direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vuursteeglaan Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vuursteeglaan in Lisse is een planinitiatief ontstaan om in totaal maximaal 82 woningen te realiseren. Op grond van het vigerende bestemmingsplan (Lisse Dorp en 1e herziening) geldt ter plaatse een agrarische bestemming en op grond van deze bestemming is o.a. een agrarisch gebruik ten behoeve van de bollenteelt toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan is binnen een groot gedeelte van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en Wethouders zijn middels deze wijzigingsbevoegdheid bevoegd om de bestemming onder voorwaarden te wijzigingen naar o.a. 'wonen'. Het plangebied van voorliggend plan is groter dan het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Om deze reden kan er geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid en is het voorliggende (postzegel) bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. Daarmee wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan het woningtekort in de regio en om in wenselijke nieuwbouwwoningen te kunnen voorzien voor diverse doelgroepen in de regio.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het zuidwestelijke deel van het dorp Lisse en grenst aan de Westelijke Randweg. De Westelijke Randweg weg vormt de fysieke scheiding tussen de dorpsrand en het buitengebied van Lisse. Het plangebied wordt ontsloten door de Vuursteeglaan en ten noorden van het plangebied bevindt zich een andere nieuwbouwontwikkeling genaamd Nieuw Trompenburg. Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied Vuursteeglaan Lisse

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied vigeren op dit moment verschillende bestemmingsplannen, te weten:

  • 1. Lisse Dorp en 1e herziening (onherroepelijk);
  • 2. Herziening begrippen (onherroepelijk);
  • 3. Paraplubestemmingsplan Parkeren Lisse.

Bestemmingsplan Lisse Dorp en 1e herziening (onherroepelijk).

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Lisse Dorp en 1e herziening' geldt binnen het plangebied momenteel hoofdzakelijk de bestemming 'Agrarisch- Bollenteelt'. Binnen deze bestemming zijn o.a. agrarische bollenteeltbedrijven toegestaan. Woningbouw is niet toegestaan op grond van de bestemming 'Agrarisch- Bollenteelt'. Het voorliggende plan is op dit punt in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Daarnaast is voor een groot gedeelte van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van B&W bevoegd is om onder voorwaarden de bestemming 'Agrarisch- Bollenteelt' te wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Voor het beoogde plan is deze wijzigingsbevoegdheid niet bruikbaar omdat het plangebied groter is dan het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt.

Tot slot geldt voor het oostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 3' en voor het westelijke deel de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5'. Deze dubbelbestemmingen beschermen de archeologische belangen binnen het plangebied.

Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde Archeologie- 3 geldt dat er geen bouwwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd zonder archeologisch onderzoek. Deze beperking geldt voor bouwwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 100 m2 en die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld. Bij de uitvoering van het plan zullen deze criteria worden overschreden. Inmiddels zijn deze bestemmingsregels verouderd en gelden er op grond van de actuele archeologische waardenkaart andere archeologische waarden dan destijds in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daar zal in paragraaf 4.6 nader op worden ingegaan.

Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde- Archeologie- 5 geldt dat er geen bouwwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd zonder archeologisch onderzoek. Deze beperking geldt voor bouwwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 500 m2 en die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld. Bij de uitvoering van het plan zullen ook deze criteria worden overschreden.

Inmiddels zijn deze bestemmingsregels verouderd en gelden er op grond van de actuele regionale archeologische waardenkaart andere archeologische waarden dan destijds in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daar zal in paragraaf 4.6 nader op worden ingegaan.

Het plan is op diverse aspecten strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'Lisse Dorp en 1e herziening (onherroepelijk)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0002.png"

Afbeelding 2 (vigerend bestemmingsplan Lisse Dorp en 1e herziening)

Herziening begrippen

Binnen het plangebied vigeert tevens het bestemmingsplan 'Herziening Begrippen'. In dit bestemmingsplan zijn een aantal definities in diverse bestemmingsplannen binnen de kern Lisse herzien. Voor het voorliggende plan is met name relevant dat de definitie van een woning gewijzigd is ten opzichte van het bestemmingsplan 'Lisse Dorp en 1e herziening'. Daarnaast is de definitie van huishouden toegevoegd aan het bestemmingsplan 'Lisse Dorp en 1e herziening'. Het voorliggende plan is niet strijdig met de bepalingen uit het bestemmingsplan Herziening Begrippen.

Paraplubestemmingsplan Parkeren

Het paraplubestemmingsplan parkeren vigeert door de gehele gemeente Lisse en voorziet in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen van het actuele parkeerbeleid in de gemeente Lisse. Daarmee wordt gewaarborgd dat voor iedere ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uitgangspunt is dat iedere ruimtelijke ontwikkeling daarmee voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte. In voorliggend plan wordt rekening gehouden met de parkeernormen van de gemeente Lisse en worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het voorliggende plan is niet strijdig met het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Lisse. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische planologische regeling om de ontwikkeling van maximaal 82 woningen in het plangebied mogelijk te maken. In Hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke structuur in het plangebied en het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader op Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau uiteengezet. Hierin worden de voor onderhavig bestemmingsplan relevante beleidsstukken beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling aan het huidige beleid en regelgeving omtrent diverse milieutechnische- en omgevingsaspecten getoetst. In hoofdstuk 5 wordt een juridische verantwoording gegeven van de bestemmingsregels die in het plan zijn opgenomen. In Hoofdstuk 6 wordt verantwoord dat de ontwikkeling vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt haalbaar is.

Hoofdstuk 2 Toekomstige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur en historie

In het plangebied vigeert de enkelbestemming 'Agrarisch- Bollenteelt' waar agrarische bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de bollenteelt zijn toegestaan. Ten zuidwesten van het plangebied (aan de andere zijde van de Westelijke Randweg) begint het landelijk gebied van de gemeente Lisse. Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door zeer gave en kenmerkende open gebieden en het beleid is hier gericht op het actief openmaken van deze gebieden. De kwaliteit van het landschap staat hier naast de bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van de bollenteelt centraal. Het plangebied bevindt zich echter op een binnenstedelijke locatie aan de rand van de dorpskern waar woningbouw voorstelbaar is.

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Lisse. De Westelijke Randweg scheidt de dorpskern Lisse met het buitengebied. Voor een groot deel van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de bestemming te wijzigingen naar o.a. wonen voor de realisatie van 60 woningen. Hiervoor dient te worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In 1980 is er al een ontwerp gemaakt voor een buurt van circa 60 woningen op deze locatie. Middels de bestemming 'uit te werken Woongebied' is dit plan meegenomen in het bestemmingsplan Dorp 1995. In de daaropvolgende bestemmingsplannen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een deel van het plangebied. Woningbouw is inmiddels dus al een langere periode voorstelbaar op de betreffende locatie.

2.2 Planbeschrijving

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 82 nieuwbouwwoningen op een locatie die in de huidige situatie wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische bollenteelt. Voor een groot deel van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de bestemming van de gronden te wijzigen naar o.a. wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt een stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat sprake is van een verantwoorde inpassing van de locatie in de directe omgeving;
  • b. er worden uitsluitend vrijstaande woningen, geschakelde woningen, twee-onder-één-kap- woningen en/of rijwoningen gebouwd;
  • c. er worden ten hoogste 60 woningen gebouwd;
  • d. het wijzigingsgebied wordt vanaf de Vuursteeglaan ontsloten;
  • e. er wordt voorzien in speel- en/of groenvoorzieningen;
  • f. het is aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • g. er wordt voldaan aan de waterkwantiteitsnormen die door de waterbeheerder van het wijzigingsgebied worden gesteld;
  • h. burgemeester en wethouders kunnen bouwvlakken en gevellijnen definiëren en regels ten aanzien van bebouwing bepalen.

Er wordt zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid bij de ontwikkeling van het plangebied. Toch zijn een aantal voorwaarden inmiddels achterhaald en kan er niet aan iedere voorwaarde worden voldaan om een haalbaar en duurzaam plan te ontwikkelen. Zo is het plangebied bijvoorbeeld groter dan het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt en kan er daarmee niet worden voldaan aan de regels uit de wijzigingsbevoegdheid. Het plan voorziet ook in meer en deels ook in een andere typologie aan woningen dan volgens de wijzigingsbevoegdheid is toegestaan. Vanwege de grote vraag naar woningen en om een gevarieerd woonaanbod te kunnen aanbieden voorziet het plan in een passend en wenselijk woonprogramma voor de gemeente Lisse.

2.3 Stedenbouwkundig plan

Woningbouwprogramma

De ontwikkeling moet een duurzaam en kwalitatief hoogwaardig woonmilieu realiseren. Onderdeel van de ontwikkeling zijn:

  • A. 30 beneden- en bovenwoningen in de categorie betaalbare koopwoningen (onder de NHG- grens) met een oppervlak van maximaal 96 m2 BVO.
  • B. 7 rijwoningen (koop ) met een oppervlak van maximaal 184 m2 BVO.
  • C. 18 twee onder 1 kap koopwoningen met een oppervlak van maximaal 235 m2 BVO
  • D. 6 vrijstaande koopwoningen met een BVO van maximaal 263 m2
  • E. 21 sociale huurappartementen in de sociale huursector met een BVO varierend van circa 50 tot 70 m2.

Hiermee wordt voorzien in een divers woningbouwprogramma dat aansluit bij de vraag naar dit type woningen in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: stedenbouwkundig plan

Bebouwingsstructuur

Alle gebouwen zullen een bouwhoogte kennen tussen de 8,5 à 11 meter. De sociale huur appartementen zullen in een bouwmassa van 3 bouwlagen worden uitgevoerd en het gebouw kent een bouwhoogte van 10 meter. Aan de randen van het plangebied zijn op enkele locaties levensloopbestendige woningen voorzien. Van deze woningen ligt de goothoogte op 3,5 meter en de bouwhoogte op 8,5 meter. De beneden en bovenwoningen hebben een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 9,5 meter en bestaan qua bouwmassa uit 2 lagen met een kap. De overige woningen kennen een bouwhoogte van 11 meter en een goothoogte van 6 meter en bestaan eveneens uit 2 bouwlagen met een kap. Alle woningen worden voorzien van voldoende buitenruimte rondom het bouwblok middels eigen tuinen of middels openbaar groen. De verhouding tussen bebouwd en onbebouwd gebied is daardoor in balans. Om de effecten van de ontwikkeling op naastgelegen percelen inzichtelijk te maken, is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze bezonningsstudie maakt als Bijlage 16 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de bezonningsstudie blijkt dat de bezonning op aangrenzende percelen niet significant verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.

Ruimtelijke kwaliteit

Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen wordt er veel groen binnen het plangebied gerealiseerd. De planlocatie ligt in het gebied Berkhout. In deze wijk hanteert de gemeente Lisse het uitgangspunt van minimaal 0,6 boom per woning met een verdeling van verschillende statuscategorieën. De verdeling bestaat uit 4% aan waardevolle bomen, 29% aan structuurbomen en 67% aan functionele bomen. Het plan draagt bij aan de instandhouding van deze uitgangspunten door het planten van diverse bomen in het plangebied. Ook de parkeerplaatsen worden groen ingepast middels groenkoffers en groentegels. In het midden van het plangebied wordt een wadi aangelegd die dient ten behoeve van de afvoer van regenwater en tevens als speelgebied voor kinderen wordt ingericht. Alle grondgebonden woningen worden voorzien van een tuin. De bovenwoningen en sociale huur appartementen hebben een eigen buitenruimte middels dakterras of balkon waarmee uitzicht wordt verschaft over de wijk. Het plan voorziet in ruime kavels waarbij er voldoende ruimte wordt ingepast tussen de bouwblokken middels diverse groenstructuren. De nieuwe woonwijk wordt daarmee ruim opgezet en zal de toekomstige bewoners een vrij en ruimtelijk gevoel geven.

Het plan voorziet in een diversiteit aan woning typologieën. De architectuur dient aan te sluiten bij de identiteit van de gemeente Lisse. De bebouwing wordt uitgerust met gebiedseigen kenmerken en wordt groen ingepast. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is de dorpse schaal en sfeer met gebiedseigen kenmerken. Voor de 21 sociale huurappartementen wordt qua architectuur gerefereerd aan een bollenschuurachtig uiterlijk (zie hieronder). Ook wordt qua referentiemateriaal verwezen naar de aan het plangebied grenzende Volksuniversiteit. Door in de architectuur aan te sluiten bij de typologie van een bollenschuur wordt er een link gelegd naar het oorspronkelijke gebruik ten behoeve van de agrarische bollenteelt die zo kenmerkend is voor Lisse en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0005.png"

Afbeelding 4: referentiebeelden sociale appartementen en 2^1 kapwoningen.

Voor de rijwoningen, beneden en bovenwoningen, 2 onder 1 kap woningen en vrijstaande woningen geldt dat ze worden ontworpen in een eigentijdse architectuur met een levendig karakter. In de eigentijdse architectuur wordt de relatie gezocht met de kenmerken (qua materiaal en detail) van de oude bollenschuur aan de rand van het plangebied. De nieuwe wijk wordt ingepast met veel groen en met brede straten. Hierdoor blijft de wijk een dorps karakter houden met voldoende ruimte en overzicht. Door de verscheidenheid van typologieën woningen ontstaat een interessante mix van het bebouwingspatroon, welke bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit binnen de nieuwe woonwijk. Aan- een- geschakelde bouwmassa's wisselen zich af met vrijstaande woningen en 2 onder 1 kappers. Iedere typologie behoudt zijn eigen kenmerken en dit zorgt voor een afwisseling in het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0007.png"

Afbeelding 5: referentiebeelden vrijstaande woningen en rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0009.png"

Afbeelding 6: referentiebeelden beneden en bovenwoningen en levensloopbestendige woningen.

Verkeer en parkeren

De woningen worden ontsloten via erf toegangswegen die aansluiten op de Vuursteeglaan. Het wegprofiel wordt 6 meter breed zodat deze ook voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten en voor vuilnis- en verhuiswagens en er ook voldoende ruimte is om in de parkeervakken te manoeuvreren. Langs de rijbaan ligt in de meeste gevallen aan minimaal één zijde een voetpad van minimaal 1,80m. De parkeerkoffers zijn omzoomd met groenstroken en hagen. De parkeerplaatsen zijn minimaal 5 meter lang en 2,5 meter breed en voldoen daarmee aan De Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) Lisse. Om de verkeersdoorstroming te bevorderen wordt er een eenzijdig parkeerverbod ingesteld voor de Vuursteeglaan. Hierdoor komen een aantal bestaande parkeerplaatsen te vervallen. Deze parkeerplaatsen worden gecompenseerd in de plangebieden van de ontwikkelingen Nieuw Trompenburg en in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan Vuursteeglaan- Zuid. Afgesproken is dat er 9 parkeerplaatsen in het plan Vuursteeglaan Zuid worden gecompenseerd.

