direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Morsweg naast 60
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00133-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig ruimtelijke onderbouwing voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van drie gestapelde appartementen, ingepast in de bestaande poort, naast Morsweg naast huisnummer 60. Voorliggende aanvraag is onderdeel van de Parel071 projecten.

Op 21 december 2020 is er een verzoek om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van drie gestapelde appartementen naast Morsweg naast 60. Op dit moment bevindt zich hier een openbare onderdoorgang welke toegang geeft tot openbaar terrein. Middels inpassing van de drie gestapelde appartementen blijft toegang tot het openbare terrein mogelijk.

Het verzoek om omgevingsvergunning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Transvaal'. De bestemming 'Groen' is opgenomen in de verbeelding op de betreffende locatie. Het nieuw oprichten van een gebouw en het gebruiken van het perceel als woning is niet toegestaan. Om deze ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken dient de uitgebreide procedure om omgevingsvergunning te worden doorlopen

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt in de wijk Morsdistrict in het deelgebied de Lage Mors. Onderstaande luchtfoto is de locatie weergeven. Kadastraal is Morsweg naast 60 bekend als een onderdeel van de gemeente Leiden, sectie L, nummer 2251. In Bijlage 1 Plancontour is de plancontour opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00133-0201_0001.png"

1.1 Globale aanduiding plangebied binnen de gemeente Leiden


afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00133-0201_0002.png"
1.2 Begrenzing projectgebied binnen de omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld    
Transvaal   07-01-2010    
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening   31-05-2018    

1.3.1 Bestemmingsplan Transvaal

Ter plaatse van de bestaande poort geldt conform het vigerende bestemmingsplan 'Transvaal' de enkelbestemming 'Groen' (artikel 6) en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' (artikel 14) .

De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit de realisatie van drie appartementen, is in strijd met de vigerende bestemmingen en de daarbij behorende bouwregels uit het bestemmingsplan 'Transvaal' gezien er drie nieuwe gestapelde woningen worden opgericht op gronden met de de bestemming 'Groen'.

1.3.2 Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening

Onderhavig plan is tevens in strijd met het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening vanwege het volgende:

  • Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's en het laden en lossen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  • Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's en het laden en lossen is gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van voorliggende omgevingsvergunning. Conform de beleidsregels Parkeernormen 2020 wordt er onvoldoende ruimte aangebracht voor het parkeren van auto's vanwege het niet oplossen van de nieuwe parkeereis voor bewoners. Voorliggend parapluplan voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheden om af te wijken van deze nieuwe parkeereis.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Het plan is gelegen in het Morsdistrict. Het district omvat de CBS-buurten Hoge Mors, Lage Mors en de Transvaalbuurt. Het vormt samen met de Stevenshof en de Leeuwenhoek/Pesthuiswijk (waaronder het Leiden Bio Science Park en het LUMC-terrein) het Stadsdeel West.

In 1896 werd door een wijziging van de gemeentegrens het gebied tussen de Morssingel en de spoorbaan Leiden-Utrecht bij de gemeente Leiden gevoegd. De overige delen van Transvaal werden bij de grenswijziging van 1925 bij de gemeente Leiden gevoegd. De Morsweg, de voormalige Morsdijk, is de oude noordelijke Rijndijk en is één van de historische invalswegen van de stad. De Morsdijk kwam via de Morspoort in de stad. Langs de Rijndijken ontwikkelde zich al vanaf de middeleeuwen bebouwing. Deze bebouwing bestond uit boerderijen en pre industriële bebouwing als kalk- en steenovens. Gezien de heersende windrichting waren de kalk- en steenovens aan deze kant van de stad verder buiten de wallen gelegen. Binnen dit plangebied zijn dan ook geen ovens bekend. Vanaf de 17e eeuw worden de percelen direct aan de Rijn steeds meer gebruikt als tuinen. Eerst wordt er vooral groente en fruit geteeld. Later legt men er pleziertuinen aan, vaak voorzien van een klein landhuis. In het plangebied lagen onder andere de buitens Oranjelust, Bloemlust en Rijnzigt. Deze buitens worden vanaf circa 1850 steeds meer vervangen door kleinschalige particuliere woningbouw langs de Morsweg. Deze bebouwing komt tot stand zonder veel stedenbouwkundige planning. De grenswijziging heeft er toe geleid dat in de gehele Transvaalbuurt bouwactiviteiten zijn ontstaan. Tijdens de eerste uitbreidingen zijn vooral arbeiderswoningen gebouwd.

