebied en het nabijgelegen station Maassluis Centrum. De voormalige spoorlijn tussen Rotterdam en Hoek van Holland is inmiddels omgebouwd naar een metroverbinding (Hoekse Lijn).

Bij de gefaseerde realisatie van het plangebied kan op basis van het feitelijk gebruik van het openbaar vervoer een aanpassing plaatsvinden van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen (e.e.a. binnen de bandbreedte van de geldende parkeernormen). De extra ruimte die op deze wijze wordt gecreëerd, kan worden ingezet voor een verdere optimalisatie van de ontwikkeling en het invulling geven aan de grote woningbehoefte.

4.7 Externe veiligheid

In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.


Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.


Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0021.png"

Uitsnede verbeelding Risicokaart Nederland. Plangebied indicatief weergegeven (rode cirkel)

Beoordeling van het planvoornemen

Voor de ontwikkeling van De Kade is ten behoeve van het geldend plan een onderzoek naar de externe veiligheid uitgevoerd. Daarbij zijn de externe veiligheidsrisico’s ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving geïnventariseerd. Hieruit is gebleken dat ten aanzien van buisleidingen en inrichtingen geen belemmeringen gelden voor het planvoornemen, omdat het plangebied niet binnen de daarbij behorende invloedsgebieden gelegen is. Op basis van een nieuwe inventarisatie op grond van de risicokaart is gebleken dat dit nog steeds het geval is.

Basisnet Zeevaartroutes

Het meest relevante risico in het kader van de externe veiligheid voor het plangebied, is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg. De Nieuwe Waterweg is opgenomen in het Basisnet en geldt als zeevaartroute. Voor zeevaartroutes dient een kwalitatieve inschatting van de risico's worden opgesteld om inzichtelijk te maken dat de risico's niet onacceptabel hoog zijn.

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Nieuwe Waterweg dienen de risico's als gevolg van het transport over de Nieuwe Waterweg meegewogen te worden in de beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico. Bij de inrichting van het plan dient tevens rekening te worden gehouden met de veiligheidszonering uit de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland (zie ook paragraaf 3.2.2). Het plangebied is op grond van de verordening gedeeltelijk gelegen binnen de veiligheidszone 'Veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas'. Voor dit gebied geldt een bebouwingsvrije zone van 25 meter vanaf de kade en een zone tussen 25 en 40 meter waarin bebouwing alleen is toegestaan nadat een nadere afweging is gemaakt. Aan de veiligheidszonering bedoeld in de verordening wordt door middel van het geldend plan voldaan door de op de verbeelding aangeduide 'Vrijwaringszone - Vaarweg' met de bijbehorende regeling (artikel 8 en 11.6).

Transport over de weg

Het plangebied bevindt zich niet binnen een afstand van 200 meter van een weg waarover transporten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de N15. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen harde beperkingen gelden voor het plan. Wel dient een beperkte verantwoording groepsrisico te worden uitgevoerd.

Transport over het spoor

Het plangebied grenst aan de metrolijn Schiedam – Hoek van Holland. Over deze voormalige spoorverbinding vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aan de overzijde van de Nieuwe Waterweg bevindt zich het spoorvak Botlek-Europoort. Dit spoorvak is opgenomen in het Basisnet. Uit het Basisnet blijkt een maximale plaatsgebonden risicoafstand van 30 meter. Ook is sprake van een plasbrandaandachtsgebied (30 meter). Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 2 kilometer van deze spoorlijn. Het plangebied ligt derhalve niet binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) of het plasbrandaandachtsgebied. Op basis van de transporten op dit spoorvak geldt een invloedsgebied van > 4.000 meter. Het plangebied ligt derhalve binnen het invloedsgebied van dit spoor.

Verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van transport over water (Nieuwe waterweg), weg (A15/N15) en spoor (Botlek-Europoort) geldt dat het groepsrisico dient te worden verantwoord (beperkte verantwoording). De voorgenomen ontwikkeling heeft gevolgen voor personendichtheden in het plangebied omdat deze voorziet in een uitbreiding van het totaal aantal woningen in het plangebied van 600 naar 840. De herziening van het bestemmingsplan leidt dientengevolge tot een toename van het groepsrisico.

N15

De geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied en er zijn geen omgevingsmaategelen mogelijk die de gevolgen van een toxisch scenario kunnen voorkomen, beperken of vertragen.

Spoorvak Botlek-Europoort

De geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied en er zijn geen omgevingsmaategelen mogelijk die de gevolgen van een toxisch scenario kunnen voorkomen, beperken of vertragen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Van belang hierbij is onder andere:

  • De mogelijkheid voor het ontvluchten van gebouwen
  • Schuilmogelijkheden in gebouwen
  • De mogelijkheid voor ontvluchting van het gebied
  • De mobiliteit van de aanwezigen
  • Eventuele communicatie en informatie / alarmering.

Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien waarbij minder zelfredzame personen aanwezig zijn. De personen in het plangebied zijn zelfredzaam en kunnen zelfstandig naar binnen vluchten bij een BLEVE en in geval van een optredende brand in het gebouw vervolgens zelfstandig naar buiten vluchten. Gelet op de goede ontsluiting, kunnen zij zich verplaatsen naar veilige locaties.

Bij blootstelling aan een toxisch gas ten gevolge van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin de bouwwerken in het plangebied afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is daarbij dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing Alarm Systeem als onderdeel van de algemene rampenbestrijding.

Bestrijdbaarheid

De N15 bevindt zich op 1.800 meter van het plangebied. Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Het plangebied zelf zal voldoen aan de gestelde normen uit het oogpunt veiligheid. Het plangebied is vanuit twee windrichtingen bereikbaar en bij de inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van gebouwen voor hulpdiensten, opstelplaatsen voor brandweervoertuigen en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

In de huidige Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (lichtkwaliteitseisen)' omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

Met deze partiële herziening wordt het maximaal aantal woningen verhoogd van 550 naar 800, waarmee met inbegrip van de woningen die op grond van de afwijkingsbevoegdheid kunnen worden gerealiseerd het totaal aantal te realiseren woningen wordt verhoogd van 600 naar 840. Omdat met een totaal aantal woningen van 840 de drempelwaarde van 1.500 niet wordt bereikt, kan op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' worden geconcludeerd, dat de beoogde ontwikkeling van 'De Kade' te Maassluis worden aangemerkt als niet in betekenende mate bijdragend aan de luchtverontreiniging. Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (Artikel 5.16, lid c) voldoet de ontwikkeling hiermee aan de eisen voor de luchtkwaliteit.

Op basis van de grootschalige concentratiekaarten van Nederland (GCN-kaart) blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2020 ter plaatse van de planlocatie 17,98 µg/m³ stikstofdioxide (NO2), 17,98 µg/m³ fijn stof (PM10) en 17,98 µg/m³ zeer fijn stof (PM2,5) betreft. De totale immissie ter plaatse van woningen overschrijdt derhalve de geldende normstelling niet. De aanwezige achtergrondconcentraties inclusief de toename vanwege de uitbreiding blijft ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden. Daarmee is ter plaatse van de beschouwde locatie tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologische waarden

Ten behoeve van het vaststellen van het geldend plan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is door Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie geadviseerd om geen vervolgonderzoek voor te schrijven, omdat niet te verwachten is dat tijdens de realisatie van de woonwijk substantiële kenniswinst ten aanzien van de archeologie kan worden geboekt. In het bestemmingsplan behoeft naar oordeel van Vestigia dan ook niet te worden voorzien in archeologische bescherming. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis heeft op basis van dit advies besloten het gebied archeologisch vrij te geven. In het geldend plan is daarom niet voorzien in een archeologische bescherming. Dit aspect speelt bij het vaststellen van deze herziening dan ook geen rol meer.

Molenbiotoop

Het noorden van het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de molenbiotoop van molen De Hoop, die is gelegen aan de Zuiddijk. De uit deze aanduiding voortvloeiende regels zijn overgenomen in het geldend plan. Onderhavige herziening heeft voor de bescherming van de molenbiotoop geen gevolgen.

4.10 Bezonning en schaduwwerking

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient in het kader van de goede ruimtelijke orde rekening te worden gehouden met bezonning en schaduwwerking. Nieuwbouw kan bijvoorbeeld schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of (tuinen van) woningen. Voorkomen moet worden dat de schaduw onevenredig toeneemt, waardoor hinder zou kunnen ontstaan.

Er zijn geen wettelijke voorschriften met betrekking tot bezonning. De meeste gemeenten hanteren de zogenaamde 'TNO-norm', die voorschrijft dat ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag mogelijk zijn in de periode van 19 februari – 21 oktober. Bezonningsdiagrammen, waarbij door middel van 3d-modellen de bestaande met de toekomstige situatie wordt vergeleken, bieden inzicht in de gevolgen van nieuwbouw voor bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving.

De functies die in het plangebied mogelijk worden gemaakt, veroorzaken over het algemeen geen (onevenredige) schaduwwerking voor de omgeving (woningen in de omgeving) vanwege de relatief geringe maximale bouwhoogte in het gebied (generiek 15 meter) en de opzet conform het beeldkwaliteitsplan.

De hoogbouw (woontoren) die in het oosten van het plangebied mogelijk wordt gemaakt, is zodanig gepositioneerd ten opzichte van bestaande en nieuwe woningen in de omgeving, dat geen sprake zal zijn van onevenredige schaduwwerking. Voor de gebouwen aan het water en hoogbouw in het westen van het plangebied (ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte 50 m') kan bezonning wel een aandachtspunt zijn.

Om juridisch te borgen dat nieuwbouw voldoet aan de bezonningsnorm zijn in artikel 5.3 van het geldend plan normen opgenomen om te waarborgen dat altijd sprake zal zijn van een voldoende hoeveelheid bezonning van woningen conform de TNO-norm. Dit heeft als gevolg dat bij de vergunningverlening door middel van bezonningsdiagrammen dient te worden aangetoond dat dit geen onevenredige schaduwwerking voor de omgeving oplevert.

4.11 Windhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient in het kader van de goede ruimtelijke orde rekening te worden gehouden met gevolgen voor het windklimaat in het plangebied en daarbuiten. Hoogbouw kan bijvoorbeeld windhinder en -gevaar veroorzaken. Voorkomen moet worden dat hinderlijke of gevaarlijke situaties ontstaan als gevolg van hoogbouw die in het plangebied wordt mogelijk gemaakt.

Er zijn geen wettelijke voorschriften ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Desalniettemin dient windgevaar of -hinder in het kader van de goede ruimtelijke ordening bij de belangenafweging voor ruimtelijke plannen te worden meegewogen. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar en deze betrekken in de beoordeling nodig.

Een beproefde beoordelingsnorm voor windklimaat betreft de NEN 8100. Deze norm werkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed).

De norm biedt een beslismodel om te bepalen in welke gevallen een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn. Uit het beslismodel vloeit voort dat voor gebouwen hoger dan 30 meter een windonderzoek dient te worden uitgevoerd. Een windhinderonderzoek is bij hoogbouw gewenst, omdat windhinder sterk afhangt van de plaats van het hoogteaccent en de openingen in of tussen gebouwen.

Binnen het plangebied worden op twee locaties hoogbouw met een bouwhoogte van maximaal 50 meter toegestaan. Op grond van het beslismodel dient hiervoor dus windonderzoek plaats te vinden. Omdat voor een onderzoek zoals hiervóór aangegeven - de situering en openingen tussen gebouwen bekend moeten zijn, is het ten tijde van het opstellen van vaststellen nog niet mogelijk goed onderzoek te verrichten. In de planregels is daarom - met toepassing van de verbrede reikwijdte die voor dit bestemmingsplan geldt - geborgd dat bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een gebouw hoger dan 30 meter een onderzoek naar windhinder conform NEN 8100 wordt overlegd waaruit blijkt dat het bouwwerk niet leidt tot onevenredige windhinder.

4.12 MER-beoordeling

In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in activiteiten waarvoor een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag dient te beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht).

De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangeduid als een dergelijke stedelijke ontwikkeling, maar deze ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd, omdat sprake is van een besluit uit de vierde kolom van onderdeel D.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.BP80624-VA01_0022.png"

De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • Kenmerken van het project;
  • Locatie van het project;
  • Kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

De beoogde ontwikkeling is in het licht van het bovenstaande getoetst aan het Besluit m.e.r. Het resultaat daarvan is verwerkt in een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Uit deze notitie blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet zijn te verwachten en dat geen aanleiding bestaat om een formeel milieueffectrapport op te stellen.

4.13 Natuur

4.13.1 Soortenbescherming

De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.

Binnen het plangebied hebben inmiddels voorbereidende werkzaamheden plaatsgevonden ten behoeve van de realisatie van de planontwikkeling in de vorm van sloop-, saneringswerkzaamheden. Daarnaast vinden er in dat kader ook reeds bouwwerkzaamheden plaats. Hierdoor is de aanwezigheid van beschermde soorten en/of hun verblijfsplaatsen binnen het plangebied redelijkerwijs niet te verwachten.

Op het uitvoeren van de werkzaamheden is op grond van de Wet natuurbescherming te allen tijde een algemene zorgplicht van toepassing. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die mogelijk nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende beschermde soorten, achterwege moet blijven.

4.13.2 Gebiedsbescherming

In het kader van de gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State ten aanzien van het PAS, voor iedere ruimtelijke ontwikkeling een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden noodzakelijk. De drempelwaarde die onder het PAS werd gehanteerd is namelijk vervallen, waardoor zal moeten worden aangetoond dat een plan geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden heeft. Deze effecten worden gemeten op twee cijfers achter de komma waardoor een activiteit doorgang kan vinden als de depositie op de rekenpunten binnen nabijgelegen Natura2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Activiteiten worden in de regel onder verdeeld in verschillende fases. Zo is er de realisatiefase (die van tijdelijke aard is) en de gebruiksfase (die een continue emissie genereert).

Opgemerkt moet worden dat sprake is van een locatie die transformeert van industriegebied naar woongebied. Wanneer de oude situatie (industrie) wordt vergeleken met de nieuwe situatie (woningen, gasloos), is redelijkerwijs sprake van een duidelijke verbetering voor wat betreft de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Ten tijde van de vaststelling van het geldend bestemmingsplan 'Omgevingsplan De Kade' is geen onderzoek is gedaan naar de effecten van stikstofdepositie en was dat ook niet noodzakelijk. Nu de industriële functie reeds is beëindigd, zal echter een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de feitelijk bestaande (en planologisch toegelaten) situatie ten tijde van de vaststelling van deze partiële herziening en hetgeen die herziening mogelijk maakt. Dat betekent dat ook het nog niet gerealiseerde programma op basis van het geldende plan moet worden meegenomen.

Gezien het voorgaande is bezien tot welke stikstofdepositie het nog resterende programma in het geldende plan samen met de nieuwe planologische mogelijkheden op basis van deze partiële herziening leidt. Daarbij is zowel de gebruiksfase als de bouwfase in beeld gebracht.

Het blijkt dat in de gebruiksfase de depositie lager is dan 0,00 mol/ha/jaar, waardoor significant negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Voor de realisatiefase geldt dat slechts een indicatieve berekening kan worden gemaakt voor het resterende programma. Daarom is bezien wat de maximale milieuruimte per jaar is door de maximale emissievracht te bepalen alvorens de drempel van 0,00 mol/ha/jaar wordt overschreden. Dat is 413 kg NOx/jaar. Dat betekent dat het resterende programma in vijf jaar tijd kan worden gerealiseerd, hetgeen een realistische spreiding is gezien de omvang van het programma. Per vergunningaanvraag voor de realsiatie van het plan zal worden geconcretiseerd dat deze emissievracht per jaar niet zal worden overschreden, maar op voorhand worden op dat punt geen belemmeringen gezien voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

De berekeningen met de Aerius-Calculator en bijbehorende notitie zijn opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

4.14 Waterhuishouding

4.14.1 Hoogheemraadschap Delfland

Hoogheemraadschap Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende ruimte voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. De concrete invulling van deze doelen is afhankelijk van de aard van het gebied en de functie die het heeft of zal krijgen vanuit de ruimtelijke ordening. Het waterschap adviseert over locatiekeuze en toetst de voorgenomen veranderingen aan het vastgestelde waterbeleid. Delfland maakt daarbij onderscheid in vier categorieën: stedelijk gebied, herstructureringsgebied, glastuinbouwgebied en landelijk gebied.

Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit.

Het Delflandse beleid is echter gericht op méér dan standstill, zoals ook blijkt uit het Waterbeheerplan (zie volgende paragraaf), gebiedsplannen, richtlijnen, waterplannen. Veranderingen in de inrichting van een gebied geven de mogelijkheid om het watersysteem te verbeteren. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema’s (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Knelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst.

4.14.2 Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 2016-2021 worden de lijnen voor de middellange en lange termijn uitgezet. Op basis hiervan kunnen kadernota's geschreven worden die op hun beurt richting geven aan een jaarlijks uitvoeringsprogramma met begroting. Het is een uitdaging om het watersysteem en de zuiveringen zodanig te beheren en te ontwikkelen dat het systeem ook in de toekomst ten dienste kan blijven staan van economie en ecologie. Passend bij het verstedelijkte karakter van het beheergebied zet Delfland in de planperiode van het Waterbeheerplan volop in op stedelijk waterbeheer en samen met de gemeenten op klimaat adaptatie. Het Europese en Nationale beleid, gericht op een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem, is vertaald in doelstellingen met betrekking tot zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen.

4.14.3 Watertoets

In de watertoets adviseert Delfland over de locatiekeuze, waterkansen, waterdoelen en randvoorwaarden waar het watersysteem aan moet voldoen en denkt mee. De initiatiefnemer is in principe zelf verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van de daarvoor benodigde berekeningen en voor het maken van keuzen.

Deze waterparagraaf bevat het eindproduct van de watertoets, met een beschrijving waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Door waterstaatkundige belangen mee te nemen, wordt voldaan aan het vereiste van 'een goede ruimtelijke ordening'. In het definitieve plan dient voldoende rekening te worden gehouden met dit wateradvies, zodat het niet tot onevenredige problemen kan leiden voor het waterbeheer.

4.14.4 Planvoornemen

Ten behoeve van de vaststelling van het geldend plan is reeds beschreven dat de transformatie van De Kade een verbetering zal betekenen voor de waterhuishouding in het gebied. Zo zal een behoorlijk deel van het woon- en werkgebied bestaan uit groene zones tussen de bebouwde eilanden en eventueel groen in de erven. Het verhard oppervlak zal na realisatie van het planvoornemen is daarmee sterk afgenomen ten aanzien van de voormalige situatie, waarmee sprake is van een toename van infiltratie in de bodem.

Onderhavige herziening is gericht op de ontwikkeling van het gebied De Kade volgens de uitgangspunten van het nieuwe beeldkwaliteitsplan. In het kader van deze partiële herziening is bezien wat de consequenties zijn voor de waterhuishouding.

4.14.5 Onderzoek

Door Kragten is beoordeeld of de watertoets die is uitgevoerd ten behoeve van het oorspronkelijke plan voor De Kade nog voldoet aan het relevante beleid en de daaruit voortvloeiende normen. De resultaten daarvan zijn opgenomen in een notitie d.d. 2 juli 2021 (kenmerk POU000.024) die als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. Kragten concludeert dat de eerder opgestelde watertoets (Econsultancy, d.d. 20 juli 2017, rapportnummer 1261.003.D2) nog actueel is voor wat betreft aannames, gehanteerde normen, het hemelwaterafvoersysteem, riolering en waterkwaliteit. Ook constateert Kragten dat het aantal extra te realiseren woningen hoofdzakelijk wordt gerealiseerd door verder de hoogte in te gaan, waardoor het verhard en bebouwd oppervlak niet toeneemt. Gelet op het voorgaande vormen de relevante wateraspecten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.14.6 Overstromingsgevaar

Een deel van het plangebied is buitendijks is gelegen, maar dit betreft het deel met de functie 'Water', waar geen sprake is van de realisatie van bebouwing. Het gaat hierbij dus niet om functies waarbinnen wonen en werken mogelijk wordt gemaakt. Het ontwikkelgebied is binnendijks gelegen en derhalve bestaat voor de berekening van het overstromingsrisico geen aanleiding.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Deze partiële herziening voorziet in een gedeeltelijke wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Omgevingsplan de Kade' naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In de regels van dat plan worden daartoe enkele aanpassingen aangebracht. Voor het overgrote deel blijven de regels van 'Omgevingsplan De Kade' in stand. In dit hoofdstuk zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.

5.2 Regels

5.2.1 Hoofdstuk 1 - inleidende regels

In artikel 1 wordt bepaald dat binnen het plangebied het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade' en de daarvan onderdeel uitmakende verbeelding en regels van kracht blijft, behoudens de wijzigingen die in hoofdstuk 2 van de regels zijn opgenomen. Daarnaast wordt in dit artikel bepaald dat de bestemmingsplannen "Parapluherziening Overbewoning" eveneens van kracht blijft voor het plangebied.

Met artikel 2, 3 en 4 worden de begrippen van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade' van toepassing verklaard, waarbij enkele begripsbepalingen worden gewijzigd en toegevoegd.

In artikel 5 is bepaald, dat voor het meten van in dit plan opgenomen maatvoering de regels over de wijze van meten gelden als opgenomen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte "Omgevingsplan De Kade".

5.2.2 Hoofdstuk 2 - Wijzigingen in de regels

De artikelen in hoofdstuk 2 brengen wijzigingen aan in binnen het plangebied het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade'. Deze wijzigingen zijn:

Artikel 6 actualiseert de gebiedsbeschrijving

Artikel 7 wijzigt regels omtrent de toedeling van functies

Artikel 8 wijzigt de regels voor bouwactiviteiten binnen de functie 'Ontwikkelgebied'.

In artikel 9, 10 en 11 is bepaald dat er in de regels voor overige activiteiten, de algemene regels en slot- en overgangsbepalingen van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Omgevingsplan De Kade' geen wijzigingen worden aangebracht.

5.2.3 Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In hoofdstuk 3 is de dubbeltelbepaling. Deze regel is voor bestemmingsplannen verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling strekt er, volgens de Nota van Toelichting bij het Bro (Staatsblad 2008, 145), toe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

5.2.4 Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotbepalingen

In de regels van de herziening is ten slotte een aantal eigen overgangsrecht (artikel 13). Het opnemen van deze bepalingen is volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor elk plan verplicht, dus ook voor een partiële herziening. De citeertitel staat ten slotte in artikel 14.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het gebied wordt ontwikkeld door en voor rekening van de gebiedsontwikkelaar. Deze is eigenaar van het gehele ontwikkelgebied en heeft voldoende middelen om de ontwikkeling te financieren. De behoefte aan deze ontwikkeling is onderbouwd in paragraaf 3.1.4. Door de uitgifte van gronden al dan niet met bebouwing ontstaat een rendabele gebiedsontwikkeling. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten als bedoeld in artikel 6:24 van de Wet ruimtelijke ordening waarmee is voorzien in het noodzakelijke kostenverhaal. Middels een allonge op die overeenkomst zijn nog aanvullende afspraken gemaakt, ingegeven door onder meer de extra woningen die onderhavige partiële herziening mogelijk maakt ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan. In die overeenkomst wordt onder meer wordt voorzien in een bijdrage aan bovenwijkse voorzieningen in de vorm van het aanpassen van een tweetal kruisingen, als ook genoemd in het onderzoek naar de verkeerseffecten.

Omdat het gehele ontwikkelgebied in eigendom is bij één eigenaar, is geborgd dat op juiste wijze kan worden voldaan aan de voorwaardelijke verplichtingen. Wanneer aan de voorwaardelijke verplichtingen dient te zijn voldaan, is aangegeven in de betreffende regels. Voor de hoofdontsluitingsweg geldt dat deze moet zijn aangelegd voordat de functies overeenkomstig dit bestemmingsplan worden gerealiseerd en voordat de in dit bestemmingsplan gereguleerde activiteiten worden verricht.