Er worden 156,6 (berekeningsaantal) parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Dit aantal is gebaseerd op het reële woningbouwprogramma zoals anterieur ook overeengekomen is met de gemeente. Hierbij is rekening gehouden met de compensatie van de 9 parkeerplaatsen ten gevolge van het instellen van het eenzijdige parkeerverbod op de Vuursteeglaan. Daarnaast is er voor dit scenario rekening gehouden met de realisatie van 30 beneden en bovenwoningen in de middeldure koopsector. In de planregels is echter niet te borgen dat deze 30 middeldure beneden- en bovenwoningen ook daadwerkelijk in de middeldure koopsector worden gerealiseerd. Daarom is er ook uitgegaan van een worstcase scenario waarbij deze 30 middeldure boven- en benedenwoningen als dure koopappartementen in de markt worden gezet. Om rekening te houden met dit theoretische scenario worden nog eens 7 extra parkeerplekken gereserveerd op een reserve locatie in het plangebied. Deze 7 extra parkeerplekken kunnen worden ingezet als bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen gebleken is dat deze 30 beneden en bovenwoningen toch als dure koopappartementen de markt in worden gezet. Het maximale aantal te realiseren parkeerplaatsen in het plangebied bedraagt daarmee 163,6 (berekeningsaantal).

De parkeervraag voor het plan bedraagt 156,7 parkeerplaatsen in het reële scenario. Dit is inclusief de compensatie van 9 parkeerplaatsen ten gevolge van het instellen van het eenzijdige parkeerverbod aan de Vuursteeglaan. In het worstcase scenario bedraagt de parkeervraag inclusief compensatie van de 9 parkeerplaatsen ten gevolge van het instellen van het eenzijdige parkeerverbod op de Vuursteeglaan 162,7 parkeerplaatsen. Geconcludeerd kan daarmee worden dat er in het plan voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor het reële scenario. Daarnaast wordt er voor het theoretische scenario, waarin de beneden en bovenwoningen als dure koopappartementen in de markt worden gezet, binnen het plangebied op een reservelocatie ruimte gereserveerd voor de realisatie van nog eens 7 extra parkeerplekken. Daarmee is voor beide scenario's voldoende rekening gehouden met de parkeervraag van de ontwikkeling. Voor meer details over de berekening wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

type woning   aantal   parkeernorm (inclusief bezoekers)   parkeervraag  
sociale huurappartementen   21   1,4   29,4  
Bebo   30   1,8   54  
rijwoningen   7   1,9   13,3  
2^1 kap   18   2,1   37,8  
vrijstaand   6   2,2   13,2  
compensatie parkeerplaatsen   9     9  
totaal   82     156,7  

tabel 1: parkeervraag ontwikkeling reëel scenario bebo (middeldure koop).

type woning   aantal   parkeernorm (inclusief bezoekers)   parkeervraag  
sociale huurappartementen   21   1,4   29,4  
Bebo   30   2,0   60  
rijwoningen   7   1,9   13,3  
2^1 kap   18   2,1   37,8  
vrijstaand   6   2,2   13,2  
compensatie parkeerplaatsen   9     9  
totaal   82     162,7  

tabel 2: parkeervraag ontwikkeling worst case scenario (dure beneden en boven- koopappartementen).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is geheel opgenomen in deze nieuwe visie.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Deze belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt maximaal 82 woningen mogelijk in Lisse. De realisatie van 82 woningen dient of schaadt op geen enkele manier de hierboven genoemde Rijksbelangen. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Planspecifiek

De in het Barro juridisch verankerde nationale belangen hebben geen van allen betrekking op het plangebied of de ontwikkelingen die daar zijn gepland. Het Barro vormt geen belemmering voor het plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals deze geldt vanaf 1 juli 2017, in artikel 3.1.6 het volgende opgenomen dat:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Er moet namelijk worden aangetoond dat er behoefte is aan een nieuwe ontwikkeling en als de ontwikkeling buiten het bestaande stedelijk gebied wordt gerealiseerd, moet er worden toegelicht waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Planspecifiek

Bij het doorlopen van de stappen voor de ladder van duurzame verstedelijking moet op de eerste plaats worden geconstateerd dat het plangebied binnen het bestaande stedelijke gebied van Lisse ligt. Er is tevens sprake van een behoefte aan de ontwikkeling. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 3.3.3 en 3.3.4 waarin het gemeentelijke en regionale woonbeleid wordt omschreven. De invulling van het plangebied met maximaal 82 woningen sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Het plan voldoet aan de eisen die op grond van het Bro middels de 'ladder van duurzame verstedelijking' worden gesteld aan een ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid- Holland

Per 15 maart 2022 is de geconsolideerde versie van de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Omgevingskwaliteit Zuid-Holland Met betrekking tot omgevingskwaliteit stelt de provincie opgaven met onder andere betrekking op:

  • Ruimte en verstedelijking: Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied
  • Wonen: Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen

Beleid ruimtelijke kwaliteit De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Laag van de ondergrond

De planlocatie is gelegen op de ondergrond 'kustcomplex- zeezandafzetting'. Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol. De richtpunten voor het kustlandschap bestaan uit:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

Laag van de Natuurlandschappen

De planlocatie ligt in het bollenlandschap. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling moet bijdragen aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, die op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur. De Richtpunten voor het bollenlandschap bestaan uit:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Laag van de stedelijke occupatie

Het plangebied kent verschillende lagen van stedelijke occupatie:

  • Het plangebied is onderdeel van de contouren van stands- en dorpsranden. Dit is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap en kent potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dienen bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
  • Het plangebied is onderdeel van de contouren van steden en dorpen. Richtpunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, dorp of kern.
  • Het plangebied valt binnen de contouren voor bouwwerken voor energieopwekking. Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben.

Laag van de beleving

Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied niet in de kaartlaag ''laag van de beleving'. Voor deze kaartlaag gelden er dus geen toetsbare richtpunten.

Planspecifiek

Ten aanzien van omgevingskwaliteit draagt de ontwikkeling bij aan de visie van de provincie. Op een binnenstedelijke locatie wordt op zorgvuldige wijze met de ruimte omgegaan. De ondergrond die bestaat uit een kustcomplex wordt niet aangetast door de ontwikkeling. De ontwikkeling levert verder een concrete bijdrage aan de overgangskwaliteit van stadsrand naar buitengebied. Door de woningbouwontwikkeling wordt de scheiding tussen stadsrand en buitengebied harder gemaakt. Doordat de westelijke randweg nu feitelijk ook de scheidingslijn vormt tussen agrarische gronden ten behoeve van de bollenteelt en de rand van het dorp. In de voorgaande situatie was er sprake van een agrarisch gebruik binnen de binnenstedelijke contouren van de kern Lisse. Door de transformatie naar woningbouw wordt deze scheiding harder en ontstaat er aan de rand van het dorp een woonomgeving die goed aansluit binnen de dorpskern Lisse. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte en daar draagt dit plan aan bij. Voorliggend plan voorziet in de woningbehoefte door middel van een binnenstedelijke ontwikkeling en past daarmee binnen de omgevingsvisie van provincie Zuid-Holland. Het plan levert een bijdrage aan het verminderen van het woning tekort.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid Holland

Per 15 maart 2022 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening geconsolideerd in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving waarbij een provinciaal belang speelt. De provincie heeft in de Omgevingsverordening Zuid - Holland daarom onder meer regels opgenomen over Activiteiten in de fysieke leefomgeving, zoals bodemsanering en flora- en fauna activiteiten, de leefomgevingskwaliteit en instructieregels aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo worden er bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan bestemmingsplannen welke de ontwikkeling van bedrijven of kantoren mogelijk maken of welke betrekking hebben op gebieden met een provinciaal belang, zoals langs provinciale vaarwegen of nabij landgoederen en kastelen.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit In Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening worden de toetsingsregels voor het aspect ruimtelijke kwaliteit weergegeven. De volgende leden van het artikel zijn relevant voor de ontwikkeling.

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Doorwerking planinitiatief

De ontwikkeling van maximaal 82 woningen gebeurt binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan het streven van de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Er wordt aangesloten op de bestaande gebiedsidentiteit en in het plan is ruimte voor groen en wordt rekening gehouden met duurzaamheid. De ruimtelijke kwaliteit neemt per saldo toe. Er is sprake van aanpassen en het plan past binnen de gestelde kaders van de provincie.

Stedelijke ontwikkelingen

In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is het volgende opgenomen.

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Doorwerking planinitiatief.

In paragraaf 3.1.3 bij de uiteenzetting van het Besluit ruimtelijke ordening is al getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan wordt binnen stedelijk gebied gerealiseerd en er is een behoefte aan de woningen waarin het plan voorziet. Dit blijkt o.a. ook uit paragraaf 3.4.4 over het gemeentelijke woonbeleid.

Parkeernorm Sociale Huur

In artikel 6.10b wordt aandacht gevraagd voor de parkeernorm voor sociale huurwoningen. De provincie Zuid Holland hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 parkeerplaatsen per sociale woning. Van deze norm kan worden afgeweken als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld. De gemeente Lisse heeft een eigen en op de lokale situatie afgestemd parkeerbeleid. Voor de onderbouwing wat betreft parkeren wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en 4.7

Bereikbaarheid

In artikel 6.10d wordt in de Omgevingsverordening aandacht gevraagd voor het thema bereikbaarheid. Op grond van het artikel moet een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid. Hiervoor wordt verwezen naar verkeersparagraaf 4.7

Risico's van klimaatverandering

In artikel 6.35a van de Omgevingsverordening wordt aandacht gevraagd voor de risico's van klimaatverandering ten aanzien van:

  • Wateroverlast
  • Overstroming
  • Hitte
  • Droogte

Alsmede de effecten van bovengenoemde risico's op de bodemdaling.

Doorwerking Planinitiatief Bij voorliggend plan neemt het verhard oppervlak in de toekomstige (significant) toe ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit agrarische grond. Er zijn verschillende mogelijkheden voor het compenseren van water ten gevolge van de toename van het verhard oppervlak. Voor deze mogelijkheden wordt verwezen naar paragraaf 4.8 en Bijlage 10 van deze toelichting. Het nemen van dergelijke maatregelen voorkomt wateroverlast en overstroming. Door zoveel als mogelijk groen in te passen, nieuwe bomen te planten en parkeerkoffers groen uit te voeren, wordt rekening gehouden met hittestress en droogte.

Conclusie

De ontwikkeling van maximaal 82 woningen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan het streven van de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Er wordt aangesloten op de bestaande gebiedsidentiteit en in het plan is ruimte voor groen en wordt rekening gehouden met duurzaamheid. De ruimtelijke kwaliteit neemt per saldo toe. Voor de realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, dit staat beschreven in paragraaf 3.1.3. Het plan past binnen het gestelde kader van de provincie. Voorliggend plan past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en zal de ruimtelijk kwaliteit van het gebied opwaarderen, waardoor de ontwikkeling binnen de kaders en ambities van de provinciale verordening valt (aanpassen). Daarnaast wordt voldoende rekening gehouden met parkeren, bereikbaarheid (zie paragraaf 4.7) en is er in het stedenbouwkundig plan zoveel als mogelijk rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering door zoveel als mogelijk groen in te passen en de toename van verharding te compenseren.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 (partiële herziening 2014)

Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling
  • 4. Groen blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Planspecifiek

Het onderhavige plangebied is op de Visiekaart 2020 aangemerkt als stedelijk gebied. Concentratie van woningbouw vindt plaats binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied. Het plan voorziet in een woningbehoefte op een binnenstedelijke locatie. De leefomgeving wordt daarnaast verbeterd door het hoogwaardige karakter van de woningen en de buitenruimte. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de regionale structuurvisie.

3.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016

De gemeenteraden van de zes greenportgemeenten, Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen, hebben in 2016 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. In tegenstelling tot de regionale structuurvisie heeft de intergemeentelijke structuurvisie voor de Duin- en Bollenstreek, na vaststelling door de gemeenteraden, voor die gemeenten wel een zelfbindend karakter. Het doel van de ISG is drieledig:

  • Het vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van het buitengebied in de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • Het wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
  • Het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

In het ISG zijn richtlijnen gesteld voor woningbouw, werken, landschap, natuur en recreatie. Voor de uitvoering van het ISG is de Greenport Ontwikkeling Maatschappij (GOM) opgericht. Binnen het ISG zijn onder andere 600 woningen gelabeld als “Greenportwoning”. De basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten in de Duin- en Bollenstreek te komen, is het Landschapsperspectief. Middels het in het ISG gepresenteerde Landschapsperspectief wordt een locatiegericht beleid neergezet gericht op de landschapskwaliteit in het buitengebied van de bollengemeenten.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijke gebied van de kern Lisse en valt daarmee buiten het werkingsgebied van de ISG. De ISG vormt geen belemmering voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0010.png" Afbeelding 7: overzicht Bestaand stads- en dorpsgebied.

3.3.3 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017

Holland Rijnland heeft samen met de gemeenten en de provincie Zuid-Holland op 20 februari 2018 de Regionale Woonagenda 2017 vastgesteld. De regio ambieert met deze RWA een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Zij wil daarmee aansluiten bij de behoefte aan verschillende woonvormen en woonmilieus.

De Regionale Woonagenda geeft inzicht in de visie van de regiogemeenten op de woonopgave voor de regio en voorziet in een regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking dat gebaseerd is op de actuele Woningbehoefteramingen.

Woningbehoefte

De autonome woningbehoefte in de regio is volgens de WBR van de provincie in de periode 2015-2030 30.000 woningen. In de regio Holland-Rijnland blijkt uit de bandbreedte in de behoefteramingen van de provincie dat er meer behoefte is dan enkel vanuit de regio zelf. De druk op de woningmarkt (veel vraag en beperkt aanbod) leidt tot prijsopdrijving van woningen en daarmee verdringing van woningzoekenden. In de RWA van 2017 is vastgesteld dat minimaal 15% van de toevoegingen in de sociale sector moet plaatsvinden.

Toekomstige behoefte

Uitgaande van een langjarige trend, groeit de behoefte aan sociale huurwoningen in de regio nog met 4.100 woningen tot 2030. Een belangrijk element is destijds niet meegewogen: het tekort op dit moment. Nu is er namelijk (aanzienlijke) schaarste in de sociale huur. Dit tekort aan sociale huurwoningen is ingeschat op circa 3.000 woningen. De regio kent een palet aan woonmilieus. De behoefte van de consument spreidt zich over de verschillende woonmilieus. Inspelen op de behoefte vraagt dan ook toevoegingen in de verschillende milieus: stedelijk, suburbaan en dorps; met een bijpassend product. Door prijsopdrijving in de koopsector en door striktere hypotheekeisen bij starters (strakke eisen ten aanzien van het te lenen bedrag: Loan to Value, en strikte inkomenseisen om in aanmerking te komen voor vrije sector huur) komen middeninkomens moeilijker aan een passende woning.

Volgens de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland is er in Lisse vraag naar 470 extra woningen in de periode 2017-2022. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 390 extra woningen.