De Morsweg naast 60 ligt niet in het beschermd stadsgezicht van Leiden en is geen monument noch een karakteristiek pand.De huidige situatie betreft een onderdoorgang naar een publiek toegankelijke tuin, grenzend aan de Rijn. De gemeente Leiden is rechthebbende op deze gronden.

2.2 Beschrijving van het project

Het project bestaat uit de realisatie van drie appartementen, ingepast in een bestaande poort/onderdoorgang naast Morsweg 60. De nieuwe appartemeten zullen worden ingepast in het perceel van de onderdoorgang en aan weerszijden aansluiten op belendende panden. In onderstaande afbeelding is een impressie weergeven van de nieuwe appartementen.

De beoogde appartementen zijn gestapeld, middels vier bouwlagen en hebben een woonoppervlak van ca. 65 m2. Op de begane grond bevinden zich het voorportaal, trapopgang en bergingen voor de fiets. Het appartement op de eerste- en tweede verdieping hebben een buitenruimte van 12,7m2 en het appartement op de bovensteverdieping heeft een buitenruimte van 9,6m2. Tevens heeft de dakverdieping een dakterras van ongeveer 22m2. De hoogte van het pand sluit aan bij de rest van de straat gezien deze tussen de hoogtes van de twee belendende panden ligt. Door de aansluiting met de hoogte van de naast gelegen woningen ontstaat er een rustiger gevelbeeld dan het huidige gevelbeeld waar de hoogte van de onderdoorgang lager ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00133-0201_0003.png"
2.1 Impressie gevelbeeld Morsweg naast 60
Bron: Roorda + db

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan beleidsstukken van de provincie, de regio en de gemeente voor zover deze relevant zijn voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

3.1 Nationaal beleid

Aangezien het plan geen raakvlakken heeft met ruimtelijk beleid op nationaal niveau (de omvang is te klein om daadwerkelijk op rijksbelangen van invloed te zijn), zullen nationale beleidsstukken niet worden genoemd in dit hoofdstuk.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend plan ziet op het realiseren van woningen Daarmee draagt dit plan bij aan de in de Omgevingsvisie Zuid-Holland benoemde doelstellingen.

3.2.1.3 Conclusie

De Omgevingsvisie Zuid-Holland staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

Molenbiotoop

In artikel 6.25 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 5. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • 6. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen bedraagt de maximale hoogte voor bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

In juni 2014 is er een regionale woonnotitie opgesteld door Holland Rijnland. Hierin wordt inzicht gegeven hoe voldaan zal worden aan de provinciale vereisten voor een regionale woonvisie volgend uit de in de Omgevingsverordening opgenomen Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De in het plan opgenomen woningbehoefte (toevoeging van vier woningen past binnen deze regionale afstemming van toe te voegen woningbouwprogramma's, onder categorie 1 diverse locaties in Leiden (trede 1). De behoefte kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden in bestaande stedelijk gebied (trede 2). Daarmee sluit het plan aan bij de uitgangspunten voor Duurzame Verstedelijking.

3.2.2.3 Conclusie

De Omgevingsverordening Zuid-Holland staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:

  • Groen-blauw raamwerk
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Duurzame mobiliteit
  • Bodem als fundament

Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Het voorzien in voldoende woningen is cruciaal om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te realiseren en te behouden. Daarmee draagt de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling bij aan de geformuleerde ambities uit de omgevingsvisie 1.1-versie.

3.3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen zoals verwoord in de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

In 2004 is een gemeentelijke ontwikkelingsvisie vastgesteld waarin een toekomstbeeld wordt geschetst van de stad Leiden. De nadruk ligt op twee pijlers. De eerste pijler is kwaliteit. De historie, de ligging en de levendigheid zijn duidelijke kwaliteiten. Daarnaast valt op dat de Leidse bevolking jong is en een goed opleidingsniveau heeft. De tweede pijler is inbreiding en herstructurering. De stad is nagenoeg volgebouwd, met als gevolg een spanning op de woningmarkt en beperkte ruimte voor wonen, werken en recreëren.

De ontwikkelingsvisie noemt intensivering en kwaliteitsverbetering als belangrijke speerpunten. Bij de Morsweg naast 60 vindt beide plaats: intensivering van de woonfunctie in een gemengde straat en kwaliteitsverbetering door het bouwen op in de bestaande onderdoorgang waarbij de onderdoorgang haar functie blijft behouden.

Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling staat de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingsvisie 'Leiden stad van Ontdekkingen: profiel 2030' niet in de weg.

3.3.2.3 Conclusie

Het plan draagt bij aan de ontwikkelingsvisie 'Leiden Stad van Ontdekkingen: profiel 2030'.

3.3.3 Woonbeleid
3.3.3.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:

Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte. Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.

De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'. Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.

Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.

Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:

  • te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten

Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Gelet op de beperkte schaal en omvang van het plan, zal het plan een kleine bijdrage leveren aan doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Met voorliggende ruimtelijke ontwikkeling worden drie woningen toegevoegd aan de woningvoorraad . Voor de woonomgeving is dit tevens een positieve ontwikkeling.

3.3.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelstelling uit de Woonvisie 2020-2030.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte 2014

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

4.1.2.2 Onderzoek

Op en in de gronden van de beoogde ontwikkeling heeft een dubbelbestemming met een archeologische verwachting (Waarde-Archeologie 3). Deze zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarde. Deze gronden met archeologische waarden worden beschermd. Aangetoond is dat de ruimtelijke ontwikkeling niet de oppervlakte- en dieptegrenzen van de medebestemming terrein vande archeologische verwachting overschrijdt. Derhalve zijn geen aanvullende maatregelen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.4 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresullaten
4.2.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Het district waar het plan zich in bevindt omvat de CBS-buurten Hoge Mors, Lage Mors en de Transvaalbuurt. Het vormt samen met de Stevenshof en de Leeuwenhoek/Pesthuiswijk (waaronder het Leiden Bio Science Park en het LUMC-terrein) het Stadsdeel West.

Morsweg naast 60 ligt niet in het beschermd stadsgezicht van Leiden en is geen monument noch een karakteristiek pand

4.2.2.2 Kasteel-, landgoederen-, en molenbiotoop

Het plangebied is niet gelegen in een kasteel-, landgoederen-, of molenbiotoop. Derhalve vormen deze biotopen geen belemmering voor voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.2.3 Rijks-, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens bevinden zich geen karakteristieke panden in het plangebied. Derhalve vormen bovenstaande aspecten geen belemmering voor voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.2.4 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is juni 2021 vastgesteld door de raad. Deze geeft een nieuwe, pragmatische invulling aan het behoud van waardevolle en monumentale bomen en vervanging van zieke bomen.


Uitvoeringsprogramma biodiversiteit

In 2020 heeft de stadsecoloog een breed advies gegeven aan het college van B&W over het verbeteren van de biodiversiteit. Dit advies is grotendeels overgenomen door B&W en sluit aan op het Uitvoeringsprogramma klimaat en biodiversiteit 2020-2023 (eveneens door B&W vastgesteld, inclusief budget voor biodiversiteit), waarin ambitie en doelen zijn vastgesteld.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.


Het project

Er is een Bijlage 7 Ecologische quickscan uitgevoerd. Uit het stadsnatuurmeetnet blijkt dat er in het plangebied onder andere beschermde soorten (vleermuizen en vogels) voorkomen. Alle inheemse broedvogels zijn beschermd. Ze mogen niet worden gedood of verwond, nest(plaats)en zijn beschermd en ze mogen niet zodanig worden verstoord dat het ten koste gaat van de gunstige staat van instandhouding. In het plangebied worden mogelijk vogels verwacht. Voer de werkzaamheden aan het plangebied buiten de broedperiode uit. De broedperiode is globaal van maart t/m juli, maar er dient rekening gehouden te worden met verschillen per vogelsoort en jaarlijkse/seizoensafhankelijke af wijkingen vanwege de weersomstandigheden. Overleg dit met een ecoloog. Laat een ecoloog vooraf aan de werkzaamheden controleren op nesten. Indien aangetroffen: overleg vervolgmaatregelen.

Een gebied kan verschillende functies vervullen voor vleermuizen. Voor vleermuizen is onderzoek nodig naar kleine vleermuissoorten en zomer-, kraam-, paar-en winterverblijf plaatsen. N.a.v. het advies is er door Econiche een onderzoek op locatie uitgevoerd op 06-05-2021, te vinden onder Bijlage 8 Endoscopisch onderzoek (ecologie). Uit de onderbouwing is aangetoond dat nader onderzoek naar deze vleermuissoorten niet nodig is. Er worden geen beschermde soorten/groepen verwacht.

Er wordt rekening gehouden met de algemene zorgplicht (ook voor niet beschermde soorten), onder zorgplicht valt: dood en beschadig/verwond geen dieren. Bij het aantreffen van gewervelde dieren wordt overlegd met een ecologisch deskundige hoe deze op een veilige afstand van de werkzaamheden te verplaatsen, of hoe de werkzaamheden voorgezet kunnen worden.


Conclusie

Uit de Ecologische QuickScan blijkt dat de aanwezige flora en fauna geen belemmering vormen voor de ruimtelijke ontwikkeling. Tevens vormt de ruimtelijke ontwikkeling geen belemmering voor de aanwezige flora en fauna. Daarmee staat het aspect ecologie de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen planologisch relevante kabels en leidingen. Er liggen laag- en middenspanningsleiding van Liander. Er dienen geen verdere maatregelen te worden genomen wanneer er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- Geen palen boven kabels plaatsen
- Tijdens de bouw dienen de kabels te worden beschermd middels rijplaten.
- Het bestaande wandelpad blijft behouden en openbaar toegankelijk.

Bovenstaande voorwaarden worden gevolgd, zowel voor, tijdens als na de bouw.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied. Bij de Omgevingsdienst zijn er bedrijfsactiviteiten bekend in de directe (woon)omgeving van de beoogde appartementen: hier zijn bedrijven toegestaan die genoemd zijn in de Staat van bedrijfsacitviteiten 'bedrijven' met milieucategorieën 1, 2 en 3.1, met uitzondering van: bevi-inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Er is beoordeeld dat er geen belemmeringen zijn om de drie appartementen te realiseren in een gemengd gebied.

4.5.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleid

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

De Omgevingsdienst heeft twee keer op 14 juni 2021 geadviseerd over deze locatie. In eerder stadium betrof de beoordeling van een verkennend bodemonderzoek van Adverbo met kenmerk 2490248, d.d. 12 mei 2021. In het kader van deze aanvraag is tevens een bodemonderzoek met kenmerk 21-2063-R01AvH; d.d. 2 april 2021, te vinden onder Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek Inventerra en Bijlage 10 Verkennend bodemonderzoek Inventerra bijlage aangeleverd dat ook op deze locatie is uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn beoordeeld.

Beoordeling bodemonderzoek Adverbo
Het bodemonderzoek voldoet aan de NEN5740. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Tijdens de veldwerkzaamheden zijn visueel geen bijmengingen met bodemvreemde en asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De bovengrond, ondergrond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.


De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het verrichten van aanvullende werkzaamheden.

Beoordeling bodemonderzoek Inventerra

Uit het onderzoek blijkt dat de resultaten vergelijkbaar zijn met de resultaten uit het onderzoek van Adverbo. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig.

4.5.2.3 Conclusie

Het bodemonderzoek van Adverbo (kenmerk 2490248, d.d. 12 mei 2021) kan worden gebruikt bij de aanvraag van de Omgevingsvergunning voor de nieuwbouw en de afwijking van het bestemmingsplan. Ten aanzien voor het aspect bodem zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de nieuwbouw van de appartementen.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plan ligt niet in het invloedsgebied1 van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Deze risicobronnen vormen daarmee geen belemmering voor het plan

4.5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleid

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten


De planlocatie ligt binnen de geluidzone (Wet geluidhinder) van de Morsweg en de Haagweg. Om deze reden moet er getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De planlocatie ligt niet binnen de zone van een Rijksweg.

Voor de overige wegen in de omgeving geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hoeven daarom niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Wel moet de geluidbelasting van het verkeer op deze wegen, meegenomen worden in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De planlocatie ligt tevens binnen de geluidzone van een spoorweg (Leiden-Utrecht v.v.). Er moet vanwege deze spoorweg getoetst worden aan de Wet geluidhinder.

In Bijlage 6 Akoestisch rapport is een samenvatting van de uitgangspunten en de resultaten van de geluidsberekeningen wegverkeerslawaai te vinden. Het rapport is opgesteld op 19 maart 2021 door van adviesbureau ARDEA acoustics & consult onder rapportnummer 2312AEC1.001.

De geluidsbelasting van 63 dB treedt alleen op bij de uitkraging op de 1e verdieping. De hogere gelegen verdieping ondervinden een lagere geluidsbelasting omdat de afstand van gevel tot weg 'relatief' groter is. Aan de achterzijde is sprake van een gecumuleerde geluidsbelasting van 49-50 dB.

De architect heeft bij de indeling en ontwerp van de woning gekozen om de woon/slaapkamer aan de geluidluwe achterzijde te realiseren. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelasting van de voorgevel van de appartementen weliswaar zeer hoog is maar dat akoestische compensatie bestaat uit een (zeer) rustige achtergevel. Luiken geven de mogelijkheid om het geluid van de Morsweg fysiek buiten te sluiten.

4.5.4.3 Conclusie


Er wordt 63 dB aan geluidsbelasting verwacht op de gevel. Conform Leidse uitgangspunten is het niet wenselijk om meer dan 58 dB aan geluidsbelasting op de gevel te hebben. Wanneer dat wel het geval is dient er worden onderzocht of er middels een hogere waarden besluit (HWB) een ontheffing voor het 58 dB norm kan worden gegeven. Dit is enkel mogelijk wanneer de geluidsbelasting op de gevel binnen de wettelijke normen vallen. Dat is in dit geval mogelijk. Door de Omgevingsdienst West-Holland is een hogere waarde besluit genomen en in Bijlage 5 Hogere waarde besluit (kenmerk D2021-185177) is onderbouwd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de ruimtelijke ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Nieuwe plannen moeten aan de normen voor de luchtkwaliteit worden getoetst.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plan heeft betrekking op de realisatie van drie appartementen. Dit is een klein ruimtelijk plan waarbij geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. Het plan draagt niet in betekende mate bij en heeft geen negatieve effecten op de gezondheid. Het betreft een NIBM project, dat zonder verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan worden uitgevoerd. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of op deze locatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is het geval, want de concentratie stikstofdioxide en fijnstof ligt op deze locatie ruim onder de grenswaarde. Er is daarom geen belemmering voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.

4.5.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 Beleid

Voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, moet worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dit staat in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Uit diverse jurisprudentie over het begrip stedelijke ontwikkeling in relatie tot het Besluit m.e.r. blijkt dat niet alleen de omvang van de wijziging, maar ook de vigerende bestemming van het gebied een rol speelt bij het bepalen of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het gaat om het realiseren van drie appartementen, in een woonstraat, in bestaand stedelijk gebied van Leiden. Het realiseren van dit plan is te kleinschalig van aard om te kunnen beschouwen als een (wijziging) van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in lijst D (D 11.2) van het Besluit m.e.r. Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing.

4.6.3 Conclusie

Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing. Voor dit plan bestaan geen verplichtingen op basis van dit Besluit. Er is geen sprake van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.7 Stedenbouwkundige inpassing

4.7.1 Beleidskader

Het beleidskader wordt in dit geval weergegeven door het vigerende bestemmingsplan Transvaal. Het plan wordt ingepast in de bestaande architectuur. De gebouwde poort tussen de panden met nummer 54 en nummer 60 aan de Morsweg geeft toegang tot een openbaar park, één van de weinige publieke plekken van deze aard aan de Rijn.

De beoordeling of iets in strijd is met (redelijke) eisen van welstand en daarmee het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk wordt in het geval van de gemeente Leiden gedaan door WML Welstand. Deze commissie toetst nieuwe ruimtelijke ontwikkeling aan de Welstandsnota. Daarbij toetst de Welstandscommissie of de aanvraag ruimtelijk inpasbaar is.Zo wordt er onder andere gekeken naar het karakter van de bestaande bebouwing, openbare ruimte, het landschap, de stedenbouwkundige context, massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling, samenhang van het bouwwerk en het plaatsen van zonnepanelen. Vanwege bovenstaande is derhalve ook een akkoord vanuit de Welstandcommissie.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Aan de Morsweg is de gevel van het appartementsgebouw Morsweg 60-70 doorgezet als poort, in eenzelfde materialen, met herkenbare sparingen, maar zonder achterliggende woningen. De woningen zijn op precieze wijze ingepast binnen de bestaande poort.
Zo ook de entree van de nieuwbouw is op aanvaardbare wijze ingepast. Het publieke karakter van de poort blijft behouden.

De variatie in terugleggen en uitsteken van het bouwvolume ten opzichte van de bestaande poort en gevelwand is contextueel van aard. De 'erker' ligt in lijn met de gevellijn van het aanliggend pand met huisnummer 54 en is daarmee stedenbouwkundig aanvaardbaar.

Aan de achterzijde sluiten de nieuwe woningen ook aan bij de naastgelegen woningen. Om de privacy van bewoners van belendende panden te borgen is onder andere het balkon op de derde verdieping middels een vide/trapgat iets meer dan 2 meter teruggelegd ten opzichte van het belendende pand. Bij het lopen over de spiltrap is tevens de privacy geborgd door een rooster (louvres). Het zicht tussen bewoners van nieuwbouw en bewoners van het belendende pand is daarmee voldoende afgeschermd. De ruimtelijke ontwikkeling heeft geen onevenredige impact op de bezonning van de naastgelegen woningen of van de woningen aan de overzijde.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.

4.8.1.2 Mobiliteitsnota 2020-2030

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

1. Leiden als fietsstad

2. Lopen krijgt meer ruimte

3. Stimuleren Openbaar Vervoer

4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur

5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten

6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem

7. De juiste parkeerder op de juiste plek

8. Ondersteunen deelconcepten

9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.8.1.3 Gemeentelijk beleid


Parkeervisie 2020-2030

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

- Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
- Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
- De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
- In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
- Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto's in de openbare ruimte parkeren.

De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.


Beleidsregels Parkeernormen Leiden (2020)

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Ontsluiting

De appartementen zijn gelegen aan de Morsweg, boven de bestaande onderdoorgang en is toegankelijk voor wandelaars, fietsers, (vracht)autoverkeer en hulpdiensten. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling belemmert de bereikbaarheid niet. Het overige verkeer wordt niet belemmerd door de komst van de appartementen, gezien de appartementen gestapeld boven de onderdoorgang gerealiseerd worden. Bij het opmaken van het bestemmingsplan Transvaal is rekening gehouden met de doorstroming van het verkeer en de toegang voor het overige verkeer door een deel van de straat te bestemmen als 'Verkeer'. Deze gronden zijn slechts bestemd voor voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer met overwegend een wijk- buurtfunctie.

4.8.2.2 Parkeren

De ruimtelijke ontwikkeling aan de Morsweg naast nummer 60 zorgt voor een (minimale) bezoekersparkeereis voor auto's. Voor wat betreft het bewonersaandeel van de parkeereis komen toekomstige bewoners niet in aanmerking voor een gemeentelijke parkeervergunning. Hiermee wordt voldaan aan de beleidsregels parkeernormen Leiden 2020. De bezoekersparkeereis is nihil, namelijk 0,3. Deze getallen worden altijd afgerond, waardoor er juridisch gezien geen bezoekersparkeereis is. Kortom: de nieuwe parkeereis die ontstaat door sec. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de beleidsregels parkeernormen Leiden 2020.

Ondanks dat de parapluherzieing voor Fietsparkeren nog niet vigerend is ten tijden van de aanvraag is er wel conform de beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 in voldoende mate in ruimte voorzien voor fietsparkeren: er worden bergingen op de begane grond beoogd voor de bewoners conform de gelijkwaardigheidsbepaling van het Bouwbesluit. De bergingen zijn smaller maar wel hoger dan het Bouwbesluit voorschrijft. Dit is gedaan zodat de maximale ruimte onder door onderdoorgang geborgd blijft. Tevens is er voorzien in een fietsenrek voor bezoekers. Dit voorkomt verrommeling van de onderdoorgang en overige openbare ruimte.

4.8.3 Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling levert geen belemmeringen op vanuit verkeerskundig oogpunt.
 

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij

de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

In februari 2020 heeft de raad van Leiden besloten (RV 19.0008) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan categorie 3 uit de lijst van gevallen. Wanneer er geen zienswijzen binnenkomen in de zienswijzeperiode is er enkel een ontwerp-vvgb nodig en geen definitieve vvgb.

In Bijlage 3 Ontwerp verklaring van geen bedenkingen en Bijlage 4 Voorwaarden bij het raadsvoorstel is de ondertekende ontwerp verklaring van geen bedenkingen opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de ruimtelijke ordening is sprake van veel publiekelijke belangen. Het is dan ook noodzakelijk om aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Dit hoofdstuk geeft daarin inzage.

De aanvrager draagt de kosten voor de realisering van het project. De gemeente Leiden doet geen investeringen.

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.

De plankosten worden in rekening gebracht op basis van de Legesverordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.

De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.

De beantwoording van eventuele zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning.