Plan: | Rhijnvreugd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00195-0301 |
Aan het zuidelijke deel van de Hoge Rijndijk in Leiden, ter hoogte van Rhijnvreugd en de Willem van de Madeweg, is deels verouderde bedrijfs- en woonbebouwing aanwezig. In 2017 is de gemeente Leiden, in samenwerking met de grondeigenaren JV Molior BV en Verhagen BV, gestart met een haalbaarheidsonderzoek om dit gebied integraal te ontwikkelen en de ruimtelijke kwaliteit van deze entree van Leiden te verbeteren. Dat heeft geresulteerd in de 'Nota van Uitgangspunten Rhijnvreugd' (vastgesteld in 2019, zie Bijlage 1).
Beoogd wordt om de bestaande bebouwing te verwijderen en om ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. In verband met dit initiatief wordt een showroom van Verhagen verplaatst naar de westzijde van de Hoge Rijndijk, als uitbreiding van het daar aanwezige bedrijfsonderdeel. In samenhang hiermee wordt ook de verkeerssituatie van het kruispunt verbeterd, maar die aanpassingen zijn planologisch-juridisch reeds mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'A4/Cronesteyn'.
De beoogde herontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplannen ‘Oost’ en ‘A4/Cronesteyn’. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk.
Het plangebied ligt in het oosten van Leiden, tegen de gemeentegrens van Leiderdorp, in het stadsdeel Roodenburgerdistrict en maakt deel uit van de wijk Roomburg. Het plangebied is verdeeld over twee delen aan weerszijden van de Hoge Rijndijk, ter hoogte van het kruispunt met de Willem van der Madeweg.
Het plangebied kan worden opgedeeld in twee deelgebieden: Het westelijk deel, wat het perceel ten zuiden van Hoge Rijndijk 271 betreft en het oostelijk (woningbouw-)deel, wat het gebied rondom de Hoge Rijndijk 352 betreft.
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld door de gemeenteraad |
Oost | 21 juni 2018 |
A4/Cronesteyn | 30 mei 2013 |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 |
Parapluherziening Fietsparkeren | 18 februari 2021 |
Geldende bestemmingsplannen (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan 'Oost'
Het grootste deel van het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ''Bedrijf', voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. Op een groot deel is tevens een bouwbedrijf toegelaten. De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is veelal respectievelijk 7 en 10 meter, met een maximum bouwhoogte van 6 meter aan de zijde van de Hoge Rijndijk.
De bestaande woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Op grond daarvan zijn ook aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten toegelaten. De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt respectievelijk 6 en 9 meter.
Delen van het onderhavige deel van het plangebied hebben de bestemming' Verkeer'. Tevens gelden voor het plangebied ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 8' en 'Waterstaat - Waterkering'.
De beoogde woningbouw is niet mogelijk binnen de aangegeven bestemmingen. De huidige (bedrijfs)bestemmingen moeten worden gewijzigd en bouwvlakken en bouwhoogtes moeten worden aangepast.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Oost' is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Bestemmingsplan 'A4/Cronesteyn'
De te realiseren bedrijfsuitbreiding en de bijbehorende nieuwe ontsluiting en parkeerplaatsen vallen binnen het geldende bestemmingsplan 'A4/Cronesteyn'. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer'. Er mogen hier geen gebouwen worden opgericht. Daarnaast gelden voor het plangebied ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waterstaat - Waterkering'.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'A4/Cronesteyn' is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De met het initiatief samenhangende aanpassing van de infrastructuur past binnen de nu geldende bestemming 'Verkeer' en is om die reden niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening
Met het parapluplan wordt voorzien in een uniforme regeling ten aanzien van parkeren en laden/lossen. Geregeld is dat voorzien wordt in voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en voor het laden en lossen. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020', met ook een afwijkingsmogelijkheid.
Tevens is in het parapluplan een regeling opgenomen voor de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, in het geval een geldend bestemmingsplan hierin niet voorziet.
Parapluherziening Fietsparkeren
Het doel van deze parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. De parapluherziening voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken.
Betreft het voorliggende planvoornemen wordt er getoetst aan het geldende parkeerbeleid, waaronder aan de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. In paragraaf 4.7 wordt hier verder op ingegaan.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Het onderhavige deel van Leiden wordt gekenmerkt door een heldere ruimtelijke hoofdstructuur, met de Oude Rijn en de Hoge Rijndijk als belangrijkste dragers van de huidige structuur. De huidige loop van de (Oude) Rijn is in grote lijnen tot stand gekomen in de vroege middeleeuwen. De Hoge Rijndijk is de zuidelijke dijk die rond 1100 is ontstaan. Het vormt een historische verbinding tussen de binnenstad van Leiden en de regio ( Zoeterwoude, Hazerswoude-Rijndijk en Alphen aan den Rijn). Langs de Hoge Rijndijk ontstaat in de middeleeuwen nijverheid in de vorm van steenbakkerijen en kalkovens. Het is thans een nagenoeg aaneengesloten bebouwingslint, met een diversiteit aan functies, zoals wonen, bedrijven, kantoren, horeca. Daarmee is een redelijk gaaf afwisselend beeld ontstaan dat wordt gedomineerd door woonhuizen uit de periode 1870 - 1940 met daartussen resten van de landhuizen en kleinschalige industrie.
Ten zuiden van het onderhavige plangebied wordt het bebouwingslint onderbroken door de eind vijftiger jaren aangelegde rijksweg A4. Ter hoogte van het plangebied was er een brug over de Oude Rijn en een afslag. Rond 2010 is dat gewijzigd, waarbij de rijksweg ter hoogte van het plangebied verdiept is aangelegd, met een open tunnelbak, onder de Oude Rijn door (Limesaquaduct).
Historische ontwikkeling 1875-1925-1975-2022 (bron: Topotijdreis.nl)
Het plangebied bestaat uit twee delen. Het oostelijke deel omvat enkele bedrijven en woningen en kent drie eigenaren: JV Molior BV, Verhagen en gemeente Leiden. Het voormalige bouwbedrijf is thans eigendom van Vink Bouw. Het eigendom van Verhagen bestaat uit haar showroom en dient als dependance van de hoofdlocatie aan de westzijde van de Hoge Rijndijk. Het eigendom van de gemeente Leiden bestaat uit de zes woningen aan Rhijnvreugd en de aangekochte gronden van het Rijksvastgoedbedrijf. De betreffende woningen worden momenteel tijdelijk bewoond.
Impressies bestaande situatie oostelijk deel (bron: Blom Ecologie, april 2023 en Google Street View, oktober 2022)
Aan de westzijde van de Hoge Rijndijk is het perceel thans een groene zone met ook bomen. Er loopt een fietspad door dit gebied dat vanaf de Besjeslaan aansluit op de Willem van der Madeweg, vlak bij de overgang naar de Hoge Rijndijk.
Bestaande situatie westelijk deel (bron: Google Street View, april 2021)
Ten noorden van dit plandeel bevindt zich Verhagen Leiden, een in 1964 opgericht bedrijf dat gespecialiseerd is in het ontwikkelen, fabriceren en importeren van reinigingsmachines en elektrotrekkers. De machine worden op deze locatie vervaardigd en worden wereldwijd verkocht. In het westelijke plandeel is thans de showroom van dit bedrijf gevestigd. Er werken thans ruim 40 mensen bij dit bedrijf.
In de 'Nota van Uitgangspunten Rhijnvreugd' van juli 2019 (zie Bijlage 1) zijn de randvoorwaarden voor de onderhavige ontwikkeling vastgelegd. Zo is bepaald dat het woonprogramma van het oostelijke plandeel moet zijn afgestemd op de lokale behoefte. Gelet op de wenselijkheid van een lokaal divers woningaanbod is op deze ontwikkellocatie een programma met een mix tussen (sociale) huurappartementen en grondgebonden koopwoningen in het duurdere segment voorzien, waarbij in ieder geval 30% sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Voor de 6 bestaande eengezinswoningen aan Rhijnvreugd is aangegeven dat deze worden gerenoveerd. Voor wat betreft het totale woningbouwprogramma wordt in de ‘Nota van Uitgangspunten Rhijnvreugd’ uitgegaan van 40-60 woningen. Uitgangspunt hierbij is dat minimaal één appartementenblok in het sociale segment wordt gerealiseerd. Het percentage sociale huur bedraagt, afhankelijk van het uiteindelijke woningbouwprogramma, 30-50% van het totaal.
In het kader van de grondexploitatie (raadsvergadering 11 mei 2023) is aangegeven dat, wegens de slechte bodemsituatie en onhaalbaar funderingsherstel, de 6 woningen aan Rhijnvreugd niet behouden kunnen blijven. Hierdoor is het woningbouwprogramma aangepast naar 30 sociale huurwoningen en 30 middeldure huurwoningen of betaalbare koopwoningen en 14 grondgebonden koopwoningen. Dat laatste aantal is in overleg met de gemeente sindsdien bijgesteld naar 15 grondgebonden woningen. Dit vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan.
In de Nota van uitgangspunten zijn voor het oostelijke (woningbouw-)deel ook stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd. Zo wordt uitgegaan van een afronding van het bebouwingslint aan de Hoge Rijndijk en van een open en groen binnengebied. In maat, schaal en bouwhoogtes wordt aangesloten op de bestaande lintbebouwing, dat is gemiddeld 3 tot 4 bouwlagen. Op de hoek van de Hoge Rijndijk en de Rhijnvreugd is een accent tot 5 bouwlagen mogelijk om de hoek te accentueren en om de zichtlijn in de as van Hoge Rijndijk en Willem van der Madeweg op te vangen.
Het is verder de bedoeling dat de monumentale schoorsteen behouden blijft en dat het tegeltableau van Zaalberg Potterij wordt herplaatst als overblijfsel van de aardewerkindustrie. De uitstraling van de woongebouwen refereert tevens naar het industriële verleden van de Oude Rijnzone.
Naast het woningbouwprogramma voorziet het plan in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw. In het kader van de Nota van Uitgangspunten is uitgegaan van een voetprint ter grootte van circa 1.500 m², maar in het kader van de besluitvorming ten aanzien van de grondexploitatie is dat bijgesteld naar ruim 1.800 m².
Deze uitbreiding wordt gerealiseerd ten zuiden van de huidige bedrijfslocatie van Verhagen. Voor deze locatie wordt eveneens uitgegaan van een afronding van het bebouwingslint. De nieuwbouw krijgt een alzijdige uitstraling met een bouwhoogte van maximaal 9 meter bestaande uit twee bouwlagen, wat aansluit op de schaal, maat en hoogte van het bebouwingslint. Er dient te worden aangesloten op de rooilijnen van het bebouwingslint, waarbij de rooilijn van het gebouw iets terug zal liggen zodat het gebouw het bebouwingslint afrondt. Het sluitstuk van het bebouwingslint wordt daarmee geaccentueerd.
In de 'Nota van Uitgangspunten Rhijnvreugd' wordt voorts aandacht gevraagd voor duurzaamheid, voor de bereikbaarheid en ontsluiting, voor voldoende parkeren (auto en fiets) en voor groen en water.
Oostelijk deel
De bestaande bebouwing ten oosten van de Hoge Rijndijk wordt gesloopt. In verband met de slechte staat, worden de zes woningen aan Rhijnvreugd niet gerenoveerd, maar ook gesloopt. De monumentale schoorsteen blijft behouden en wordt ingepast.
De showroom van het bedrijf Verhagen, die thans gevestigd is aan de oostzijde van de Hoge Rijndijk, wordt eveneens gesloopt. Dit bedrijfsonderdeel wordt verplaatst naar de westzijde van de Hoge Rijndijk, aansluitend op de hoofdlocatie van Verhagen (zie onder 'Westelijk deel').
Op de vrijgekomen locatie wordt woningbouw beoogd. Hier wordt uitgegaan van volledige nieuwbouw met 30 sociale huurappartementen (56 m²), 30 huur of koopappartementen (56 m²) en 15 grondgebonden woningen (gemiddeld 168 m²).
Met het initiatief wordt de bebouwing aan het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk voortgezet en er wordt hoofdzakelijk een voorkantsituatie richting de Oude Rijn gemaakt. Het gaat om woonbebouwing met 3-4 bouwlagen. Op de hoek van de Hoge Rijndijk en de Rhijnvreugd wordt een accent tot 5 bouwlagen beoogd.
In het noordelijke deel wordt een groene ruimte aan de Hoge Rijndijk voorgesteld, met een doorzicht naar de Oude Rijn. Aan deze zichtlijn bevindt zich ook een groene binnenruimte, met daarin de te handhaven monumentale schoorsteen. Ook wordt hier een bijgebouw beoogd met bergingen en een gezamenlijke buitenruimte voor de nabijgelegen woningen en met een nutsvoorziening (traforuimte). In de open ruimte aan de zijde van de Hoge Rijndijk worden mogelijk parkeerplaatsen gerealiseerd. Bovendien vormt dit de doorgang naar de achterzijden van de woningen ten noorden hiervan.
In het zuidelijke deel wordt eveneens een binnenruimte beoogd voor het benodigde parkeren op maaiveld en met bomen. Zichtlijnen op het water en doorsteken zorgen voor een transparante bebouwingslijn, waarmee zicht op en beleving van het water bestaat. De aan deze binnenruimte grenzende grondgebonden woningen worden voorzien van parkeerplaatsen onder/in de bebouwing en met een overkapping met daar bovenop dakterrassen bij deze woningen.
Op de navolgende afbeeldingen is de beoogde indeling van het plangebied weergegeven.
Woningtypen oostzijde (bron: SVP)
Vogelvlucht perspectief (bron: SVP)
Westelijk deel
Naast de woningbouwontwikkeling voorziet het plan in een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw van Verhagen. Het betreft een verplaatsing van de showroom die thans aan de oostzijde van de Hoge Rijndijk is gevestigd en gesloopt gaat worden. Beoogd wordt om een bedrijfsruimte/showroom te realiseren met een omvang van circa 3.700 m² bvo, die aansluit aan de bestaande bedrijfsbebouwing van Verhagen. In de nieuwe hal zullen op de begane grond, net als in de bestaande bebouwing, mogelijk op kleine schaal spuit- en laswerkzaamheden uitgevoerd worden. Verder is het mogelijkheid om niet zelfstandige kantoorruimtes te realiseren. Het betreft een bedrijf dat gespecialiseerd is in het ontwikkelen, fabriceren en importeren van reinigingsmachines en elektrotrekkers. In het nieuwe bedrijfsgedeelte worden nieuwe machines tentoongesteld en ook incidenteel getest. Het bedrijfsgebouw krijgt een bouwhoogte van maximaal 10 m, waarmee enige flexibiliteit wordt geboden in de bouwhoogte, en een alzijdige uitstraling.
Het gebied ten zuiden van het bedrijfsgebouw wordt, in samenspraak met de gemeente Leiden, opnieuw ingericht. Het terrein wordt voor personenauto’s toegankelijk vanaf de Willem van der Madeweg. Er wordt hier voorzien in 17 parkeerplaatsen voor het bedrijf. De benodigde fietsparkeerplekken worden op het bestaande terrein opgelost. Daarmee wordt aan de parkeereis voldaan (zie ook paragraaf 4.7.2.2).
Het nieuwe eigen terreingedeelte is met een eigen weg verbonden met het bestaande terrein van Verhagen. Deze weg is niet bedoeld voor vrachtverkeer: dat blijft gebruik maken van de bestaande rijdt via de in- en uitritten aan de Hoge Rijndijk. Bij de herinrichting wordt ook het kruispunt heringericht en wordt het fietspad naar de Besjeslaan iets omgelegd, met een nieuwe verbinding naar de Hoge Rijndijk.
Navolgende afbeeldingen geven de beoogde situatie en een impressie van de nieuwbouw weer.
Inpassing nieuwe situatie westzijde Hoge Rijndijk (bron: P.A.M. Teunissen Architectenbureau B.V., 25 mei 2023)
Impressie toekomstige situatie westzijde Hoge Rijndijk (bron: P.A.M. Teunissen Architectenbureau B.V.)
Om de groenstructuur op basis van de Groene Kaart te behouden, wordt de uitbreiding omringd door een groenzone met bomen. Ten behoeve van de uitbreiding moeten diverse bomen verwijderd worden, waarbij deze dan gecompenseerd dienen te worden. Hierbij blijft het groene, landschappelijke karakter behouden. De bestaande waterpartij tussen de bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuwbouw zal gedeeltelijk worden gedempt om de nieuwbouw mogelijk te maken. Het uitgangspunt is dat de watercompensatie plaatst vindt in de openbare ruimte en niet op terrein derden. In paragraaf 4.8 wordt hier verder op ingegaan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Met het planvoornemen wordt woningbouw gerealiseerd en wordt een bedrijfsruimte (showroom) verplaatst. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen en concentreren van de woningen binnen stedelijk gebied. Hierdoor wordt bijgedragen aan duurzame verstedelijking.
Bij de realisering zal rekening worden gehouden met biodiversiteit, klimaatverandering, circulariteit en bereikbaarheid , om een bijdrage te leveren aan sterke en gezonde steden. Dit komt bij de verdere uitwerkingen nader aan bod.
Voor wat betreft de nieuwbouw van een bedrijfspand is sprake van een herschikking. Daarmee kan het bedrijf efficiënter functioneren, wat ook bijdraagt aan het duurzame behoud van de bedrijvigheid. Tevens wordt bij de nieuwbouw aandacht besteed aan duurzaamheid e.d.
Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met de NOVI.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in het provinciale beleid.
Het plangebied ligt in het gebied van de Romeinse Limes, dat in het Barro is aangeduid als 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn: de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. zoals militaire infrastructuur (wegen). De kernkwaliteiten zijn uitgewerkt in de provinciale Omgevingsverordening, in artikel 6.9 (ruimtelijke kwaliteit) en artikel 6.26 (archeologie en Romeinse Limes): zie paragraaf 3.2. Het onderhavige initiatief betreft een aanpassing binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij geen sprake is van een aantasting van nationale belang.
Voor het overige valt de ontwikkeling van deze locatie niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Dit geldt ook voor de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2012).
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende. Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het realiseren van 75 woningen, waarbij er ten opzichte van de huidige situatie 69 worden toegevoegd, wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 22.120 nieuwe woningen in de periode tot 2029. De behoefte is in de Woonagenda gebaseerd op de Woningbehoefteraming (WBR) 2016. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 11.650 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat (8.180). De onderverdeling in subregio's laat zien dat er in de subregio West het risico bestaat dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. Dit risico doet zich in alle woonmilieus voor, maar het meest in de stedelijke woonmilieus. Uit onder meer het Programma Ruimte, de 'Woonagenda Holland Rijnland' en de Woonvisie Leiden 2020-2030 volgt dat een grote kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat aan het type woningbouw dat met het planinitiatief wordt gerealiseerd. Volgens de 'Behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland' is er vraag naar de uitbreiding van bedrijventerreinen in de Haagse Regio. Echter gaat het in de voorgenomen ontwikkeling om het verplaatsen van de showroom naar de andere kant van de Hoge Rijndijk om aan te laten sluiten op het huidige bedrijf van Verhagen. Het voorgenomen plan is in lijn met de 'Behoefte bedrijventerreinen Zuid-Holland'.
Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied ‘het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’ Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Als een woningbouwontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dat is met voorliggend plan niet noodzakelijk.
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk. De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
Laag van de ondergrond
Het plangebied maakt deel uit van bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Richtpunten voor bijzonder reliëf zijn:
Het plangebied maakt ook deel uit van rivierdeltacomplex - jonge zeeklei. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. Richtpunten voor jonge zeeklei zijn, dat: ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
De stedenbouwkundige opzet voorziet in doorzichten en openbaar gebied aan de Oude Rijn, waarmee de Oude Rijn zichtbaar en beleefbaar is. Het onderhavige initiatief doet voorts geen afbreuk aan het deltacomplex.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied valt buiten gebieden die zijn aangewezen voor de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied maakt deel uit van het onderdeel steden en dorpen en bouwwerken voor energie-opwekking. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan deze richtpunten, met zorgvuldig ontworpen invullingen die bijdragen aan de stedelijke structuur.
Laag van de beleving
Het plangebied maakt deel uit van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. Richtpunt voor de Romeinse Limes is, dat: Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.
Het onderhavige initiatief betreft een aanpassing binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij geen sprake is van een aantasting van de herkenbaarheid van de Limes.
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
In artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening is aangegeven: 'Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.' Voorts is in artikel 6.9 lid 5 opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen zijn de eisen waaraan een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 6.10 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Bereikbaarheid
Artikel 6.10d geeft aan dat een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening moet houden met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Artikel 12 Bedrijven
Het plangebied valt buiten gebieden die zijn aangewezen als 'Bedrijventerreinen'. Compensatie is dan ook niet aan de orde.
Artikel 6.19 Vrijwaringszone provinciale vaarwegen
De Oude Rijn is onderdeel van de 'Provinciale vaarwegen'. Er dient rekening te worden gehouden met de belangen van de vrijwaringszone van deze vaarweg. Dat betreft aspecten zoals zichtlijnen van de bemanning en navigatieapparatuur voor de scheepvaart, de toegankelijkheid van de vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal en voor het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de vaarweg.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Ruimtelijke kwaliteit
In het voorliggende geval is sprake van 'inpassen'; de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en structuur, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in paragraaf 3.2.1.2 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In paragraaf 3.1.3.2 is toegelicht dat het voorgenomen plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In het onderhavige geval worden op basis van artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening geen aanvullende eisen gesteld.
Bereikbaarheid
Met het oog op de bereikbaarheid wordt de kruising van de Hoge Rijndijk heringericht, mede in verband met de beoogde woningbouwontwikkeling. Hierbij wordt ook de ontsluiting van het bedrijfsperceel verbeterd. Op deze wijze wordt rekening gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Vrijwaringszone
In het plan wordt rekening gehouden met de belangen van de vrijwaringszone voor provinciale vaarwegen. Een zone van 3 meter aan de Oude Rijn wordt om die reden vrij gehouden van bebouwing inclusief balkons.
Risico's van klimaatverandering
Door klimaatverandering wordt het in Nederland warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
Met het oog op wateroverlast en hittestress wordt de openbare ruimte rondom de woningen zo groen mogelijk ingericht. Tevens wordt onderzocht of op de daken naast zonnepanelen ook ruimte is voor mossedum, waarmee ook sprake is van vertraagde waterafvoer. Dit wordt nog nader uitgewerkt in de vorm van een natuurinclusief ontwerp.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige ontwikkeling.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling en bedrijfsuitbreiding in het Oosten van Leiden. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan de kernbeslissingen 1, 2 en 4. De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023 (vastgesteld op 28 juni 2023) is er om gemeenten te helpen bij het realiseren van de nieuwe woningbouwopgave en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. In de regionale woonagenda wordt er rekening gehouden met de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio. Met als doel voldoende passende woningen te hebben voor verschillende doelgroepen. Ook een passend aanbod hebben voor de doelgroepen van het huurbeleid. Beleid voor de energietransitie en klimaatadaptatie als gevolg van bodemdaling. Verder gaat de voorkeur uit naar nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied, georiënteerd op (hoogwaardig) openbaar vervoer.
Door het groeiend aantal huishoudens en de gestegen huizenprijzen zal de druk op de woningmarkt alleen maar verder toenemen. Er wordt daarom sterk ingezet naar het realiseren van nieuwe (betaalbare) woningen. In de regio Holland Rijnland is er namelijk een behoefte aan ca. 30.500 woningen. Hiervoor zijn vier thema's opgesteld:
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 15 grondgebonden woningen, 30 sociale huurwoningen en 30 middeldure huurwoningen of betaalbare koopwoningen in de regio Holland Rijnland. Binnen de regio is een zwaar tekort aan huurwoningen. Het voorgenomen plan maakt de realisatie van sociale huurwoningen mogelijk, wat een positieve invloed heeft op het woningtekort in de regio. De ontwikkeling vindt ook plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in kwalitatieve en kwantitatieve zin bijdraagt aan de regionale woningbehoefte.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld, een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In de Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:
Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.
In de Omgevingsvisie wordt over de verhaallijn “Leiden, groene en gezonde stad” opgemerkt dat Leiden in 2040 een stad is met méér groen, met groen dat aantrekkelijker is, en met groen dat méér bijdraagt aan gezondheid, aan biodiversiteit en aan bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Woningen, werklocaties en andere voorzieningen bouwt Leiden in hoge dichtheden, als stedelijk hart van de regio. Daaraan wordt ook groen toegevoegd. In de verdere groei van Leiden wordt verstedelijking met groen en gezondheid gecombineerd. Voor iedereen is groen dichtbij: zichtbaar in de straat, betekenisvol, met een hoge belevingswaarde, als ontmoetingsplekken, in hofjes en in openbaar toegankelijke stadstuinen, langs groene routes, langs gevels (“verticale tuinen”), op daken en in daktuinen.
In de Omgevingsvisie wordt over de verhaallijn “Leiden, stad voor iedereen” opgemerkt dat het in 2040 in Leiden normaal zal zijn dat iedereen in de stad een geschikte en betaalbare woning kan vinden, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Er is een betaalbaar en passend woningaanbod voor alle doelgroepen, waaronder mensen met een laag inkomen, ouderen, mensen die extra zorg nodig hebben, en mensen die heel snel een woning nodig hebben. De programmering van woningbouw gebeurt toekomstgericht, met oog voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling, met uiteenlopende woonvormen en met nieuwe mengvormen van wonen, werken en voorzieningen. De verschillende wijken en buurten kunnen daarbij hun eigen karakter behouden. Vele ontmoetingsplekken dragen bij aan dit karakter: rond de woning, langs stadsstraten, op pleinen en in hofjes, en natuurlijk in het groen.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan alle thema's van de Omgevingsvisie. Er wordt in onderhavig plan rekening gehouden met benodigde ruimte voor groene en blauwe ontwerpprincipes. Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgevoerd naar naastgelegen watergangen. De openbare ruimte wordt zo groen mogelijk ingericht. Daarnaast wordt er door het toevoegen van woningen in het bebouwingslint een bijdrage geleverd aan het aantrekkelijk vestigingsklimaat. De woningen worden daarbij ook gasloos en minimaal BENG uitgevoerd. De uitbreiding van het bedrijf Verhagen gaat tevens gepaard met de plaatsing van zonnecollectoren. Voor duurzame mobiliteit wordt ook een bijdrage geleverd. In combinatie met onderhavig plan wordt de huidige verkeerssituatie verbeterd en veiliger gemaakt. De ontsluitingen aan weerszijden van de Hoge Rijndijk worden aandachtig behandeld met een groene invulling die rekening houdt met de gesteldheid van de bodem.
Er kan geconcludeerd worden dat de voorliggende ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Leiden 2040.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld. In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
De voorgenomen ontwikkeling maakt nieuwe woningen en een bedrijfsuitbreiding mogelijk. Dit wordt gevarieerd ingevuld en aantrekkelijk gerealiseerd. Dit zorgt ervoor dat er een bijdrage geleverd wordt aan de binding van onder meer kenniswerkers van de stad Leiden. Hierdoor kan de ambitie 'internationale kennis' uit de ontwikkelingsvisie verder versterkt worden.
De ontwikkelingsvisie Leiden, stad van ontdekkingen 2030 staat de uitvoering van het onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
In de regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen wordt vormgegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties. De drie strategische doelstellingen zijn:
In de bedrijventerreinenstrategie zijn afspraken vastgelegd die de basis vormen voor de gemeenschappelijke strategie. Het doel is te komen tot een gezonde bedrijventerreinenmarkt, met sterke bedrijventerreinen die een drager zijn voor de economie van Holland Rijnland. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte voor nieuwvestiging, uit-/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod niet té ruim te zijn, omdat in dat geval de drijfveer voor herstructurering en de prikkel voor zorgvuldig ruimtegebruik ontbreekt. Het profiel en de locatie van de bedrijventerreinen moet daarnaast aansluiten op de specifieke eisen die het bedrijfsleven aan de terreinen stelt.
Eén van de afspraken is het herstructureren en niet transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt daarmee uitgegaan van het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig te verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen. Voor bestaande bedrijventerreinen is onder meer het volgende vastgelegd.
Van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio
Op 14 januari 2013 is het beleidskader 'van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio' door de wethouders economische zaken van Zoeterwoude, Voorschoten, Oegstgeest, Leiderdorp en Leiden vastgesteld. Het doel van dit beleidskader is dat bedrijventerreinen ook in de toekomst aantrekkelijk blijven, zodat ze bij kunnen dragen aan de werkgelegenheid, economie en voorzieningenniveau van de Leidse regio.
De visie is om naar werklandschappen toe te gaan waar het kernwoord flexibiliteit is. Dat wordt bereikt door meer soorten economische functies op werklandschappen toe te staan dan alleen de traditionele functies, dus ook wonen. Ook is als doel gesteld om werklandschappen intensiever te gebruiken, zowel in functies, gebruik en bebouwingsmogelijkheden.
In het voorliggende plan wordt de verplaatsing van een bedrijfsonderdeel (showroom) mogelijk gemaakt, waardoor het bestaande bedrijf efficiënter kan blijven functioneren. Daarmee sluit het initiatief aan bij een van de strategische doelstellingen.
Er kan geconcludeerd worden dat het Economisch beleid de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld. In de Woonvisie is de volgende ambitie opgenomen: 'Leiden is een aantrekkelijke en gastvrije stad om te wonen, vanwege haar centrale ligging in de Randstad, haar historische binnenstad, haar culturele aanbod, de vele kennisinstituten en de groene landschappen rondom de stad'.
De afgelopen jaren zijn er een aantal verschillende trends en ontwikkelingen op de Leidse woningmarkt te zien. Vanaf 2009 is het aantal inwoners jaarlijks gegroeid en de prognose is dat dit de ook het komende decennium zo zal blijven. Binnen deze groei is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen en studenten. De woningbehoefte is groot, mede door de vergrijzing en een toename in het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en spoedzoekers. Door de grote woningbehoefte neemt de druk op de leefbaarheid van Leiden toe. De stad heeft als ambitie om een voldoende gevarieerd woningaanbod te realiseren, zodat huishoudens met hoge, midden en lage inkomens zich er kunnen huisvesten. Om deze ambitie waar te kunnen maken heeft Leiden vijf doelstelling opgemaakt:
In de periode 2017 - 2030 is de ambitie om ruim 8.000 nieuwe woningen in Leiden te bouwen, waarbij de nadruk ligt op het stedelijk woonmilieu. Ook zet de gemeente in op transformatie van gebieden, om zo de woonkwaliteit en leefbaarheid te verbeteren.
De gemeente hanteert als uitgangspunt dat per project ca. 30% van alle woningen moeten worden gerealiseerd in de sociale huursector. Hieronder vallen ook woningen van woonzorgaanbieders voor bijzondere doelgroepen.
De ontwikkeling levert een bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het planinitiatief bevat immers een op behoefte gebaseerd gevarieerd woonprogramma in het stedelijk woonmilieu. Er is sprake van een royaal aanbod aan sociale huurwoningen (circa 40%), waarmee ruimschoots aan de doelstellingen op dit punt wordt voldaan. Daarnaast heeft het planinitiatief uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving.
Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (1e wijziging)
Met voorliggend plan wordt voorzien in woningbouw in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen, waarvan 30 sociale huurwoningen en 30 middeldure huurwoningen of betaalbare koopwoningen en 15 grondgebonden koopwoningen. Middels privaatrechtelijke overeenkomst (anterieure overeenkomst) is vastgelegd dat de bepalingen uit de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (1e wijziging) van toepassing zijn.
De ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid.
Algemeen
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.
Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0075, 2020)). In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaatadaptief maken van ontwikkelgebieden. De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Warmtevisie
Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.
De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig
Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn (Leiden Zuidwest, Merenwijk, De Kooi/Noorderkwartier, Bio Science Park/Stationsgebied, De Mors/Slaaghwijk en Stevenshof).
Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken wij Leiden groener 2020-2023'
De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.
Leiden Duurzaam 2030
In het ambitiedocument 'Leiden Duurzaam 2030' staan heldere ambities rondom energie, beperking van CO2 uitstoot en uitputting van grondstoffen. Leiden kent een centrale duurzaamheidsopgave om het stedelijk systeem zo in te richten, dat het in 2030:
Versterken en verbinden van het groen in Leiden
Bij vaststelling van de nota 'Versterken en verbinden van het groen in Leiden' (2013) is besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur een groenparagraaf moeten bevatten die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
Natuurinclusief bouwen
Voor elk bouwplan in de gemeente Leiden is voor natuurinclusief bouwen besloten te handelen volgens het principe ‘pas toe, of leg uit’. Een ontwerp dient daarom kennis te nemen van de maatregelen van het puntensysteem voor natuurinclusief bouwen en waar mogelijk toepassen en anders uitleggen waarom dit niet wordt toegepast. Het puntensysteem vraagt verder om maatregelen te nemen op basis van een ecologisch advies en geeft een ambitieniveau afhankelijk van de projectgrootte voor het gevraagde aantal te behalen punten.
Voor onderhavig project gaat het in beginsel om een grootschalig project, waarvoor geldt: 10 punten categorie gebouw, 5 punten categorie verblijf en 29 punten categorie omgeving. Als deze ambitie niet behaald kan worden geldt het principe ‘pas toe, of leg uit’.
De inrichting van het plangebied gebeurt klimaatrobuust, om hittestress, droogte en wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Hittestress wordt in het woningbouwdeel terug gedrongen door in de (semi-)openbare binnengebieden het groen zowel kwantitatief als kwalitatief uit te breiden.
Tijdens de sloop van de bedrijfspanden krijgt de sloper de opdracht om duurzaam te slopen door middel van het analyseren van herbruikbare materialen en deze beschikbaar te stellen voor hergebruik. Met het slopen van de bedrijfsbebouwing en het realiseren van woningbouw krijgt het oostelijke plandeel een groenere inrichting en zal de verharding afnemen.Voor de woningen geldt dat deze gasloos en minimaal BENG (bijna energieneutraal, EPC = 0,2) worden uitgevoerd. Daarnaast worden de 15 grondgebonden woningen in houtbouw uitgevoerd.
Het project grenst aan de Groene Hoofdstructuur, zoals bedoeld met de nota 'Versterken en verbinden van het groen in Leiden' (2013). Derhalve dient inzicht te worden gegeven in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur. Op het terrein zijn enkele grote bomen aanwezig, maar het betreft geen bomen die op basis van de Groene Kaart aangemerkt zouden moeten worden als beschermde, beeldbepalende bomen. De bomen die wegens de uitbreiding van Verhagen moeten worden gekapt zullen in het gebied worden gecompenseerd door nieuwe aanplant of herplanting. Hiervoor is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie Bijlage 2). In paragraaf 4.3.2.3 wordt hier verder op ingegaan.
Beoogd wordt om de daken zo veel mogelijk te gebruiken voor PV-panelen. Er wordt onderzocht of op de daken naast zonnepanelen ook ruimte is voor mossedum. Dit wordt nog nader uitgewerkt in de vorm van een natuurinclusief ontwerp. In dat verband wordt aandacht besteed aan de uitgangpunten van de gemeente Leiden ten aanzien van natuurinclusief bouwen volgens het principe ‘pas toe, of leg uit’.
In het westelijke deel worden in verband met de beoogde herontwikkeling en herinrichting, groenelementen verwijderd. De watergang in dat gebied (buiten de plangrens) wordt uitgebreid en het gebied krijgt een landschappelijke inpassing, waarmee een positieve bijdrage wordt geleverd aan de Groene Hoofdstructuur. Bovendien gaat de uitbreiding van het bedrijfsgebouw gepaard met de plaatsing van zonnecollectoren. Gezien de dakhelling van het bestaande bedrijfspand is het effectiever om de zonnecollectoren te plaatsen op het bestaande bedrijfspand.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Daarnaast regelt de wet dat bij verstoring van de ondergrond archeologisch onderzoek noodzakelijk kan zijn voor het bepalen van de aanwezigheid van archeologische resten/monumenten. Hierbij kunnen beschermingsmaatregelen opgelegd worden zoals behoud in situ of een opgraving voor documentatie en berging van de resten. Gemeenten kunnen middels eigen beleid invulling geven aan bescherming van archeologisch erfgoed.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde-Archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met hoge archeologische waarde binnen de singels |
Waarde-Archeologie 5 | Gebieden met hoge archeologische waarden buiten de singels |
Waarde-Archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge verwachting |
Waarde-Archeologie 7 | Gebieden met een lage verwachting |
Waarde-Archeologie 8 | Limeszone zoals aangeduid in de provinciale Verordening ruimte |
Waarde-Archeologie 9 | Gebieden van zeer hoge archeologische waarde zoals aangeduid in de provinciale Verordening ruimte |
Het plangebied ligt in een zone met een rijke geschiedenis. Het grenst aan een gebied dat is aangewezen als archeologisch rijkmonument. Binnen de grenzen van het monument liggen de resten van het Romeinse castellum Matilo en een groot deel van de burgerlijke nederzetting (vicus) die om het Romeinse fort heen lag. Ook bevat de bodem de resten van het kanaal van Corbulo dat een waterverbinding tussen de Rijn en de Maas vormde. Sinds 2021 is het archeologisch rijkmonument aangewezen als Unesco werelderfgoed. In dit gebied staat behoud van archeologische resten in de grond centraal en zijn bodemingrepen in principe niet toegestaan.
Enkele zones rondom het monument zijn bestemd als Unesco bufferzone. Bufferzones zijn de zones rondom een Unesco monument waar archeologische resten van hoge waarde worden verwacht. Deze zones zijn geen monument maar hebben een bescherming via het bestemmingsplan. Ontwikkelingen in deze zones zijn niet verboden. Men moet wel zorg dragen voor onderzoek zodat de archeologische resten goed gedocumenteerd worden. Dit betekent dat gemeentes in hun ruimtelijke plannen (bestemmingsplan, omgevingsplan) beschermende regels moeten opnemen die het behoud en documentatie van de resten in de bufferzone adequaat reguleren.
Buiten de Unesco kern- en bufferzone moet rekening gehouden worden met de provinciale limeszone. Deze brede zone loopt van oost naar west langs de Rijn door de gehele gemeente. In het ruimtelijk beleid van de provincie zijn regels opgenomen ter bescherming en onderzoek van archeologische resten in deze zone. Deze regels worden door gemeentes overgenomen in ruimtelijke plannen.
Ter voorbereiding op het bestemmingsplan is door Transect een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestond uit een bureau- en booronderzoek (Transect, d.d. 13-12-2023, zie Bijlage 3). Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat het uiterste westelijk deel van het plangebied op de zuidelijke oever van de Oude Rijn ligt. Deze oeverafzettingen zijn intact en worden afgedekt door een bouwvoor met een dikte die varieert van ca. 50 cm. Op deze oeverafzettingen kunnen bewoningssporen vanaf de ijzertijd verwacht worden.
De rest van het plangebied ligt in de bedding van de Rijn. In de Romeinse tijd was dit een brede bedding maar deze is na de Romeinse tijd deels verland en smaller geworden. In de overgangszone van de oever naar de Romeinse bedding kunnen water-gerelateerde resten verwacht, zoals beschoeiingen, kades, visfuiken en scheepswrakken. Ook afvaldumps kunnen in de geul voorkomen. Het oostelijk deel van het plangebied ligt in een zone die tot in de late middeleeuwen watervoerend is geweest. Pas in de loop van de middeleeuwen is de Rijngeul verder gedempt. Hier worden daarom geen oudere resten verwacht.
De diepteligging van het archeologisch kansrijke niveau varieert in het plangebied en is afhankelijk van de landschappelijke context. Op de oeverafzettingen in het westelijke deel van het plangebied ligt het archeologisch kansrijke niveau op een diepte van ca. 50 cm onder maaiveld. Dit niveau loopt richting de Rijn af.
In het bestemmingsplan is voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen die een zorgvuldige archeologische monumentenzorg mogelijk maakt.
Het aspect archeologie staat niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen en ook de Romeinse Limes. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van de bijzondere objecten/structuren, waarbij in dit verband de Romeinse Limes relevant is, molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De regels voor bescherming van de bijbehorende kernkwaliteiten zijn vastgelegd in artikel 6.9 (ruimtelijke kwaliteit) en artikel 6.26 (archeologie en Romeinse Limes).
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
- Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
- Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
- Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het onderhavige deel van Leiden wordt gekenmerkt door een heldere ruimtelijke hoofdstructuur, met de Oude Rijn en de Hoge Rijndijk als belangrijkste dragers van de huidige structuur. De Hoge Rijndijk is in de loop van de tijd een nagenoeg aaneengesloten bebouwingslint geworden, met een diversiteit aan functies, zoals wonen, bedrijven, kantoren, horeca. Het betreft een redelijk gaaf afwisselend beeld dat wordt gedomineerd door woonhuizen uit de periode 1870 - 1940 met daartussen resten van de landhuizen, bedrijvigheden en andere niet-woonfuncties.
UNESCO - Werelderfgoed
Het plangebied is onderdeel van de Romeinse Limes, het grootste archeologisch monument van Nederland, dat voorkomt op de UNESCO-Werelderfgoedlijst. Op 27 juli 2021 heeft het Werelderfgoedcomité van UNESCO de Neder-Germaanse Limes de status van Werelderfgoed toegekend. In het geval van Leiden is dit het archeologisch rijksmonument Matilo. De archeologische resten die aangewezen zijn tot Unesco Werelderfgoed moeten goed beschermd worden. Kernzones zijn beschermd via de archeologische rijksmonumenten-status. Voor bufferzones moeten beschermende regels worden opgenomen die garanderen dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Een klein deel van het projectgebied valt binnen de bufferzone van het archeologisch rijksmonument Matilo. In dit bestemmingsplan is dat geborgd door het opnemen van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 8’, waarmee de belangen vanuit het aspect archeologie zijn veiliggesteld.
Er bevinden zich verder geen cultuurhistorische kroonjuwelen, landgoedbiotopen of (potentieel) werelderfgoed in het plangebied
Het onderhavige initiatief doet recht aan de kwaliteiten van de plek, door het zichtbaar en beleefbaar maken van de Oude Rijn en door de inpassing van een monumentale schoorsteen.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet natuurbescherming (Wnb)
In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.
In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.
In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.
In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.
Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
Ecologisch advies stadsecoloog (2020)
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatie specifieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld.
Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn twee quickscans van belang:
Quickscan soortbescherming Rhijnvreugd
Ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het openbare gebied is door idverde Advies de Quickscan soortbescherming Rhijnvreugd (d.d.30-03-2021) uitgevoerd: zie Bijlage 4. Dit omvat ook de locatie van de beoogde nieuwbouw aan de westzijde van de Hoge Rijndijk (bedrijfsruimte/showroom Verhagen). Het rapport geeft advies met betrekking tot de mogelijkheden om de geplande kap- en herinrichtingswerkzaamheden in overeenstemming met de Wet natuurbescherming uit te voeren.
Onderstaande afbeelding laat het onderzochte plangebied zien.
Plangebied (rood omkaderd) Rhijnvreugd te Leiden (bron: idverde)
Houtopstanden
De aanwezige waardevolle bomen (atlasceder en paardenkastanje) worden mogelijk gekapt. Deze bevinden zich ter hoogte van Hoge Rijndijk 267 en 271, buiten het onderhavige plangebied. Voor de overige waardevolle en monumentale bomen binnen het plangebied is niet gecontroleerd of deze o.a. fungeren als geschikte broedlocatie of verblijfplaats voor beschermde soorten.
Soortenbescherming
De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Voor de soortgroepen beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, jaarrond beschermde nesten, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn negatieve effecten uitgesloten.
Voor vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en overige broedvogels kan niet zondermeer worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden. Voor deze soortgroepen moeten de volgende voorzorgsmaatregelen of vervolgstappen worden genomen om negatieve effecten te voorkomen of te beperken:
Algemene zorgplicht
Te allen tijde geldt voor alle soortgroepen de algemene zorgplicht. Het is van belang dat iedereen bij de uitvoering van de werkzaamheden zich hiervan bewust is. Geadviseerd wordt om activiteiten die nadelig zijn voor in het wild levende dieren en planten (ongeacht bescherming), in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen te nemen om onnodige schade aan deze soorten te voorkomen. Bij het aantreffen van diersoorten moeten deze de kans worden gegeven om de werkzaamheden te ontvluchten.
Quickscan Wet natuurbescherming Hoge Rijndijk 348 e.o. Leiden
Het resterende deel van het onderhavige plangebied is door Blom Ecologie onderzocht in de Quickscan Wet natuurbescherming Hoge Rijndijk 348 e.o. Leiden (d.d. 21 april 2023); zie Bijlage 5. Onderstaande afbeelding laat het onderzochte deel zien.
Plangebied (rood omkaderd) Rhijnvreugd te Leiden (bron: Blom Ecologie, 21 april 2023)
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: huismus, gierzwaluw en vleermuis. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met een aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen:
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de meervleermuis. Op basis van gemeentelijke data is namelijk bekend dat de meervleermuis in deze omgeving voorkomt, waardoor deze soort eveneens onderzocht dient te worden
Aanvullend onderzoek vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen
In aanvulling op de Quickscan is nader onderzoek naar vleermuis- huismus en gierzwaluw uitgevoerd (Elsken Ecologie, d.d. 4 november 2023, zie Bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een vliegroute en/of essentieel foerageergebied. Wel foerageren er sporadisch meervleermuizen boven het water. Deze soort is uitermate licht verstoringsgevoelig. Derhalve past het in de ruimtelijke plannen bescheiden te zijn met verlichting op de waterpartij. Er zijn geen nesten of andere beschermde waarden van huismussen en gierzwaluwen aangetroffen. Derhalve zijn er geen ontheffingen nodig. Wel dient er rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten. Er dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene buffer geen sprake. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Wilck' ligt op ca. 3,5 km afstand van de planlocatie (dit gebied is niet stikstofgevoelig). Ondanks dat de ontwikkeling buiten een Natura 2000-gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om te resulteren in negatieve effecten. Echter, een toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Om die reden worden Aeriusberekeningen uitgevoerd.
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een stikstofonderzoek (Buro SRO, d.d. 9 november 2023, zie Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase voor de gehele ontwikkeling de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in verschillende Natura 2000-gebieden.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden heeft. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het project grenst aan de Groene Hoofdstructuur, zoals bedoeld met de nota 'Versterken en verbinden van het groen in Leiden' (2013). Derhalve dient inzicht te worden gegeven in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur. Op het terrein zijn enkele grote bomen aanwezig, maar het betreft geen bomen die op basis van de Groene Kaart aangemerkt zouden moeten worden als beschermde, beeldbepalende bomen. De bomen die wegens de uitbreiding van Verhagen moeten worden gekapt zullen in het gebied worden gecompenseerd door nieuwe aanplant of herplanting. Hiertoe is een bomen inventarisatie uitgevoerd (Tree-o-logic, rapport d.d. 19-10-2023). Dit rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd.
In totaal zijn 34 bomen aanwezig binnen het projectgebied. Het merendeel hiervan is iep (Ulmus). Vier kastanjes in het projectgebied zijn aangetast door kastanjebloedingsziekte. Dit verlaagt de toekomstverwachting van deze bomen. Uiteindelijk is van 29 bomen de boomkwaliteit voldoende voor een duurzame instandhou-ding. Voor vijf bomen is geen sprake van duurzame instandhouding omdat de toekomst-verwachting minder is dan 10 jaar.
Knelpunten van het plan ten opzichte van de bomen zijn het verwijderen van bebouwing, verleggen van de rijbaan en het verleggen van het fiets-/voetpad. De conclusie is dat 17 bomen niet duurzaam te behouden zijn in relatie tot de plannen. Aanvullend hierop is één boom niet te behouden vanwege een slechte boomkwaliteit.
Bij vier bomen zijn vanwege knelpunten specifieke maatregelen/randvoorwaarden ver-eist. Dit betreft subtiele wijzigingen in het plan en/of het zorgvuldig werken rondom bo-men.
Voor 13 bomen zijn algemene maatregelen/randvoorwaarden opgesteld. Deze hebben met name betrekking op boombescherming.
De resultaten uit deze inventarisatie worden meegenomen in het verdere ontwerp van de openbare ruimte. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk van deze bomen blijven behouden.
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
Ten zuiden van rijksweg A4 bevindt zich een hogedruk aardgasleiding. In paragraaf 4.5.3 Externe veiligheid, wordt daar nader op ingegaan.
Er zijn geen overige buisleidingen of hoogspanningslijnen aanwezig waarvoor planologische beperkingen gelden.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
Het plangebied ligt aan een drukke ontsluitingsweg en in de omgeving zijn verschillende bedrijven gevestigd, waardoor het plangebied beschouwd kan worden als 'gemengd gebied'. Voor wat betreft omliggende bedrijvigheid is uitgegaan van wat op basis van geldende bestemmingsplannen is toegestaan en die relevant zijn voor het onderhavige initiatief. In het plangebied zelf zijn bedrijfsactiviteitenaanwezig. Die worden opgeheven en zijn om die reden niet in het onderstaande overzicht opgenomen.
Bedrijf/activiteit | Adres | SBI-2008 | Milieu cat. | Minimale gewenste afstand | Huidige afstand tot plangebied |
Verhagen | Hoge Rijndijk 267 | 27, 28, 33 | 4.1 | 100 | ca. 60 m |
Suzuki auto | Hoge Rijndijk 328 | 451 | 2 | 10 | ca. 40 m |
Bedrijf | Achter Hoge Rijndijk 338 | 2 | 30 | 0 m |
Ten aanzien van twee bedrijven wordt niet aan de richtafstand voldaan. Dat betreft Verhagen (Hoge Rijndijk 267 + uitbreiding) en een bedrijfsactiviteit achter op het perceel Hoge Rijndijk 338.
Bedrijfsactiviteiten Hoge Rijndijk 267, inclusief uitbreiding)
Verhagen is een industrieel bedrijf met een productieoppervlak groter dan 2.000 m² en wordt daarmee ingedeeld in categorie 4.1. Daarmee voldoet het bedrijf, inclusief de beoogde uitbreiding, niet aan de richtafstand. Om die reden is door Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie Bijlage 10). In dat verband is uitgegaan van een dagbedrijf gericht op de fabricage en verkoop van reinigingsapparatuur, waarbij deze ook incidenteel ter plaatse getest worden.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT
Uit de berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij de nieuwe woningen aan de Hoge Rijndijk hooguit 53 dB(A) overdag bedraagt. Daarmee worden de richtwaarden overschreden. Zonder het (maatgevende) testen van bladzuigers (2 keer per week, gedurende 10 minuten) ligt de geluidbelasting op hooguit 41 dB(A) en kan ruimschoots aan de richtwaarden worden voldaan.
Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de vrachtwagenpassages bedragen hooguit 69 dB(A) overdag. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. Een overschrijding van maximaal 3 dB(A) treedt (overdag) wel op tijdens het testen van de bladzuigers.
Verkeersaantrekkende werking
De 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting ligt op 4 m van de wegas. Gezien de bouwkundige staat van de nieuwe woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.
Conclusies en maatregelen
Geconcludeerd wordt dat de richtwaarden voor de langtijdgemiddelde en maximale geluidniveaus bij de nieuwe woningen niet worden overschreden, mits het testen van de bladzuigers op een andere wijze / positie wordt uitgevoerd. Wanneer dit testen binnen of aan de westzijde van het pand van Verhagen wordt uitgevoerd is de bijdrage op de nieuwe woningen verwaarloosbaar klein en kan aan alle eisen worden voldaan. In dat geval is er bij de nieuwe woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt als voorwaarde aan de omgevingsvergunning gekoppeld.
Het bedrijf wordt dan ook niet beperkt in haar bedrijfsvoering; aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan dan immers ruimschoots worden voldaan.
Bedrijfsactiviteit achter Hoge Rijndijk 338
Het betreft een kleinschalige locatie met de bestemming 'Bedrijf', waar een categorie 2 bedrijf is toegelaten. De eventuele werkzaamheden worden binnen uitgevoerd, waarbij de gevels richting het plangebied geheel gesloten zijn en er dus vanuit kan worden gegaan dat geen relevante geluidoverdracht vanuit het gebouw plaats heeft. De locatie is uitsluitend via een smal pad te bereiken, waardoor de locatie niet bereikbaar is voor grote transportmiddelen zoals vrachtwagens).
In aanvulling op het akoestisch onderzoek van 10-08-2023 is de geluidbelasting ten gevolge van een milieucategorie 2 bedrijf achter Hoge Rijndijk 338 onderzocht (Adviesburo Van der Boom, rapport d.d. 16-10-2023, zie Bijlage 11). In deze rapportage zijn de uitgangspunten van de bedrijfsconditie opgenomen.
Op basis van deze uitgangspunten bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau L in punt 11 - ter hoogte van de nieuwbouw (westzijde) - hooguit 32 dB(A) overdag en 29 dB(A) in de avond met pieken (dag en avond) van 58 dB(A) t.g.v. de personen/bestelauto's (portieren e.d.).
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,lt in punt 12 – ter hoogte van de nieuwbouw aan de oostzijde – hooguit 42 dB(A) overdag en 10 dB(A) in de avond met pieken – dag en avond – van 47 dB(A).
Daarmee kan ruimschoots aan de richtwaarden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering worden voldaan (ruimtelijke toets, woongebied) en kan het bedrijf voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik, zijn binnen het plangebied diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.
Westelijk deel (Verhagen)
Voor het westelijke deel van het plangebied is in opdracht van de gemeente Leiden het 'Verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek ten zuiden Hoge Rijndijk 271' (Grondslag, rapport d.d. 18-11-2018) uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd.
Met dit onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Hoge Rijndijk perceel ten zuiden van nr. 271 Leiden vastgelegd, waarbij ook de aanwezigheid van asbest in de bodem is onderzocht.
Onderzochte locatie (bron: bodemonderzoek Grondslag, 26 november 2018)
Chemische kwaliteit
Vanwege de voormalige aanwezigheid van kassen, een bovengrondse olietank, een gedempte sloot en bedrijfsactiviteiten in het verleden, konden verhogingen aan zware metalen, PAK, PCB’s, minerale olie, aromaten en bestrijdingsmiddelen (OCB’s) worden verwacht, Die hypothese is bevestigd. Er zijn lichte verhogingen aan zware metalen, PAK, PCB’s, minerale olie en individuele OCB’s parameters aangetoond in de grond. Deze kunnen worden toegeschreven aan de aan de bovengenoemde activiteiten en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.
In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond. Deze verhoging kan worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondwaarden en vormt geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.
Waterbodem
De gestelde hypothese dat op basis van het vooronderzoek enige mate van verontreiniging wordt verwacht door bestrijdingsmiddelen, is niet bevestigd. Er zijn geen verhogingen met OCB’s aangetoond. Wel zijn lichte verhogingen aan zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie aangetoond. Door de lichte verhoging aan minerale olie wordt de waterbodem beoordeeld als ‘Niet toepasbaar' bij toepassing op landbodem. Bij toepassing in het oppervlaktewater voldoet de waterbodem aan klasse B op basis van de verhoging aan lood.
De waterbodem is verspreidbaar op aangrenzend perceel en voldoet ook voor een grootschalige bodemtoepassing. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft voldoende inzicht in de kwaliteit van de waterbodem. De resultaten geven geen aanleiding tot een nader onderzoek.
Asbestonderzoek grond
De gestelde hypothese dat de bovengrond onverdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Op het maaiveld zijn wel enkele stukjes asbest verdacht materiaal aangetroffen, dit betreft zwerfasbest. Aanbevolen wordt om het zwerfasbest dat op het maaiveld is aangetroffen door middel van handpicking te verwijderen, om vermenging met de bodem te voorkomen.Conclusie
Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de huidige bestemming en de beoogde bedrijfsmatige bestemming. Het zuidwestelijk deel van dit deelgebied is niet in het bodemonderzoek meegenomen maar dient nog te worden onderzocht als dit een nieuwe, gevoeligere bestemming krijgt.
Aanvullend bodemonderzoek en verkennend waterbodemonderzoek
In het voorgaande onderzoek is niet de gehele waterbodem onderzocht, waardoor de watergang opnieuw is beoordeeld. Daarnaast is er in voorgaand onderzoek niet ingegaan op PFAS. Derhalve is een 'aanvullend bodemonderzoek en verkennend waterbodemonderzoek' uitgevoerd (Grondslag, rapport d.d. 28 september 2023, zie Bijlage 13). Hiermee is de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Hoge Rijndijk perceel ten zuiden van nr. 271 te Leiden vastgelegd. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Bodemopbouw
In de watergang bestaat de waterbodem uit matig stevig, donkergrijs slib. De dikte van de sliblaag varieert tussen 0,14 en 0,44 meter. Dit betreft een globale beoordeling. De vaste bodem onder de sliblaag bestaat uit matig zandige klei. Visueel is geen asbestverdacht materiaal in of nabij de waterbodem waargenomen.
Kwaliteit
Er is één mengmonster van de sliblaag geanalyseerd op het standaardpakket voor regionale waterbodems aangevuld met OCB’s en op PFAS. In het slib zijn enkele lichte verhogingen aan zware metalen, minerale olie en PAK gemeten. Ten aanzien van PFAS voldoet de partij op basis van het handelingskader aan de Achtergrondwaarde bij toepassing op de landbodem (maar is niet toepasbaar in grondwaterbeschermingsgebieden). De partij is daarnaast onder voorwaarden toepasbaar in regionale wateren en rijkswateren. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft voldoende inzicht in de kwaliteit van de sliblaag. De resultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Chemische kwaliteit
Tijdens het onderzoek is een lichte verhoging met minerale olie aangetoond in de ondergrond (1,8-2,3 m-mv) waar een zwakke olie-waterreactie en matige huisbrandoliegeur is waargenomen. In het grondwater en in de bodem zijn geen verhogingen aan minerale olie en aromaten gemeten en is geen brandstof waargenomen. Uit de resultaten blijkt dat de aangetroffen olieverontreiniging een kleinschalige lichte verontreiniging betreft. Er is geen aanleiding om een nader onderzoek te verrichten. Gezien het voorkomen (in de ondergrond beneden de grondwaterstand) is de verontreiniging vermoedelijk reeds lange tijd aanwezig. Verder zijn er lichte verhogingen aan zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie aangetoond in de grond. In het grondwater zijn enkele lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond. Er is geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te verrichten.
Asbest
De gestelde hypothese dat de puinhoudende grond verdacht is op het voorkomen van asbest, is niet bevestigd. In de grond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
PFAS
De grond is aanvullend onderzocht op PFAS. Hieruit blijkt dat in de mengmonsters van de bovengrond en een mengmonster van de ondergrond voor één of meerdere parameters een verhoogd gehalte is gemeten.
Op basis van het handelingskader voldoet deze grond aan de Achtergrondwaarde bij toepassing op de landbodem. Daarnaast is deze grond onder voorwaarden toepasbaar in regionale wateren en rijkswateren. In een mengmonster van de ondergrond zijn geen verhogingen gemeten ten opzichte van de bepalingsgrens. Op basis van het handelingskader wordt deze grond beoordeeld als 'Niet verontreinigd'.
Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de huidige bestemming en de beoogde bedrijfsmatige bestemming.
Oostelijke deel (woningbouw)
Voor het oostelijke deel zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de bodemkwaliteit van dit gebied.
Door Adverbo is het noordelijk deel van dit deelgebied onderzocht (d.d. 23 mei 2017, zie Bijlage 14). Ter plaatse van de bebouwing heeft nog geen bodemonderzoek plaatsgevonden, dit zal na sloop worden uitgevoerd. Uit het historisch onderzoek blijkt dat er op de locatie nog een ondergrondse tank aanwezig is. In het verleden is hier een beperkte verontreiniging met minerale olie aangetroffen.
Uit het bodemonderzoek blijkt verder dat in het opgeboorde materiaal en op het maaiveld zintuiglijk en analytisch geen asbest is aangetroffen. De boven- en de ondergrond is matig tot sterk verontreinigd met lood en niet tot licht verontreinigd met de overige onderzochte stoffen. De omvang van de verontreiniging met lood is nog niet vastgesteld. Wel al is duidelijk dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met een omvang van meer dan 25 m3. Het grondwater is niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.
Voor het zuidelijke deel van dit deelgebied is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, rapport d.d. 06-04-2021). Dit onderzoek is als Bijlage 16 bijgevoegd. Met dit onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Hoge Rijndijk 352 en Rhijnvreugd 1 t/m 6 te Leiden aanvullend vastgelegd, waarbij ook de aanwezigheid van asbest in de bodem en de puinfundering is onderzocht. Het betreft een aanvulling op het 'Aanvullend bodemonderzoek, inclusief asbest Rhijnvreugd en Hoge Rijndijk 352 te Leiden' (Grondslag, rapport d.d. 1 december 2020): zie Bijlage 15.
Onderzochte locatie (bron: bodemonderzoek Grondslag, 6 april 2021)
Het rapport omvat de volgende aanbevelingen:
Voor wat betreft de onbebouwde zuidwestelijke hoek van dit deelgebied (percelen 6002, 6003, 5747, 5748 en deels 5996 en 5997) wordt door de Omgevingsdienst West-Holland (advies d.d. 27 november 2020) opgemerkt dat een deel verontreinigd is met lood, wat deel uitmaakt van de verontreiniging op het perceel 5978 in het hierboven bedoelde gebied.
Conclusie
Voor dit deelgebied geldt dat de locatie nog niet voldoende is onderzocht en nog niet geschikt is voor de nieuwe, gevoelige functie. Vanwege de aanwezige bebouwing is het op dit moment niet mogelijk om deze aanvullende onderzoeken uit te voeren en wordt geadviseerd om dit na sloop uit te voeren. Dit betreft de volgende onderzoeken:
Om dit deelgebied geschikt te maken voor de nieuwe bestemming is in ieder geval het volgende nodig:
Door Grondslag is er op dit moment een integraal saneringsplan voor de hele locatie in voorbereiding dat verder wordt uitgewerkt en afgestemd als de bouwplannen verder zijn uitgewerkt.
Het aspect bodem staat dit bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, beoordeeld te worden.
Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Groepsrisico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
Verantwoording groepsrisico
Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk en stof. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
In 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek is op deze wetgeving voorgesorteerd.
Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op circa 50 meter van rijksweg A4, waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aangezien rijksweg A4 zich op een afstand van minder dan 200 meter van het plangebied bevindt, kan de planontwikkeling een relevante invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg. Het is dan ook noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico van de A4 kwantitatief inzichtelijk te maken. Hiertoe is het rapport 'Externe veiligheid weg - Ontwikkelingen Hoge Rijndijk, Leiden' opgesteld (Kragten, rapport d.d. 24 mei 2023). Dit rapport is als Bijlage 17 bijgevoegd.
Voor de berekening van de hoogte van het groepsrisico is inzicht benodigd in de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de transportas voor gevaarlijke stoffen. Uit het rapport blijkt dat de onderhavige initiatieven leiden tot een toename van het aantal personen binnen het plangebied van circa 103 personen in de dag- en 160 personen in de nachtperiode.
Ten behoeve van de ontwikkelingen aan de Hoge Rijndijk te Leiden, is zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie het groepsrisico berekend. Rijksweg A4 is opgenomen in het Basisnet. Voor het vaststellen van de hoogte van het groepsrisico worden hiervan uitsluitend de transporten met GF3-stoffen beschouwd. Voor het wegvak ter hoogte van het plangebied zijn dit 2.162 GF3-transporten per jaar.
Uit het onderzoek blijkt dat zowel vóór als na planrealisatie sprake is van een groepsrisico dat lager is dan de oriëntatiewaarde (OW), echter hoger dan 0,1 maal OW. De gewijzigde populatieaantallen resulteren niet in een toename van de hoogte van het groepsrisico. Gelet op het feit dat de normwaarde lager is de oriëntatiewaarde en niet rekenkundig toeneemt kan ingevolge artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) volstaan worden met beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij de relevante scenario’s BLEVE en toxisch beschouwd worden.
Buisleidingen
Het plan ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding (buisleiding W-535-11-deel-1). Om die reden is het rapport 'Externe veiligheid buisleidingen - Ontwikkelingen Hoge Rijndijk, Leiden' opgesteld (Kragten, rapport d.d. 24 mei 2023): zie Bijlage 18. In dat verband is onderzocht is of de buisleiding een belemmering vormen voor het plangebied. Tevens is bepaald welke effecten het plan heeft op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleiding. De berekeningen hebben, overeenkomstig de voorschriften, plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA. Uit de berekening blijkt dat voor de genoemde buisleidingen geen 10-6-risicocontour ter hoogte van het plangebied wordt berekend (plaatsgebonden risico).
Omdat het plangebied is gelegen binnen de 1% letaliteitsafstand van de genoemde buisleidingen, is de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. De berekeningen zijn voor zowel de huidige situatie, als voor de toekomstige situatie gemaakt. Uit die berekeningen blijkt dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan de oriënterende waarde (OW), zelfs lager dan 0,1 * OW. De planvorming leidt derhalve niet tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
Verantwoording groepsrisico
In het rapport 'Verantwoording hoogte groepsrisico - Ontwikkelingen Hoge Rijndijk Leiden' (Kragten, rapport d.d. 24 mei 2023, zie Bijlage 19) zijn de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling onderzocht.
Transport over Rijksweg A4
Binnen het plangebied is rekening gehouden met een toxisch scenario en een BLEVE scenario. Het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor hulpverleningsdiensten, via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen. Voorts is aandacht nodig voor de zelfredzaamheid, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen schuilen of vluchten. Bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg of het spoor is schuilen de beste optie, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Dat geldt ook bij het vrijkomen van een giftige gaswolk. Er dient aandacht geschonken te worden aan de naad- en kierdichting. Indien, bij een toxische wolk, wordt besloten om het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.
Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat de vluchttijd bijzonder kort is. Daarnaast is vroegtijdige alarmering van belang om ervoor te zorgen dat aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten, dan worden vluchtende personen afgeschermd door het gebouw zelf. Vluchtroutes dienen duidelijk te worden aangeduid. Dit dient meegenomen te worden bij verdere planuitwerking.
Maatregelen die de zelfredzaamheid verder vergroten zijn:
Buisleiding
Het plangebied valt binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding W-535-11-deel-1. Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het plangebied van belang. Het maatgevende scenario voor ongevallen met aardgastransportleidingen is fakkelbrand. Hiertoe dient het risico op een incident met een hoge druk aardgasleiding te worden beperkt, waarbij het met name gaat om schade aan de leiding door (graaf)werkzaamheden nabij de leiding. Hiertoe dient een belemmeringenstrook te worden gehanteerd. Daarnaast wordt geadviseerd om grondwerkzaamheden, zoals heien, op minder dan 20 meter afstand tot de buisleiding onder toezicht van de leidingbeheerder te laten uitvoeren. Verder gaat het om de mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen. Hierbij geldt dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding vluchten de beste optie is, als dat op een juiste manier mogelijk is. Vluchten kan dan alleen maar via een route buiten het 'zicht' van de fakkel en het moet personen direct van de calamiteit wegleiden.
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een brand, ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van de te bouwen woningen is hierbij van essentieel belang. Onderdeel van het plan is de aanleg van een nieuwe in- en uitrit vanaf de Hoge Rijndijk. Voor een goede bereikbaarheid dient deze in- en uitrit geschikt te zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Bij de uitwerking van de ontsluitingswegen zal een minimale breedte van 4,5 meter worden aangehouden.
In de voorgenomen planontwikkeling en de verdere planuitwerking daarvan wordt rekening gehouden met de adviezen van de Veiligheidsregio.
Het aspect externe veiligheid staat dit bestemmingsplan niet in de weg.
Nationaal beleid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'gemengde bedrijventerreinen'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen -1 (onrustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Voor industrielawaai geldt de geluidsklasse 48-52 als ambitie.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.
Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2022) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Leiden binnen de geluidzone van de A4 (op 37 meter uit de wegas), de Hoge Rijndijk (op 9 m uit de wegas) en de Willem van der Madeweg (op 21 m uit de wegas). De ontwikkeling ligt tevens in de nabijheid van enkele akoestisch mogelijk relevante 30 km wegen, waaronder de Hoofdstraat (op 59 meter uit de wegas). Om die reden is Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport d.d. 1 december 2023 is als Bijlage 20 bijgevoegd.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:
Op diverse punten zullen hogere waarden moeten worden aangevraagd ten gevolge van de Hoge Rijndijk, de Willem van der Madeweg en rijksweg A4. Hogere waarden kunnen slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Hogere waarden
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de diverse wegen (Hoge Rijndijk, Willem van der Madeweg, A4) is niet mogelijk vanuit civieltechnisch oogpunt dan wel uit oogpunt van financiën en zeggenschap. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst.
De Hoge Rijndijk en de Willem van de Madelaan vormen samen een doorgaande weg. Voor de geluidbelaste woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 62 dB door wegverkeer op de Hoge Rijndijk en de Willem van der Madelaan samen. Voor de geluidbelaste woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 50 dB door wegverkeer op de A4.
Mogelijk is een aantal hoekappartementen aan beide zijden geluidbelast. Met een afsluitbaar balkon kan worden voldaan aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel met een geluidbelasting van minder dan 48 dB uit de Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder' van de gemeente Leiden. Met deze maatregel kan ook voldaan aan de eis dat de buitenruimte niet aan de uitwendige scheidingconstructie wordt gesitueerd met de hoogste geluidbelasting. Verblijfsruimten dienen zoveel mogelijk aan de minder geluidbelaste zijde worden gesitueerd.
Er wordt op de westgevels van het westelijke woonblok niet voldaan aan de eis dat de hogere waarde niet meer bedraagt dan 58 dB na aftrek. Er zijn geen maatregelen aan de bron of in de overdracht mogelijk om de geluidbelasting tot deze waarde terug te brengen. Er is voor de geluidbelasting op deze gevels ontheffing nodig van het geluidbeleid.
Conform het geluidbeleid moet bij een geluidbelasting van meer dan 58 dB zonder aftrek akoestische compensatie worden toegepast. Deze compensatie kan bijvoorbeeld bestaan uit het verbeteren van de geluidwering van de woningen tot een binnenwaarde van 27 dB, de geluidwering is dan 5 dB beter dan de minimumwaarde uit het Bouwbesluit. Dan wel uit het verbeteren van de geluidsisolatie van de woningen tot comfortniveau, de geluidsisolatie tussen de woningen is dan 5 dB beter dan de minimumwaarden uit het Bouwbesluit. De akoestische compensatie kan bij het ontwerp van de woningen verder worden uitgewerkt.
Door het vaststellen van hogere waarden en het opnemen van de verplichting (via een voorwaardelijke verplichting in de planregels, zie ook artikel 6.5 van de planregels) tot het realiseren van compenserende maatregelen voor de woningen die een geluidbelasting ondervinden van meer dan 53 dB vanwege de Hoge Rijndijk, de Willem van der Madeweg en rijksweg A4, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Het hogere waardenbesluit is tevens als bijlage bij deze toelichting opgenomen (Bijlage 21).
Het aspect geluid staat dit bestemmingsplan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2 bedragen 40 µg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de oprichting van 75 woningen aan de oostzijde van Hoge Rijndijk en de uitbreiding van het bedrijfspand aan de westzijde van de Hoge Rijndijk. De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
Wel is ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening', met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,98 µg/m³ PM10, 9,08 µg/m³ PM2,5, 21,51 µg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggende ruimtelijke onderbouwing valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat immers het toevoegen van 75 woningen en de verplaatsing/uitbreiding van een bedrijfsruimte. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin het bevoegd gezag wordt gevraagd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. De aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 22 van deze toelichting. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De activiteiten/functies die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Op 1 december 2023 heeft het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 23 van de toelichting.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
De bij het opstellen van de Regionale Mobiliteitsagenda betrokken trends zijn geclusterd in drie thema's te weten verduurzaming (duurzaamheid, natuur, gezondheid, kwaliteit van leven), E-maatschappij (technologische ontwikkelingen op allerlei terreinen) en verstedelijking (trek naar de stad en stedelijke gebieden, groei aantal huishoudens en inwoners). Eén van de algemene conclusies ten aanzien van mobiliteit is dat ondanks de ontwikkelingen en mogelijke alternatieven voor reizen de vraag naar mobiliteit groeit, zowel tijdens de spits als daarbuiten. En er komt meer diversiteit in mobiliteit, de verkeersvraag spreidt zich meer over de dag, over de verschillende vervoerswijzen en over verschillende routes. Dit leidt tot een betere benutting van de capaciteit van het integrale verkeer- en vervoerssysteem. Samengevat blijven door de toenemende mobiliteit en druk op hoofd- en onderliggend wegennet, de bereikbaarheid en leefbaarheid belangrijke issues. De nadruk van de Regionale Mobiliteitsagenda ligt op de gezamenlijke afstemming en lobby.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de raad de Parkeervisie vastgesteld. In de parkeervisie wordt het toekomstbeeld geschetst van parkeren in Leiden, samengevat in visiepunten voor de auto en de fiets. De Parkeervisie geeft een beeld van de parkeersituatie voor de auto en de fiets in Leiden in 2030 en hoe stapsgewijs naar die nieuwe situatie toegewerkt wordt.
De Parkeervisie bevat de ambities en uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor het inpassen van de verstedelijkings- en woningbouwopgave en het wijzigen van de modal shift (het bevorderen van schone vervoersvormen, zoals lopen, de fiets en het openbaar vervoer, en het terugdringen van het autogebruik en autobezit).
De Parkeervisie is opgebouwd langs drie redeneerlijnen:
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken, om de stad met de fiets leefbaar en bereikbaar te houden. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren is zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast.
De nieuwe parkeervisie geeft de kaders voor het parkeren van auto én fiets. Binnen deze kaders maakt de gemeente Leiden de komende jaren keuzes. Daarbij staat de verstedelijkingsopgave centraal. Omdat de gemeente duidelijke doelen heeft voor het vervoer per fiets, is fietsparkeren een integraal onderdeel van de parkeervisie. De gemeente wil in de toekomst meer voorzieningen voor de geparkeerde fiets hebben. Zowel in bestaande wijken en buurten als in nieuwbouw en in gebouwen en gebieden die een andere functie krijgen. De hoofdlijnen van de parkeervisie worden uitgewerkt in beleidslijnen, oplossingsrichtingen en concrete maatregelen. De regels voor de parkeernormen, en ook de parkeernormen zelf, staan in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.
Om die reden is de 'Parapluherziening Fietsparkeren' vastgesteld. Deze parapluherziening biedt een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden, met een dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in beeld gebracht te worden of de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om de toekomstige verkeersgeneratie op te vangen. Om de verkeersgeneratie te kunnen berekenen wordt aansluiting gezocht bij de kencijfers van CROW-publicatie 381. Het plangebied wordt beschouwd als gelegen in rest bebouwde kom, zeer sterk stedelijk gebied.
Functie | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Huur, appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 3,6 | 60 | 216 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,7 | 15 | 115,5 |
Totaal | 331,5 | ||
Functie | Verkeersgeneratie (per 100 m²) | Oppervlakte (100 m²) | Totaal |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekers extensief | 4,9 | 37,20 | 182,28 |
Totaal | 182,28 |
Uit de tabel blijkt dat de toekomstige verkeersgeneratie 514 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat ter plaatse van de woningbouwontwikkeling voorheen een bouwbedrijf was gevestigd die ook een verkeersgeneratie kende, met een groter aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer. Ook doet de verkeersgeneratie van het bedrijf Verhagen zich nu ook al voor. De feitelijke toename van het autoverkeer is dus relatief gering. De Hoge Rijndijk is naar verwachting in staat om deze toename op een verantwoorde wijze op te vangen. Daarbij wordt de verkeersituatie juist aangepast, mede met het oog op de onderhavige ontwikkelingen.
Voor wat betreft het vrachtverkeer van Verhagen is afgesproken dat ze inrijden vanaf de Hoge Rijndijk aan de stadskant (alleen komend vanaf de A4) en uitrijden naar de Hoge Rijndijk aan de A4 kant (verplicht rechtsaf naar de A4). Autoverkeer bereikt en verlaat Verhagen via de nieuwe in- en uitrit vanaf de Willem v.d. Madeweg waarbij het wenselijk is dat op het bestaande terrein circulatie plaatsvindt ‘tegen de klok in’.
De ontsluiting voor het oostelijke deel van het plangebied is hieronder weergegeven.
Ontsluiting oostzijde Rhijnvreugd (bron: SVP)
Verkeersproject kruising Willem van der Madeweg-Hoge Rijndijk
Parallel aan dit bestemmingsplan loopt het verkeersproject kruising Willem van der Madeweg-Hoge Rijndijk, wat de herinrichting van dit kruispunt inhoudt waarbij deze kruising veiliger wordt gemaakt en de entree van Leiden toekomstbestendig wordt gemaakt. Daarnaast zorgt het verkeersproject met enkele wijzigingen voor de afwikkeling van het toekomstig verkeer van Rhijnvreugd. Voor de ontsluiting van de woningen en het nieuwe bedrijfspand een bestaande en nieuwe inritten respectievelijk gereconstrueerd dan wel aangelegd en wel zodanig dat de verkeersafwikkeling en doorstroming op de kruising veilig plaats kan vinden. Verhagen zal het eigen terrein herinrichten en mogelijkheden bieden aan het vrachtverkeer in- en uit te rijden via de bestaande inritten, met zo min mogelijk hinder op de Hoge Rijndijk.
Voor het verkeersproject zelf is geen wijziging van het bestemmingsplan nodig aangezien het past binnen de regels van het huidige bestemmingsplan A4/Cronesteyn.
Het door de gemeente opgestelde ontwerp dient nog in overleg met de diverse disciplines binnen de gemeente en ontwikkelaars te worden uitgewerkt. Dit ontwerptraject loopt parallel aan de procedure van het bestemmingsplan. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal er meer duidelijkheid over de aanpassing van het kruispunt geven worden. Van belang is de inpassing van water en fietspad in de openbare ruimte. Daarnaast moeten de in- en uitritconstructies van de bouwplannen op de verkeerssituatie met opstelplekken in relatie tot de verkeersregelinstallatie en de kruising nog worden uitgewerkt en moet zo blijken dat de verkeersdoorstroming nu en in de toekomst goed verloopt.
Herinrichting: demarcatie tekening (bron: gemeente Leiden, 31-01-2023)
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert. Op basis van de Beleidsregels parkeernormen 2020 is de parkeereis van het project berekend.
Oostelijk deel
Aan de oostzijde van de Hoge Rijndijk worden 75 woningen gerealiseerd. Dit deel van het plangebied valt binnen het gebied 'Overgangsgebied'.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Totaal |
Huurwoning tot 65 m² bvo | 0,6 | 30 | 18 |
Huurwoning sociale huur tot 65 m² bvo | 0,5 | 30 | 15 |
Koopwoning groter dan 120 m² bvo | 1,4 | 15 | 21 |
Totaal | 54 |
Uit de tabel blijkt dat in totaal 54 parkeerplaatsen benodigd zijn om te kunnen voldoen aan de parkeereis voor de beoogde woningbouw.
Het stedenbouwkundige plan voorziet in totaal in 61 parkeerplaatsen. Het gaat daarbij om 30 parkeerplaatsen voor de 15 grondgebonden woningen, deels in de vorm van parkeerplaatsen half in het gebouw (drive in) en deels op het binnenterrein. Tevens worden voor de appartementen 29 parkeerplaatsen op het binnenterrein voorgesteld. Daarmee wordt aan de gestelde parkeereisen voldaan. De eventuele extra parkeereis van betaalbare koopwoningen ten opzichte van middeldure huurwoningen zou ook kunnen worden opgelost. In het plan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid om (op termijn) elektrische laadpalen te realiseren. Bovendien wordt, conform de Nota van Uitgangspunten, minimaal voorzien in 2% mindervalide parkeerplaatsen op het Rhijnvreugdterrein, namelijk 2 stuks.
Fietsparkeren
Er worden voldoende bewonersfietsparkeerplaatsen gerealiseerd conform de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020'. De fietsparkeerplaatsen voor bewoners, personeel en bezoekers worden gerealiseerd op eigen terrein, op makkelijk bereikbare locaties. Naast de hoofdingang van de nieuwbouw zullen ook bezoekersplekken gerealiseerd worden. Tevens is er aandacht voor fietsen met een afwijkende maat, zoals bakfietsen. Volgens de CROW-richtlijn gaat het hierbij om circa 10-15% van het totaal.
Afwijken NEN 2443-ontwerprichtlijn
Bij het ontwerpen van het parkeerterein van de woningbouwlocatie is gebleken dat deze niet volledig kan voldoen aan de NEN-normen voor openbare, bezoekersparkeerplaatsen. Het eigen terrein is niet afgesloten en er is geen volmeldsysteem. Daarnaast kunnen fietsers en voetgangers alleen geheel of ten dele via de parkeerstraten hun bestemming of fietsenstalling bereiken. Dit is niet op te lossen in het plan, maar is in dit woningbouwplan ook niet bezwaarlijk in verkeerskundige zin. Er wordt daarom gemotiveerd afgeweken van de NEN-norm 2443. In haar vergadering van 5 december 2023 heeft het college besloten om een afwijking van de NEN-norm 2443 toe te staan, voor bovengenoemde punten. Een afschrift hiervan is opgenomen als Bijlage 24 bij dit bestemmingsplan.
Westelijk deel
Aan de westzijde van de Hoge Rijndijk wordt het bedrijf Verhagen uitgebreid met 3.720 m².
Functie | Parkeernorm per 100 m² | Oppervlakte (100 m²) | Totaal |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief | 0,9 | 37,20 | 33,48 |
Totaal | 34 |
Uit de tabel blijkt dat in totaal 34 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de beoogde bedrijfsuitbreiding. Aangezien het bedrijfspand aan de oostzijde van het plangebied verdwijnt kan dat aantal vierkante meters gesaldeerd worden met de nieuwbouw. Hierdoor ontstaat er een parkeereis van 23 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden deels op het al bestaande bedrijfsterrein van Verhagen opgelost en deels op het nieuwe bedrijfsterrein. Daarmee wordt aan de parkeereis voldaan. Hierbij is het wenselijk om te voorzien in voldoende mindervalide parkeerplekken voor bezoekers en personeel.
Fietsparkeren
Er worden voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd, passend bij de beoogde functie. De fietsparkeerplaatsen zullen voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Er dient ook voorzien te worden in plekken voor minder gangbare maten fietsen, waarbij de CROW-richtlijn uitgaat van circa 10-15% van het totaal.
Geconcludeerd wordt dat zowel verkeer als parkeren in de toekomstige situatie opgevangen kunnen worden.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 6
Voor de planperiode 2022 - 2028 zal het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. De ondertitel van het programma luidt: Water wijst de weg. Binnen het programma worden er 5 maatschappelijke opgaves benoemd, waar het Hoogheemraadschap de kerntaken aan koppelt:
Per deelgebied heeft het Hoogheemraadschap een interactieve visiekaart gemaakt, met de 4 landschapstypen (veen, steen, zand en zout). Afhankelijk van het plangebied geldt een ander visie. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en wordt er meer water afgevoerd via de grote rivieren. Dit kan grote gevolgen hebben voor de (primaire) waterkeringen. Rijnland beschrijft in het WBP6 dat het als taak heeft het leefgebied, de inwoners en bedrijven te beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem. Voor het beschermen van het gebied is samenwerken van belang. Rijnland zorgt er op die manier voor dat er bij ruimtelijke plannen waterveiligheid wordt meegenomen. Ook de overige (water gerelateerde) onderwerpen zoals peilbeheer, het watersysteem en wateroverlast) komen aan bod in het WBP6).
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.
Nota Waterkeringen
Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.
Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.
Gemeentelijk beleid
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0075, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Watergangen
Het plangebied bevindt zich in het werkingsgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland. De volgende afbeelding toont een fragment van de Legger Regionale Keringen van het hoogheemraadschap van Rijnland.
Waterkeringen (bron: hoogheemraadschap van Rijnland)
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied binnen de kernzone en beschermingszone ligt van een regionale waterkering. Voor het uitvoeren van handelingen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering dient de initiatiefnemer instemming te verkrijgen van het hoogheemraadschap van Rijnland. Met de belangen vanuit deze waterkeringen wordt in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden, middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Met de nieuwbouwplannen van het bedrijf Verhagen is het nodig om de huidige watergang te verleggen. De waterkering zal worden gezocht in het gebied rondom de ontwikkeling van Verhagen in openbaar gebied in afstemming met de toekomstige herinrichting van dit gebied. In het voortraject van het ontwerpbestemmingsplan heeft hierover overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap. Beoogd wordt om de huidige waterkering deels te verleggen naar de west- en zuidzijde van de uitbreiding van het bedrijf Verhagen en zal daarmee aan de noord-westzijde van de Hoge Rijndijk gesitueerd blijven. De waterkering ligt momenteel grotendeels op openbaar gebied en zal na de verlegging geheel op openbaar gebied komen te liggen. Gemeente werkt dit in de komende periode verder uit en zal in dit kader het ontwerp ten behoeve van de water- en leggingsvergunning ter goedkeuring voorleggen aan het Hoogheemraadschap.
Verder dient aan de Oude Rijn rekening te worden gehouden met een zone van 3 meter die vrij gemaakt dient te kunnen worden in verband met onderhoud aan de kademuur. In het voorliggende bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
Waterafvoer
Voor afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater dat op de uitbreiding van het bedrijfspand Verhagen valt wordt opgevangen en afgevoerd via de naastgelegen watergang en waterboezem. Hierdoor wordt het (schoonwater)riool niet extra belast. Daarnaast wordt voor het woningbouwdeel onderzocht of het hemel- en rioolwater gescheiden kan worden opgevangen, waarbij het hemelwater direct op de Oude Rijn wordt geloosd, zodat het (schoonwater)riool niet onnodig extra wordt belast.
Watercompensatie
Een toename aan verharding van meer dan 500 m² dient volgens de regels van het hoogheemraadschap van Rijnland in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden en dat voorzien wordt in een minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per m² verhard oppervlak binnen hetzelfde peilgebied.
Het oostelijke deel van het plangebied is thans nagenoeg volledig verhard is. Door de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg het woongebied uit, richting de kruising Hoge Rijndijk-Willem van der Madeweg, is sprake van toename van verharding. De toename bedraagt circa 700 m2. In de nieuwe situatie is sprake van enkele groene plekken, waarmee het verhard oppervlak beperkt toeneemt. Watercompensatie is hier nodig. In zone tussen het woningbouwproject en de tunnelbak van de A4 wordt wel reeds voorzien in waterbergingscapaciteit. Bij het verder uitwerken van de plannen wordt beoogd om de bestaande waterpartij uit te breiden met circa 150 m², waarmee voldaan wordt aan de gestelde eisen.
Voor het westelijke deel is duidelijk geworden dat de nieuwbouw van het bedrijf Verhagen leidt tot een groter verhard oppervlakte en dat zodoende de verharding met circa 3.000 m² toeneemt. Daarnaast zal de waterpartij tussen de bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuwbouw gedeeltelijk worden gedempt om de nieuwbouw mogelijk te maken. Dit bedraagt circa 400 m² aan water. Het uitgangspunt is dat de watercompensatie plaatst vindt in de openbare ruimte en niet op terrein derden. In een eerste conceptontwerp voor de openbare ruimte is water gecompenseerd in het plangebied en voor een deel buiten het plangebied.
Doordat een deel van het het in te richten openbaar gebied in de bufferzone werelderfgoed Matilo ligt is momenteel nog niet geheel duidelijk waar exact water kan worden gegraven. Op basis van archeologisch onderzoek zal duidelijk worden waar en hoe diep water gegraven kan worden in en rondom het plangebied. Dit betreft echter een beperkt deel van de benodigde watercompensatie. De meeste verharding wordt toegevoegd in het plangebied en hiervoor heeft de gemeente een opgave om binnen de polder 15% van 3.000 m² water toe te voegen. Daarnaast wordt in het boezemgebied de 400 m² van de waterpartij 1-op-1 gecompenseerd. Voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de woning- en het bedrijfsgebouw, zal de exacte invulling van de watercompensatie ten behoeve van de melding aan het Hoogheemraadschap inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee wordt de watercompensatie meegenomen in het ontwerp voor het openbare gebied direct ten zuiden van het nieuwe bedrijfspand en in de omgeving, zodanig dat voldaan wordt aan de vereiste waterbergingscapaciteit.
Op onderstaande afbeelding zijn de beoogde maatregelen ten aanzien van de waterberging weergegeven.
Herinrichting: demarcatie tekening (bron: gemeente Leiden, 31-01-2023)
De wateraspecten vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 8 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 9 t/m 12 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 13 en 14 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bedrijf (artikel 3)
De gronden binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedoeld voor categorie 1 en 2 bedrijven, alsmede voor een metaalverwerkingsbedrijf, met een daarbij behorende showroom. Deze functies zijn ook als zodanig op de verbeelding en in de regels opgenomen ('specifieke vorm van bedrijf - metaalverwerkingsbedrijf''). Daarnaast zijn de reguliere mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan 'Oost' overgenomen voor productiegebonden en/of ondersteunende detailhandel, ondersteunende horeca en bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte.
Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 10 meter mag bedragen. Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke bouwmogelijkheden.
Groen (artikel 4)
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: groenvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen; speelvoorzieningen; straatmeubilair; inritten en uitritten; voorzieningen voor laden en lossen; kunstobjecten.
Verkeer (artikel 5)
De bestemming Verkeer is opgenomen voor verkeervoorzieningen voor o.a. langzaam verkeer, verblijfsgebied, maar ook parkeervoorzieningen. Tevens zijn groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.
Er zijn geen gebouwen toegelaten. In afwijking hiervan is een gebouw toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Het betreft een gebouw ten dienste van de bestemming 'Wonen' (bergingen en gezamenlijke buitenruimte) en voor nutsvoorzieningen (traforuimte).
Wonen (artikel 6)
De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor het nieuw te realiseren woningen en appartementengebouw en de daarbij behorende voorzieningen. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden, waarbij de maximaal toegestaan bouwhoogte is weergegeven. In de regels is bepaald dat het gezamenlijk aantal woningen maximaal 75 wooneenheden bedraagt. Verder zijn aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten toegelaten.
Tevens is een zone op de verbeelding aangeduid waarbinnen de benodigde onderdoorgang gerealiseerd dient te worden met een breedte van ten minste 5 meter en hoogte van ten minste 4,2 meter.
Buiten het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' overkappingen toegestaan. Daarmee kan de beoogde overkapping van parkeerplaatsen gerealiseerd worden, met daar bovenop een dakterras.
Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Waarde - Archeologie 8 (artikel 7)
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 8' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Het is hierbij verboden om diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m².
De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, of als uit een archeologisch rapport blijkt dat archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld. Daarnaast zijn uitzonderingen benoemd, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Waterstaat - Waterkering (artikel 8)
De gronden die een functie vervullen bij de waterkering hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering' gekregen, naast de enkelbestemming die is toegekend ingevolge het beoogde gebruik van de betreffende gronden. Wanneer ten behoeve van de enkelbestemming bouwen is toegestaan, zal getoetst moeten worden of er uit een oogpunt van waterkeringsbelangen bezwaren tegen dit bouwen bestaan. De beheerder van de betreffende gronden dient hiertoe advies te worden gevraagd.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 9)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 10)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Verder is in dit artikel een regeling opgenomen ten aanzien van als 'karakteristiek' aangeduide schoorsteen in het plangebied, waarvan het uitwendig karakter niet mag worden veranderd. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij vooraf advies aan de gemeentelijke welstands- en monumentencommissie moet worden gevraagd. Voorts is een omgevingsprocedure geregeld, in het geval van geheel of gedeeltelijk slopen of veranderen.
Overige regels (artikel 11)
In de Overige regels is een 'Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen'. In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn.
De parkeernormen zijn thans opgenomen in de 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020'. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag. Ook zijn de algemene gebruiksregels fietsparkeren overgenomen uit de 'Parapluherziening Fietsparkeren'.
Tevens is in de Overige regels een verwijzingen naar andere wetgeving opgenomen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van maten, afmetingen en percentages.
Overgangsregels (artikel 13)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
In de slotregel worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer van het woningbouwdeel en het bedrijfsdeel is een anterieure overeenkomst gesloten. Door het aangaan van deze overeenkomsten is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Bij de start van het proces van dit initiatief, in het kader van de 'Nota van uitgangspunten Rhijnvreugd', heeft het college van Burgemeester en wethouders, samen met Vink Bouw en Verhagen het initiatief voorgelegd aan omwonenden en andere belanghebbenden.
Op 5 juli 2018 is er een inloop-/participatieavond georganiseerd om omwonenden en belanghebbenden te informeren over het project. Na de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten in oktober 2019 heeft er op 18 april 2023 een tweede participatie bijeenkomst plaatsgevonden. Hierbij zijn omwonenden geïnformeerd over de laatste stand van de bouwplannen en het verkeersproject Willem van der Madeweg-Hoge Rijndijk.
Vervolgens is er op 14 november 2023 een inloopbijeenkomst georganiseerd in het kader van het bestemmingsplan en zijn er diverse ontwerpen van de woningbouw, bedrijfsuitbreiding en het verkeersproject gepresenteert. Bij deze inloopavonden is het participatieniveau 'raadplegen' gehanteerd. Omwonenden en belanghebbenden zijn tijdens deze bijeenkomsten over het bestemmingsplan en de procedure geïnformeerd. Daarnaast konden omwonenden en belanghebbenden hun mening geven over de diverse ontwerpen van de woningbouw, bedrijfsuitbreiding en het verkeersproject. Met een bewonersbrief worden de omwonenden geïnformeerd over de resultaten van de inloopavond.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De betreffende instanties zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Reacties zijn binnengekomen van Provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Hollands Midden en GGD. Tevens is het plan afgestemd met het hoogheemraadschap van Rijnland.
Hieronder zijn de ingekomen vooroverleg reacties samengevat en van een gemeentelijk reactie in cursief) voorzien.
1. Provincie Zuid-Holland (ingekomen 26 oktober 2023)
a. Woningbouwprogramma.
De provincie geeft aan dat sprake is van een prima programma dat voldoet aan wat daarover is vastgelegd in de regionale woonvisie (in het bijzonder minimaal 25% sociale huur). Als aandachtspunt wordt meegegeven om de sociale huurwoningen onder te brengen bij een woningcorporatie, zodat wordt gewaarborgd dat het ook sociale huurwoningen blijven.
Voor wat betreft het aandachtspunt kan gemeld worden dat een intentieovereenkomst is gesloten met een woningcorporatie. Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
b. Archeologie
De provincie merkt op dat de minimale diepte voor onderzoek in ‘Waarde – Archeologie 8’ afwijkt van de Omgevingsverordening (50 cm i.p.v. 30 cm). Dat is voor nu akkoord, mits in de motivering wordt aangetoond dat dit bij de uitwerking van het bestemmingsplan geen nadelige gevolgen heeft voor de betreffende te beschermen archeologische waarden.
In verband met het opnemen van de Limes op de Werelderfgoedlijst van Unesco, wordt een 'Parapluplan Archeologie' voorbereid waarbij de archeologische waarden op bepaalde plekken worden bijgesteld. Het bestemmingsplan is hier op aangepast.
c. Vrijwaringszone provinciale vaarwegen
Omdat er bouwvlakken worden geprojecteerd binnen de vrijwaringszone van de Oude Rijn moet rekening worden gehouden met de in de Omgevingsverordening genoemde aspecten. Tevens moet daarover advies worden ingewonnen bij de vaarwegbeheerder, in dit geval de Dienst Beheer Infrastructuur (DBI). Het DBI-advies zal dan meegenomen moeten worden in het vervolg van de ruimtelijke procedure.
Advies DBI
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de vrijwaringszone. De vrijwaringszone is onder andere bedoeld voor het handhaven van de zichtlijnen voor de scheepvaat, etc. De vrijwaringszone langs een recht stuk vaarweg is normaal gesproken 10,0 meter. In sommige situaties kan hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld als bestaande bebouwing in de omgeving al dicht op de vaarweg staat.
Ten aanzien van het nauw van Leiderdorp is het vrije zicht naar de Rhijnvreugdbrug van belang. Deze is aanwezig. Grote schepen zullen namelijk niet strak stuurboordwal varen omdat de opening van de Rhijnvreugdbrug aan de bakboordzijde van de vaarweg aanwezig is (vanuit leiden naar Alphen ad Rijn gezien). In combinatie met de zichtlijnen rond de bestaande bebouwing op deze locatie, komen we op 3 á 4 meter achter de oeverconstructie uit, wat acceptabel is.
In de planvorming is rekening gehouden met de betreffende vrijwaringszone. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet ook niet in bouwmogelijkheden binnen deze zone.
Er heeft nog een nadere afstemming plaatsgevonden met de provincie over de vrijwaringszone. Naar aanleiding hiervan is de toelichting en verbeelding aangepast
2. Veiligheidsregio Hollands Midden (ingekomen 23 oktober 2023)
Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft geadviseerd ten aanzien van aspecten om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en / of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren.
a. Verantwoording groepsrisico en lethaalzone
De VRHM merkt op dat onduidelijk is of de uitgangspunten in de verantwoording van het groepsrisico weg en buisleiding volledig overeenkomen met de berekeningen. Ook geeft de VRHM aan dat de verantwoording van het groepsrisico planspecifiek dient te worden uitgewerkt ten aanzien van de ruimtelijk relevante maatregelen.
Verder wordt in de toelichting aangegeven dat het plangebied binnen de 100% lethaalzone van de hogedrukaardgasleiding ligt, terwijl uit de EV Signaleringskaart blijkt dat het plangebied in de 1% lethaalzone ligt.
De toelichting is op dit punt aangepast. Tevens is de bijlagen Externe veiligheid buisleidingen en Verantwoording hoogte groepsrisico aangepast ten aanzien van de 1% lethaalzone.
b. Bereikbaarheid hulpdiensten
Vanuit de aangeleverde documenten blijkt niet of voldaan wordt aan de minimale wegafmetingen voor hulpdiensten. Onder meer is onduidelijk of de tweede toegangsweg (zuidzijde plangebied) berijdbaar is voor hulpdiensten en daarmee of het plangebied wel of niet volledig als een doodlopend eind beschouwd moet worden.
Bij de verdere uitwerkingen van de plannen wordt rekening gehouden met de eisen ten aanzien van de minimale wegafmetingen, zodanig dat deze zullen voldoen aan de eisen voor alle hulpdiensten. Hierbij zullen zowel de inrit als de uitrit (aan de zuidzijde van het plangebied) berijdbaar zijn voor hulpdiensten. Er is hierdoor geen sprake van een doodlopend eind en daarmee kan aan alle eisen voor bereikbaarheid hulpdiensten worden voldaan.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
c. Bluswatervoorziening
VRHM geeft ten aanzien van de bluswatervoorzieningen aan dat onduidelijk is of de sloot direct ten noorden van westelijke plandeel voldoende diep en schoon is en of deze voldoende toestroom heeft. Voor wat betreft de Rijn is onduidelijk of er een geschikte verbindingsweg wordt gerealiseerd. Dit dient inzichtelijk gemaakt te worden alvorens een volledige beoordeling gemaakt kan worden.
Eerst zal worden gekeken of de goed bereikbare waterpartij aan de zuidzijde van het plangebied voldoet aan de eisen voor een bluswatervoorziening. Een alternatief is bluswater uit de Oude Rijn. Daarvoor zal bereikbaarheid nog verder in beeld moeten worden gebracht.
d. Vervolgproces
VRHM brengt alvast enkele zaken onder de aandacht die van belang zijn in het vervolgtraject, namelijk over het gebruik van isolatiematerialen, over patiëntenvervoer en de toepassing van zonnepanelen.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
3. Hoogheemraadschap van Rijnland
De gemeente heeft regelmatig contact met het Hoogheemraadschap van Rijnland over het oplossen van de benodigde watercompensatie en het verleggen van de waterpartij/waterkering in het westelijk plangebied. Deze gesprekken lopen parallel aan het opstellen van het bestemmingsplan.
4. GGD Hollands Midden Ingekomen 13 november 2023)
De GGD geeft in het advies aan dat deze locatie, vanuit het oogpunt van gezondheid, niet geschikt is voor woningbouw, omdat sprake is van een slechte luchtkwaliteit en een hoge geluidbelasting. Wanneer gevoelige bestemmingen toch worden gerealiseerd op milieubelaste locaties, is het extra belangrijk de woningen en de leefomgeving zo gezond mogelijk te maken. Ook is het van belang de toekomstige bewoners handelingsperspectieven te geven om zo gezond mogelijk te kunnen wonen op deze milieubelaste locatie.
De GGD benoemt vervolgens hoe in het voorliggend plan en in de verdere uitwerking ervan aandacht kan worden besteed aan geluid, luchtkwaliteit, groen en afstand tot elektromagnetische velden:
Bij de verdere uitwerkingen zal -waar mogelijk- rekening worden gehouden met het advies van de GGD. Concreet kan worden opgemerkt dat het project houtstookvrij zal worden opgeleverd, dat voldaan zal worden aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 22 december 2023 t/m 1 februari 2024 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Er zijn in totaal 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota (Bijlage 25).