Planspecifiek

Het plan voorziet in de toevoeging van maximaal 82 woningen en draagt daarmee bij aan de vraag naar woningen die bestaat op regionaal en lokaalniveau. Er wordt een bijdrage geleverd aan het woningen tekort en er wordt een mix aan typologieën gerealiseerd van zowel (betaalbare) koop- als (sociale) huurwoningen. Het plan voorziet in een behoefte en voldoet daarmee tevens aan de uitgangspunten van de ladder van duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3)

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Lisse 2040

De planlocatie ligt in het gebied dat in de Omgevingsvisie van Lisse wordt aangemerkt als Woongebied. Lisse herbergt verschillende woonomgevingen, in de kern van Lisse en in de verschillende kleinschalige buurtschappen in het bollengebied. De woongebieden bieden de inwoners van Lisse (en nieuwe bewoners) een aangename plek om te wonen. Er zijn diverse hoogwaardige (maatschappelijke) voorzieningen aanwezig. Ook is er een rijk verenigingsleven in Lisse en vinden er veel evenementen plaats. Er is altijd groen en natuur in de buurt en de gemeente is rijk aan beeldende kunst en cultuur. In breder perspectief is Lisse gunstig gelegen nabij de kust, nabij steden én Schiphol, waar veel voorzieningen en werkgelegenheid zitten. Bij elkaar opgeteld, maakt dit van Lisse een zeer aantrekkelijke keuze als plaats om te wonen.

De woningvoorraad in Lisse bestaat voornamelijk uit enerzijds relatief dure koopwoningen, en anderzijds sociale huurwoningen. Het woningaanbod in het middensegment is relatief beperkt. Aandachtspunt op het gebied van woningbouw zijn de beperkingen aan de zuidzijde van Lisse, als gevolg van de contouren van Schiphol.

Om ook in de toekomst aantrekkelijke woongebieden te kunnen blijven bieden, wil de gemeente allereerst voldoende woningen bouwen voor de lokale behoefte, op locaties die reeds in voorbereiding zijn. Daarbij richt de gemeente zich onder meer op het middensegment, op jongeren die na hun studie willen terugkeren naar Lisse (met hun gezinnen).

Tot 2030 moet dit op de eerste plaats worden bereikt door inbreiding en transformatie, vooral van bedrijventerreinen. Belangrijke voorwaarde voor nieuwbouw is dat deze moet passen bij het dorpse karakter van Lisse - inclusief innovatieve en kleinere (betaalbare) woonvormen voor een- of tweepersoonshuishoudens.

Het terugdringen van de CO2-uitstoot is een belangrijke opgave. Het Rijk heeft bepaald dat de Nederlandse huishoudens in 2050 geen aardgas meer gebruiken. Dat betekent dat de bestaande woningvoorraad moet verduurzamen door middel van isolatie en omschakeling van aardgas naar een alternatieve duurzame warmtebron. Nieuwe woningen worden aardgasloos gebouwd en zijn minimaal energieneutraal, maar leveren bij voorkeur energie op. Ze worden bovendien klimaatbestendig en natuurinclusief gebouwd.

De gemeente wil dat woningen, tuinen en wijken natuurinclusief worden ingericht, dat wil zeggen dat er meer ruimte komt voor planten en dieren, wat leidt tot een toename van de biodiversiteit. Door voorlichting en het creëren van bewustwording worden inwoners hiertoe gestimuleerd. Daarnaast wordt bij nieuwbouw en herontwikkelingen natuurinclusiviteit als een van de voorwaarden gesteld.

De gemeente Lisse hanteert als ambitie dat binnen een straal van 300 meter voldoende groen moet zijn. Dat stimuleert ontmoeting en beweging, maar helpt ook bij het tegengaan van hittestress, biedt ruimte voor waterberging en vergroot de biodiversiteit. Uitgangspunt daarbij is dat enkele grote groene plekken de voorkeur hebben boven meerdere kleine.

In de omgevingsvisie wordt een aanvullend afwegingskader voor woongebied weergegeven. Dit afwegingskader bestaat uit de volgende punten:

  • Bouwen van voldoende woningen voor de lokale behoefte:
    • 1. tot 2030: inbreiding en transformatie, plus uitbreiding op locatie Geestwater
    • 2. na 2030 op naar nieuwe locaties, afhankelijk van de vraag
  • Nieuwbouw past bij het dorpse karakter van Lisse
  • Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad (isolatie en omschakeling naar een alternatieve duurzame warmtebron)
  • Nieuwe woningen zijn minimaal energieneutraal en leveren bij voorkeur energie op
  • Nieuwe woningen worden klimaatbestendig gebouwd, met speciale aandacht hiervoor bij seniorenwoningen
  • Natuurinclusief inrichten van woningen, tuinen en wijken: o.a. toepassen van gebiedseigen beplanting in plaats van verharding, groene/ sedumdaken, nestkasten, hagen in plaats van schuttingen/hekken/muren
  • Natuurinclusiviteit is een voorwaarde bij nieuwbouw en herontwikkelingen
  • Kwaliteitsverbetering realiseren in ‘rommelig’ aandoende delen in bestaande woongebieden, met voldoende groen
  • Realiseren van toegankelijk openbaar groen binnen een straal van 300 meter
  • Stimuleren van bedrijfsaanpassing of verhuizing van bedrijven in woongebieden met milieuhinder / risico’s / (verkeers)overlast
  • Verbeteren van de bereikbaarheid van woongebieden, onder meer met het openbaar vervoer
  • Versterken sociale cohesie in wijken en buurten, onder meer door het creëren van voldoende ontmoetingsplekken en een passend maatschappelijk voorzieningenniveau
  • Ruimte creëren voor bijzondere doelgroepen om te wonen
  • Aanpassen van het voorzieningenniveau op de ouder wordende bevolking
  • Inrichten van woonzorgzones

Doorwerking planinitiatief

Het plan sluit voldoende aan bij de Omgevingsvisie Lisse en het afwegingskader voor woningbouw. Het plan voorziet in inbreiding van woningbouw. Op een groot gedeelte van het plangebied ligt een wijzigingsbevoegdheid die al jaren op de planlocatie rust. Woningbouw op deze locatie is dus al jaren voorstelbaar. Het woonprogramma is divers met 21 sociale huurwoningen, 30 betaalbare koopwoningen in het middensegment en 7 rijtjeswoningen. Tevens bestaat het plan uit 18 twee-onder-een-kap- woningen en 6 vrijstaande woningen, welke allemaal in het vrije bouwprogramma vallen. Een aanzienlijk deel van de woningen worden daarmee in het middensegment gecreëerd waaraan zoveel behoefte is in Lisse. De woningen passen qua volume en architectonische uitstraling bij het dorpse karakter van Lisse en leveren hun bijdrage aan de energie en klimaatdoelstellingen. De woningen worden ingepast in een groene structuur en zelfs de parkeerplaatsen worden groen uitgevoerd middels groentegels. Het plan sluit aan bij de doelstellingen voor woongebieden die in de Omgevingsvisie van de gemeente Lisse zijn omschreven.

3.4.2 Woonprogramma Lisse 2020-2024

In het Woonprogramma 2020 – 2024 geeft de gemeente aan hoe ze in wil spelen op de groeiende diversiteit in de samenleving en de veranderende vraag. De gemeente heeft daarbij de volgende ambities:

  • We willen in Lisse ruimte bieden aan een gevarieerde vraag van kleine huishoudens, gezinnen, mensen die een specifieke woonvorm wensen en mensen die een traditionele woning

willen, jong en oud, ongeacht het inkomen.

  • Onze woonwijken en woningen zijn klaar voor de toekomst. Ze zijn energiezuinig en klimaatbestendig.
  • Mensen kunnen op verschillende plekken in Lisse zelfstandig wonen en onderdeel zijn van onze gemeenschap, ook als zij zorg nodig hebben.

De gemeente Lisse hanteert het volgende programmakader bij woningbouwontwikkelingen.

Lisse
 
Kwantitatief tot 2030   + 810 woningen  
Kwalitatief    
- Variatie in het plan   Bij kleine plannen, bijdrage aan variatie in de omgeving. Bij grote plannen vanaf circa 5 woningen, variatie binnen het plan.  
- Duurzaamheid   Methode duurzame gebiedsontwikkeling (DGO) is leidend. Daarbij gaan we uit van:
- normering vanuit GPR voor middeldure en dure huur- en koopwoningen.
- In voorkomende gevallen lagere eisen bij realisatie van betaalbare huur- en koopwoningen (tot €737 of tot de NHG- grens (jaarlijks vastgesteld).  
- Levensloopgeschikt   ja conform Woonkeur-label op aspect toegankelijkheid:
- Als eis op locatie nabij (200 meter) centrum- of zorgvoorzieningen
- op andere locaties als wens  
- Woonzorg   Woonzorginitiatieven op locaties nabij centrum- of zorgvoorzieningen --> zie afwegingskader wonen met zorg.  
invulling van het bouwprogramma    
- vrij bouwprogramma   40%  
- Sociale huur tot € 737 (liberalisatiegrens, prijspeil 2020), bij voorkeur door toegelaten instellingen. Minimaal woonoppervlak: bij voorkeur 40 m2 GBO   25%  
Betaalbare koopwoningen tot de NHG grens (jaarlijks vastgesteld)/ middenhuur tot €1.000,- prijspeil 2020 (jaarlijks maximaal te verhogen met de consumentenprijsindex.
Bij voorkeur minimaal woonoppervlak: 50 m2 GBO  
35%  

Planspecifiek

Er wordt een woonprogramma gerealiseerd dat aansluit bij het afwegingskader dat de gemeente Lisse hanteert. Het programma bestaat uit maximaal 82 woningen waarvan er 21 in de sociale huursector worden gerealiseerd. Dat zijn de sociale huurappartementen in het noordwesten van het plangebied. Daarnaast worden er 30 betaalbare koopwoningen gerealiseerd onder de NHG grens (de beneden en bovenwoningen). De overige rijtjeswoningen, twee- onder- een- kap woningen en vrijstaande woningen (in totaal 31) vallen binnen het vrije bouwprogramma. Hiermee wordt voldaan aan het afwegingskader van de gemeente Lisse.

3.4.3 Doelgroepenverordening

De gemeenteraad van Lisse heeft op 23 december 2021 de 'Doelgroepenverordening woningbouw gemeente Lisse' vastgesteld. De doelgroepenverordening is een instrument dat de gemeente de mogelijkheid biedt om bij nieuwbouwplannen te eisen dat bepaalde woningbouw categorieën worden gerealiseerd die een bepaald aantal jaar in stand moeten blijven, bijvoorbeeld sociale en middeldure huurwoningen en sociale koopwoningen. Ook is hierin bepaald wat de maximale aanvang huurprijs mag zijn voor een middeldure huurwoning en de begrenzing van de koopprijs van een sociale koopwoning. Deze maatregelen vloeien voort uit het Woonprogramma 2020-2024. het draagt ertoe bij dat de woningen bereikbaar worden gehouden voor mensen met verschillende inkomens.

Planspecifiek

Het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Woonprogramma en de Doelgroepenverordening. Dit is tevens ook anterieur vastgelegd in een overeenkomst.

3.4.4 Welstandsnota

Welstandstoezicht levert een belangrijke bijdrage aan de borging van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van Lisse. De raad van Lisse heeft in de raadsvergadering van 17 december 2015 de Welstandsnota 2015 gemeente Lisse vastgesteld en de eerder vastgestelde welstandnota ingetrokken. Met de welstandsnota uit december 2015 wordt de welstand van bestaande bebouwing in stand gehouden en de kwaliteit daarvan bevorderd, die een duidelijke bijdrage levert aan het karakteristieke beeld en de kwaliteiten van de gemeente Lisse.

De welstandsnota is onderverdeeld in algemene- en gebiedsgerichte welstandscriteria. De algemene welstandscriteria zijn gericht op het realiseren van een evenwichtige relatie tussen vorm, gebruik en constructie. Daarnaast wordt gelet op de relatie tussen het bouwwerk en de omgeving en de vorm in de sociale-culturele context. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit, schaal en maatverhoudingen alsmede materiaal, textuur, kleur en licht worden van belang geacht en ondersteunen het karakter van het bouwwerk zelf en de ruimtelijke samenhang met de omgeving.

De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Lisse. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van de gemeente en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Planspecifiek

Het plan is in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand tot stand gekomen. Welstand is op hoofdlijn akkoord met de opzet van het plan. De ontwerpen van de woningen zullen in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen worden voorgelegd aan de welstandscommissie en worden dan op detailniveau getoetst.

3.4.5 Bomenbeleidsplan Lisse

Lisse is er trots op het groene hart van de Bollenstreek te zijn. In Lisse staan er ruim 10.000 bomen langs straten, lanen, op pleinen, plantsoenen en parken. Ook zijn er veel bomen in particulier bezit. De gemeente wil bomen behouden en waar mogelijk nieuwe bomen aanplanten. Wanneer bomen verdwijnen, moeten er op dezelfde plaats of elders weer nieuwe worden aangeplant. Zo blijft Lisse ook in de toekomst het prachtige groene hart, middenin de kleurrijke Bollenstreek.

Binnen de gemeentegrenzen wordt er ontwikkeld, gebouwd, afgebroken en opnieuw ingericht. Vaak zijn hier jonge, oude en soms waardevolle bomen bij betrokken. Gemeente Lisse heeft een bomenbestand met meer dan 11.000 geregistreerde individuele bomen, met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar. Het gemeentebestand bevat op dit moment 0,6 boom per inwoner, wat in de regio ruim boven het gemiddelde ligt. Lisse heeft de ambitie om dit zoveel mogelijk te behouden, maar ook om het kwaliteitsniveau van het bomenbestand te verbeteren.

Planspecifiek

In het plan is er voldoende aandacht voor groen. De planlocatie ligt in het gebied Berkhout. Het streven in deze wijk is om zoveel mogelijk bij te dragen aan het instandhouden van het gemiddelde van 0,6 boom per woning. In het plangebied worden daarom (82 x 0,6) = 49 bomen toegevoegd. Hiervan zullen 2 waardevolle bomen worden toegevoegd, 14 structuurbomen en 33 functionele bomen. Deze bomen worden allemaal in het plangebied toegevoegd. Hiermee kan de conclusie worden getrokken dat het plan voldoet aan de bomennorm uit het bomenbeleidsplan Lisse.

3.4.6 Richtinggevend plan Duurzaamheid Lisse 2040

Op 27 oktober 2016 heeft de raad van Lisse een aantal ambities vastgesteld op het gebied van duurzaamheid. Deze zijn uitgewerkt in het Richtinggevend Plan Duurzaamheid Lisse 2040. De missie luidt dat Lisse toekomstbestendig wil worden door niet langer bij te dragen aan de opwarming van de aarde; er wordt verantwoord gebruik gemaakt van beschikbare hulpbronnen; de natuur en het milieu wordt gekoesterd; er wordt gezorgd voor een maatschappij voor iedereen.

De gemeente heeft beperkte invloed en middelen ter beschikking om veranderingen te bewerkstelligen. De gemeente zet de eigen mogelijkheden met inspiratie, effectief en efficiënt in om Lisse duurzaam te helpen maken. De gemeente stimuleert, faciliteert en benut haar verbindingen en relaties om duurzaamheid bij alle partijen te bevorderen. Daarnaast geeft de gemeentelijke organisatie zelf het goede voorbeeld.

De gemeente heeft de ambitie gesteld dat Lisse energieneutraal is in 2040; in 2025 al het maatschappelijk vastgoed energiezuinig is (Label A+) en tenminste 3 objecten (waaronder in ieder geval het gemeentehuis) energieneutraal (NoM). Voorts zijn in 2030 de mobiliteit gerelateerde CO2-emissies 25% lager dan in 1990 en heeft Lisse een circulaire economie in 2040. Gasloze wijken/ woningen is één van de maatregelen die genoemd worden om de ambities te kunnen halen. Het verwarmen van gebouwen door uit het afvalwater in een rioolstelsel energie terug te winnen door warmtewisselaars is een andere.

Planspecifiek

De woningen worden gasloos gebouwd en Bijna Energie Neutraal (BENG) en er wordt voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit stelt op het gebied van duurzaamheid (EPC, isolatie en dergelijke). Het plan is daarmee overeenkomstig met de duurzaamheidsambities van gemeente Lisse. Er zal tevens een GPR berekening worden aangeleverd bij de bouwvergunning waarmee de duurzaamheidsprestaties van de woningen inzichtelijk worden gemaakt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Er is door IDDS een milieuhygiënisch vooronderzoek, een verkennend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd ter plaatse van het plangebied Vuursteeglaan te Lisse (zie afbeelding 8). Binnen het plangebied zijn tevens twee waterbodemonderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0011.png"

Afbeelding 8: onderzoeksgebied

Vooronderzoek

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn conclusies getrokken over de verwachting van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en de aanwezige verontreinigende stoffen. Op basis van de getrokken conclusie is een hypothese geformuleerd.

In het grootste gedeelte van de bodem binnen het plangebied worden geen noemenswaardige verontreinigingen verwacht. De locatie is daarmee onverdacht op een ernstige vorm van verontreiniging. In verband met het huidige gebruik (landbouwgrond) is de locatie onderzocht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen. Tevens wordt zekerheidshalve ter plaatse van het gehele gebied een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd.

Een aandachtsgebied vormt de gedempte sloot. Het is niet bekend waarmee de sloot gedempt is en wat de milieuhygiënische kwaliteit van het dempingsmateriaal is geweest. De locatie van de voormalige sloot is daarmee verdacht op Metalen, PAK en asbest. Mogelijk is de locatie van de gedempte sloot niet meer te herleiden. Een ander aandachtsgebied zijn de locaties met boven- en ondergronds tanks. De bodem is hier mogelijk verontreinigd geraakt met minerale olie.

4.1.1 Verkennend bodemonderzoek

De onderzoeksstrategie is gebaseerd op de hypothese zoals deze is vastgesteld op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek en het verkennend onderzoek asbest in bodem worden de volgende conclusies gesteld:

Algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit:

  • Ter plaatse van en in de nabijheid van de voormalige tanks zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een eventuele verontreiniging met minerale olie;
  • Ter plaatse van de gedempte sloot zijn slib- en rietresten aangetroffen. Hetgeen het vermoeden van een voormalige watergang bevestigd;
  • De bovengrond is maximaal licht verontreinigd met kwik en DDD (som). Ter plaatse van de gedempte sloot is in de ondergrond een lichte verontreiniging met molybdeen aangetoond;
  • Ten aanzien van PFAS wordt de bovengrond ingedeeld in de kwaliteitsklasse landbouw/natuur.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrond- waarden dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

De lichte verontreinigingen in de grond geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. In het kader van de het doel van het onderzoek (aankoop en herontwikkeling) is de milieuhygiënische kwaliteit van de onderzoekslocatie voldoende in beeld gebracht.

4.1.2 Verkennend Asbestonderzoek
  • In de grond is geen asbestverdacht materiaal (grove fractie) aangetroffen;
  • Op basis van de asbestbepalingen (fijne fractie) blijkt in de bodem geen asbest te zijn aangetoond, dat de gehaltes asbest lager zijn dan de betreffende detectiegrenzen.

Aangezien op de locatie visueel geen asbesthoudend materiaal is waargenomen en asbest niet is aangetoond wordt de hypothese verdacht ten aanzien van asbest verworpen.

4.1.3 Waterbodemonderzoek

Door IDDS is een milieukundig waterbodemonderzoek, inclusief milieuhygiënisch vooronderzoek, uitgevoerd ter plaatse van twee watergangen gelegen binnen de projectlocatie Vuursteeglaan te Lisse. Dit onderzoek is uitgevoerd vanwege het voornemen om de watergangen te dempen in verband met de voorgenomen planontwikkeling.

vooronderzoek

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn conclusies getrokken over de verwachting van de milieuhygiënische waterbodemkwaliteit en de eventueel aanwezige verontreinigende stoffen. Op basis van de getrokken conclusie is een hypothese geformuleerd. De hypothese betreft voor elke (deel)locatie, in zowel het horizontale als het verticale vlak, de verwachting met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Op basis van de resultaten uit het vooronderzoek wordt de conclusie getrokken dat bij zowel watergang 1 als watergang 2 de sliblaag en de vaste waterbodem verdacht zijn op verontreiniging. Verwacht wordt dat eventuele verontreinigen zich hoofdzakelijk in de sliblaag zullen bevinden.

Verkennend onderzoek

Op basis van het verkennend onderzoek wordt de hypothese dat de verontreiniging zich voornamelijk in de sliblaag van watergang 1 bevindt, aangenomen. De reden is dat er licht verhoogde concentraties kwik, molybdeen en DDD (som) zijn aangetoond. Ook ten aanzien van watergang 2 wordt de hypothese dat verontreiniging zich hoofdzakelijk in de sliblaag bevindt aangenomen. In het slib zijn verhoogde concentraties met diverse zware metalen, mineralen olie en pentachloorbenzeen aangetoond. Verder onderzoek is niet nodig omdat er slechts sprake is van lichte verontreinigingen. Rekening dient te worden gehouden dat bij het toepassen van de baggerspecie, dit dient te worden voorgelegd aan de belanghebbenden zoals beheerder watergang, bevoegd gezag en/of eigenaar landbodem. Daarnaast dient rekening gehouden te worden dat bij het toepassen van grond voor de demping van gelijke of betere kwaliteit is dan de ontvangende bodem.

4.1.4 Conclusie

De lichte concentraties met verontreiniging geven geen aanleiding voor een aanvullend bodemonderzoek. De bodemkwaliteit is voldoende in beeld gebracht en vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling. Gezien sprake is van een oudstedelijk gebied met een heterogene bodemopbouw wordt geadviseerd tijdens de grondwerkzaamheden alert te blijven op de aanwezigheid van bijmengingen en/of afwijkingen in de bodem welke kunnen wijzen op een eventuele verontreiniging.

4.2 Geluid

Wet Geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting aan bij geluidgevoelige functies, zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wgh onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

In de Wgh staan de geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones langs een geluidsbron centraal. Daarbinnen moet aan de eisen van de Wgh worden voldaan. Geluidszones zijn voor verschillende geluidsbronnen voorgeschreven, waaronder industrie, wegverkeer en railverkeer. Met het stelsel van zonering is een koppeling gelegd tussen beperking van geluidhinder en ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De overige wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB.

Planspecifiek

Het voornemen bestaat om in het plangebied maximaal 82 woningen te realiseren waaronder sociale huurappartementen, vrijstaande woningen, twee onder één kappers, beneden- bovenwoningen. Hiervoor is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk en in dit kader is het akoestisch onderzoek uitgevoerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Westelijke Randweg (N208), Laan van Rijckevorsel, Heereweg, Achterweg Zuid en de 1ste Poellaan. Het plangebied bevindt zich niet nabij een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein. Er is dus uitsluitend onderzoek verricht in verband met wegverkeerslawaai.

De rekenresultaten zijn in bijlage 3 van het akoestisch onderzoek opgenomen. De gepresenteerde geluidsbelastingen per weg zijn inclusief correctie artikel 110g Wgh. De gecumuleerde geluidsbelasting is exclusief correctie artikel 110g Wgh.

Westelijke Randweg (N208)

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Westelijke Randweg (N208) bedraagt ten hoogste 58 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh op de westgevel van de appartementen. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van deze woningen overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet. In de volgende figuur is de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Westelijke Randweg voor het hele plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0012.png"

Afbeelding 9: Contouren van de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de N208 (incl.5 Db correctie artikel 110g WGH) op 7,5 meter beoordelingshoogte.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voor de eerstelijns bebouwing binnen het gehele plangebied op de voor- en zijgevels overschreden (gele contour).

Heereweg

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Heereweg bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Laan van Rijckevorsel

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Laan van Rijckevorsel bedraagt ten hoogste 44 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Achterweg-Zuid

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Achterweg Zuid bedraagt ten hoogste 39 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

1ste Poellaan

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 1ste Poellaan bedraagt ten hoogste 38 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

30 km/uur wegen

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur wegen samen bedraagt ten hoogste 43 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. De Vuursteeglaan is met een geluidsbelasting van 43 dB de maatgevende weg. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidgezoneerde wegen.

Gecumuleerde geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 63 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Dit is niet hoger dan de maximaal hogere waarde van 68 dB exclusief correctie voor individuele geluidgezoneerde wegen. Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige geluidsbronnen.

Maatregelen

In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Voor wat betreft vermindering van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van schermen. Verbetering van het wegdektype brengt echter hoge kosten met zich mee en de initiatiefnemer heeft geen zeggenschap over de weg.

Aan de westzijde (tussen de Westelijke Randweg en het plangebied) is in de huidige situatie een aarden wal met daarbovenop een geluidscherm aanwezig met een hoogte van 2,30 meter. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op de beoordelingshoogte van 4,5 en 7,5 meter. Een mogelijke maatregel om op deze beoordelingshoogten de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is het verhogen van de aarden wal en/of het geluidsscherm op de aarden wal. Het scherm moet dan met 3,6 meter verhoogd worden tot een hoogte van 5,9 meter. daarmee kan er worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor alle woningen.

Het dusdanig ophogen van het geluidsscherm leidt echter tot financiële en stedenbouwkundige bezwaren. Omdat de geluidsbelasting op de gevel de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaat wordt er gekozen om hogere waarden vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met voldoende geluidswering in de gevels zodat sprake kan zijn van een aanvaardbaar binnenniveau.

Hogere waarden

Het gemeentelijk geluidsbeleid stelt een aantal voorwaarden voor het vaststellen van hogere waarden. Een hogere grenswaarde voor wegverkeerslawaai kan slechts worden verleend als het betreft:

  • Woningen die ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond-of bedrijfsgebondenheid, of;
  • Woningen die door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of;
  • Woningen die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing;
  • Bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB vanwege wegverkeer wordt akoestische compensatie toegepast;
  • Voor nog niet geprojecteerde woningen kan alleen een hogere waarde dan 53dB vanwege wegverkeer als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld als voldoende verzekerd wordt, dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten; in dat geval wordt de buitenruimte afsluitbaar uitgevoerd.
  • Bij een waarde vanaf 53 dB vanwege wegverkeer wordt gestreefd naar ten minste één geluidsluwe gevel, waar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer gelijk of minder dan 48 dB inclusief correctie Wgh.
  • Dove gevels worden bij voorkeur niet toegepast; indien toch noodzakelijk dan maximaal één dove gevel, bij voorkeur niet als voor-of achtergevel;
  • De hogere waarde bedraagt niet meer dan 58 dB vanwege wegverkeer.

Toetsing aan beleid

Situering woningen

De woningen vullen een open plaats in tussen aanwezige bebouwing en daarmee wordt voldaan aan voorwaarde 1 van het gemeentelijk hogere waarde beleid.

Geluidsluwe gevel

Conform het geluidsbeleid wordt bij een waarde vanaf 53 dB vanwege wegverkeer gestreefd naar ten minste één geluidsluwe gevel, waar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer gelijk of minder is dan 48 dB inclusief correctie Wgh. In totaal zijn er 8 appartementen waarvoor de geluidsbelasting 53 dB of hoger is vanwege wegverkeer op de N208. Van deze 8 appartementen hebben 5 appartementen geen geluidsluwe gevel. De appartementen waarvoor dat geldt zijn weergegeven in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0013.png"

Afbeelding 10: Resultaten van de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de N208 (incl. 5dB correctie artikel 110g Wgh) op de achterzijde van de appartementen.

Buitenruimte en verblijfsruimte

Het geluidsbeleid verlangt dat een buitenruimte die als gebruiksruimte wordt gebruikt niet aan de uitwendige scheidingsconstructie wordt gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt.

Vanwege de aanwezige aarden wal en het geluidsscherm, wordt aan de westzijde van de grondgebonden woningen in de 1e lijn voldaan aan de voorkeurswaarde. Aan de westzijde worden de woningen dan ook voorzien van een geluidsluwe buitenruimte (tuin). Ondanks dat de buitenruimte daarmee aan de hoogst belaste zijden worden gerealiseerd, kan worden beargumenteerd dat er voor de woningen een aanvaardbaar woon en leefklimaat geborgd is.

Voor het woonblok met appartementen op 1e en 2e verdieping kan overwogen worden om de buitenruimtes te realiseren aan de noordoostzijde van het appartementengebouw. Op deze manier worden de buitenruimtes niet gerealiseerd aan de hoogst belaste gevels. Indien dit niet mogelijk is, worden de appartementen aan de westzijde voorzien van afscherming, of worden ze geheel of gedeeltelijk afsluitbaar uitgevoerd.

Voor de overige bebouwing binnen het plan geldt dat voor alle woningen een geluidsluwe buitenruimte kan worden gerealiseerd. Daarnaast is het aannemelijk dat minstens 1 verblijfsruimte niet aan de hoogst belaste zijde wordt gerealiseerd en wordt hiermee ook voldaan aan de eis uit het gemeentelijk geluidsbeleid.

Maximaal toelaatbare waarde

De maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB (inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh) wordt op geen enkele gevel van een woning binnen het plangebied overschreden. Het toepassen van dove gevels is daarom ook niet aan de orde.

Daarnaast wordt ook aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 58 dB volgens het gemeentelijk geluidsbeleid binnen het plangebied voldaan.

Gecumuleerde geluidsbelasting

Een hogere waarde kan alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Van een onaanvaardbare geluidsbelasting is sprake als vanwege de gecumuleerde waarde niet voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit betreffende de geluidsbelasting in de woning. Bij het dimensioneren van de gevelisolatie dient daarom rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting.

Akoestische compensatie

Het gemeentelijk geluidsbeleid stelt dat bij een gevelbelasting hoger dan 53 dB vanwege wegverkeer akoestische compensatie toegepast moet worden. Deze akoestische compensatie is specifiek nodig in de 1e lijns bebouwing van het bouwplan, specifiek voor de 2de bouwlaag van de twee onder één kap woningen en de appartementen.

Voor de tussenwoningen in de 1e lijns bebouwing zijn geen akoestische maatregelen noodzakelijk omdat de 3de bouwlaag (zolderverdieping) aan de wegzijde gerealiseerd wordt als onbenoemde ruimte (zijnde niet geluidsgevoelig). In het hogere waarden besluit zal opgenomen worden dat deze ruimte als onbenoemde ruimte in gebruik dient te blijven. Indien toekomstige bewoners ter plaatse toch graag een geluidsgevoelige ruimte (zijnde bijvoorbeeld een slaapkamer) willen realiseren zullen aanvullende akoestische maatregelen noodzakelijk zijn.

Voor de twee onder één kap woningen geldt tevens dat de 3de bouwlaag (zolderverdieping) aan de wegzijde als onbenoemde ruimte zal worden gerealiseerd. Ook deze verplichting wordt opgenomen in het hogere waarden besluit. Ter plaatse van de 2de bouwlaag van de twee onder één kap woningen worden de volgende akoestische maatregelen toegepast:

  • Het toepassen van geluidwerend glas met een minimale geluidsisolatie van 32 dB;
  • Het toepassen van een ventilatiesysteem met een minimale DnEA van 36 dB.

Voor de appartementen in het noorden van het plangebied worden de volgende maatregelen toegepast:

  • het toepassen van afscherming of geheel of gedeeltelijk afsluitbare buitenruimten aan de westzijde van de appartementen
  • aanvullende geluidwerende maatregelen ter plaatse van de slaapvertrekken in de woning
  • het toepassen van zwevende dekvloeren ten behoeve van een verbetering van de contactgeluidsisolatie van + 5 dB tussen de appartementen onderling ten opzichte van de in het Bouwbesluit gestelde eis.

Conclusie

Bij het realiseren van de woningen dient rekening te worden gehouden met het aanvragen van hogere waarden. De aan te vragen hogere waarden zijn weergegeven in tabel 3 van het Akoestisch onderzoek. Voor de woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dient te worden aangetoond dat de gevelisolatie van de woningen voldoet aan de eisen conform het Bouwbesluit. Hiervoor dient aanvullend onderzoek naar de geluidswering van de gevel uitgevoerd te worden. Zo nodig dienen geluidsisolerende maatregelen getroffen te worden om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en om een goed woon- en leefklimaat in de woning te garanderen. Dit aanvullende onderzoek naar de geluidswering wordt in het kader van de bouwvergunning aangeleverd.

Daarnaast dient voor woningen waarvoor een hogere waarde van 53 dB wordt aangevraagd of hoger, akoestische compensatie plaats te vinden. Hierboven is een opsomming gegeven van de maatregelen die genomen worden in het kader van de akoestische compensatie. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee geborgd wordt dat er conform het te nemen hogere waarde besluit voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor het aantonen van het aanvaardbare woon- en leefklimaat. Daarmee is het voldoen aan de eisen van het hogere waarde beleid juridisch geborgd. Het hogere waarde besluit maakt als bijlage 14 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en dichtstbijzijnde bouwvlakken van de woningen die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is.

Planspecifiek

In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende geluidsemitterende functies:

  • Vuursteeglaan 9 (volksuniversiteit Lisse): een maatschappelijke functie waar o.a. cursussen en workshops gegeven worden.
  • Hockeyclub Hisalis

Het plangebied kan gekenmerkt worden als "rustige woonwijk, omdat zich binnen en rondom het plangebied slechts een beperkt aantal functies bevinden. De omgeving wordt hoofdzakelijk gekenmerkt als een woonomgeving. In onderstaande tabel zijn de nabijgelegen bedrijven en richtafstanden weergeven.

bedrijf   bedrijfsvoering   SBI- code   Milieu- categorie   Milieu-- aspect   richtafstand gemengd gebied   afstand  
volksuniversiteit Lisse   overig onderwijs   855   2   Geur,
Geluid, Gevaar  
0
30
0  
8  
Hockeyclub Hisalis   veld- sportcomplex   9.3.1   3.1   geluid   50   90  
politiebureau (kantoor)   kantoor     1   geluid   10   35  
agrarisch (bollenteelt)   bollenteelt     2   geluid   30   0  

tabel 3: richtafstanden en feitelijke afstanden omliggende bedrijvigheid.

Het plangebied grenst aan een agrarische bestemming waar in theorie bollen geteeld kunnen worden. Door ontwikkeling van het voorliggende plan Vuursteeglaan- Zuid is dit overgebleven stukje agrarische grond dusdanig incourant dat hier in de praktijk geen actieve agrarische bedrijfsvoering zou kunnen plaatsvinden. Het stukje grond is dusdanig klein dat bollenteelt hier uitgesloten is. Ondanks dat er niet aan de richtafstand van 30 meter wordt voldaan is er toch sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ook grenst de volksuniversiteit met milieucategorie 2 aan het plangebied. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter waarbij geluid het maatgevende aspect is. De dichtst bijgelegen benedenwoning in het plangebied ligt op 8 meter van de binnenplaats van de Volksuniversiteit. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand. Op grond van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering geldt voor een onderwijsinstelling (SBI 2008: 8532, 854, 855) een richtafstand van 30 meter. Het plangebied bevindt zich op een kortere afstand dan 30 meter van de Volksuniversiteit. Deze 30 meter is zoals aangegeven een richtafstand. Bepalend voor deze richtafstand is het aspect geluid. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken van deze richtafstand.

Binnen de range aan onderwijsinstellingen binnen de bovengenoemde SBI-branche geeft een volksuniversiteit naar verwachting minder overlast dan ander soorten onderwijsinstellingen. Bij een Volksuniversiteit is sprake van volwassenenonderwijs. In de CBS publicatie SBI 2008 versie 2018 Update 2021 is een uitwerking gegeven van de SBI codes. De Volksuniversiteit past onder de SBI code 85322 'Volwassenen onderwijs'. Hieruit wordt geconcludeerd dat de Volksuniversiteit valt onder SBI code 855 als bedoeld in de Handreiking.

Bij een onderwijsinstelling is in het algemeen de bepalende activiteit het buiten spelen van kinderen en het geluid van eventuele installaties. Bij de Volksuniversiteit is geen sprake van buiten spelende kinderen. Blijft over het geluid van installaties. Hiervoor geldt dat de installaties moeten voldoen aan de geluidnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit. Indien dat niet het geval is zijn eenvoudig maatregelen mogelijk door een omkasting aan te brengen rond een dergelijke installatie.

Kortom, overlast is niet uit te sluiten maar ligt niet voor de hand. Verder wordt nog opgemerkt dat aan weerszijden van de Volksuniversiteit al bestaande woningen liggen aan de Vuursteeglaan 7 en Vuursteeglaan tussen 9 en 11. De Volksuniversiteit moet ter plaatse van deze bestaande woningen al voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Het plangebied leidt daarmee niet tot een verdere beperking voor de Volksuniversiteit.

Wel is het goed om te vermelden dat het binnenterrein van de Volksuniversiteit grenst aan de planlocatie. Op de Volksuniversiteit verzorgen ze onder andere muziekcursussen en wijnproeverijen. De binnentuin zou gebruikt kunnen worden voor bovengenoemde activiteiten. Echter vormt ook dit geen belemmering omdat de schuur wordt omheind door een stenen muur en er in de achtertuin van de woningen schuurtjes worden gerealiseerd. Daarnaast geldt opnieuw dat de volksuniversiteit op grond van het activiteitenbesluit al rekening moet houden met de woningen op de adressen Vuursteeglaan 7 en Vuursteeglaan tussen 9 en 11. Deze woningen grenzen direct aan de volksuniversiteit en bevinden zich dus op kortere afstand. Deze woningen zijn maatgevend. Geconcludeerd kan worden dat de activiteiten van de Volksuniversiteit niet zorgen voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een rustige woonwijk. Ten aanzien van de Volksuniversiteit en de agrarische bestemming wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Toch is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toekomstige woningen. Bij de volksuniversiteit is sprake van volwassenonderwijs waarvan minder overlast te verwachten valt. Daarnaast bevinden zich op kortere afstand dan de nieuw te bouwen woningen al bestaande woningen. De volksuniversiteit dient al rekening te houden met de aanwezigheid van deze bestaande woningen. T.a.v. het agrarische perceel wordt opgemerkt dat dit overgebleven stukje agrarische grond te klein en incourant is om een agrarische bollenteeltbedrijf te exploiteren. Dat is praktisch onmogelijk. Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningen.

4.4 Luchtkwaliteit

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en (zeer) fijnstof (PM10, PM2,5).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:

  • Woningbouw: <= 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: <= 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden

Planspecifiek

Gelet op de omvang van de ontwikkeling, maximaal 82 woningen, valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Luchtkwaliteitsonderzoek kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2020 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0014.png"

Afbeelding 11: NO2 concentratie ter plaatse van de Westelijke Randweg Lisse

Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Westelijke Randweg en de Heereweg (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. De concentraties luchtvervuilende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg groter wordt.

De woningbouwontwikkeling zelf draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat hierdoor de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Geur

Voor geurgevoelige objecten, zijnde woningen moet het geuraspect worden meegewogen. De geurcontouren van nabijgelegen (agrarische) bedrijven vormen geen belemmering. De geurcontouren hebben geen negatieve invloed op een goed woon- en verblijfklimaat ter plaatse van de planlocatie. Daarnaast zorgen de beoogde woningen niet voor een beperking van de agrarische bedrijfsactiviteiten in de omgeving.

Conclusie

De grenswaarden voor luchtkwaliteit en geur worden niet overschreden, derhalve kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De aspecten luchtkwaliteit en geur vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Flora en faunawet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Flora en faunawet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Flora- en faunawet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstelling en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

A. Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9: die strikt beschermd zijn op grond van habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.

B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

Omgevingsverordening Zuid- Holland

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale omgevingsverordening vrijstelling te verlenen voor de groep "Andere soorten", waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben de omgevingsverordening op 20 februari 2019 vastgesteld en inmiddels herzien op 15 maart 2022.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

Stikstof

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen.

Sinds de nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) per 1 juli 2021 is ingetreden, zijn de bouw- en sloopwerkzaamheden en werkzaamheden voor het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk vrijgesteld van natuurvergunningsplicht voor het aspect stikstofdepositie. Echter, door een recente uitspraak op 2 november 2022 van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is die partiële vrijstelling verworpen waardoor er feitelijk wordt teruggegaan naar de situatie van vóór 1 juli 2021 waarin er zowel een stikstofberekening noodzakelijk is voor de bouwfase als de gebruiksfase. De stikstofberekening is uitgevoerd met de meest recente Aerius- calculator die sinds 26 januari 2023 ter beschikking gesteld is.

Planspecifiek

Het plan voorziet in woningbouw op akkerland en braakliggend terrein aan de Vuursteeglaan te Lisse. Voor dit plan is het nodig om de consequenties van genoemde activiteiten in beeld te brengen. In het onderzoeksgebied is gekeken naar de potentiële aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies. Hiervoor is een ecologische quickscan uitgevoerd welke terug te vinden is in Bijlage 4. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd natuurgebied. Daarvoor is o.a. een stikstofberekening uitgevoerd welke terug te vinden is in Bijlage 6, Bijlage 7 en Bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Zuid Holland. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen, is een stikstofberekening nodig.

Het plangebied ligt verder niet in provinciaal beschermde gebieden zoals: de strategische reservering natuur, het belangrijk weidevogelgebied en de karakteristieke landschapselementen. Er zijn dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de provinciaal beschermde gebieden. Dit moet worden toegevoegd aan de ecologische quickscan en te zijner tijd worden opgenomen in de toelichting.

Stikstofberekening

Sinds de nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) per 1 juli 2021 is ingetreden, zijn de bouw- en sloopwerkzaamheden en werkzaamheden voor het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk vrijgesteld van natuurvergunningsplicht voor het aspect stikstofdepositie. Echter, door een recente uitspraak op 2 november 2022 van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is die partiële vrijstelling verworpen waardoor er feitelijk wordt teruggegaan naar de situatie van vóór 1 juli 2021 waarin er zowel een stikstofberekening noodzakelijk is voor de bouwfase als de gebruiksfase. De Aeriusberekening is uitgevoerd met de meest recente Aerius-calculator die per 26 januari 2023 beschikbaar gekomen is.

Uit de Aeriusberekening (gebruiksfase) en Aeriusberekening (realisatiefase) blijkt dat voor de gebruiksfase en realisatiefase is berekend dat er geen stikstofdeposities plaats zullen vinden op het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Voor meer inzicht in de uitkomsten wordt verwezen naar de berekening in de Bijlage 6, Bijlage 7 en Bijlage 5.

Op grond van de beoordelingssystematiek voor nieuwe activiteiten is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming dan ook niet nodig. Op grond van de stikstofdeposities is er geen reden het initiatief te belemmeren.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde (landbouw)beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een vaste winter (rustplaats). Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied, amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats en er nestelde geen vogels gedurende het locatiebezoek.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan een bezet vogelnest worden beschadigd of vernield met als gevolg dat vogels worden gedood of eieren beschadigd worden. Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen van een bezet nest of het doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepaling worden verkregen omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten het voortplantingsseizoen van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode is september- februari. Werkzaamheden mogen wel plaatsvinden binnen het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd worden en hiervoor een broedvogelscan wordt uitgevoerd.

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt een vaste rust- en of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/ of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van deze verbodsbepaling 'doden' en het 'beschadigen/ vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende vleermuizen niet af. Er worden ook geen verblijfplaatsen verstoord. Vleermuizen worden niet belemmerd.

Zorgplicht In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/ of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteit. De volgende zorgplicht maatregelen moet in ieder geval in acht worden genomen

  • Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden
  • Potentiële schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren.
  • Schuilplekken worden zoveel mogelijk intact gelaten.
  • Broedende vogels mogen niet worden verstoord en in gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd. Activiteiten welke verstorend zijn voor broedende vogels, zoals rooi- en sloopwerkzaamheden, dienen bij voorkeur buiten de broedperiode te worden gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en eind augustus. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet door een deskundig ecoloog worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

Sinds 2016 bundelt de Erfgoedwet wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. De Monumentenwet (1988, geactualiseerd in 2007) is hiermee (grotendeels) vervallen. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen onder andere het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

Planspecifiek

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Lisse dorp en 1e herziening, waarin voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 3' en 'Waarde- Archeologie 5' opgenomen zijn. In het noordelijke deel geldt 'Waarde- archeologie 5' en in het zuidelijk deel 'Waarde- Archeologie- 3'. Op grond van de archeologische waardenkaart gelden er inmiddels andere archeologische waarden dan destijds in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Voor het noordelijke deel geldt op grond van de actuele archeologische waardenkaart de waarde archeologie- 7. Ter plaatse van de waarde archeologie- 7 zijn bodemingrepen met een groter oppervlak dan 500 m2 en die dieper reiken dan 1 meter beneden maaiveld niet toegestaan, tenzij uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

Voor het zuidelijk deel geldt op grond van de actuele archeologische waardenkaart de waarde archeologie- 5. Ter plaatse van de waarde archeologie- 5 zijn bodemingrepen met een groter oppervlak dan 250 m2 en die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld niet toegestaan, tenzij uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

Zowel de vrijstellingsgrenzen die op grond van de archeologische waardenkaart voor de Waarde- archeologie 7 als voor de Waarde- archeologie 5 gelden, worden vermoedelijk overschreden ten gevolge van het plan. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Bureauonderzoek

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is geconcludeerd dat menselijke activiteit mogelijk was in het plangebied vanaf het Neolithicum. In deze periode ontstond de strandwal waarop Lisse gelegen is. In de kalkrijke top van de strandwal en in en op eventueel erboven gelegen duinzand kunnen resten vanaf het neolithicum aanwezig zijn. Vanaf de middeleeuwen werden de gronden in het buitengebied rondom Lisse in gebruik genomen als landbouwgrond. Voor de bollenteelt werd daarbij gebruik gemaakt van het zogeheten drie-steek-delven, waarbij tot ca. 0,9 m- mv de grond werd omgezet. Ook werden de gronden vaak geëgaliseerd, uit bestudering van het AHN blijkt dat ook in het plangebied het oorspronkelijke reliëf al is verdwenen. Voor de periodes neolithicum t/m nieuwe tijd is een middelhoge archeologische verwachting opgesteld.

Veldonderzoek

Tijdens het veldonderzoek werd bevestigd dat de bovengrond in het plangebied tot op relatief grote diepte is omgezet. De verstoring varieert in dikte tussen 55 en 105 cm (tot 0,65- 1,21 m -NAP). Op basis van het bureauonderzoek kan de verstoring in verband worden gebracht met de bollenteelt en het hiermee gepaard gaande drie-steek-delven. Onder de verstoorde grond is strandwalzand aangetroffen. Afdekkend duinzand is, indien het aanwezig was, verdwenen bij de afgravingen uit de 16e eeuw. In de bovenste ca. 70 cm van de strandwal die konden worden onderzocht zijn geen vegetatiehorizonten aangetroffen. Onder de strandwal zijn getijdeafzettingen aangetroffen vanaf 3,2- 3,65 m- mv.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het bevoegd gezag besluiten het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het bureau en verkennend boordonderzoek worden geen archeologische resten verwacht in het plangebied. Aangezien de bodem slechts minimaal verstoord zal worden beneden 1,2 m- mv wordt verder archeologisch onderzoek niet zinvol geacht. Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente Lisse.

4.7 Verkeer

Rondom de Vuursteeglaan en Achterweg in Lisse spelen diverse ruimtelijke ontwikkelingen. Inmiddels is het bestemmingsplan voor het project ‘Nieuw Trompenburg’ met 64 woningen vastgesteld en worden er zes woningen gerealiseerd aan de Achterweg (project ‘Lindenhof’) en wil de gemeente haar medewerking verlenen aan voorliggend plan dat voorziet in de ontwikkeling van maximaal 82 woningen aan de Vuursteeglaan. De gemeente Lisse heeft in 2021 aan verkeerskundig bureau Roelofs opdracht verstrekt om een verkeerskundig haalbaarheidsonderzoek uit te voeren. Onderdeel van dit onderzoek was het uitvoeren van parkeertellingen. Omdat dit onderzoek gedurende een periode met corona- maatregelen is uitgevoerd heeft dit geleid tot vragen uit de omgeving. Om deze reden hebben er in augustus en september 2022 nieuwe tellingen plaatsgevonden en zijn de resultaten van beide onderzoek samengevat in de notitie zoals opgenomen in (Bijlage 9). Uit de tellingen van 2022 is gebleken dat de eerdere tellingen uit 2021 representatief zijn. De resultaten van beide tellingen zijn weergegeven in het verkeersonderzoek in Bijlage 9

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gekeken naar het aantal extra motorvoertuigenbewegingen die er in het gebied bijkomen ten gevolge van de planontwikkeling. Daarvoor is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. Uitgangspunt is de ontwikkeling van maximaal 82 woningen conform het programma zoals weergegeven in hoofdstuk 2, waarin tevens een nadere onderverdeling is opgenomen van het exacte programma (21 sociale huurwoningen, 30 betaalbare beneden- en boven koopwoningen, 7 rijwoningen, 18 twee- onder- een- kap- woningen, 6 vrijstaande woningen). De verschillende segmenten van woningen hebben een andere verkeersgeneratie. Hierbij is ervan uitgegaan dat de woningen worden gerealiseerd in de rest bebouwde kom van een matig stedelijk gebied. Ten aanzien van de beneden- en bovenwoningen wordt opgemerkt dat er in onderstaand schema is gerekend met de verkeersgeneratie die toebehoort aan dure koopappartement. Dit ondanks dat de beneden en bovenwoningen als betaalbare koopappartementen in het middensegment zullen worden uitgevoerd. De reden hiervan is dat niet juridisch in de planregels valt te borgen dat deze appartementen ook daadwerkelijk in de categorie middeldure koopwoningen gerealiseerd zullen worden. Door uit te gaan van de verkeersgeneratie van dure koopappartementen wordt uitgegaan van een worstcase scenario. In de praktijk zal het aantal verkeersverplaatsingen dus lager liggen dan in onderstaande tabel weergegeven is.

type woning   verkeersgeneratie per woning (worst case)   aantal woningen   verkeersgeneratie  
sociale huurwoningen   4,0   21   84  
betaalbare beneden en bovenwoningen (uitgegaan is van dure koop appartementen)   7,5   30   225  
twee onder een kap   8,2   18   147,6  
vrijstaande woningen   8,6   6   51,6  
rijwoningen   7,5   7   52,5  
totale verkeersgeneratie (weekdag)   561 mvt/ etmaal  
totale verkeersgeneratie (werkdag)   617 mvt/ etmaal  

tabel 4: verkeersgeneratie worstcase scenario.

In een worstcase scenario genereert Vuursteeglaan-Zuid 617 motorvoertuigen per etmaal op een werkdag. In onderstaande tabel is weergegeven op welke wijze de toename van de verkeersgeneratie wordt verdeeld over de verschillende ontsluitingswegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0015.png" Afbeelding 12: verkeersafwikkeling na realisatie projecten waaronder het project Vuursteeglaan Zuid (Verkeerskundig onderzoek Roelofs van 10 november 2022, Bijlage 9 van deze toelichting).

Verkeersafwikkeling

Uit afbeelding 12 valt af te leiden dat de ontwikkeling van de Vuursteeglaan zorgt voor 160 extra verplaatsingen per etmaal over de Achterweg en voor 460 extra verplaatsingen over de Vuursteeglaan (ter hoogte van de Heereweg). Het totaal aantal verplaatsingen over de Achterweg zal met inachtneming van de ontwikkelingen (Lindenhof, Nieuw Trompenburg en Vuursteeglaan- Zuid) oplopen tot ca. 820 motorvoertuigen per etmaal. Voor de Vuursteeglaan geldt dat het aantal verplaatsingen ten gevolge van deze 3 ontwikkelingen zal oplopen tot ca. 1630 verplaatsingen per etmaal.

De capaciteit van een weg wordt bepaald door meerdere aspecten zoals ook uitgelegd is in bijlage 2 van het verkeerskundig onderzoek dat als Bijlage 9 onderdeel uitmaakt van het onderzoek. Over het algemeen kan worden gesteld dat een erftoegangsweg capaciteit heeft voor ca. 1000 mvt/ etmaal per rijrichting. Als de weg ruimte heeft voor twee richtingen is er dus capaciteit voor meer dan 2000 mvt/ etmaal.

De Achterweg is een erftoegangsweg voor verkeer in 1 richting en is daarmee in staat om het toekomstige verkeersaanbod van 810 mvt/ per etmaal af te wikkelen. De Vuursteeglaan is ook een erftoegangsweg en heeft in de huidige situatie eveneens een minimale capaciteit van 1000 mvt/ etmaal. Als er ruimte wordt gemaakt door het instellen van een eenzijdig parkeerverbod, is de weg voldoende breed om in 2 richtingen te rijden, waarmee de capaciteit toeneemt naar meer dan 2000 mvt/ etmaal. Waarmee het toekomstige verkeersaanbod van 1.630 mvt/ etmaal goed kan worden afgewikkeld.

De Vuursteeglaan is een relatief smalle straat waar in de huidige situatie aan twee zijden geparkeerd kan worden. De ruimte is hierdoor beperkt. Doordat de verkeersintensiteiten door de diverse ruimtelijke ontwikkelingen significant toenemen is er naar een oplossing gezocht om het verkeer op verantwoorde wijze te kunnen afwikkelen.

De oplossing waarop de gemeente heeft aangestuurd bestaat uit het instellen van een eenzijdig parkeerverbod op de zuidzijde van de vuursteeglaan in de secties a t/m d. Daarmee ontstaat de benodigde ruimte om het verkeer op verantwoorde wijze te kunnen afwikkelen. Door het instellen van het eenzijdige parkeerverbod in de secties a t/m d op de Vuursteeglaan, neemt de parkeercapaciteit van de Vuursteeglaan af van 58 naar 28 parkeerplaatsen. Door ruimte te maken voor de ontsluiting van de ontwikkelingen Nieuw Trompenburg en Vuursteeglaan Zuid zullen aan de noordzijde 2 parkeerplaatsen vervallen, waardoor er 26 parkeerplaatsen over blijven in de Vuursteeglaan en dit dus leidt tot een vermindering van de parkeercapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0016.png"

afbeelding 13: wegsecties Vuursteeglaan en Achterweg (Verkeerskundig onderzoek Roelofs van 10 november 2022, Bijlage 9 van deze toelichting). .

Uit de berekening zoals weergegeven in afbeelding 14 blijkt dat er bij het instellen van een eenzijdig parkeerverbod aan de Vuursteeglaan in totaal 16 parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden bij een maximale bezetting van 90% van het aantal beschikbare parkeerplaatsen. In Sectie D worden er 7 parkeerplaatsen toegerekend aan het politiebureau vanwege de toegenomen regionale functie. Er is door de gemeente Lisse en de ontwikkelaars van de plannen Nieuw Trompenburg en Vuursteeglaan Zuid afgesproken dat het compenseren van de parkeerplaatsen wordt gecompenseerd in de plangebieden van de ontwikkelingen. Afgesproken is dat er 7 parkeerplaatsen worden gecompenseerd in het plangebied van Nieuw Trompenburg en 9 parkeerplaatsen worden gecompenseerd in het plangebied van de ontwikkeling Vuursteeglaan Zuid. Het plan Vuursteeglaan Zuid voorziet in de compensatie van deze negen parkeerplaatsen. Op die manier is de compensatie van de 16 parkeerplaatsen ten alle tijden gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0017.png"

afbeelding 14: berekening te compenseren parkeerplaatsen ten gevolge van eenzijdige parkeerverbod aan de Vuursteeglaan in secties A t/m D (Verkeerskundig onderzoek Roelofs 10 november 2022, Bijlage 9 van deze toelichting).

Parkeervraag ontwikkeling

Het plan moet naast de compensatie van de parkeerplaatsen die zullen verdwijnen ten gevolge van het parkeerverbod tevens voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor het woningbouwdeel van het plan. Er worden maximaal 82 woningen gerealiseerd in een gemengd programma. Het woonprogramma wordt in onderstaande tabel weergegeven.

categorie   type   aantal   eenheid  
sociale huurappartementen   etage   21   woning  
Betaalbare koop (uitgegaan wordt echter van dure koop appartementen)   etage   30   woning  
rijwoningen   grondgebonden   7   woning  
2^1 kap   grondgebonden   18   woning  
vrijstaand   grondgebonden   6   woning  
totaal     82   woning  

tabel 5: woonprogramma Vuursteeglaan Zuid

De gemeente Lisse heeft parkeerbeleid vastgesteld dat als uitgangspunt moet worden genomen voor de ontwikkeling. In het beleid gelden parkeernormen van diverse woningtypen. Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen de stedelijkheidsgraad van de planlocatie binnen de gemeente Lisse. Het projectgebied bevindt zich in het deelgebied 'rest bebouwde kom'. In onderstaande tabel worden de parkeernormen weergegeven. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen uit het worstcase scenario weergegeven, waarbij de 30 beneden- en bovenwoningen in de categorie dure koopappartementen worden uitgevoerd.

Categorie   type   bewoners   bezoekers   totaal  
sociale huur   huur, etage midden/goedkoop   1,1   0,3   1,4  
Beneden en bovenwoningen (dure koop appartementen)   koop, etage duur   1,7   0,3   2,0  
rijwoningen   koop, tussen/hoek   1,6   0,3   1,9  
2^1 kap   koop, 2^1 kap   1,8   0,3   2,1  
vrijstaand   koop, vrijstaand   1,9   0,3   2,2  

tabel 6: parkeernormen van het woonprogramma Vuursteeglaan- Zuid (worstcase scenario)

In onderstaande tabel worden de parkeernormen van het reële scenario weergegeven waarin wordt uitgegaan van de parkeernormen van het programma zoals anterieur overeengekomen is. Het verschil met bovenstaande tabel is dat hierbij gerekend wordt met de parkeernorm die toebehoort aan middeldure koopappartementen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen deze 2 scenario's omdat in de planregels van dit bestemmingsplan niet vast te leggen valt dat de middeldure koopappartementen ook daadwerkelijk in die categorie in de markt worden gezet. Op basis van de planregels zouden dit namelijk ook dure koopappartementen kunnen zijn. Om voor beide scenario's voldoende parkeergelegenheid te kunnen garanderen is voor de parkeerberekening rekening gehouden met deze 2 scenario's.

Categorie   type   bewoners   bezoekers   totaal  
sociale huur   huur, etage midden/goedkoop   1,1   0,3   1,4  
betaalbare koop   koop, etage midden   1,5   0,3   1,8  
rijwoningen   koop, tussen/hoek   1,6   0,3   1,9  
2^1 kap   koop, 2^1 kap   1,8   0,3   2,1  
vrijstaand   koop, vrijstaand   1,9   0,3   2,2  

tabel 7: parkeernormen van het woonprogramma Vuursteeglaan- Zuid (reële scenario).

Binnen de ontwikkeling wordt parkeercapaciteit op zowel eigen terrein als in de openbare ruimte gerealiseerd. De 2^1-kappers en vrijstaande woningen krijgen parkeercapaciteit op eigen terrein. Deze woningen krijgen een garage met een dubbele oprit, of een garage met lange oprit aangelegd. De levensloopbestendige woningen worden niet voorzien van een garage. Wel worden ze uitgevoerd met een lange of dubbele oprit en een berging. Parkeerplaatsen op eigen terrein worden in de praktijk niet allemaal even goed gebruikt en zijn ook uitsluitend voor een specifieke doelgroep te gebruiken. Hierdoor hanteert de gemeente Lisse bij deze vorm van parkeren op eigen terrein berekeningsaantallen om rekening te houden met dit effect. Conform gemeentelijk beleid wordt voor woningen met een dubbele oprit met garage een berekeningsaantal van 1,8 parkeerplaats per woning gehanteerd. Voor woningen met een dubbele oprit zonder garage wordt een berekeningsaantal van 1,7 parkeerplaatsen gehanteerd. Woningen met een lange oprit met garage worden een berekeningsaantal van 1,3 parkeerplaats toegekend. Woningen met een lange oprit zonder garage wordt een berekeningsaantal van 1 parkeerplaats toegekend. In totaal krijgen 3 woningen een garage met een dubbele oprit. Dit betekent dat er voor deze woningen in totaal dus 5,4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (1,8 x 3). Eveneens 3 woningen krijgen een dubbele oprit zonder garage (3 levensloopbestendige woningen). Dit betekent dat er voor deze levensloopbestendige woningen in totaal (3 x 1,7) 5,1 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. 17 woningen krijgen een garage met een lange oprit waarvoor het berekeningsaantal van 1,3 parkeerplaats telt per woning. In totaal worden daarmee 1,3 x 17= 22,1 parkeerplaatsen gerealiseerd. tot slot wordt een generatiewoning uitgevoerd zonder berging en met een lange oprit. Hiervoor bedraagt het berekende aantal parkeerplaatsen 1,0. De rekenkundige parkeercapaciteit binnen de ontwikkeling voor het parkeren op eigen terrein betreft daarmee (5,4+ 5,1+ 22,1+ 1) = 33,6 parkeerplaatsen.

Aanvullend worden binnen de ontwikkeling in totaal 123 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn te gebruiken voor zowel bewoners als bezoekers. In totaal worden er 156,6 (berekeningsaantal) parkeerplaatsen gerealiseerd voor de gehele ontwikkeling. Daarnaast worden er nog 7 extra parkeerplaatsen beschikbaar gehouden op een reservelocatie voor het worstcase scenario, waarbij de beneden- en bovenwoningen als dure koopappartementen worden uitgevoerd. In dat geval worden er 163,6 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied.

In onderstaand schema wordt de parkeervraag voor de totale ontwikkeling weergegeven voor het reële en het worstcase scenario. Hieruit blijkt dat de totale ontwikkeling een parkeervraag van 156,7 parkeerplaatsen heeft. Aangezien het plan in minimaal 156,6 parkeerplaatsen voorziet, kan worden gesteld dat het plan voorziet in haar eigen parkeerbehoefte. Voor het worstcase scenario kan in het plangebied worden voorzien in de realisatie van 163,6 parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar afbeelding 15 waarin 7 extra parkeerplekken zijn opgenomen die binnen de bestemmingen 'groen' en 'verkeer' zijn in te passen. De parkeerbehoefte van het plan in het worstcase scenario bedraagt 162,7 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in zowel het reële scenario als het worstcase scenario aan de parkeerbehoefte. In beide scenario's is hier rekening gehouden met de 9 te compenseren parkeerplaatsen als gevolg van het instellen van het eenzijdig parkeerverbod aan de zuidzijde van de Vuursteeglaan.

type woning   aantal   parkeernorm (inclusief bezoekers)   parkeervraag  
sociale huurappartementen   21   1,4   29,4  
Bebo   30   1,8   54  
rijwoningen   7   1,9   13,3  
2^1 kap   18   2,1   37,8  
vrijstaand   6   2,2   13,2  
compensatie parkeerplaatsen   9     9  
totaal   82     156,7  

tabel 8:parkeervraag ontwikkeling reëel scenario bebo (middeldure koop).

type woning   aantal   parkeernorm (inclusief bezoekers)   parkeervraag  
sociale huurappartementen   21   1,4   29,4  
Bebo   30   2,0   60  
rijwoningen   7   1,9   13,3  
2^1 kap   18   2,1   37,8  
vrijstaand   6   2,2   13,2  
compensatie parkeerplaatsen   9     9  
totaal   82     162,7  

tabel 9:parkeervraag ontwikkeling worst case scenario (dure beneden en boven- koopappartementen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0553.BPVuursteeglaan-VA01_0018.png"

afbeelding 15: Overzicht met 7 extra parkeerplaatsen in het worstcase scenario.

Compensatie parkeerplaatsen Vuursteeglaan.

Aan de Vuursteeglaan wordt aan de zuidzijde van de weg een parkeerverbod ingesteld in de secties A t/m D. Als gevolg hiervan verdwijnen een deel van de huidige parkeerplaatsen langs deze straat en zullen 16 parkeerplaatsen moeten worden gecompenseerd. Met de gemeente is overeengekomen dat een deel van deze op te heffen parkeerplaatsen kunnen worden gecompenseerd binnen de ontwikkeling van de Vuursteeglaan Zuid. Het gaat hier om 9 te compenseren parkeerplaatsen. De overige 7 parkeerplaatsen worden gecompenseerd binnen de ontwikkeling Nieuw Trompenburg. De 9 te compenseren parkeerplaatsen worden binnen deze ontwikkeling aangelegd als openbare parkeercapaciteit. Rekening houdend met de 9 te compenseren parkeerplaatsen als gevolg van het instellen van het eenzijdig parkeerverbod bedraagt de parkeervraag van de ontwikkeling 156,7 in het meest reële scenario. In het worstcase scenario bestaat de parkeervraag uit 162,7 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in beide scenario's in voldoende parkeerplaatsen. Er worden 156,6 parkeerplaatsen gerealiseerd in het reële scenario. In het worstcase scenario kunnen er 163,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Conclusie Het plan voorziet in 123 openbare parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande woningen, levensloopbestendige woningen en de twee- onder- een- kap- woningen wordt op eigen terrein deels voorzien in de parkeerbehoefte. Vanwege de berekeningsaantallen wordt voor deze woningen niet geheel voorzien in de parkeervraag op eigen terrein. Het tekort wordt in de openbare ruimte opgelost. Voor de overige woningen wordt de totale parkeerbehoefte eveneens in de openbare ruimte opgelost. Tevens voorziet het plan in de compensatie van 9 openbare parkeerplaatsen waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan met de realisatie van 156,6 (berekeningsaantal) parkeerplaatsen voorziet in het parkeervraagstuk van 156,7 parkeerplaatsen in het meest reële scenario. In het worstcase scenario kunnen er 163,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit wordt gedaan door 7 extra parkeerplaatsen te realiseren binnen de bestemming 'groen'. Dit aantal voldoet voor dit scenario met een parkeervraag van 162,7 parkeerplaatsen. Geconcludeerd kan worden dat er in alle gevallen voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd en dat parkeren geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan dit exact worden bepaald.

4.8 Water

4.8.1 Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems.

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-20287, met een vooruitblik richting 2050. Nederland heef te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren.

De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem­ en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en ­beheer opgenomen. Daarmee zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

4.8.2 Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan 6 2022-2028 Het algemeen bestuur van Rijnland heeft in 2022 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP6) "Water wijst de weg" vastgesteld. In het 'Waterbeheerplan 6 2022-2028' staat samen werken aan water centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem.

De hoofdambitie is schoon en voldoende water en droge voeten. Dit wordt bereikt door:

  • Beschermen tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem door een aanpak in drie lagen (meerlaagsveiligheid): preventie, adviseren over het beperken van de gevolgen van overstromingen (gevolgbeperking), en voorbereiden op een calamiteit;
  • Zorgen voor schoon en gezond water dat past bij de verschillende functies in een gebied.
  • Optimaliseren van de verwerking van het afvalwater en hergebruiken van de grondstoffen uit afvalwater.
  • Zorgen voor voldoende water: niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.

Keur Rijnland 2020 en Uitvoeringsregels De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een Zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

De Zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

Legger Rijnland In de Legger van Rijnland is voor alle wateren aangegeven hoe breed en diep ze moeten zijn en voor alle waterkeringen hoe hoog en hoe breed. Ook geeft de Legger weer wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. Een legger is een register waar van alle waterkeringen in het Rijnlandse beheergebied het volgende is weergegeven:

  • de ligging en de vereiste afmetingen,
  • wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en wat dit onderhoud inhoudt.

De legger is eind 2018 vastgesteld door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden. Aan de hand van de Legger kan getoetst worden of een ontwikkeling invloed heeft op de bestaande wateren, waterkeringen en/of waterwerken.

Blauwe lens De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens. De Blauwe Lens leert dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat de problemen niet moeten afwentelen op de omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.

Convenant Klimaatadaptief Bouwen De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Bestuurlijke afspraken en een minimaal programma van eisen (PvE) zijn vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief bouwen. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft het Convenant Klimaatadaptief Bouwen ondertekend en spant zich in het convenant te effectueren.

Riolering en afkoppelen Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming heeft plaatsgevonden over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in Lisse en grenst aan de Westelijke Randweg, Heereweg en de Vuursteeglaan. Het plangebied kent een oppervlak van ongeveer 17.564 m2 en bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met hier en daar een kleine beetjes verharding. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met ongeveer 13.000 m2 toe. Deze toename is zodanig dat er een vergunningplicht geldt voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak (meer dan 5.000 m2).

Watercompensatie

Om de toename van verhard oppervlak te compenseren moet er rekening worden gehouden met compensatie van 15% van de toename van het verhard oppervlak. Dat komt in dit geval neer op 1.937 m2 of 1.162 m3 dat zal moeten worden gecompenseerd. In het plangebied wordt een bestaande watergang van in totaal 14 m2 gedempt. Dit oppervlak moet 1 op 1 worden gecompenseerd. De bestaande sloot in het Zuidoosten van het plangebied wordt daarom met 41 m2 verbreed, zodat hierin voorzien is. Om in het overgebleven te compenseren oppervlak te voorzien worden in het plangebied alternatieve waterbergingen gerealiseerd in de vorm van een wadi (bij de speeltuin) en een waterbergende weg (onder parkeerkoffer) met infiltratieriool (onder rijbaan). Gezamenlijk zorgen deze maatregelen voor een compensatie van ongeveer 204 m3. In totaal moet daarmee nog 958 m3 worden gecompenseerd. Dit staat gelijk aan 1596 m2. Hierin wordt voorzien door 1596 m2 extra wateroppervlak te graven in de Keukenhof. Dit ligt in hetzelfde waterpeil waardoor op deze locatie in het extra te graven water kan worden voorzien. In Bijlage 10 van deze toelichting is deze berekening van de watercompensatie weergegeven.

Waterbergende weg

Als alternatief voor het compenseren van wateroppervlak wordt er in een waterbergende weg voorzien. Uitgaande van een percentage holle ruimte van 35% en een laagdikte van 35 cm kan in deze waterbergende wegfundering 122,5 liter/ m2 worden geborgen. Het totale oppervlak waar een waterbergende fundering wordt toegepast bedraagt 1.392 m2. De berging in de waterbergende wegfundering is daarmee 170,5 m3.

Wadi

In het plangebied wordt een Wadi gerealiseerd bij de te realiseren speeltuin in het centrale groen van de nieuwe wijk. Uitgaande van een diepte van 30 cm en een helling van 1:3 kan in deze wadi 300 liter per m2 worden geborgen. Het totale netto oppervlak van de Wadi bedraagt 112,5 m2. De berging in de wadi is daarmee 33,75 m3.

Graven extra water Keukenhof

Het tekort aan bergend vermogen van 958 m3 of 1596 m2 wordt gecompenseerd door extra wateroppervlak te graven in de Keukenhof. Deze locatie bevindt zich binnen hetzelfde waterpeil, waardoor het te graven extra wateroppervlak ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling brengt een waterbergingsopdracht met zich mee vanwege de toename van het verhard oppervlak met ongeveer 13.000 m2. Deze toename van het verhard oppervlak is zodanig dat hiervoor een vergunningplicht geldt (een toename van het verhard oppervlak van meer dan 5.000 m2).15% van de toename van het verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Dat betekent in dit geval een compenserende opgave van 1.937 m2 of 1.162 m3. Het compenseren van het wateroppervlak kan op verschillende manieren. In het plangebied wordt extra waterbergend vermogen gecreëerd door te voorzien in alternatieve bergingssystemen in de vorm van een waterbergende weg en de realisatie van een Wadi. Dit brengt een waterbergend vermogen van 204 m3 met zich mee. daarmee dient nog 58 m3 te worden gecompenseerd. Dit staat gelijk aan 1596 m2. Dit oppervlak wordt in Keukenhof gegraven, waardoor buiten het plangebied wordt voorzien in het grootste gedeelte van de water compenserende opgave.

4.9 Externe veiligheid

Rijksbeleid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale omgevingsvisie staat als provinciale opgave genoemd het 'zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland

Het bestuurlijk kader is de actualisatie van de Omgevingsvisie externe veiligheid uit 2008. Met dit kader geeft de regio richting aan de uitvoering externe veiligheid in de komende jaren. Dit bestuurlijk kader is gebaseerd op een aantal streefbeelden over veiligheid in de regio in de toekomst. Deze streefbeelden zijn vertaald in een beleidskader en een toetsingskader voor individuele gevallen. Het beleidskader bevat de volgende elementen:

Beleidsuitgangspunt 1: Regionaal en gemeentelijk wijst men in de structuurvisie bedrijventerreinen aan voor bedrijven met gevaarlijke stoffen (Bevi-bedrijven). Nieuwe bedrijven met gevaarlijke stoffen mogen zich hier vestigen mits de daaruit voortkomende risico’s kunnen worden verantwoord. Zo mogelijk worden deze terreinen op afstand van de woongebieden en in de buurt van de hoofdinfrastructuur gesitueerd.

Beleidsuitgangspunt 2: Bedrijven met gevaarlijke stoffen mogen zich niet vestigen op bedrijventerreinen die daarvoor niet zijn aangewezen. De bestemmingsplannen van deze bedrijventerreinen worden hierop aangepast.

Beleidsuitgangspunt 3: LPG-tankstations worden geweerd uit woonwijken. Nieuwe LPG-tankstations zijn uitgesloten, bestaande worden verplaatst of gesloten als daar mogelijkheden voor zijn. Deze beperking geldt ook voor LNG.

Beleidsuitgangspunt 4: Bestaande bedrijven met gevaarlijke stoffen in de gebieden met een gemengde functie of nabij woongebieden mogen hun activiteiten voortzetten. Uitbreiding van hun activiteiten kan alleen als dat kan binnen de grenzen van het gebiedsgerichte beleid en het groepsrisico kan worden verantwoord.

Beleidsuitgangspunt 5: (beperkt) kwetsbare objecten worden niet gesitueerd op bedrijventerreinen bestemd voor bedrijven met gevaarlijke stoffen.

Beleidsuitgangspunt 6: Gemeenten nemen een besluit over de routering gevaarlijke stoffen. Gemeenten stellen een routering gevaarlijke stoffen vast als er sprake is van het vervoer van routeplichtige stoffen en er met het oog op de beperking van de risico’s sprake is van een duidelijke voorkeursroute.

Beleidsuitgangspunt 7: Bijzondere kwetsbare objecten worden, indien er sprake is van een significant GR, bij voorkeur buiten de 100% letaliteitszone van gasleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen (rijkswegen, provinciale wegen, de vastgestelde routering) gesitueerd.

Beleidsuitgangspunt 8: Bedrijven passen de best bestaande technieken toe om risico’s te voorkomen. In vergunningverlening en toezicht zal hier in het aandacht aan worden besteed.

Deze uitgangspunten zijn de vertaling van het streven wel risico veroorzakende activiteiten mogelijk te maken, maar er tevens voor te zorgen dat de bevolking wordt beschermd tegen eventuele rampen met gevaarlijke stoffen. De beste manier om daarvoor te zorgen is dat de bevolking en de risicobronnen voldoende afstand tot elkaar hebben. Het clusteren van bedrijven met gevaarlijke stoffen is daarvoor een goed middel.

Planspecifiek

Het plan bestaat uit de realisatie van maximaal 82 woningen aan de Vuursteeglaan in Lisse. Het plangebied ligt op 20 meter van de Westelijke Randweg (N208). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er ingegaan op de veiligheidsrisico's voor de nieuwbouwwoningen ten gevolge van het eventuele transport van gevaarlijke stoffen over deze weg.

Plaatsgebonden Risico

Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt de vuistregel dat er geen sprake is van een 10^6 contour. De Westelijke Randweg bevindt zich binnen de bebouwde kom en het plaatsgevonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

De Westelijke Randweg is, ter hoogte van het plangebied, een weg binnen de bebouwde kom met hoofdzakelijk eenzijdige bebouwing. De afstand van de weg tot de bebouwing bedraagt circa 20 meter. Uit de Notitie externe veiligheid zoals opgenomen in de Notitie externe veiligheid (bijlage 11) blijkt dat zowel de personendichtheid als het aantal GF3 transporten ter plaatse van het plangebied lager zijn dan de waarden die nodig zijn om 10 % van de oriëntatiewaarde te overschrijden in zowel de huidige als de toekomstige situatie.

Conclusie

Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven omdat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Conform artikel 7 van het Bevt, dient het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In het vaststellingsbesluit van het bevoegd gezag dient te worden ingegaan op de mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen als een ramp zich voordoet. In dat kader worden de woningen voorzien van de mogelijkheid om ventilatie op een eenvoudige manier uit te schakelen. Middels een voorwaardelijke verplichting is in de regels geborgd dat de woningen hierin worden voorzien voordat ze in gebruik worden genomen. Verder zijn er ook zijn er voldoende vluchtmogelijkheden vanuit de woningen omdat ze goed worden aangesloten op openbaar gebied en er daarmee voldoende mogelijkheden zijn om van de potentiële risicobron (N208) te vluchten. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan.

4.10 M.e.r. paragraaf

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.). In dit besluit zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is 7 juli 2017 in werking getreden. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie of mer- paragraaf in de toelichting van het bestemmingsplan worden opgesteld. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Planspecifiek

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld. De ontwikkeling van maximaal 82 woningen valt onder de activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals opgenomen in bijlage D onder D11.2 in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Geen van de genoemde drempelwaarden uit kolom 2 wordt overschreden. In eerste instantie is dan ook slechts een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Er bestaan inhoudelijke vereisten voor het toetsen of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze inhoudelijke vereisten staan benoemd in bijlage 3 van de Europese richtlijn m.e.r. In deze richtlijn staan drie aspecten waaraan de voorgenomen activiteiten ineen vormvrije m.e.r.- beoordeling aan getoetst worden:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

Kenmerken van het project

Doel van deze plantoets is om te beoordelen of de realisatie van maximaal 82 woningen aan de Vuursteeglaan in Lisse mogelijk is. Het project heeft geen bijzondere kenmerken ten aanzien van:

  • Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • De productie van afvalstoffen;
  • Verontreiniging en hinder;
  • Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in de gemeente Lisse en ligt tussen de Achterweg, de Vuursteeglaan, de Heereweg en Woonzorgcentrum Rustoord in Lisse. Voor gebieden die niet direct grenzen aan het plangebied worden geen relevante effecten verwacht.

Kenmerken van het potentiële effect

De potentiële effecten van het plan zijn in de m.e.r. aanmeldnotitie, welke is toegevoegd als bijlage 12, beschreven. Daarbij is op relevante milieuthema's ingegaan en de effecten die het plan heeft op eventuele gevoelige gebieden in het plangebied en daarbuiten.

Conclusie

Op basis van de conclusies van de planspecifieke toetsing aan de diverse milieuaspecten in dit hoofdstuk en de aanmeldnotitie in Bijlage 12 van deze toelichting, kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Op grond van artikel 7.19 van de Wet milieubeheer zal het bevoegd gezag een m.e.r.- beoordelingsbesluit nemen voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.

Op de verbeelding zijn aan de binnen het plan aanwezige gronden bestemmingen toegekend. Daarbinnen komen functie-en bouwaanduidingen en gegevens over maatvoering voor. Door middel van over de bestemmingen heen liggende gebiedsaanduidingen zijn daarnaast extra regels van toepassing.

De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Deze zijn in overeenstemming met de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP bepaalt kleur en codering van de bestemmingen. De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde (per soort bestemming). Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels omschrijven in samenhang met aanduidingen op de kaart op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden en wat, en of, er gebouwd mag worden. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken;

  • 1. inleidende bepalingen: een begrippenlijst en regels met betrekking tot de wijze van meten;
  • 2. bestemmingsregels: artikelen over de bestemmingen en dubbelbestemmingen met eventueel aanvullende regels voor bouw- functie- en gebiedsaanduidingen;
  • 3. algemene regels: bepalingen die betrekking (kunnen) hebben op alle bestemmingen;
  • 4. overgangs- en slotregels: het (in de Bro voorgeschreven) overgangsrecht (voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het bestemmingsplan afwijkt) en de naam waaronder het plan moet worden aangehaald.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 inleidende regels

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogten en oppervlaktes van gebouwen

5.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de diverse bestemmingsregels opgenomen waarin de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'wonen' zijn opgenomen.

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen Gronden zijn daarnaast ook bedoeld voor nutsvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, bruggen, water en voorzieningen met betrekking tot de waterhuishouding.

Artikel 4 Tuin

De bestemming tuin is opgenomen voor tuinen, verhardingen en het behoud van het bestaande sloten- en verkavelingspatroon. Binnen de gronden bestemd voor 'tuin' zijn geen gebouwen toegestaan. Er zijn wel erf en terreinafscheidingen toegestaan van maximaal 2 meter. Erf en terreinafscheidingen mogen slechts 1 meter bedragen als ze grenzen aan het openbaar gebied. In uitzondering hierop zijn erfafscheidingen, grenzend aan openbaar gebied, tot 2 meter hoogte toegestaan ter hoogte van de bestemming tuin grenzend aan de percelen Heereweg 310 t/m 318. Deze planregel volgt uit de gemaakte afspraken met de eigenaren van deze percelen en het participatietraject dat met hen doorlopen is.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is bestemd voor wegen en straten met een functie gericht op verblijfsverkeer, het parkeren, ondergeschikt groen, waterstaatkundige- en nutsvoorzieningen.

Artikel 6 Water

De bestemming Water is opgenomen ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 7 Wonen

De woningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn naast woningen ook tuinen en aan huis verbonden beroepen toegestaan. Binnen de bestemming wonen zijn regels opgenomen voor het bouwen van woningen binnen een bouwvlak. Daarnaast gelden er specifieke regels voor diverse woningtypologieën. Woningen zijn toegestaan binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag het bouwvlak met inachtneming van de regels worden overschreden.

5.2.3 algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregelsIn dit artikel zijn algemene regels opgenomen. Daarbij is tevens sprake met betrekking tot bestaande afmetingen, afstanden en percentages voor bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregelsIn dit artikel is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregelsDit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van kleine afwijkingen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor Burgemeester en wethouders om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Het mogen echter slecht beperkte wijzigingen bedragen.

Artikel 13 Overige regelsIn dit artikel zijn parkeerregels opgenomen. In deze regel wordt dynamisch verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Lisse. Dit heeft tot gevolg dat, indien in het kader van het bestemmingsplan gebouwd kan worden, op basis van het bestemmingsplan altijd het op dat moment actuele geldende parkeerbeleid van de gemeente Lisse gehanteerd moet worden bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning.

5.2.4 Overgang en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp plan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een vergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.

Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat -op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt -afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.

Artikel 15 SlotregelIn de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 economische uitvoerbaarheid

Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 82 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de raad een exploitatieplan dient vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bij de voorliggende ontwikkeling is het kostenverhaal verzekerd middels een tussen de gemeente en initiatiefnemer anterieure overeenkomst. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.

6.2 maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 vooroverleg en inspraak
6.2.1.1 vooroverlegreacties

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 14 augustus 2020 toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Lisse. De volgende instanties hebben hierop gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Veiligheidsregio Hollands Midden;

Provincie Zuid- Holland

De provincie Zuid- Holland benadrukt in haar vooroverlegreactie dat het van belang is om bij het nog te realiseren programma de nadruk te blijven leggen op de realisatie van sociale huurwoningen en betaalbare woningen.

Tevens wordt gewezen op de Porthos- uitspraak van de Raad van State (02-11-2022) waarbij is geconcludeerd dat er geen gebruik meer kan worden gemaakt van de bouwvrijstelling voor tijdelijke stikstofuitstoot in de bouwfase. Er is daarom een geactualiseerde Aerius- berekening nodig waarin de bouwfase wordt meegenomen.

reactie

Het programma voor de Vuursteeglaan- Zuid is getoetst aan het vigerende woonbeleid en geconcludeerd is dat het plan voldoet aan het vigerende woonbeleid waarin is vastgelegd dat ruimtelijke plannen in voldoende mate moeten worden voorzien in de realisatie van deze prijscategorieën. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de oproep van de provincie om nadrukkelijk te voorzien in de realisatie van sociale huurwoningen en betaalbare woningen.

In bijlage 5, 6 en 7 van de toelichting van het bestemmingsplan is een Aeriusberekening opgesteld met de meest actuele Aerius- calculator en daarin is zowel de bouwfase als gebruiksfase meegenomen.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap van Rijnland wijst in haar inspraakreactie op het Rapport Blauwe en Lens en raad aan om dit in de toelichting te verwerken. Daarnaast wordt gewezen op het programma van eisen uit het convenant klimaatadaptief bouwen.

Verder wordt gewezen op het feit dat in het plan het hemelwater en afvalwater in het plan gescheiden wordt afgevoerd. Aangeraden wordt om in het plan een rioolgemaal te realiseren die afvalwater afvoert naar het rioleringsgebied van Lisse. Hiermee wordt voorkomen dat er afvoerproblemen ontstaan of dat er bij zware regenval afvalwater op straat loopt.

Voor wat betreft watercompensatie geeft het Hoogheemraadschap aan dat het oppervlaktewater en de alternatieve waterberging niet te zien zijn op de verbeelding. Verzocht wordt om hiervoor een eigen entiteit (bestemming water) op te nemen. Daarnaast wordt aangegeven dat een wadi ook onder de alternatieve waterbergingen valt en niet onder het graven van oppervlaktewater. Het te realiseren wateroppervlak buiten het plangebied dient gerealiseerd te zijn voordat het plangebied wordt verhard.

Het Hoogheemraadschap geeft aan zorgen te hebben over de bestaande watergang in het plangebied en de potentiële situatie waarin het onderhoud van deze watergang komt te liggen bij de toekomstige bewoners. Dit onderhoud wordt vaak als problematisch ervaren. Bij voorkeur wordt het onderhoud bij de gemeente gelaten.

Het Hoogheemraadschap geeft verder aan om te overwegen het oppervlaktewater in het plangebied te verbinden met het hemelwaterriool. Hierdoor wordt de afvoer van het nieuwe plan robuuster.

Reactie

In de toelichting van het plan is naar aanleiding van de reactie van het Hoogheemraadschap aandacht besteed aan het Rapport de Blauwe Lens en het programma van eisen uit het convenant klimaatadaptief bouwen.

Wat betreft het rioolgemaal zal in overleg met het Hoogheemraadschap nader worden bepaald of en waar dit rioolgemaal moet komen. De overleggen met het Hoogheemraadschap over dit punt lopen.

In het bestemmingsplan wordt geen eigen entiteit voor de wadi en het oppervlaktewater opgenomen. Hiervoor bestaat geen noodzaak omdat de realisatie van water ook op grond van de bestemmingen 'wonen', 'verkeer' en 'groen' toegestaan is. Het opnemen van een eigen entiteit in de vorm van een waterbestemming vormt een inbreuk op de flexibiliteit van het plan en kan een probleem worden als er in de latere uitvoering kleine wijzigingen nodig zijn. Er wordt daarom gekozen om hiervoor geen eigen entiteit op te nemen voor het oppervlaktewater en alternatieve waterberging. Wel wordt de wadi zoals het Hoogheemraadschap aangeeft nu als 'alternatieve waterberging' beschouwd in het plan.

Over het onderhoud van de bestaande watergang in het plangebied lopen nog overleggen tussen de ontwikkelaar, gemeente en het Hoogheemraadschap over het beheer van de watergang.

De ontwikkelaar neemt in overweging om het hemelwaterriool te verbinden met het oppervlaktewater in het plangebied. Overleg hierover met de gemeente en het Hoogheemraadschap loopt.

Veiligheidsregio Hollands Midden

De Veiligheidsregio Hollands- Midden heeft geadviseerd aan de gemeente Lisse over het plan aan de Vuursteeglaan met het oog op de fysieke veiligheid in de omgeving. Het advies luidt:

  • De offensieve bluswatervoorziening (voor de bestrijding van kleine branden) is nog niet geprojecteerd in het plangebied. Graag ontvangen wij te zijner tijd een voorstel met de projecteringstekeningen van de brandkranen en eventuele andere bluswaterwinmogelijkheden, inclusief de gereserveerde opstelplaats van het brandweervoertuig.
  • Op circa 20 meter van het plangebied is de N208 gesitueerd, waarover in beperkte mate het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Vanwege de zeer kleine kans en het beperkt aantal vervoersbewegingen worden er geen aanvullende (bouwkundige) maatregelen geadviseerd. Ontvluchting vanuit het plangebied naar veilig gebied, is voldoende mogelijk. Wel wordt geadviseerd om te investeren in risicocommunicatie, zodat de aanwezigen weten wat het handelingsperspectief is in geval van een calamiteit.
  • De opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt met circa twee minuten overschreden. Geadviseerd wordt om de rookmelderdichtheid in de woningen te verhogen, dit ten behoeve van een snelle alarmering bij een beginnende brand en daarmee krijgen bewoners meer gelegenheid de woning veilig te verlaten indien zich een woningbrand voordoet.

Reactie

De adviezen van de Veiligheidsregio worden door de gemeente Lisse en de ontwikkelaar ter kennisgeving aangenomen en kunnen niet een op een worden verwerkt in het bestemmingsplan. Voor de noodzakelijke bouwvergunning is het wel nodig om inzicht te bieden in de opstelplaats van de brandweer, brandkranen en eventuele andere bluswaterwinmogelijkheden.

6.2.1.2 inspraakreacties

De ontwikkelaar heeft diverse bewonersbijeenkomsten georganiseerd waarin de reacties vanuit de omgeving ten aanzien van het plan zijn opgehaald. In de Nota van inspraak die als Bijlage 13 onderdeel uitmaakt van de toelichting van dit bestemmingsplan wordt samengevat wat de geluiden uit de omgeving ten aanzien van het plan zijn en wordt tevens beschreven op welke wijze er wel of geen gehoor gegeven wordt aan de wensen vanuit de omgeving.

6.2.2 zienswijzen

Naar aanleiding van de ter inzage legging van het bestemmingsplan zijn er zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar de beantwoordingsnota die als Bijlage 17 onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Uit de beantwoordingsnota blijkt ook op welke wijze het bestemmingsplan gewijzigd is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze ambtshalve wijzigingen maken als Bijlage 18 onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan.