Plan: | Touw |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00194-0301 |
Ter plaatse van het zogenaamde Rode Touwenplein (Touwlocatie, op de hoek van de Sumatrastraat en Antillenstraat), in de wijk Leiden-Noord, is een woningbouwontwikkeling beoogd. De ontwikkeling wordt aangeduid als Touw. Project Touw maakt deel uit van de gebiedsontwikkeling De Zwijger waarvoor in april 2023 de gebiedsvisie Park de Zwijger is vastgesteld. Onderhavig project Touw is daarin het enige project dat gerealiseerd kan worden zonder dat er woningen gesloopt of gerenoveerd moeten worden. Het Rode Touwenplein is dus een logische plek om als eerste te beginnen, zodat er een verhuisbeweging in gang gezet kan worden. In Project Touw kunnen de bewoners uit de eerstvolgende aan te pakken deelgebieden gaan wonen.
Omdat de ontwikkeling van Project Touw niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan "Leiden Noord", dient een planologische procedure te worden doorlopen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader.
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Sumatrastraat en Antillenstraat te Leiden. De locatie is gelegen in de wijk Leiden-Noord (zie figuur 1.1 voor de ligging in de stad).
Figuur 1.1: Ligging in de stad, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: QGIS, eigen bewerking)
Het plangebied wordt globaal omsloten door (zie ook figuur 1.2 voor de ligging in de directe omgeving):
De locatie is kadastraal bekend als een gedeelte van het perceel: gemeentecode LDN01, sectie N, perceelnummer 2447 (zie figuur 1.3).
Figuur 1.2: Ligging in directe omgeving, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: QGIS, eigen bewerking)
Figuur 1.3: Kadastrale percelen, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: QGIS, eigen bewerking)
Ter plaatse van het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
Leiden Noord | 25 september 2007 | 30 september 2009 | |
Parapluplan Archeologie | 2 december 2010 | 22 februari 2011 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 | ||
Parapluherziening fietsparkeren | 18 februari 2021 |
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Leiden Noord”. Dit plan is op 25 september 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Leiden. Het plangebied heeft de bestemming 'Groenvoorzieningen' en 'Verblijfsgebied'. Er zijn geen dubbelbestemmingen van toepassing en er is geen bouwvlak opgenomen. Onderstaande figuur bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.
Figuur 1.4: Uitsnede plangebied op verbeelding bestemmingsplan "Noord" (bron: QGIS, eigen bewerking)
De ontwikkeling van woningen is op de volgende onderdelen in strijd met het geldende bestemmingsplan:
In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen, waarmee de ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden.
Het plangebied is gelegen op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 6. Binnen deze bestemming mogen werken en werkzaamheden zonder vergunning worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet dieper reiken dan 75 cm en niet groter zijn dan 500 m2. Op basis van voorafgaand onderzoek in dit gebied is maatwerk toegepast en is de vrijstellingsgrens voor de diepte aangepast van 75 cm -mv naar 150 cm -mv.
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in artikel 9 van dit bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde parkeerregels in de planregels is verankerd.
Het doel van de parapluherziening fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met de parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in artikel 9 van dit bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde parkeerregels in de planregels is verankerd.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
In het kader van de grotere gebiedsontwikkeling is door Crimson Historians and Urbanists een ruimtelijke historische verkenning uitgevoerd naar de woonbuurt die grofweg wordt begrensd door de Surinamestraat, de Willem de Zwijgerlaan, de Sumutrastraat en de Kooilaan. Het doel van deze ruimtelijke historische verkenning is om eventuele monumentale waarden van het ruimtelijke ensemble vast te stellen en in het verlengde daarvan te adviseren over de omgang met de wederopbouwbuurt in de context van de voorgenomen herontwikkeling. De ruimtelijke historische verkenning is daarmee ook relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit deze ruimtelijke historische verkenning volgt als algemene conclusie dat de Antillenbuurt als ruimtelijke ensemble een lokale monumentwaarde vertegenwoordigd. Deze waardering schuilt in de kwaliteit van de ruimtelijke compositie van de zes stempels in samenhang met de architectonische uitwerking van de verschillende bouwblokken. Het vormt een compleet, onaangetast stedenbouwkundig en architectonisch ensemble en daarmee een bijzonder zorgvuldig uitgewerkt voorbeeld van een wederopbouwbuurt. Van hoge kwaliteit is de architectuur van de verschillende woningen die zowel op gebouwniveau, ondanks de seriematige bouwwijze, met veel gevoel voor detaillering, plastiek en materialisering is ontworpen.
Het plangebied is gelegen in Leiden-Noord in het gebied de Hoven-Zuid, tussen de Surinamestraat en de Antillenstraat (Su-An buurt). Dit plangebied is onderdeel van de grotere gebiedsontwikkeling Park de Zwijger, die de Hoven-Zuid, de Hoven-Oost en een deel van de Willem de Zwijgerlaan omvat. Het plangebied bestaat uit een speelplek met een voetbalkooi en speeltoestellen, die omgeven wordt door woongebouwen. De woongebouwen uit de Hoven-Zuid zijn aan renovatie en/of sloop/nieuwbouw toe en de Touwlocatie is het eerste deel dat ontwikkeld zal worden. De eerste stap bestaat uit het realiseren van woningen op het terrein van de speeltuin, zodat bestaande bewoners door kunnen schuiven en de bestaande woningen in fasen gesloopt kunnen worden. De woningen in de Hoven-Zuid zijn van woningcorporatie Ons Doel en met de nieuwbouw zullen nieuwe, duurzame sociale woningen toegevoegd worden aan het gebied. Binnen de vastgestelde kaders van de gebiedsvisie zullen deze nieuwe woningen een impuls geven aan de leefbaarheid en de kwaliteit van de woonomgeving.
De Touwlocatie (het plangebied) ligt in de woonbuurt de Hoven-Zuid dat opgebouwd is uit 'stempels' met sociale woningen van woningcorporatie Ons Doel. Deze stempels vormen individueel en samen stedenbouwkundige ensembles. Het stedenbouwkundig ensemble van de Touwlocatie maakt deel uit van het Uitbreidingsplan Leiden-Noord dat stamt uit 1952. Met de Antillenstraat als ruggengraat is een stedenbouwkundige stempel drie keer herhaald. Alle volumes zijn gesitueerd rondom groene binnenhoven. De groene ruimtes tussen de blokken zijn ruim opgezet, open en toegankelijk en bedoeld als collectieve buitenruimte voor de bewoners. De ruime, groene opzet zorgt voor veel licht en frisse lucht in de woningen en ruimte om te bewegen en recreëren in de wijk. Dit is precies waar de modernistische stedenbouw van toen naar streefde, en dit is nog steeds een kwaliteit binnen de huidige stedenbouwkundige opzet.
De Touwlocatie bestaat uit twee woonblokken en een speelplek, terwijl de andere stempels ten zuiden van de Antillenstraat bestaan uit drie woonblokken. De Touwlocatie is aan de oostzijde open en grenst aan de Sumatrastraat. De westzijde en zuidzijde worden begrensd door woongebouwen en aan de noordzijde is de locatie open naar de Antillenstraat.
De stempels in de Su-An buurt zijn in samenhang ontworpen en de gebouwen hebben verschillende bouwhoogtes die elkaar aanvullen. Het woonblok aan de zuidzijde van de locatie is twee lagen hoog, met grondgebonden woningen. Het hogere blok aan de westzijde bestaat uit zes lagen met appartementen. In de andere stempels is dit aan de noordzijde aangevuld met een woonblok van drie lagen hoog.
Figuur 2.1: De laag- en hoogbouw op de Touwlocatie met aantrekkelijke details in de architectuur (bron: Kavelpaspoort)
Figuur 2.2: De groenstructuur aan de Kralendijkkade en de groenzone aan de Sumatrastraat (bron: Kavelpaspoort)
Het plangebied wordt ontsloten door de Antillenstraat en de Surinamestraat, die aansluiten op de Sumatrastraat en vervolgens de Willem de Zwijgerlaan. In zowel de Antillenstraat als de Sumatrastraat wordt geparkeerd. Samen met de Curaçaostraat maken deze straten een lus door het gebied waar de auto kan komen. De verharding in de straten en het grote aantal parkeerplaatsen dragen echter bij aan de hittestress die wordt ervaren.
De Touwlocatie wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door het groen van de Sumatrastraat en achter de eengezinswoningen het groen van de Kralendijkkade. De bomen en groenzones van de Sumatrastraat zijn onderdeel van een grotere groenstructuur die de verbinding legt tussen de Willem de Zwijgerlaan, de Kralendijkkade en het Singelpark. De Sumatrastraat staat in de Omgevingsvisie Leiden 2040 benoemd als 'stedelijke laan met groenstructuur'. In het Ontwikkelperspectief Leiden-Noord staat de Sumatrastraat als belangrijke groenstructuur waarvan de groenstructuur en het recreatieve netwerk versterkt moeten gaan worden. Dit alles heeft het doel de Groene Hoofdstructuur van Leiden te versterken en de ontwikkeling van de Touwlocatie moet hier rekening mee houden. De groen- en waterstructuur van de Surinamestraat staat in de Omgevingsvisie als hoofdwaterstructuur en in het Ontwikkelperspectief Leiden-Noord als te versterken groen- en waterstructuur. In paragraaf 2.3.1 wordt nader ingegaan op de relatie van de voorgenomen ontwikkeling tot de groenstructuur.
Figuur 2.3: de stedenbouwkundige stempels van de Su-An buurt met hoogteverschillen en de speeltuin (bron: Kavelpaspoort)
De gebiedsvisie Park de Zwijger geeft ruimte aan ontwikkeling van alle stempels in de Su-An buurt met renovatie en sloop/nieuwbouw. De Touwlocatie is de eerste stempel die ontwikkeld gaat worden. Voor ontwikkeling van de andere stempels zal eerst nader onderzocht worden hoe om te gaan met de bestaande bebouwing, onder andere vanwege de herhuisvestingsopgave, technische- en woononderzoeken, de cultuurhistorische waarde van het gebied, en de financiële en milieukundige randvoorwaarden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn, in aanloop naar de planologische procedure, randvoorwaarden voor herontwikkeling bepaald, welke een plek hebben gekregen in de Gebiedsvisie Leiden Noord (zie ook paragraaf 3.4.5 Gebiedsvisie Park de Zwijger). Voorliggend bestemmingsplan vormt een uitwerking van de hieruit voortvloeiende randvoorwaarden.
Naast de randvoorwaarden uit de Gebiedsvisie Park de Zwijger, zijn ook stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze worden hieronder nader beschreven.
De nieuwbouw zal een nieuw ensemble gaan vormen met de bestaande bebouwing. Hierbij moet het ensemble een geheel gaan vormen in uitstraling, bouwhoogtes en vormgeving. Om de bestaande stempels herkenbaar te houden in het nieuwe stedelijke weefsel, kan de nieuwbouw subtiel verschillen in hoogte, materialisering en uitstraling. Het geheel wordt daarbij wel in harmonie ontworpen. De nieuwbouw zal ingepast moeten worden met behoud van de doorgang vanaf de Antillenstraat en de Sumatrastraat en er moet rekening worden gehouden met uitzicht, bouwhoogte, lichtinval en privacy.
Sumatrastraatzijde
De huidige speeltuin ligt open aan de Sumatrastraat en met de ontwikkeling van de Touwlocatie zal een nieuwe rand aan de Sumatrastraat ontstaan. Door de ligging aan de Sumatrastraat is de Touwlocatie onderdeel van de grotere structuur van de Sumatrastraat. De Sumatrastraat heeft een eigen karakter met groene randen en losse bebouwing. De bomen en groenzones van de Sumatrastraat zijn onderdeel van een grotere groenstructuur en de ontwikkeling van de Touwlocatie moet hier rekening mee houden. De groenstructuur moet behouden worden of worden terug gebracht met ruime plekken voor groen en bomen. De bebouwing moet een overgangszone naar de openbare ruimte krijgen, die bij voorkeur ook groen ingericht is. Ook moet de nieuwbouw een duidelijke nieuwe rand aan de Sumatrastraat te maken, met openingen naar de binnentuin en de doorgaande groenstructuur. Bij de ontwikkeling van de Touwlocatie kan zo een nieuwe vorm aan de doorlopende groenstructuur worden gegeven, waarbij de bebouwing verspringt en deels aan de Sumatrastraat staat en deels ruimte laat voor de groenstructuur. Hiermee krijgt de Touwlocatie een duidelijk en aantrekkelijk gezicht naar de Sumatrastraat, maar komen het groene karakter en de groenstructuur wel terug.
Verder is de locatie door de ligging aan de Sumatrastraat goed bereikbaar. Deze weg heeft echter ook negatieve invloed op de locatie in de vorm van geluidoverlast en lichtvervuiling. Hier moet in de ontwikkeling rekening mee worden gehouden.
Antillenstraat zijde
De Touwlocatie is op dit moment open aan de Antillenstraat en nieuwbouw biedt de mogelijkheid een nieuwe rand aan deze straat te maken. Terwijl de Sumatrastraat een drukke wijkontsluitingsweg is, is de Antillenstraat een rustigere woonstraat. Dankzij de open binnentuinen heeft de straat een groen karakter. Verder staan de woongebouwen zonder voortuinen direct aan de straat, waardoor de straat tegelijk een stenige uitstraling en veel verharding heeft. Met de nieuwbouw kan op de Touwlocatie een nieuwe rand aan de Antillenstraat gemaakt worden, die conform de gebiedsvisie een overgangszone moet hebben richting de openbare ruimte, die bij voorkeur groen ingericht wordt. De nieuwe bebouwing sluit in rooilijn aan op de bestaande woonblokken die direct aan de Antillenstraat staan. Deze blokken staan op afstand van de Antillenstraat, waardoor er ruimte is voor parkeren. Voor de Touwlocatie moet verder onderzocht worden hoe de straat hier ingericht gaat worden en hoe de bebouwing aan de straat staat, zodat aangesloten wordt bij de uitgangspunten van de gebiedsvisie voor de Antillenstraat, De gebiedsvisie omvat de ambitie om van de Antillenstraat een autoluwe en groene woonstraat te maken. Dit moet verder worden onderzocht, als onderdeel van de gebiedsvisie. In navolging van de gebiedsvisie moet de nieuwbouw ook openingen naar de binnentuin hebben, zodat de tuin vanaf de Antillenstraat zichtbaar en toegankelijk is.
Surinamestraat zijde
De Touwlocatie ligt aan de zuidzijde aan de grotere groen- en waterstructuur van de Surinamestraat. Vooralsnog blijft de lagere bebouwing staan en kan deze eventueel op worden gehoogd. Wanneer de bebouwing gesloopt zou gaan worden, moet in de bestaande rooilijn terug gebouwd worden, met een groene begrenzing van de kavel. Dit is de overgangszone die ook aan de noordzijde van het projectgebied gemaakt wordt, conform de gebiedsvisie. Zo zal de nieuwbouw ook in rooilijn aansluiten op de andere bestaande lagere bebouwing in deze straat. Bij de ontwikkeling moet een doorgang vanaf de Surinamestraat naar de binnentuin behouden worden. Verder moet inpassing van de nieuwbouw afgestemd worden op de bestaande woningen betreft uitzicht, bouwhoogte, lichtinval en privacy.
Westzijde
Aan de westzijde wordt het ontwikkelgebied begrensd door het bestaande hogere appartementengebouw. Deze kan in de toekomst eventuele opgehoogd worden met een extra bouwlaag. De nieuwbouw moet voldoende afstand houden tot dit bestaande gebouw en er moet aandacht zijn voor uitzicht, lichtinval en privacy.
Binnentuin
Met de nieuwbouw wordt de speelplek een binnentuin en deze zal semi-openbaar zijn. Door middel van de openingen tussen de blokken is de tuin openbaar toegankelijk. De binnentuin zal ruimte bieden aan een groene, klimaatadaptieve en biodiverse inrichting en aan verblijven en spelen. De speelvoorzieningen zullen kleinschalig zijn, gericht op de jongere doelgroepen en passend binnen de woonomgeving. De voetbalkooi en grotere speelelementen krijgen een (tijdelijke) plek op een andere locatie. De binnentuin zal conform de gebiedsvisie geen ruimte bieden aan het parkeren van auto's of fietsen, deze dienen op een andere locatie te worden geparkeerd. Hier wordt in paragraaf 4.8 van deze toelichting nader op in gegaan.
Bestaande situatie
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit de speeltuin en aangrenzende woningen, en is in de toekomst onderdeel van de totale ontwikkeling van gebiedsvisie Park de Zwijger. Onderstaande figuur toont het plangebied met speeltoestellen en een voetbalkooi.
Figuur 2.1: Huidige situatie straatbeeld, plangebied gezien vanaf het noorden (bron: Google Streetview)
Figuur 2.2: Toekomstige situatie impressie bouwblokken, gezien vanaf noordzijde (bron: SO Project Touw, Heren 5 Architecten 2023) Plattegrond huidige situatie, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: SO Project Touw, Heren 5 Architecten 2022)
Toekomstige situatie
Het doel is om in het plangebied drie woonblokken (blok A, B en C) te realiseren. Tussen blok A en blok B is een doorgang voorzien. De toekomstige gebouwen hebben een bouwhoogte variërend van 4 tot 8 bouwlagen, waarbij de maximale bouwhoogten als volgt luiden:
Blok C wordt iets terugliggend van de Sumatrastraat ten opzichte van blok B gepositioneerd. De openbare ruimte wordt ingericht als openbaar toegankelijke binnentuin, waar ook speeltoestel(len) teruggeplaatst kunnen worden. De voetbalkooi wordt niet teruggeplaatst, maar wordt verplaatst naar een locatie elders.
Figuur 2.3: Plattegrond toekomstige situatie, locatie bij benadering rood omlijnd (bron: SO Project Touw, Heren 5 Architecten 2023)
Bezonning
Voor het beoogde ontwerp is een bezonningsstudie opgesteld om te onderzoeken in hoeverre er schaduw wordt geworpen op de bestaande omliggende bebouwing van de planlocatie (zie bijlage 13). Het onderzoek is uitgevoerd conform de Haagse bezonningsnorm. Uit het onderzoek blijkt dat voor drie woningen niet wordt voldaan aan de Haagse norm van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de maatgevende periode. Voor onderhavig bestemmingsplan is het van belang dat het plan voor de meeste woningen een beperkte invloed heeft op de bezonning. De drie woningen die niet voldoen bevinden zich in het woonblok aan de Antillenstraat 176-192. Het niet voldoen aan de norm wordt in dit geval aanvaardbaar geacht omdat het bestemmingsplan met de bouw van deze sociale huurwoningen een belangrijke bijdrage levert aan de woningbouwopgave van de stad. De vastgestelde gebiedsvisie Park de Zwijger geeft namelijk ruimte voor een stedelijke verdichting en grootschalige transformatie van dit gebied. Daarbij is de omgeving dus aan verandering onderhevig en bestaat de mogelijkheid dat de betreffende woningen- die nu een afname van bezonning ondervinden- ook gaan veranderen. Bij een stevige verdichting en verstedelijking zal vaker voorkomen dat er dichter en hoger gebouwd gaat worden, dit kan in sommige situaties leiden tot een afname van de bezonning van woningen. In dit gebied vinden we dat acceptabel omdat de omgeving van de planlocatie in een later stadium ook zal veranderen. Binnen de gebiedsontwikkeling De Zwijger is onderhavig project Touw de eerste ontwikkeling. De nieuwbouw bestaat uit het toevoegen van duurzame sociale woningen in het plangebied, zodat bestaande bewoners door kunnen schuiven en ruimte ontstaat voor ontwikkeling van de andere deelgebieden. Binnen de vastgestelde kaders van de gebiedsvisie zullen deze nieuwe woningen een impuls geven aan de leefbaarheid en kwaliteit van de woonomgeving.
Het beoogde programma voor Project Touw bestaat uit maximaal 50 woningen. Het betreft 100% sociale huur, tenminste voor een periode van 10 jaar vanaf het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan. Dit is als voorwaarde opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Na deze periode van 10 jaar kan hiervan worden afgeweken met een omgevingsvergunning mits er minimaal 30% sociale huurwoningen aanwezig blijven en er dient voor het volledige woonprogramma ten alle tijden te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de geldende Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden.
Doelgroep voor de woningen zijn in eerste instantie de huidige omwonenden rondom de Surinamestraat en Antillenstraat, die als eerste moeten verhuizen als gevolg van de beoogde sloop- en nieuwbouw in het gebied. Welk blok dat betreft, is nog niet bekend. Logischerwijs zijn dat bijvoorbeeld de omliggende laagbouw woningen en het (nog nader te bepalen) eerstvolgende te slopen of te renoveren blok.
In het plan wordt rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering. De huidige ruimte ten westen van de beoogde nieuwbouw is nu verhard en die wordt in de nieuwe situatie groen. In het ontwerp zijn zonnepanelen voorzien en de ambitie is om de daken groen in te richten. Verder zal de nieuwbouw BENG (en bij voorkeur ENG) gerealiseerd worden en indien mogelijk wordt een WKO toegepast dan wel een all electric-oplossing gekozen. In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt daarnaast nader ingegaan op de thema's natuurinclusief bouwen en biodiversiteit.
De gemeente wil voorkomen dat de bereikbaarheid van de stad verder onder druk komt te staan. Daarvoor is een verandering in mobiliteit nodig. De gemeente stimuleert deze verandering door de nadruk op voetgangers, fiets en openbaar vervoer te leggen. Autoverkeer gaat zoveel mogelijk buiten het centrum om, via de ringstructuur. De gemeente gebruikt ook parkeren om duurzame mobiliteit te versterken.
In lijn met de visie van de gemeente, wordt in onderhavig plangebied beperkt voorzien in autoparkeerplaatsen en juist sterk ingezet op fietsparkeren. Het plangebied is namelijk op zeer korte afstand van de bushalte 'Sumutrastraat' en 'Leiden, Zwembad de Zijl' gelegen, te weten één tot twee minuten loopafstand, waar vandaan buslijnen 6 en 56 vertrekken. Deze buslijnen hebben respectievelijk Leiderdorp / Leiden Centraal en Leimuiden / Leiden Centraal als eindhalte. Leiden Centraal is daarnaast op 5 minuten fietsafstand van het plangebied. Het plangebied is daarmee goed ontsloten op het openbaar vervoer.
Op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling wordt in paragraaf 4.8 van deze toelichting nader ingegaan.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 3.1: Afwegen met de NOVI (Bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toevoeging van extra woningen in het plangebied. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het nationaal belang om zorg te dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de overige nationale belangen en betreft een ontwikkeling op lokaal niveau. Het beleid voor de ontwikkeling van deze locatie wordt verder dan ook overgelaten aan de provincie en gemeente.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de NOVI. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt verder overgelaten aan de provincie en de gemeente.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
De volgende onderwerpen zijn geregeld in het Barro:
Relatie tot ontwikkeling
Geen van de onderwerpen uit het Barro zijn van toepassing binnen het plangebied dan wel deze specifieke ontwikkeling. Het Barro is daarmee niet van toepassing op dit project.
Conclusie
Het Barro legt geen restricties op voor het plangebied waarbinnen de ontwikkeling wordt voorzien.
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Relatie tot ontwikkeling
In deze paragraaf wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De overige relevante onderwerpen uit het Bro worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.
In het plangebied zijn enkele speeltoestellen, een voetbalkooi en enkele groenvoorzieningen aanwezig. Direct naast het plangebied zijn diverse woningen gelegen. Gelet op voorgaande is het plangebied zelf aan te merken als zogeheten 'stedelijk groen' en maakt het plangebied onderdeel uit van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen en daarbij behorende openbare voorzieningen en stedelijk groen (= het bestaand stedelijk gebied). Het doel is om in het plangebied drie gebouwen te realiseren met maximaal 50 woningen. Derhalve kan de ontwikkeling getypeerd worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro en dient, in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking, de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
Voor de kwantitatieve behoefte geldt dat in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) een totale regionale woningbehoefte is vastgesteld van 22.110 nieuwe woningen in de periode tot 2029. De behoefte is in de Woonagenda gebaseerd op de Woningbehoefteraming (WBR) 2016. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 11.650 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat (8.180). De onderverdeling in subregio's laat zien dat er in de subregio West (de subregio waarin het plangebied ligt) het risico bestaat dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. Dit risico doet zich in alle woonmilieus voor, maar het meest in de stedelijke woonmilieus. In de meest actuele prognose van de gewenste woningvoorraadtoename (2021) blijft de gewenste woningvoorraadtoename hoog. In de periode 2021 t/m 2030 bedraagt de WBR voor de regio Holland Rijnland 27.450 nieuwe woningen. Voor Holland Rijnland en zeker ook voor Leiden betekenen deze cijfers dat er in de komende jaren een aanzienlijke bouwopgave ligt om iedereen aan een woning te kunnen helpen. De voorgenomen ontwikkeling bestaande uit de realisatie van maximaal 50 woningen voorziet daarmee in (beperkte mate) in de kwantitatieve woningbehoefte.
Naast de kwantitatieve behoefte, levert de voorgenomen ontwikkeling ook een bijdrage aan de kwalitatieve behoefte. Daarvan is in eerste instantie sprake omdat de ontwikkeling deel uitmaakt van de grotere ontwikkeling 'De Zwijger'. Deze grotere ontwikkeling bestaat uit de sloop- en nieuwbouw en/of het renoveren van de bestaande woningen. Om dit te kunnen realiseren is het noodzakelijk om in het plangebied te starten met de bouw van nieuwe woningen (omdat hiervoor geen sloop van bestaande woningen hoeft plaats te vinden), zodat er een verhuisbeweging in gang gezet kan worden. In de nieuw te realiseren woningen in het plangebied kunnen de bewoners uit het eerstvolgende aan te pakken deelgebieden gaan wonen. Naast voorgaande levert de ontwikkeling een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen uit de gemeentelijke beleidsstukken, zoals het behouden en versterken van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor verschillende woongroepen, het realiseren en behouden van sociale huurwoningen en het realiseren van duurzame woningen. Immers wordt voorzien in uitsluitend sociale huurwoningen. Het beoogde programma voor Project Touw bestaat uit 2-kamer, 3-kamer en 4-kamer appartementen, waardoor een divers aanbod wordt aangeboden. Ook wordt aandacht besteed aan een prettig verblijfsklimaat, door de gedeeltelijke handhaving van de Groene Hoofdstructuur aan de Sumutrastraat en de realisatie van een nieuwe groene zone. In paragraaf 4.3 Ecologie wordt hier nader op ingegaan.
Gelet op voorgaande is zowel sprake van een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt derhalve voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De overige onderwerpen uit het Bro worden getoetst in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
Conclusie
Het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Per 15 maart 2022 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden (geconsolideerd 2023-02-01). In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zeven ambities draagt Zuid-Holland bij aan een betere leefomgeving in de provincie.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Figuur 3.2: Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het stedelijk gebied. De ontwikkeling vindt plaats op een binnenstedelijke locatie, nabij andere stedelijke functies en uit de kwaliteitskaarten blijkt bovendien dat aan de richtpunten wordt voldaan (zie hieronder). Ook geldt dat de ontwikkeling aansluit bij de relevante beleidskeuzes uit de provinciale omgevingsvisie.
Kwaliteitskaarten
Het plangebied is niet gelegen in een aangewezen gebiedsprofiel. Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.
Laag van de ondergrond
In het plangebied is de aanduiding 'rivierdeltacomplex – jonge zeeklei' van toepassing. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Het plangebied is echter niet gelegen in de deltawateren of in buitendijks gebied. Het genoemde richtpunt is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen de gebieden 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energieopwekking'. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking, waardoor het bijbehorende richtpunt buiten beschouwing gelaten kan worden.
De bij 'Steden en dorpen' behorende richtpunten luiden als volgt:
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de in de omgeving aanwezige functies en bebouwing. De ontwikkeling voorziet niet in hoogbouw. De maximaal toegestane hoogte sluit aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving en de voorziene ontwikkelingen in het grotere deelgebied De Zwijger. Voor de stedenbouwkundige motivering wordt verwezen naar paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 van deze toelichting. Naast het karakter van de bebouwing, geldt dat de beoogde functie eveneens aansluit op het karakter van het omliggende gebied, waarin voornamelijk de woonfunctie aanwezig is. Het plangebied is niet gelegen in de stedelijke groenstructuur (zoals aangeduid op de kwaliteitskaart), maar bij de beoogde ontwikkeling is wel aandacht voor groen. Zo is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Er is bovendien sprake van een afname in verharding en er wordt een parkzone toegevoegd. Het plangebied heeft geen betrekking op cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en is verder niet gelegen in een historisch centrum en/of op een bedrijventerrein, waardoor deze richtpunten niet aan de orde zijn.
Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.
Conclusie kwaliteitskaart
Geconcludeerd wordt dat aan de relevante richtpunten wordt voldaan. Er is sprake van inpassing.
Kaarten Omgevingsvisie
Daarnaast zijn 61 kaarten bij de Omgevingsvisie opgenomen. De meest relevante (gedeeltelijke of gehele) aanwijzingen zijn hieronder per kaart toegelicht, waarbij is aangegeven op welke manier de beoogde ontwikkeling aansluit bij de daaraan gerelateerde beleidskeuzes.
Voor een heel aantal kaarten geldt daarnaast dat (nagenoeg) de gehele provincie, en daarmee ook het plangebied, is aangewezen vanwege een breder provinciaal belang. Kortheidshalve worden deze kaarten hier niet allen opgesomd. Wel wordt opgemerkt wordt dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met deze belangen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.
Naast de provinciale Omgevingsvisie, is ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) vastgesteld. De ZHOV is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. Daarna is de ZHOV voor de inwerkingtreding al enkele keren gewijzigd en aangevuld en er zijn ook nu nog wijzigingen in procedure. Per 1 januari 2024 geldt de geconsolideerde versie. In de ZHOV zijn de regels over de fysieke leefomgeving van de provincie opgenomen. In de verordening staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan: mag bijvoorbeeld op een bepaalde locatie een bedrijf worden uitgebreid of kan dat niet vanwege een nabijgelegen natuurgebied.
De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.
Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is aangewezen op de volgende kaarten:
Aan de regels met betrekking tot deze aanwijzingen wordt, voor zover relevant in het kader van voorliggende ontwikkeling, voldaan: de regels van het waterschap en peilbesluiten worden in acht genomen (kaart 4, kaart 17) en er is geen sprake van ontgrondingen (kaart 9).
Verder dient een toets plaats te vinden aan de artikelen 6.9 (ruimtelijke kwaliteit), 6.10 (stedelijke ontwikkelingen) en 6.35a (Risico's van klimaatverandering). De toets aan deze artikelen vindt hieronder plaats.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Op basis van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan (of een omgevingsvergunning om af te wijken van een bestemmingsplan) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo tenminste gelijk blijft. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd.
In paragraaf 3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland heeft reeds een toets van de voorgenomen ontwikkeling aan de ruimtelijke kwaliteit plaatsgevonden. Een en ander conform de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren. Uit deze toets volgt dat sprake is van een inpassingsontwikkeling en dat aan de daarbij behorende richtpunten wordt voldaan. Gelet op voorgaande kan worden gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijft en derhalve wordt voldaan aan artikel 6.9 van de Omgevingsverordening.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening dient een bestemmingsplan (of een omgevingsvergunning om af te wijken van een bestemmingsplan) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en waarvan het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt, in te gaan op de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening. Daaruit volgt dat er voldoende behoefte is aan de woningen die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Het tweede lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening bepaalt voorts dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen, voorziet in voldoende sociale huurwoningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in uitsluitend sociale huurwoningen, waardoor voldaan wordt aan artikel 6.10, tweede lid van de Omgevingsverordening.
Artikel 6.35a Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
De huidige ruimte ten westen van de beoogde nieuwbouw is nu verhard en die wordt in de nieuwe situatie groen. In het ontwerp zijn zonnepanelen voorzien en de ambitie is om de daken groen in te richten. Verder zal de nieuwbouw BENG (en bij voorkeur ENG) gerealiseerd worden en indien mogelijk wordt een WKO toegepast dan wel een all electric-oplossing gekozen. De risico's van klimaatverandering worden voor het beoogde plan hiermee zoveel mogelijk beperkt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de provinciale Omgevingsverordening.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling met een divers programma. De ontwikkeling levert daarmee een bijdrage aan de kernbeslissingen vanuit de Regionale Structuurvisie, door onder andere mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. Het college van gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.180 nieuwe woningen tot 2030. Waar buurgemeenten zich op basis van de Regionale woonagenda vooral richten op suburbane woonmilieus, heeft Leiden zich voor het leeuwendeel van haar opgave gecommitteerd aan het toevoegen van woningen in stedelijke woonmilieus: woonomgevingen in de directe nabijheid van buurtgebonden voorzieningen, zoals winkels voor dagelijkse boodschappen, dienstverleners in de persoonlijke verzorging en daghoreca. Stedelijke woonmilieus zijn daarnaast gelegen op fietsafstand van grootstedelijke voorzieningen als theaters, concertzalen, avondhoreca en een kernwinkelgebied. De voorgenomen ontwikkeling is op een dergelijke locatie gelegen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regionale structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere visie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijk keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.
De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn:
Leiden is opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kenmerken geformuleerd die, samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen.
Onderstaande figuur toont een uitsnede van de visiekaart behorend bij de Omgevingsvisie Leiden.
Figuur 3.3: Uitsnede visiekaart, plangebied bij benadering met ster aangegeven (bron: Omgevingsvisie Leiden)
Het plangebied is gelegen binnen het leefmilieu 'levendig', Gebieden in dit leefmilieu kenmerken zich door hun aantrekkelijke ligging, direct grenzend aan het centrum van Leiden en het dynamisch leefmilieu. In deze gebieden wordt veel gewoond, maar door de nabijheid van het centrum en bijvoorbeeld het Leiden Bio Science Park (LBSP) zijn de huishoudens veelal stedelijk georiënteerd. Dit leefmilieu biedt ruimte aan een mix van functies (wonen-werken-voorzieningen) en een mix van doelgroepen en huishoudens. Deze mix kan per buurt verschillen. De potentiegebieden in deze zone lenen zich voor verdere verdichting en verstedelijking. Dit is onder andere het gebied aan de Willem de Zwijgerlaan (oost en west). Extra aandachtspunten zijn:
Figuur 3.4: Uitsnede kaart groen-blauw raamwerk, plangebied bij benadering met ster aangegeven (bron: Omgevingsvisie Leiden)
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie, zoals het verdichten door het realiseren van geschikte en betaalbare woningen in een aantrekkelijke woonomgeving. Ook draagt het bij aan de ambitie om gebieden verder te verdichten door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen. Tot slot is het plangebied aan de Groene Hoofdstructuur gelegen. Met betrekking tot de Groene Hoofdstructuur aan de Sumatrastraat geldt dat deze voor een belangrijk deel gehandhaafd blijft: een zone van 3,5 meter wordt vrijgehouden. De groene structuur was de aanleiding om het beoogde blok aan de Sumutrastraat te laten verspringen, deze terugspringing is (mede in overleg met gemeente) gedaan zodat hier een groene zone gerealiseerd kan worden. Voor het noordelijker gelegen deel geldt dat daar enkele bomen verdwijnen t.b.v. het nieuwe gebouw. Uit de resultaten van de bomen effect analyse (zie hiervoor paragraaf 4.3 Ecologie) blijkt dat de gezondheid van deze bomen beperkt is. In de nieuwe groene zone worden ter compensatie nieuwe bomen aangeplant.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.
De Verstedelijkingsnotitie Leiden (2018) is opgesteld vooruitlopend op de aanbieding van de Omgevingsvisie om inzicht te krijgen in de aard van de stedelijke opgaven (omvang, locatie en tijd). De Verstedelijkingsnotitie laat zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken. In totaal zijn zes potentiegebieden gedefinieerd voor duurzame intensivering en verdichting. Woningbouw, verduurzaming (energie, klimaat, biodiversiteit, mobiliteit) en sociale inclusiviteit zijn de meest prangende opgaven voor Leiden. Ook moet de stad bereikbaar blijven en economisch kunnen blijven floreren. In de 'Verstedelijkingsnotitie' wordt geconstateerd dat de duurzame verstedelijkingsopgave waar Leiden voor staat te bedienen is. De stad zal daardoor gedeeltelijk transformeren tot een (hoog) stedelijke omgeving, maar altijd passend bij Leiden.
Willem de Zwijgerlaan oost (o.a. Hoven aan weerszijden van het Kooiplein) is aangewezen als potentiegebied. Over dit potentiegebied wordt aangegeven dat woningbouw gaten kan dichten, breuklijnen kan opheffen en lelijke omgevingen kan verfraaien. Ook kan woningbouw hier zeer gewenste 'meekoppelkansen' creëren om niet duurzame oudbouw op nieuwe, collectieve warmtesystemen aan te sluiten en sociale huurwoningen in hogere huurprijsklassen en vrije sector woningen toe te voegen aan buurten met vrijwel uitsluitend sociale huurwoningen in de laagste huurprijsklassen. En van minstens even groot belang: deze gebieden liggen op loop- of fietsafstand van de binnenstad én op loopafstand van de buurtgerichte voorzieningen van De Luifelbaan of het Kooiplein. Dat maakt ze in potentie zeer interessant voor de grote groep zoekers van woningen in een stedelijk woonmilieu.
De beoogde ontwikkeling voorziet in sociale huurwoningen. De beoogde doelgroep voor Project Touw is in eerste instantie de huidige omwonenden, om zo doorverhuizing en daarmee de gebiedstransformatie mogelijk te maken. Project Touw levert hiermee een waardevolle bijdrage aan de gemeentelijke verstedelijkingsopgave. De gebiedstransformatie geeft immers invulling aan de ambitie om het potentiegebied te verfraaien.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Verstedelijkingsnotitie.
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:
Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en LBSP vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.
Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.
Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:
De belangrijkste doelstellingen die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda zijn:
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de
doelgroepen voor huurwoningen (Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021)
In de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (ook wel: Doelgroepenverordening) zijn de categorieën sociale huurwoning en middeldure huurwoning opgenomen. De maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen wordt hiermee vastgelegd. Deze grens moet de gemeente bepalen. De Doelgroepenverordening regelt tevens voor welke doelgroep de te bouwen sociale huurwoningen bedoeld zijn. De doelgroep wordt bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. De verordening regelt ook dat de sociale en de middeldure huurwoningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven. Hiervoor zijn de minimale instandhoudingstermijnen opgenomen.
Het planinitiatief levert een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het plan draagt immers bij aan de bestaande woningbouwbehoefte en omvat een gevarieerd woonprogramma bestemd voor sociale huur. Daarnaast levert de beoogde ontwikkeling en herontwikkeling van De Zwijger die hiermee mogelijk wordt, een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving. Nieuwe woongebouwen sluit in maat en schaal aan op de huidige bebouwing in het gebied. Omdat het plan voorziet in sociale huurwoningen is de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 van toepassing op het plan. Het realiseren van maximaal 50 appartementen in de categorie sociale huur past in het woonbeleid van de gemeente Leiden.
In de Woonvisie Leiden 2020-2030 en Uitvoeringsagenda Wonen zijn een aantal buurten aangewezen die speciale aandacht behoeven en waar het aandeel sociaal dat aan het woningbestand wordt toegevoegd, maatwerk is. Het noordelijk deel van De Zwijger is één van die buurten. Voor Leiden-Noord is aanvullend beleid geformuleerd. In 2011 werd het Wijkontwikkelingsplan Noord (2011-2018) vastgesteld om te kunnen
sturen op samenhang en voortgang op de verschillende projecten in dit deel van Leiden. Het project Kooiplein en de herstructurering van de Willem de Zwijgerlaan (overkluizingen ter hoogte van Kooiplein en Nieuw Leyden) vormden hier belangrijke bouwstenen in. Om te kunnen blijven sturen op samenhang in Leiden-Noord is in 2020 gestart met het maken van een Ontwikkelperspectief Leiden-Noord (zie hiernavolgende paragraaf).
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Woonvisie.
Op 2 december 2021 is door de gemeenteraad van Leiden het Ontwikkelperspectief Leiden Noord vastgesteld. Het Ontwikkelperspectief vormt een uitwerking van de Omgevingsvisie Leiden en betreft een kaderstellende visie voor een samenhangende gebiedsontwikkeling.
Dit document werkt de ruimtelijke opgaven van de Omgevingsvisie verder uit en geeft richting en kaders aan alle ontwikkelingen die spelen in Leiden-Noord. De ontwikkelingen en opgaven worden in samenhang bekeken. Onder andere doelgroepen, woningtypen, sociale opgave, mobiliteitsambitie, programma en bouwhoogten zijn in overeenstemming met het Ontwikkelperspectief en worden in deze gebiedsvisie verder uitgewerkt.
Over De Zwijger geeft het Ontwikkelperspectief het volgende mee:
Het Ontwikkelperspectief Leiden Noord vormt een belangrijk uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling en het initiatief wordt binnen deze kaders uitgewerkt. In aanvulling op voorgaande wordt opgemerkt dat conform de Bouwsteen Duurzaam en Groen het projectgebied is gelegen aan een belangrijke groenstructuur, zie hiervoor ook onderstaande figuur. Zoals eerder in deze toelichting al vermeld, geldt dat Groene Hoofdstructuur aan de Sumatrastraat geldt voor een belangrijk deel gehandhaafd blijft: een zone van 3,5 meter wordt vrijgehouden. De groene structuur was de aanleiding om het beoogde blok aan de Sumutrastraat te laten verspringen, deze terugspringing is (mede in overleg met gemeente) gedaan zodat hier een groene zone gerealiseerd kan worden.
Figuur 3.5: Uitsnede kaart bouwsteen Duurzaam en Groen, plangebied bij benadering met zwarte ster aangegeven (bron: OLP)
De beoogde ontwikkeling is in lijn met het Ontwikkelperspectief Leiden Noord.
Voor het gebied Park De Zwijger is op 23 maart 2023 de Gebiedsvisie Park De Zwijger vastgesteld. Onderstaande figuur toont de begrenzing van het gebied waar de gebiedsvisie betrekking op heeft. Het projectgebied bestaat uit twee wederopbouwwijken met sociale woningbouw, die van elkaar gescheiden worden door de Willem de Zwijgerlaan.
Figuur 3.6: Begrenzing gebiedsvisie, ligging plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: gebiedsvisie Park De Zwijger)
De gemeente Leiden werkt samen met woningcorporaties De Sleutels en Ons Doel aan een metamorfose van het gebied De Zwijger. Het doel is De Zwijger een nieuwe duidelijke identiteit te geven met een mooie menging van wonen, werken, recreëren, en duurzame ecologische structuren, waarmee we een inclusieve wijk willen creëren. Nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd, cultuurhistorisch waardevolle woningen gerenoveerd, en een mix aan voorzieningen en bedrijvigheid wordt toegevoegd. Daarbij wordt de Willem de Zwijgerlaan verder verdiept en overdekt gelegd, waardoor de noord- en zuidzijde beter met elkaar en de omgeving verbonden worden en de woonkwaliteit sterk wordt verbeterd. De Zwijger wordt zo een nieuw gemengd stedelijk milieu met een eigen identiteit en woonkwaliteit voor iedereen.
Deze ambitie delen de woningbouwcorporaties De Sleutels en Ons Doel en de gemeente. Daarom is gemeenschappelijk, en in afstemming met contractpartner CV Kooiplein en bewoners en stakeholders uit de omgeving, het initiatief genomen deze gebiedsvisie te maken.
Uitgangspunten voor ontwikkeling van De Zwijger zijn:
Met deze uitgangspunten krijgt De Zwijger een eigen identiteit en kwaliteit en wordt de positie in de stad versterkt. Deze uitgangspunten zijn vertaald in een viertal 'bouwstenen', die gericht zijn op het behalen van bovenstaande ambities.
In de gebiedsvisie is de beoogde ontwikkeling Project Touw reeds voorzien voor woningen. Ook de bouwmassa's zoals deze zijn beoogd, passen binnen de kaders van de gebiedsvisie. Project Touw is als fase 1 voorzien. Voorliggende ontwikkeling vormt dan ook een nadere uitwerking van deze eerste fase.
In de gebiedsvisie wordt o.a. verwezen naar kaderstellende documenten, zoals de samenhang met de ontwikkelingen aan de Leidse Ring Noord. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de gebiedsvisie en in deze toelichting wordt hier niet nader op ingegaan.
De beoogde ontwikkeling vormt een uitwerking van de gebiedsvisie Park De Zwijger.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
Leidse Erfgoednota (2014)
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De Erfgoednota is op 18 februari 2021 bij raadsbesluit zonder inhoudelijke wijzigingen gecontinueerd; de einddatum is dus komen te vervallen. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:
Op basis van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor gemeente Leiden (die jaarlijks wordt geactualiseerd door Erfgoed Leiden en omstreken), is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Voor dergelijke gebieden, ook wel aangeduid als 'Waarde – Archeologie 6' geldt een onderzoeksplicht bij grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm – mv. Omdat in dit stadium nog onduidelijk is of deze criteria worden overschreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.
Uit het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek is gebleken dat in het plangebied een dik (175 tot 350 cm) pakket aanwezig is, dat bij de aanleg van de wijk is opgebracht. Hieronder zijn komafzettingen van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen tot 4 m -mv. Het oude maaiveld (Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd) in de top van de komafzettingen is deels intact en er zijn mogelijk resten van agrarische productie (toemaakdek) en infrastructuur (sloot/watergang) aangetroffen. Dit oude maaiveldniveau en de daarmee samenhangende resten worden door de voorgenomen bouwwerkzaamheden alleen bedreigd door het aanbrengen van heipalen. In het pakket komkleien zijn geen oudere potentiële archeologische niveaus waargenomen, zoals crevasse-afzettingen of bodems. De verwachting voor de periode Neolithicum – Midden-IJzertijd was laag en blijft laag. De verwachting voor Late IJzertijd – Middeleeuwen was middelhoog en kan naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor resten uit het Mesolithicum en Neolithicum (voor de Wormer-afzettingen) is niet getoetst en blijft dus laag.
In het licht van de archeologische verwachting, de aangetroffen bodemopbouw en de voorgenomen grondroerende werkzaamheden, adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven voor alle grondroerende werkzaamheden tot 150 cm -mv. Deze vrijstellingsdiepte is gebaseerd op het hoogste voorkomen van het archeologisch niveau (175 cm -mv), met een marge van 25 cm. Verder adviseert Econsultancy om heiwerkzaamheden wel toe te staan, mits het door heien te verstoren oppervlak niet meer dan 2% van het totaal te bebouwen oppervlak bedraagt en de afstand tussen palenrijen ten minste 4 m is. Dit is conform de handreiking archeologievriendelijk bouwen van de RCE.
Mochten de bovengenoemde randvoorwaarden worden overschreden, dan is eerst een vervolgonderzoek nodig in de vorm van een karterend/waarderend inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek richt zich dan met name op het oude maaiveld. Omdat naast akkerlagen en/of een toemaakdek voornamelijk watergangen en aanverwante zaken als duikers en beschoeiingen worden verwacht, kan dit onderzoek het beste worden uitgevoerd als een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Dit onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid, de gemeente Leiden, goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, is in de regels (artikel 5) en op de verbeelding van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Op basis van vooraf uitgevoerd onderzoek in dit gebied is maatwerk toegepast en is de vrijstellingsgrens voor de diepte aangepast van 75 cm -mv naar 150 cm -mv.
Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Leiden wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied is niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Eveneens zijn geen monumentale en/of karakteristieke panden op de locatie aanwezig. In het kader van de grotere gebiedsontwikkeling is door Crimson Historians and Urbanists een ruimtelijke historische verkenning uitgevoerd naar de woonbuurt die grofweg wordt begrensd door de Surinamestraat, de Willem de Zwijgerlaan, de Sumutrastraat en de Kooilaan (zie Bijlage 2). Het doel van deze ruimtelijke historische verkenning is om eventuele monumentale waarden van het ruimtelijke ensemble vast te stellen en in het verlengde daarvan te adviseren over de omgang met de wederopbouwbuurt in de context van de voorgenomen herontwikkeling. De ruimtelijke historische verkenning is daarmee ook relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit deze ruimtelijke historische verkenning volgt als algemene conclusie dat de Antillenbuurt als ruimtelijke ensemble een lokale monumentwaarde vertegenwoordigd. Deze waardering schuilt in de kwaliteit van de ruimtelijke compositie van de zes stempels in samenhang met de architectonische uitwerking van de verschillende bouwblokken. Het vormt een compleet, onaangetast stedenbouwkundig en architectonisch ensemble en daarmee een bijzonder zorgvuldig uitgewerkt voorbeeld van een wederopbouwbuurt. Van hoge kwaliteit is de architectuur van de verschillende woningen die zowel op gebouwniveau, ondanks de seriematige bouwwijze, met veel gevoel voor detaillering, plastiek en materialisering is ontworpen.
Ten aanzien van stedenbouw wordt geadviseerd om de ruimtelijke verkavelingsstructuur van de stempels als geheel of als cluster intact te laten. Dat geldt niet alleen voor de ruimtelijke opzet van de bouwvolumes maar ook voor het hoogteverschil van de bouwmassa's. Dit afwisselende spel in hoogtes van de bouwvolumes draagt bij aan de zichtlijnen in het gebied. Wanneer handhaving van het totale ensemble niet haalbaar blijkt vanwege de opgave tot intensivering van de woningdichtheid, raadt Crimson aan om minimaal drie stempels te bewaren in de nieuwe situatie zodat de ruimtelijke compositie van de volumes in samenhang met de architectonische expressie nog overtuigend overeind blijft. Aanbevolen wordt om de stempels in een cluster te bewaren om ook het principe van de repetitieve eenheid intact te houden. Daarbij heeft de voorkeur om een combinatie te maken van de noordelijke en zuidelijke stempels zodat de differentiatie van woningtypes bewaard blijft. Voor overige stempels zou een eigentijdse invulling gezocht kunnen worden die idealiter is gebaseerd op de ruimtelijke principes van de bestaande stempelstructuur.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling – Touw – geldt dat de ruimtelijke historische verkenning van Crimson als een van de uitgangspunten is genomen voor de nadere uitwerking. Het onderzoek is meegewogen samen met andere belangen. Daarnaast is een verdere analyse van de ruimtelijke kwaliteit uitgevoerd (bron: 525-SO-Touw-221222) waaruit blijkt dat er weinig interactie is tussen de gebouwen en de openbare ruimte. De plinten zijn relatief gesloten, waardoor er weinig sociale controle is. Hierdoor ontstaan er rommelige aansluitingen tussen de gebouwen en openbare ruimte. De hangplekken die hierdoor ontstaan zorgen voor veel overlast voor bewoners uit de buurt. Een gevoel van eigenaarschap ontbreekt. Dit is zichtbaar aan het straatvuil en de fietsen die overal geparkeerd staan. Ook laat het onderhoud van de openbare ruimte te wensen over. De openbare ruimte is daarnaast versteend, vervuild, sleets en hard aan vernieuwing toe.
Gelet op voorgaande, zijn ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling bijvoorbeeld de volgende uitgangspunten gehanteerd met betrekking tot stedenbouwkundige inpassing en architectonische verschijning:
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Gebiedsbescherming wordt onder andere geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wnb moet uitgesloten worden dat significant negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar volgt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau gegaan. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving wordt sindsdien uitgevoerd door de provincies.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse onderzoeken uitgevoerd in het kader van soorten- en gebiedsbescherming. Deze onderzoeken en de resultaten daarvan worden hieronder per onderdeel beschreven.
Soortbescherming
Door Econsultancy is een ecologische quickscan uitgevoerd met het doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De ecologische quickscan is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. De aanwezigheid van geschikt habitat in het plangebied voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de tabel in figuur 4.1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen
Figuur 4.1: Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (bron: Econsultancy)
Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind augustus worden aangehouden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, dient vooraf aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd. Tevens dient vervolgens een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld om eventuele negatieve effecten van aanwezige broedgevallen te voorkomen.
Ook wordt geadviseerd voor de start van de werkzaamheden de locatie met paddenschermen af te schermen voor de beschermde rugstreeppad en het hele projectgebied leeg te vangen (algemene soorten). Deze schermen dienen behouden te worden tijdens de hele duur van de werkzaamheden. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieënsoorten.
Gebiedsbescherming
Het meest nabijgelegen (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied “Meijendel & Berkheide”, op circa 6 kilometer afstand. Om te beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling een significant negatief effect heeft op dit Natura 2000-gebied, is door MBH Consult een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze berekening is in februari 2024 geactualiseerd en opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting.
Uit de berekening volgt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar heeft. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk en geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie, er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit de ecologische quickscan van Econsultancy (zie Bijlage 3) volgt voorts dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten op omliggend Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebieden te verwachten zijn.
Natuurinclusief bouwen en biodiversiteit
De bestaande groenstructuur in het plan wordt gehandhaafd en er wordt aandacht besteed aan het creëren van nieuwe verbindingen. Dit versterkt het groene netwerk in de stad en verbetert de robuustheid van de ecologische structuur. Bovendien past dit in het verlengde van het versterken van de groenstructuur als invulling aan het 'groen-blauw-raamwerk' uit de Omgevingsvisie en bij het Ontwikkelperspectief Leiden Noord. Deze ecologische structuren zijn belangrijk voor de biodiversiteit in relatie met het omringende landschap en de voedselvoorziening voor dieren in het plangebied. Door het groen te verbinden, kunnen diersoorten zich makkelijker verplaatsen.
Onderdeel van de groenstructuur zijn de binnentuinen van het plan. Deze binnentuinen dragen bij aan klimaatadaptatie, de biodiversiteit en een positieve beleving voor de bewoners. Ze worden groen ingericht met voldoende grondpakket voor beplanting en eventueel bomen. Verharding zal zoveel als mogelijk vermeden worden. Door (semi)privaat en publiek groen integraal te ontwerpen, ontstaat een grote biodiverse groenstructuur van groene daken, groene gevels, straten en parken.
Om biodiversiteit te stimuleren is het wenselijk dat het puntensysteem natuurinclusief bouwen wordt gehanteerd of in de geest van het puntensysteem wordt gehandeld. Dit systeem biedt handvatten voor een natuurinclusief ontwerp van zowel de gebouwen als de openbare ruimte. Als het puntensysteem wordt toegepast dan moet er ook een ecologisch advies worden uitgevraagd. Met dit ecologisch advies kunnen dan de juiste maatregelen worden gekozen die passen bij de situatie van het plangebied. Het projectgebied wordt voornamelijk beplant met inheemse soorten uit de oorspronkelijke landschappen rondom Leiden maar ook wilde/natuurlijke vegetaties die bij voorkeur ook bijdragen aan de biodiversiteit. De bebouwing wordt zo gebouwd dat deze bijdraagt aan de biodiversiteit en natuurwaarden, waarbij de bebouwing voor fauna, zoals vogels, vleermuizen en insecten, toegankelijk moet zijn. Het type voorziening wordt afgestemd op de hoogte en oriëntatie van de gevel. Door relatief simpele en goedkope ingrepen toe te passen kunnen gebouwen een volwaardige plaats innemen in het stedelijk ecosysteem. De daadwerkelijke toets aan het puntensysteem natuurinclusief bouwen vindt plaats bij de nadere uitwerking van het plan.
In het plan is ook aandacht voor de invloed van het gebouw op de natuur. Daar waar mogelijk zal gedoseerd verlichting worden toegepast en zullen maatregelen getroffen worden die raamslachtoffers bij vogels beperken.
Bomen Effect Analyse (BEA)
Door Econsultancy is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De BEA is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Het doel van het onderzoek is inzicht krijgen in de mogelijke negatieve invloeden van de (civiele) werkzaamheden op de bomen. Tevens is bepaald of en welke maatregelen benodigd zijn om negatieve effecten te minimaliseren, waardoor zoveel mogelijk bomen duurzaam te behouden zijn. De centrale vraag van de Bomen Effect Analyse is: 'Kunnen de aanwezige bomen, in de huidige verschijningsvorm en op de huidige standplaats, in relatie met de voorgenomen werkzaamheden, duurzaam behouden worden?' Deze centrale vraag is voor de bomen binnen de onderzoekslocatie beantwoord.
Uit de BEA volgt dat 13 van de 19 bomen niet te behouden zijn. Hiervan kunnen 10 bomen niet behouden blijven op basis van de kwaliteit van de bestaande situatie en drie bomen niet door de voorgenomen ontwikkeling. In de nieuw te realiseren groene zone worden ter compensatie nieuwe bomen aangeplant.
Groenparagraaf
Het plangebied is gelegen aan de Groene Hoofdstructuur (aan de Sumutrastraat). Hiervoor geldt dat deze voor een belangrijk deel gehandhaafd blijft: een zone van 3,5 meter wordt vrijgehouden (zie ook de gele markering in figuur 4.2). De groene structuur was de aanleiding om het blok te laten verspringen, deze terugspringing is (mede in overleg met gemeente) gedaan zodat hier een groene zone gerealiseerd kan worden. Deze zone is als bestemming Groen (artikel 3) opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Voor het noordelijker gelegen deel geldt dat daar enkele bomen verdwijnen t.b.v. het nieuwe gebouw. Uit de resultaten van de bomen effect analyse blijkt dat de gezondheid van deze bomen beperkt is. In de nieuwe groene zone worden ter compensatie nieuwe bomen aangeplant.Tevens zal het binnenterrein groen worden ingericht. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting "groene inrichting maaiveld' opgenomen binnen de bestemming Wonen.
Figuur 4.2: Verspringing beoogde nieuwbouw t.b.v. Groene Hoofdstructuur
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.
In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.
Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.
Figuur 4.3: uitsnede CE-bodembelastingskaart (bron: gemeente Leiden)
Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.
Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.
Op ruim 70 meter afstand ten noorden van het plangebied, aan de Willem de Zwijgerlaan, is een 50 KV-verbinding van Liander gelegen. De RIVM richtlijn ziet enkel toe op hoogspanningsverbindingen boven de 50 kV. Ook voor ondergrondse kabels en andere bronnen van langdurige blootstelling geldt dat het voorzorgsprincipe enkel van toepassing is bij een spanning van meer dan 50 kV. De kabelverbinding ten noorden van het projectgebied betreft geen hoogspanningsverbinding boven 50 kV. Toetsing aan de RIVM Richtlijn is derhalve niet aan de orde.
Overige planologisch relevante kabels en leidingen, anders dan de buisleiding zoals beschreven in paragraaf 4.6.3 Externe veiligheid, zijn niet bekend.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
Figuur 4.4: richtafstandenlijst per omgevingstype (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009))
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied wordt naast woningen omringd door andere functies, zoals maatschappelijke doeleinden en detailhandel. Het plangebied kan daarom worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
Op een afstand van ruim 50 en 60 meter zijn ten zuiden van het plangebied respectievelijk basisschool De Viersprong en het Marecollege gelegen. Dergelijke scholen vallen binnen milieucategorie 2 (SBI-2008 code: 852, 8531) waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in gemengd gebied. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. In het zuidoosten is daarnaast de 'Kapel Onze Lieve Vrouw van de H. Rozenkrans' gelegen. Kerkgebouwen vallen eveneens binnen milieucategorie 2 (SBI-2008 code: 9491). Aan de richtafstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan. De kerk is immers op een afstand van bijna 70 meter gelegen.
Ten oosten van het plangebied is, naast woningbouw, Nieuwplaatz gelegen. Nieuwplaatz is een broedplaats voor creatieve makers, waar ruimte is voor theaterproducties, muziek, beeldende kunst en/of digitale cultuur. Dergelijke activiteiten vallen binnen milieucategorie 2 (SBI-2008 codes: 591, 592, 601 en 602). Gemeten vanaf bestemmingsgrens van de creatieve broedplaats tot de grens van het plangebied, bedraagt de afstand circa 28 meter waardoor aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan. Gelet op deze afstand zal geen sprake zijn van de belemmering van de bedrijfsvoering van Nieuwplaatz en vice versa.
Ten noordoosten van het plangebied zijn diverse (detailhandel)functies gelegen, zoals een fietsenwinkel (SBI-2008 code: 952) en APK Service Leiden (SBI-2008 code: 454). Deze functies vallen respectievelijk onder milieucategorie 1 en 2. De functies zijn op een afstand van tenminste 10 meter gelegen, waardoor aan de richtafstanden behorende bij deze functies (0 en 10 meter) wordt voldaan.
In het noorden en westen wordt het plangebied enkel begrensd door woningen en stedelijk groen. Een toetsing aan de richtafstanden kan derhalve achterwege blijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy. De rapportage is opgenomen als Bijlage 6 van deze toelichting. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.
Op basis van het uitgevoerde milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is door Econsultancy geconcludeerd dat het plangebied onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht, niet lijnvormig' (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Uit het daarop uitgevoerde onderzoek volgt dat de bodem voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot zeer grof zand, bestaat. Plaatselijk is de ondergrond zwak schelphoudend. Zeer plaatselijk is de ondergrond matig tot sterk baksteenhoudend. Ook is er lokaal een zwak kalkhoudende laag aangetroffen. Verder zijn er zintuigelijk geen verontreingingen waargenomen.
De zintuiglijk schone- en zwak kalkhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood en/of minerale olie. De matig tot sterk baksteenhoudende ondergrond bleek licht verontreinigd met koper, kwik en lood. In de overige mengmonsters zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. Het op het terrein aanwezige asfalt wordt beoordeeld als teervrij. Econsultancy adviseert om de teervrije asfaltlagen af te voeren naar een asfaltcentrale voor hergebruik als warm asfalt.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de beoogde functiewijziging en nieuwbouw van woningen in het plangebied.
Voor asbest geldt dat op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen zijn gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Op de risicokaart, te raadplegen op Atlas Leefomgeving, is te zien dat:
Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)
Op de ligging in het invloedsgebied van een transportroute en de buisleiding wordt hieronder nader ingegaan.
Het plangebied is op bijna 2,5 kilometer afstand van de Rijksweg A4 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A4 heeft als gevolg van het transport van toxische vloeistoffen (LT3-stoffen) een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Over de A4 vindt ook transport van GF3-stoffen plaats. Het invloedgebied hiervoor bedraagt 355 meter. Het plangebied is daarmee ruim buiten het invloedsgebied van GF3-stoffen gelegen. Gelet op voorgaande is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk en kan op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid).
Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op A4
Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het maatgevende scenario beschouwd: calamiteit met een tankwagen met toxische vloeistoffen (LT3-stoffen). Bij een calamiteit bij een tankwagen met een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan, afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden, naar het plangebied drijven.
Bestrijdbaarheid
Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het projectgebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant. Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen, waarvan het uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen voldoende zelfredzaam zullen zijn.
Mogelijkheden voor ontvluchting / schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Geadviseerd wordt om een eventueel aanwezige ventilatiesysteem zodanig uit te voeren dat dit eenvoudig (handmatig) uit te schakelen is. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gerichte risicocommunicatie met gebruikers van het gebouw (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Het plangebied is binnen het 1%-letaliteitsgebied (140 meter), maar buiten het 100%-letaliteitsgebied (50 en 70 meter) van de hogedruk aardgasleidingen W-515-03 en W-515-05 gelegen. Conform opgaaf van de Omgevingsdienst West-Holland d.d. 13 januari 2023 is naar verwachting sprake van een beperkt groepsrisico. Dit wordt bevestigd door het uitgevoerde onderzoek van AVIV “Externe veiligheid / Woningbouwontwikkeling in Leiden” d.d. 31 januari 2022. In dit onderzoek heeft een groepsrisicoberekening plaatsgevonden in verband met de realisatie van 600 nieuwbouwwoningen (na sloop van het huidige aantal woningen). Uit dit onderzoek volgt dat het groepsrisico van de aardgasleiding W-515-05 (deel 1 en 2) niet toeneemt en het groepsrisico van W-515-03 toeneemt, maar kleiner blijft dan 10% van de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling in onderhavig plangebied is, in vergelijking met de ontwikkeling waar het onderzoek van AVIV op toeziet, zeer beperkt van aard. Gelet op de geringe aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is de verwachting dat sprake is van een beperkt groepsrisico en wordt een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht. Het groepsrisico zal naar verwachting ruim onder de oriëntatiewaarde blijven. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Voor dit plan geldt als calamiteitsscenario: een calamiteit bij een hogedruk aardgasleiding. Een calamiteit bij de hogedrukaardgasleiding kan leiden tot een dermate hoge warmtestraling dat bouwkundige constructies na verloop van tijd tot ontbranding komen. Dit gevolg neemt af bij toenemende afstand tot de leiding. Bij een (dreigende) calamiteit bij de gasleiding is het belangrijk om in ieder geval het 100%-letaliteitsgebied zo snel mogelijk te verlaten dan wel op een veilige plek te schuilen.
Bestrijding
Bij de bestrijding ligt bij dit scenario de nadruk op redden/evacueren, uitbreiding voorkomen en blussen van secundaire branden totdat de leidingexploitant het betreffende leidingdeel kan blokken of dichten.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het projectgebied zijn geen functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van diverse woningen, waarvan het uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zullen zijn.
Mogelijkheden voor ontvluchten / schuilen
Doel van de ontvluchtingsmogelijkheden is om zo snel mogelijk de afstand tot de ondergrondse hogedrukaardgasleiding te vergroten. Derhalve dienen in de gebouwen duidelijke vluchtroutes te worden aangebracht, zodat mensen het gebouw makkelijk kunnen verlaten. Daarnaast biedt de huidige infrastructuur voldoende mogelijkheden om buiten het gebouw van de bron af te vluchten. Gerichte risicocommunicatie met gebruikers van het gebouw (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Op woensdag 26 oktober 2022 heeft overleg plaatsgevonden tussen de Veiligheidsregio en initiatiefnemer.
Hierbij is het voorlopig ontwerp van het bouwwerk doorgesproken en de risico's met betrekking tot de omgeving. Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft naar aanleiding hiervan advies uitgebracht. Het advies is samengevat in een memo, welke is opgenomen als Bijlage 7 van deze toelichting. In het advies is ingegaan op de omgevings- en andere risico's zodat de latere gebruiker en ontwerper van het bouwwerk waar nodig maatregelen kan treffen. Daarnaast is het van belang om de effecten van de risico's extreem weer en energietransitie (zonnepanelen) te beschouwen. In de memo komen de volgende onderwerpen aan bod:
Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de memo. Bovenstaande adviezen zijn en/of worden in de nadere planuitwerking betrokken.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nationaal beleid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'tuindorp'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen 1 (rustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Langs de rand van zo'n gebied kunnen wegen met veel verkeer lopen. Daar kunnen hogere geluidniveaus optreden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.
Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2017) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.
Door Econsultancy is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Opgemerkt wordt dat dit akoestisch onderzoek zich niet enkel richt op de beoogde nieuwbouw, maar ook op de renovatie van twee omliggende gebouwen. Deze renovatie valt buiten de scope van dit bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 van deze toelichting. De relevante resultaten worden hieronder nader toegelicht.
De beoogde nieuwbouw is gelegen binnen de geluidzone van de Willem de Zwijgerlaan, Sumatrastraat en toekomstige Verlengde Kooilaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Surinamestraat, Antillenstraat en Curaçaostraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan, Sumatrastraat en Surinamestraat treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Willem de Zwijgerlaan en Sumatrastraat is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Voor de Surinamestraat kan vanwege het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarde worden vastgesteld. Voor deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van geluidsreducerende maatregelen wenselijk.Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Willem de Zwijgerlaan en Sumatrastraat is een hogere waarde aangevraagd. Het bevoegd gezag heeft bij het verlenen van het ontwerp besluit hogere waarden de volgende kenmerken van het project in overweging genomen:
Tot slot dient bij een relevante blootstelling door meerdere geluidsbronnen onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidbronnen (cumulatie). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting wenselijk. De cumulatieve geluidbelasting is ten hoogste 67 dB.
Door het vaststellen van hogere waarden en het opnemen van de verplichting (via een voorwaardelijke verplichting in de planregels, zie ook artikel 4.5.1 van de planregels) tot het realiseren van compenserende maatregelen voor de woningen die een geluidbelasting ondervinden, kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geborgd. Het Besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 9.
Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van maximaal 50 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de luchtkwaliteitskaarten van Atlas Leefomgeving kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied (geraadpleegd via luchtkwaliteitskaarten Atlas Leefomgeving op 20 februari 2023) met bijbehorende grenswaarden.
Tabel 4.1: totale concentraties van stikstofdioxide en fijnstof in nabijheid van het plangebied
Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van het plangebied, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 50 appartementen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Aanmeldnotitie en m.e.r.-beoordelingsbesluit
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin het bevoegd gezag wordt gevraagd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. De aanmeldnotitie is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en dat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag heeft op 3 oktober 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, deze is opgenomen in bijlage 11. Dit betrof een zogenaamd voorbereidingsbesluit, dat is genomen op basis van de op dat moment beschikbare stukken. In dit specifieke geval heeft de actualisatie van onderzoek (stikstofdepositie zie paragraaf 4.3.2. en bijlage 4) niet geleid tot een andere conclusie. Er is daarom geen nieuw (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit nodig en het genomen besluit kan in stand blijven.
Het aspect Milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is de CROW- publicatie 381 geraadpleegd. Hierbij hebben de volgende invoergegevens als uitgangspunt gediend: hoofdgroep wonen – zeer sterk stedelijk gebied – schil centrum. Op basis van deze uitgangspunten geldt een minimale verkeersgeneratie voor een sociale huurwoning van 1,8 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal (etm) per woning. Voor de beoogde ontwikkeling van 50 woningen komt de totale verkeersaantrekkende werking daarmee neer op 90 mvt/etm. De verkeersgeneratiecijfers van CROW betreffen echter kencijfers voor weekdagen. Voor woningen is echter een werkdag maatgevend. Om weekdagen om te rekenen naar werkdagen wordt conform CROW systematiek een correctie van 1,11 toegepast. De toekomstige verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt hiermee ca. 100 mvt per werkdagetmaal (90 x 1,11 = 99,9). De verkeersintensiteit in het spitsuur bedraagt over het algemeen circa 10% van de totale etmaal verkeersintensiteit. De verkeersgeneratie in het drukste spitsuur bedraagt hiermee 10 mvt. Dat komt in de praktijk neer op gemiddeld minder dan 1 auto per 5 minuten (10 auto's per 60 minuten). Deze toename is in de praktijk nauwelijks waarneembaar en gaat op in het huidige verkeersbeeld. Daarmee zijn geen nieuwe verkeerskundige knelpunten te verwachten als gevolg van de ontwikkeling.
De ontsluiting van het bewonersparkeren vindt plaats op de Surinamestraat en de ontsluiting van het bezoekersparkeren op de Antillenstraat. Beide komen uit op de Sumatrastraat, waarna de Willem de Zwijgerlaan bereikt kan worden. De Willem de Zwijgerlaan betreft de gebiedsontsluitingsweg.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling dient uitgegaan te worden van het geldend gemeentelijk parkeerbeleid. Op dit moment zijn dat de parkeernormen die voortvloeien uit de op 17 juli 2020 door de gemeente Leiden vastgestelde "Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020". In het beleid is voorgeschreven hoe de parkeervraag van een ontwikkeling berekend moet worden en op welke manier deze moet worden geaccommodeerd dan wel onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken.
De 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020' bieden hier ruimte voor, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 11 Afwijken autoparkeereis
Op basis van de parkeernormen uit de 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020' gelden de volgende parkeernormen voor de voorgenomen ontwikkeling:
In totaal worden maximaal 50 woningen gerealiseerd. De woondifferentiatie is nog niet definitief bepaald daarom wordt voor het parkeren gerekend met een worst case scenario. Dit betekent dat er wordt uitgegaan van 50 sociale huurwoningen met een oppervlakte van >65m2. Dit resulteert in een parkeerbehoefte voor bewoners (dus excl. bezoek) van 50x0,3, is in totaal 15 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden niet op eigen terrein gerealiseerd, maar worden gehuurd in de parkeergarage behorende Het Gebouw. Op eigen terrein is immers onvoldoende ruimte – vanwege de wens voor het vergroenen van de openbare ruimte – om in deze parkeerbehoefte te voorzien. De parkeervoorziening behorende bij Het Gebouw is op korte afstand van het plangebied gesitueerd en in deze garage is voldoende ruimte om in de bewonersparkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling te voorzien.
Het bezoekersparkeren wordt op eigen terrein opgelost. Op de gronden die in eigendom van Ons Doel zijn, is voldoende ruimte om hierin te voorzien. Bij een aanvraag tot omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' zal dit worden aangetoond. Uiteindelijk wordt voorzien in een gebiedsbrede oplossing, voor alle deelgebieden binnen de gebiedsvisie De Zwijger.
Naast het voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de auto dient ook te worden voorzien in genoeg stallingsruimte voor de fiets. Op de begane grond in het gebouw, nabij de entrees, worden gemeenschappelijke fietsenstallingen gerealiseerd. Er is voldoende ruimte om te voorzien in fietsenstallingsplaatsen, er wordt voldaan aan de gemeentelijke fietsparkeereis.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 6 'Water wijst de weg'
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van kracht. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. Het programma in het WBP6 ziet toe op:
Keur en uitvoeringsregels
De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Nota Waterkeringen
Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.
Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.
Waterplan Leiden (2006)
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.
Verordening Hemelwater en grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater. Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 20 februari 2023 de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de gegeven antwoorden concludeert het systeem dat het Hoogheemraadschap belang heeft bij de plannen. Op basis daarvan is de normale procedure gestart.
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. Er is daardoor geen sprake van een toename van meer dan 500 m2 verhard oppervlak als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De compensatie-eis is derhalve niet aan de orde. Dit is eveneens afgestemd met het Hoogheemraadschap van Rijnland op 29 september 2022. Wel dient in het kader van de gemeentelijke 'Verordening Hemelwater en Grondwater' op het privaat terrein voorzieningen te worden aangebracht om 60 mm neerslag in 1 uur over het toekomstig verhard oppervlak te kunnen verwerken. Uitgangspunt is dat (op projectniveau dan wel gebiedsniveau) aan deze eis wordt voldaan.
Het plangebied is niet gelegen in of in een beschermingszone van een primaire of secundaire
waterkering dan wel watergang.
De voorgenomen ontwikkeling wordt naar verwachting aangesloten op het bestaande, gescheiden rioolstelsel. Onderzocht wordt of het overtollig hemelwater direct op het naastgelegen oppervlaktewater kan worden afgevoerd en het afvalwater op het gemengd rioolstelsel.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan Touw zijn op de volgende wijze opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 en 2 :
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3, 4 en 5:
Hoofdstuk 3 Algemene regels:
Artikel 6 - 10:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 en 12:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Groen
De bestemming 'Groen' is voorbehouden aan structureel groen. Het gaat hierbij om groen en groenstructuren die van belang zijn voor de stedenbouwkundige opzet van het plangebied. Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bedoeld voor het in stand houden van bestaande groenvoorzieningen en -structuren en om nieuw geplande groenvoorzieningen mogelijk te maken. Binnen de bestemming 'Groen' is ruimte voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het is niet toegestaan om gebouwen te bouwen binnen de bestemming groen.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde vorm en aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven en daarbij behorende voorzieningen. Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen vastgelegd alsmede het vereiste percentage van 100% voor sociale huurwoningen. In de planregels zijn tevens voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het treffen van de geluidmaatregelen, het realiseren van waterberging en het realiseren van een percentage groen maaiveld op het binnenterrein. Er is tevens een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het woonprogramma te wijzigen na 10 jaar vanaf het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, waarvoor moet worden voldaan aan een minimum van 30% sociaal en er dient, ook voor het aangepaste woningprogramma, ten alle tijden te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging. .
De bouwhoogte is in meters vastgelegd op de verbeelding.
Buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 6
De voor Waarde Archeologie 6 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren.
Overgangsregels
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
Voorafgaand aan de opstelling van de gebiedsvisie Park de Zwijger, waar deze ontwikkeling onderdeel van uitmaakt, zijn er verschillende momenten van participatie geweest. Daarna heeft ook in het kader van de beoogde ontwikkeling Touw participatie plaatsgevonden. Initiatiefnemer heeft hiertoe diverse gesprekken met de buurt gevoerd. Het volledige verslag van de gevoerde participatie is opgenomen als Bijlage 12 van deze toelichting. Hieronder wordt weergegeven wat initiatiefnemer heeft gedaan met de opmerkingen over de voorgenomen nieuwbouw.
Zeven aanbevelingen
Alle gesprekken zijn samengevat in zeven aanbevelingen vanuit de buurt voor de voorgenomen nieuwbouw. Door bewoners werd aangegeven dat er behoefte is aan:
De aanbevelingen van de buurt zijn op de volgende manier meegenomen in het schetsontwerp. De volgende stap in het ontwerpproces is om het schetsontwerp verder uit te werken tot een voorlopig ontwerp. De aanbevelingen vanuit de buurt worden daarin meegenomen als na onderzoek blijkt dat het mogelijk is.
Betaalbare woningen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen
Ons Doel (initiafnemer) deelt deze mening van de buurt. De woningen in het nieuwbouwplan zijn dan ook sociale huurwoningen. Er wordt een divers aanbod aan woningtypen gerealiseerd, met 2-, 3-, en 4-kamerwoningen voor kleine huishoudens en voor gezinnen. Ons Doel heeft na het advies van de aanwezigen op de tweede pleinmiddag het woningbouwprogramma nog eens aangepast: in het voorlopige schetsontwerp zijn meer grotere woningen opgenomen dan oorspronkelijk getekend. Alle woningen zijn met lift toegankelijk en er is een groot deel gelijkvloerse appartementen die ook geschikt zijn voor ouderen huishoudens.
Niet al te hoge nieuwbouw die past bij de sfeer van de buurt
Tijdens alle pleinmiddagen is door veel bewoners genoemd dat zij niet al te hoge flatgebouwen wensen om de open en lichte sfeer van de SuAn-buurt te behouden. Ons Doel deelt deze mening: het voorlopig ontwerp is dan ook zo ontworpen dat het past binnen de bestaande buurt. Dat betekent aan de ene kant passend qua stijl en materiaalgebruik, en aan de andere kant passend dat er meerdere bouwblokken komen van verschillende hoogtes. Het hoogste gebouw op de kop van de Surinamestraat wordt 7 tot 8 woonlagen hoog (begane grond en 6 tot 7 verdiepingen erop) en het laagste gebouw wordt 4 woonlagen (begane grond en 3 verdiepingen erop) hoog.
Groene buitenruimte die gebruikt kan worden voor sport, spel en ontmoeting
Tijdens de pleinmiddagen vertelden bewoners dat zij het groene karakter van de wijk waarderen, maar dat er te weinig mogelijkheden zijn om het groen actief te gebruiken. Bij het ontwerp van de buitenruimte om de nieuwbouw zal Ons Doel hier rekening mee houden. Het binnenterrein moet een groen gebied worden waar verschillende doelgroepen actief gebruik van kunnen maken. Hoe dat er precies uit komt te zien daar gaat Ons Doel later mee aan de slag. Bewoners en omwonenden worden te zijner tijd uitgenodigd om hierover mee te praten.
Voldoende parkeerplekken voor bewoners
In de Suriname- en Antillenbuurt parkeren bewoners op straat. De plekken in de buurt zijn bedoeld voor de huidige bewoners, zij kunnen een parkeervergunning op straat aanvragen. Voor de bewoners van de nieuwbouw komen geen vergunningen beschikbaar. Ons Doel volgt daarin het parkeerbeleid van de gemeente Leiden. Ook op het binnenterrein komen geen parkeerplekken. Voor bewoners van de nieuwbouw die een auto hebben stelt Ons Doel parkeerplekken beschikbaar in de parkeergarage van Het Gebouw die van Ons Doel gehuurd worden. De bezoekersplekken worden tijdelijk op eigen terrein toegevoegd en zullen later in de nog te bouwen parkeergarages in de andere ontwikkelingen worden meegenomen.
Verbetering van de leefbaarheid
Tijdens de pleinmiddagen gaven veel mensen aan dat zij de SuAn-buurt een prettige buurt vinden om te wonen. Mensen kennen elkaar, maken een praatje op straat en sommige bewoners helpen elkaar als dat nodig is. Wel werden er veel klachten genoemd over vuil en ongedierte op straat. Ook is er overlast en soms (kleine) criminaliteit. Om de leefbaarheid en het gevoel van veiligheid te verbeteren bouwt Ons Doel open bouwblokken rondom zichtbare (semi-) openbare binnentuinen. Op de begane grond worden woningen gebouwd, zodat er weinig anonieme ruimte is en meer sociale controle is door de 'ogen op straat'.
Verplaatsen van de speel- en sportplek
De gemeente en Ons Doel hebben afgesproken dat de gemeente de voetbalkooi verplaatst binnen de wijk en Ons Doel de overige speeltoestellen binnen hun plangebied. Hiervoor zullen beide partijen een participatieplan opstellen en er worden nog participatiemomenten voor georganiseerd.
Verhuismogelijkheden naar de nieuwbouw
Woningen worden gewoonlijk verhuurd via de website van Holland Rijnland. Ons Doel wil samen met de gemeente onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om mensen uit de buurt voorrang te geven op de nieuwbouw op het plein. Ons Doel wil met lokaal maatwerk verhuismogelijkheden naar de nieuwbouw regelen voor huurders uit de SuAn-buurt die vanwege de sloop of renovatie van hun woning stadsvernieuwingsurgent worden. Of dit juridisch gezien kan wordt op dit moment onderzocht. Over een half jaar is hierover meer duidelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 december 2023 gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen. In die periode is 1 zienswijze tegen het ontwerp ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota Touw, deze is als bijlage 14 opgenomen van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is, mede naar aanleiding van ingediende zienswijzen, iets aangepast. Deze aanpassingen betreffen onder andere een bezonningsonderzoek dat is toegevoegd als bijlage 13, met een onderbouwing hiervan in de toelichting alsmede het opnemen van een juiste hoogtescheidingslijn op de verbeelding van het bestemmingsplan.