Plan: | Haagweg - Noordman |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00150-0301 |
Op dit moment bevindt zich op de locatie Haagweg 89 een houtopslag (loods) van NoordmanHout BV. De houtopslag verhuist binnen afzienbare tijd naar een nieuwbouwlocatie in Oegstgeest. Het voornemen bestaat om de vrijkomende locatie vervolgens te herontwikkelen tot woningbouw met ruimte voor een drielaags appartementenblok met 13 appartementen en zeven grondgebonden woningen die direct grenzen aan het water. Bij de woningen die direct grenzen aan het water is het de wens om een steiger te realiseren die moet fungeren als tuin, waar toekomstige bewoners tevens hun boot – indien van toepassing – kunnen aanleggen. De appartementen krijgen ieder een eigen balkon. Tussen de twee woonblokken is ruimte om de parkeerbehoefte op te lossen. Vanwege de verdwijning van het bedrijf wordt er naast woningbouw ook nog een 'molenaarshuisje' gerealiseerd. Hier kunnen de vrijwilligers van de molen gebruik van maken. Voorheen konden de vrijwilligers van de molen gebruik maken van het Noordmanterrein voor de opslag van hout en om te vergaderen.
De gewenste woningbouwontwikkeling is niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan "Zuidwest" (d.d. 15 juni 2017). Het plangebied kent namelijk een bedrijfsbestemming, waarbinnen nieuwe woningen niet zijn toegestaan. Om deze reden is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van de woningbouw mogelijk en geeft de nieuwe planologische kaders aan het plangebied.
Het plangebied is gelegen in Leiden in het Bos- en Gasthuisdistrict, in de wijk Haagweg-Noord. Het plan ligt aan één van de hoofdontsluitingen van deze wijk, de Haagweg. De ligging van het plan is weergegeven in figuur 1.1. De globale begrenzing is weergegeven in figuur 1.2. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit plan. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Leiden, Sectie O, perceelsnummers 5474, 5779 (gedeeltelijk), 5476 (gedeeltelijk) en 5778 (gedeeltelijk).
![]() |
Figuur 1.1: Ligging plangebied |
![]() |
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (globaal) |
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Zuidwest | 15 juni 2017 | |
RVS BP Zuidwest (uitspraak) | 18 april 2018 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 | |
![]() |
||
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan |
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. In het laatste hoofdstuk komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Vanaf de middeleeuwen zijn aan weerzijden van de de Rijn steenbakkerijen en kalkovens gevestigd. Na de ontwikkeling van de zaagmolen begin 17e eeuw komen daar in de 17e en 18e eeuw diverse houtzaagmolens bij. Ook langs de Mare vestigt men houthandels en houtzagerijen. De bedrijven worden over de rivier bevoorraad en transporteren hun producten via het water. Over land is de stad bereikbaar over de zuidelijke Rijndijk die onderdeel vormde van de belangrijkste landverbinding met Den Haag. Deze pré-industriële inrichting is zeer typerend voor het gebied. Molens werden regelmatig verplaatst en verbouwd. De huidige molen dateert uit 1804 en staat op een plek waar ook in de 17e eeuw houtzaagmolens stonden. Het complex is een van de laatste goed herkenbare resten van het nijverheidsverleden van het gebied. Vanaf 1856 tot 1993 is de molen onderdeel van houthandel Noordman. Oorspronkelijk bestond het complex rond de molen uit een aantal houtloodsen, een directeurswoning en een aantal arbeiderswoningen. Van dit complex zijn alleen de molen en een tweetal historische houtloodsen direct naast de molen bewaard gebleven.
Na 1900 is een geleidelijke bebouwing van de Haagweg op gang gekomen, bestaande uit kleinschalige woningbouw. Met de ontwikkeling van Leiden Zuidwest ontstaat er in de jaren 50 – 60 een grote Wederopbouwwijk achter de oudere lintbebouwing langs de Rijndijk.
Sinds 1856 is houthandel Noordman gevestigd bij stellingmolen d’Heesterboom. Het langgerekte perceel tussen de Rijn en de Haagweg ligt ten westen van het stadscentrum. Na 137 jaar in eigendom te zijn geweest van vijf generaties Noordman, werd de molen in januari 1993 overgedragen aan de “Stichting Houtzaagmolen de Heesterboom”. Tussen 1992 en 1994 onderging de molen groot onderhoud. De zaagmolen is nu een museum.
De houtloods naast de molen is rond 1925 gebouwd en kent een bebouwd oppervlak van ruim 2.500 m2.
![]() |
Figuur 2.1: Plangebied en omgeving door de jaren heen |
![]() |
Figuur 2.2: Foto's plangebied uit het jaar 1980 |
Het grote terrein om de molen werd begin deze eeuw bebouwd met woningen, appartementen, een kantoor en een parkeergarage. Grote wens van de initiatiefnemer was om het uitzicht op het water te verbeteren en de geur van hout te behouden. Rondom de museummolen is openbaar terrein, waarop een wijnhandel en een restaurant zijn gevestigd. Aan de centrumkant zijn vijftien woningen gebouwd: drie blokken van vier, een twee-onder-een-kap woning en een vrijstaande villa. De Haagwegzijde van deze woningen hebben een houten gevelbekleding, die refereert aan de oude houten loodsen. In de oksel van het Churchillplein, ten westen van de molen, zijn twee appartementengebouwen en een kantoorgebouw op een parkeerkelder gebouwd. De architect stemde het materiaalgebruik van deze gebouwen af op de Churchillbrug en het drukke kruispunt, waardoor de gebouwen een meer zakelijke uitstraling hebben gekregen. Aan de kade van de Rijn is ter plaatse van het plangebied daarnaast ruimte voor 3 woonschepen. Deze worden met dit plan wegbestemd.
De nieuwbouw komt in plaats van de houtloods. De architectuur en het materiaalgebruik van de nieuwbouw refereren aan de woningbouw ten noorden en ten zuiden van de locatie en daarmee aan de houtlood(sen). Het plangebied staat kadastraal bekend onder gemeente Leiden, sectie O en perceelnummer 5474. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3.662 m2. Een afbeelding met de huidige situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 2.3.
![]() |
Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied |
De nieuwbouw bestaat uit zeven grondgebonden woningen aan het water en dertien appartementen in een drielaags appartementenblok. Alle woningen worden aangeboden in het (vrije sector) koopsegment. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de Leidse woningvoorraad toe met 20 wooneenheden. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10,4 meter (drie bouwlagen). Bij het bepalen van de maximale hoogte is rekening gehouden met de naastgelegen molen ''De Heesterboom''.
Naast woningbouw bevat het plan ook een molenaarshuisje, waar vrijwilligers van de molen terecht kunnen om te vergaderen en voor de opslag van hout. Het 'molenaarshuisje' krijgt een maximale nokhoogte van 5 meter en een oppervlakte van circa 70 m2. Voorheen maakte de vrijwilligers van de molen gebruik van het Noordmanterrein voor de opslag van hout en om te vergaderen.
De woningen en het molenaarshuisje zijn in figuren 2.4 en 2.5 in kaart weergegeven.
Stedenbouw
De gebouwen hebben een representatieve uitstraling aan alle zijden. Aan de zijde van de historische Haagweg hebben de gebouwen hun formele voorkant met een hoogwaardige architectonische uitwerking en een zorgvuldige detaillering. De ontwikkeling doet mee in de losse gebouwen, met diverse volumes, tussen de Haagweg en de Rijn met zichtlijnen vanaf de Haagweg op het water van de Rijn en de molen. Er wordt een nieuwe looplijn gecreëerd naar het water met aan het einde een verblijfplek zodat ook bewoners uit de buurt over de Rijn kunnen kijken en deze kunnen beleven. De kwaliteit van de openbare ruimte neemt toe door de afname aan bebouwing, een hoogwaardige inrichting van de buitenruimte en toename aan groen. Hierdoor wordt de ruimte rondom de molen meer uitnodigend tot aan het water. Aan het water zijn op dit moment enkele ligplaatsen aanwezig. Deze zijn ook op deze wijze bestemd in het geldende bestemmingsplan. Met dit plan worden deze ligplaatsen 'wegbestemd'.
![]() |
Figuur 2.4: Ligging woningen en inrichting terrein |
![]() |
Figuur 2.5: Doorsnede plangebied met maten en hoogtes |
Duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulaire economie
De nieuwe woningen worden allen energieneutraal (en gasloos) uitgevoerd, EPC = 0. Om deze doelstelling te behalen wordt o.a. een warmtepomp (luchtwarmtepomp bij de grondgebonden woningen en een collectieve water- of luchtwarmtepomp bij de appartementen) gebruikt en zullen zonnepanelen worden geplaatst op de daken. Energievoorzieningen e.d. worden intern in de gebouwen opgelost en doen geen afbreuk aan de stedenbouwkundige uitgangspunten en een hoogwaardig ingerichte openbare ruimte. Voor de invulling van de gevel zal deels gebruik worden gemaakt van verduurzaamd hout. Dit zorgt voor zowel een verwijzing naar de houthandel alsmede een duurzame architectonische uitstraling.
Het hemel- en rioolwater wordt gescheiden opgevangen, waarbij het hemelwater direct op de Rijn wordt geloosd, zodat het (schoonwater)riool niet onnodig extra wordt belast. Met het oog op wateroverlast en hittestress wordt de openbare ruimte rondom de woningen zo groen mogelijk ingericht en worden waar mogelijk groenbakken geplaatst. Onderzocht wordt of op het dak van het appartementencomplex naast zonnepanelen ook ruimte is voor een mossedumdak.
De materialen van de bestaande loods, inclusief fundering, worden waar mogelijk zoveel mogelijk hergebruikt. En de opbouw van de loods wordt waar mogelijk verwerkt in de nieuwbouwloods in Oegstgeest en/of in de nieuw te ontwikkelen woningen.
Groen, bomen en water
Gelet op de bestaande situatie hoeven er voor de realisatie van dit project geen bomen te worden gekapt en vindt er ook geen extra verharding plaats. Ontwikkelaar zet in op een zo'n groen mogelijke invulling van het openbare gebied. De verharding neemt derhalve af ten opzichte van de huidige situatie.
Aan het water zijn op dit moment enkele ligplaatsen aanwezig. Deze zijn ook op deze wijze bestemd in het geldende bestemmingsplan. Met dit plan worden deze ligplaatsen 'wegbestemd'. Wel is er in de toekomstige situatie de mogelijkheid om een steiger te realiseren aan waterkant.
Verkeer en parkeren
Het parkeren wordt conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 opgelost. Hierbij wordt gekeken naar een optimalisatie van reeds bestaande parkeerplaatsen en nieuw aan te leggen parkeerplaatsen. Tevens dient voldoende rekening gehouden te worden met fietsparkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers waarbij ook gekeken wordt naar opstelplaatsen voor bakfietsen en scooters. De ontsluiting vindt plaats via de bestaande in- en uitrit. De bestaande in- en uitrit voldoet op dit moment niet aan de richtlijnen en moet daarom worden aangepast conform de richtlijnen van het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte van de gemeente Leiden. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de oversteekbaarheid van kwetsbare doelgroepen en fietsers naar de overzijde van de Haagweg.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
In de structuurvisie is benoemd dat verschillende regio's in de zuidvleugel van de Randstad, waaronder de Leidse regio, een grote woningbouwopgave kennen, vanwege een aanhoudende trek naar de Randstad vanuit meer landelijke regio's en vanwege een structurele trend van kleiner wordende huishoudens. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte van 20 woningen en draagt dus bij aan de woningbehoefte van de regio, en specifiek Leiden. Onderhavig bestemmingsplan is dus niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een
nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan
die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het
bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevinsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de paragraaf 3.2.2. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april 2019 in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Met dit plan worden woningen mogelijk gemaakt binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van uitbreiding van een kern. Daarnaast is de woningbouw beperkt tot 20 woningen en vindt deze plaats op een inbreidingslocatie. De bestaande functie zal verdwijnen op deze locatie. Het plan is lokaal van aard en is niet in strijd met de uitgangpsunten van de Omgevingsvisie.
Op de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie is aan de hand van kaartlagen gebied specifiek beleid weergegeven. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten. Voor het plangebied is vanwege het stedelijke karakter alleen de laag van de stedelijke occupatie relevant. Het plangebied ligt in 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen in 'steden en dorpen' moeten bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De beoogde ontwikkeling past binnen de bepalingen van de kwaliteitskaart en de Omgevingsvisie. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Op de kaart van de Omgevingsvisie is daarnaast te zien dat het plangebied ligt binnen 'Gebied met (zeer) hoge archeologische waarden' en binnen 'Werelderfgoed'. Voor de relatie van het plan met deze waarden wordt verwezen naar pagraaf 4.1 en 4.2.
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Molenbiotoop
In artikel 6.25 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
Romeinse Limes
In artikel 6.27 staat beschreven dat een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde bestemmingen en daarbij behorende regels bevat die de verwachte archeologische waarden beschermen. Deze regels voorzien in elk geval in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vervolgens in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd als procesvereiste bij het opstellen van bestemmingsplannen en andere planfiguren uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het doel van de Ladder is dat nieuwe ruimtelijke en infrastructurele plannen een optimale benutting van de beperkte ruimte in stedelijke gebieden nastreven, zodat bestaande leegstand wordt beperkt, nieuwe leegstand wordt voorkomen, en de groene buitengebieden zoveel mogelijk intact blijven. Ten behoeve van dat doel biedt de Ladder een proceskader voor een zorgvuldige en transparante besluitvorming.
De Ladder is uitsluitend van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Alhoewel uit het Bro niet eenduidig blijkt wat een nieuwe stedelijke ontwikkeling precies is, kan uit de jurisprudentie worden herleid dat de ontwikkeling zoals voorgestaan in dit bestemmingsplan, bestaande uit de bouw van circa 20 woningen op een voormalige bedrijfslocatie, moet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling.
Behoeftebeschrijving
Het project dat in dit bestemmingsplan wordt toegestaan ziet op de toevoeging van 20 woningen. Er zullen 7 rij-/hoekwoningen gerealiseerd worden en 13 appartementen. De 7 woningen hebben een oppervlakte van circa 216 m2 (gebruiksvloeroppervlak). Er worden 8 appartementen gerealiseerd met een oppervlakte van 89 - 111 m2 gbo en 5 appartementen met een oppervlakte van 127 - 160 m2 gbo.
Kwantitatieve behoefte
De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (Stec Groep, d.d. 1 oktober 2014). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de driejaarlijkse provinciale woningbehoefteraming (WBR2013, op basis van Primos 2013, ABF-Research), het onderzoek 'Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland 2013' van bureau Companen en het rapport 'Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013' van ABF-Research.
In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is vanaf 2013 een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 31.620 nieuwe woningen tot 2029, exclusief studentenhuisvesting. Dat cijfer wijkt af van het behoeftecijfer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 27.000 nieuwe woningen in de Leidse regio tot 2040. Dat komt omdat de Woonagenda is gericht op een kortere periode (namelijk van 2012 tot 2029) maar een veel grotere regio, waarvan ook gemeenten als Alphen aan den Rijn, Hillegom, Lisse, Teylingen en Nieuwkoop onderdeel zijn, terwijl de SVIR is gericht op een periode tot 2040 en een kleinere regio. Beide behoefteramingen zijn echter gebaseerd op hetzelfde rekenmodel van bureau ABF-Research (Primos). Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.
In die Woonagenda is de woningopgave voor de regiogemeenten als volgt verdeeld:
![]() |
Figuur 3.1: WBR2013 Holland Rijnland, obv Primos 2013 (bron: Provincie Zuid-Holland) |
Voor een beeld van de actuele regionale behoefte aan woningen moeten de 'harde plannen' - dat wil zeggen bouwplannen die sinds 2013 reeds gerealiseerd, in uitvoering of planologisch mogelijk gemaakt zijn worden afgetrokken. Een overzicht van deze plannen wordt jaarlijks samen met alle buurgemeenten in de Leidse regio geactualiseerd en door de provincie vastgesteld. Het meest recente overzicht van projecten laat in Leiden een geprognosticeerde productie van ca. 3.000 woningen tot en met 2019 zien, en een productie van nog eens ca. 3000 woningen tussen 2020 en 2029 (beiden evenals de behoeftecijfers exclusief studentenhuisvesting). Ook na een spoedige realisatie van alle drie nieuwe woongebouwen zou Leiden dus nog de ruimte moeten vinden voor bijna 2.000 extra nieuwe woningen tot 2019 om in de regionale behoefte te kunnen voorzien.
Ten opzichte van de behoeftecijfers uit de WBR2013 zijn de behoeftecijfers in de WBR2016 voor Leiden nog iets hoger, zodat aannemelijk is dat ook de nieuwe woonagenda een grote behoefte laat zien aan de woningen die in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch worden toegestaan.
Kwalitatieve behoefte
Dit gedeelte van Leiden (Leiden Zuidwest en in het bijzonder in het Haagwegkwartier-Noord) gekenmerkt door veel sociale woningbouw en wordt er aan de Toussaintkade en de Ter Haarkade ook sociale woningbouw gerealiseerd de komende jaren. Verder blijkt uit de Beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002 dat Leiden relatief veel sociale huurwoningen (45% tegen 37% in de totale regio) en weinig koopwoningen (43% tegen 52%) heeft. De noodzaak om op deze locatie sociale huurwoningen te realisereren is dus relatief laag. Om deze reden wordt voorzien duurdere koopappartementen. De ontwikkeling bevindt zich binnen een molenbiotoop. Gezien de maximale bouwhoogte kunnen er daarom maar een beperkt aantal woningen worden gebouwd. Het opbrengend vermogen van het plan ten opzichte van de te maken kosten is te laag indien een deel van de woningen als sociale huurwoning dient te worden ontwikkeld. Een verhuizing van de houtloods zou dan ook niet mogelijk zijn. Daarmee heeft de ontwikkelaar extra in kunnen zetten op het duurzaam ontwikkelen van de woningen en de openbare ruimte.
Molenbiotoop
Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop, namelijk de molenbiotoop van de molen De Heesterboom. Het plangebied ligt op kortere afstand dan 100 meter van deze molen. In het geldende bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor gebouwen die binnen deze 100 meter gebouwd worden. Er wordt beschreven dat geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (10,4 meter). In dit geval krijgen de gebouwen een hoogte van maximaal 10,4 meter. Hiermee wordt voldaan aan de regels rondom de molenbiotoop. Vanuit de provinciale verordening zijn er geen belemmeringen.
Romeinse Limes
Het plangebied ligt binnen de Romeinse Limes. Voor gronden binnen de Romeinse Limes geldt dat zij een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Bij werken of werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 100m² en meer dan 30cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archelogisch onderzoek te worden uitgevoerd en dient er gehandeld te worden in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek. In paragraaf 4.1 wordt hier verder op ingegaan en zijn tevens de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek terug te vinden.
Deze structuurvisie is op 25 juni 209 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Zoals hierboven genoemd bevat de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 zeven kernbeslissingen. De kernbeslissingen 'Holland Rijnland is een top woonregio' en 'Concentratie stedelijke ontwikkeling' zijn relevant voor voorliggende ontwikkeling. Het bouwen van woningen in het plangebied is in lijn met kernbeslissing 1 en 3. Voorliggende ontwikkeling staat de overige vijf kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 niet in de weg.
Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
Leiden, stad van historie en cultuur
Het plangebied ligt naast de bestaande molen De Heesterboom. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10,4 meter (drie bouwlagen), waardoor er geen sprake is van een strijdigheid met de molenbiotoop, gelet op de naastgelegen molen De Heesterboom. De gebouwen hebben een representatieve uitstraling aan alle zijden. Aan de zijde van de historische Haagweg hebben de gebouwen hun formele voorkant met een hoogwaardige architectonische uitwerking en een zorgvuldige detaillering. Verder worden energievoorzieningen e.d. inpandig opgelost. De ontwikkeling doet mee in de losse gebouwen, met diverse volumes, tussen de Haagweg en de Rijn met zichtlijnen vanaf de Haagweg op het water van de Rijn en de molen. Er wordt een nieuwe looplijn gecreëerd naar het water met aan het eind een verblijfsplek zodat bewoners ook over de Rijn kunnen uitkijken en deze kunnen beleven. De kwaliteit van de openbare ruimte neemt toe en de ruimte rondom de molen wordt meer uitnodigend tot aan het water. Er is daarnaast geen sprake van aantasting van andere culturele instellingen of voorzieningen.
Leiden, groene en gezonde stad
Gelet op de bestaande situatie hoeven er voor de realisatie van dit project geen bomen te worden gekapt en vindt er ook geen extra verharding plaats. Ontwikkelaar zet in op een zo'n groen mogelijke invulling van het openbare gebied. De verharding neemt derhalve af ten opzichte van de huidige situatie.
Leiden, stad voor iedereen
Het plan kent geen tegenstrijdigheden nog specifieke aanknopingspunten bij de ambities die hier worden beschreven. Wel wordt bij het plan aansluiting gevonden bij het bestaande vaarwater aan de Rijn. Dit betreft toeristisch vaarwater voor pleziervaart. Bij de "waterwoningen" wordt een steiger gerealiseerd waar bewoners hun bootje aan kunnen leggen en zich kunnen mengen met het vaarverkeer.
Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
Er wordt met dit plan geen functie verwijderd. De bestaande houthandel zal worden verplaatst. De overige uitgangspunten zijn niet van belang voor dit project.
Leiden, verbonden stad
Het plangebied is in de huidige situatie erg goed bereikbaar. In de toekomstige situatie zal dit niet veranderen. De Haagweg dient als ontsluiting van het plangebied en tevens als ontsluiting van het centrum richting de uitvalswegen (N206). Om het verkeer zo goed mogelijk door te laten lopen wordt geen nieuwe inrit gemaakt. Het plan heeft geen invloed op de verkeersstructuur.
Leiden, waterstad
Het plangebied ligt aan toeristisch vaarwater. Vanuit het water (de Rijn) gelden verder geen beperkingen voor de woningen. Bij de "waterwoningen" wordt een steiger gerealiseerd waar bewoners hun bootje aan kunnen leggen en zich kunnen mengen met het vaarverkeer.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Het initiatief staat de uitvoerbaarheid van 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030' niet in de weg.
Ruimtelijke strategie Bedrijventerreinen 2020-2030 'Ruimte voor bedrijven in Economie071-gemeenten'
Bedrijven in onze regio groeien, innoveren en hebben ruimte nodig. Daarnaast staan we ook voor uitdagingen als verduurzaming, klimaatadaptatie en het behouden van een aantrekkelijke groene omgeving. In de verstedelijkte context van de regio 071 is daarnaast sprake van een groeiende vraag naar wonen, energie en andere functies. Al deze ontwikkelingen hebben ruimte nodig. Om in deze context een aantrekkelijk vestingsklimaat vor bedrijven te houden met voldoende en toekomstbestendige bedrijventerreinen, is de ruimtelijke strategie bedrijventerreinen 2020-2030 opgesteld.
De Bedrijventerreinenstrategie is een uitwerking van de ambities van de regionale omgevingsvisie 'Hart van Holland'. Uitgangspunt van deze visie is dat ambities moeten bijdragen aan een streke economische positie van de regio. Bovendien moeten ontwikkelingen duurzaam en robuust zijn. In 2018 is door gemeenten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio een convenant aangegaan. De uitgangspunten uit het convenant zijn randvoorwaarden voor deze bedrijventerreinenstrategie.
Bedrijven willen innoveren en uitbreiden. Er is behoefte aan extra hectares bedrijventerreinen in de regio. Gemeenten willen een aantal terreinen transformeren om functies als wonen en werken te combineren. Hierdoor ontstaat een vervangingsbehoefte. Uitgangspunt is het voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve match van vraag en aanbod van bedrijventerreinen in de regio. Met deze ruimtelijke strategie bieden gemeenten duidelijkheid aan bedrijven over het toekomstperspectief van hun bestaande locatie.
Convenant: Ruimte voor bedrijven 2018-2022
In 2018 is door gemeenten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de 071 regio een convenant aangegaan, genaamd 'Ruimte voor bedrijven 2018-2022'. In dit convenant is het belang van bedrijventerreinen onderschreven. Afgesproken is dat bij transformatie van bedrijventerreinen ingezet wordt op het compenseren van bedrijfshectares binnen de regio. Dit uitgangspunt is in lijn met de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. In het convenant is verder afgesproken dat wordt ingezet op een kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod. Vraag en aanbod van typen bedrijventerreinen dienen op elkaar aan te sluiten.
Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
In de regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland zijn drie strategische doelstellingen geformuleerd waarmee de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen wordt vormgegeven. Bij elke doelstelling hoort een aantal afspraken en nader uit te werken acties. De drie strategische doelstellingen zijn:
In de bedrijventerreinenstrategie zijn afspraken vastgelegd die de basis vormen voor de gemeenschappelijke strategie. Het doel is te komen tot een gezonde bedrijventerreinenmarkt, met sterke bedrijventerreinen die een drager zijn voor de economie van Holland Rijnland. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte voor nieuwvestiging, uit-/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod niet té ruim te zijn, omdat in dat geval de drijfveer voor herstructurering en de prikkel voor zorgvuldig ruimtegebruik ontbreekt. Het profiel en de locatie van de bedrijventerreinen moet daarnaast aansluiten op de specifieke eisen die het bedrijfsleven aan de terreinen stelt.
Eén van de afspraken is het herstructureren en niet transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Er wordt daarmee uitgegaan van het zoveel mogelijk behouden van bestaande bedrijventerreinen en deze zo nodig te verbeteren door het opstellen van herstructureringsplannen. Voor bestaande bedrijventerreinen is onder meer het volgende vastgelegd.
Naast de primaire functie als vestigingsplaats voor bedrijven in de hogere milieucategorieën kunnen op bedrijventerreinen in beperkte mate ook andere functies worden toegelaten, zoals kleine zelfstandige kantoren (maximaal 1.000 m2 bvo), perifere detailhandel en leisure. Als vuistregel wordt aangehouden, dat hiervoor maximaal 15 % van het netto oppervlak van een bedrijventerrein kan worden gebruikt. Eventueel door gemeenten wenselijk geachte afwijkingen worden in het Portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken afgestemd en besproken. Zowel voor interne zonering als voor planontwikkelingen buiten de bedrijventerreinen moet onverkort worden vastgehouden aan de richtlijnen van de VNG-publicatie ´Bedrijven en Milieuzonering´. Voor verdiepingen op bedrijfspanden geldt het beleid, zoals is verwoord in het ´Uitvoeringsprogramma Ruimte voor Economie´ van de provincie Zuid-Holland. Op bedrijventerreinen waar door marktontwikkelingen reeds sprake is van een hoger aandeel kantoren, perifere detailhandel en/of leisure wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2009.
Van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio
Op 14 januari 2013 is het beleidskader 'van bedrijventerreinen naar werklandschappen Leidse regio' door de wethouders economische zaken van Zoeterwoude, Voorschoten, Oegstgeest, Leiderdorp en Leiden vastgesteld.
Het doel van dit beleidskader is dat bedrijventerreinen ook in de toekomst aantrekkelijk blijven, zodat ze bij kunnen dragen aan de werkgelegenheid, economie en voorzieningenniveau van de Leidse regio.
De visie is om naar werklandschappen toe te gaan waar het kernwoord flexibiliteit is. Dat wordt bereikt door meer soorten economische functies op werklandschappen toe te staan dan alleen de traditionele functies, dus ook wonen. Ook is als doel gesteld om werklandschappen intensiever te gebruiken, zowel in functies, gebruik en bebouwingsmogelijkheden.
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf'. De huidige bestemming staat bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toe en tevens een houthandel (milieucategorie 3).
Het wegbestemmen van deze bedijfsbestemming (bedrijfsdoeleinden) ten behoeve van de voorgenomen woningbouw is niet in strijd met het relevante provinciale en gemeentelijke beleid. Het beleid van de provincie verzet zich niet tegen het wegbestemmen.
Het gemeentelijk beleid verzet zich ook niet tegen het voorgenomen wegbestemmen. De bedrijfslocatie wordt namelijk door de gemeente niet aangezien als een bedrijventerrein. Het is dan ook niet opgenomen in alle nulmetingen ten behoeve van het lokale beleid en het gesloten convenant. Compensatie van de bedrijventerreinen m2 is dan ook niet noodzakelijk.
Woonvisie Leiden 2020-2030: Goed wonen in Leiden
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:
Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.
Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar - dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.
Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:
Om deze ambities te realiseren heeft de gemeente Leiden vijf doelstellingen opgesteld:
In de periode 2017-2018 zijn er 1.500 woningen opgeleverd van de voorgenomen 8.180 wooneenheden. Vanaf januari 2019 geldt er dus een opgave van 6.680 nieuwe woningen. Dit vereist echter sturing om de juiste woningen en de juiste doelgroepen, op de juiste plek en voor de juiste prijs te realiseren, waarbij de nadruk ligt op het stedelijke woonmilieu. Ook zal tussen 2017 en 2030 minimaal 30% van de nieuwbouw bedoeld zijn voor de sociale huursector. Voor studenten moet de woningvoorraad stijgen met 2000 wooneenheden tussen 2018 en 2026. Hiervoor is een Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2030 opgesteld.
De gemeente Leiden zet eveneens in op het duurzamer maken van de woningvoorraad en woonomgeving. De thema's als energietransitie, klimaatadaptatie en biodiversiteit, circulariteit en duurzame mobiliteit worden hierin meegenomen.
Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020 - 2023
In de Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2023 staan de vijf doelstellingen uit de woonvisie centraal: bouwen naar behoefte met de juiste woningen op de juiste plek, vergroten aantal wooneenheden voor studenten, extra aandacht voor kwetsbare groepen, creëren van een duurzame woningvoorraad en woonomgeving en vergroten van de kwaliteit van de woonomgeving. In deze uitvoeringsagenda staan de acties vermeld die in de periode 2020 - 2023 genomen gaan worden om de gestelde ambities waar te maken.
Elk van de vijf bovengenoemde doelstellingen is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda. De doelstelling 'bouwen naar behoefte met de juiste woningen op de juiste plek' kent elf specifieke acties om deze doelstelling te behalen. Er worden kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogramma's opgesteld inclusief een sturingsinstrument en nieuwbouw vindt vooral in tien gebieden plaats. In vier gebieden gaat het aandeel marktwoningen stijgen en is sociale woningbouw maatwerk en worden er voorwaarden gesteld aan de bouw van sociale huurwoningen. Het voornemen is om een Vereveningsfonds fysieke leefomgeving te creëren. Ook wordt de doorstroming in de bestaande sociale voorraad bevorderd en worden er maatregelen genomen tegen woonfraude. Ook de beschikbaarheid van middeldure huurwoningen wordt geborgd. De dienstverlening naar de stakeholders wordt geoptimaliseerd en worden partijen rondom bouwopgaven samengebracht. Ook blijft de gemeente de grote bouwopgave op regionaal niveau agenderen.
Voor de doelstelling 'Vergroten van het aantal wooneenheden voor studenten' zijn vijf acties geformuleerd. De samenwerking met stakeholders zal worden gezocht om de opgave aan studentenhuisvesting te realiseren. De ontwikkelingen in vraag en aanbod van wooneenheden voor studenten worden jaarlijks geëvalueerd. Er wordt eveneens ingezet op een betere samenleving tussen studenten en andere bewoners en op gezamenlijke huisvesting van internationale en Nederlandse studenten. Eveneens zal er overlegt worden met buurgemeenten over de mogelijkhedne voor transformatie en nieuwbouw van studenteneenheden.
Extra aandacht voor kwetsbare doelgroepen splitst de acties in twee groepen: vijf acties voor kwetsbare doelgroepen en drie acties voor specifieke doelgroepen. onder 'kwetsbare doelgroepen' vallen personen die niet alleen een woning nodig hebben maar ook zorg en begeleiding. De personen die uitsluitend een geschikte woonruimte nodig hebben worden 'specifieke doelgroep' genoemd. Voor de kwetsbare doelgroepen is het vergroten van de het draagvlak in de maatschappij een van de vijf acties. Ook worden er maatregelen genomen om dakloosheid (zoveel mogelijk) te voorkomen. Ook wordt er ingezet op langer zelfstandig wonen voor ouderen. Ook is het streven om de regionale 'contingentenregeling' te continueren. Ook zal de verbinding tussen het sociale en het fysieke domein binnen de gemeentelijke organisatie versterkt gaan worden.
Voor specifieke doelgroepen zijn drie acties opgesteld. Een van de acties is dat vergunninghouders met voorrang worden gehuisvest. De cultuur van woonwagenbewoners wordt in stand gehouden en er onderzocht wat er nodig is om zogenaamde spoedzoekers te huisvesten.
De doelstelling 'duurzame woningvoorraad en woonomgeving' is opgesplitst in twee onderwerpen: Energietransitie en klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Voor de energietransitie zijn vijf doelstelling geformuleerd waarbij een van deze acties zich richt op het opstellen van een Uitvoeringsprogramma Energietransitie. De gemeente gaat leren van een wijkgerichte warmtetransitie, de zogenaamde proeftuinen. Ook wordt er een wijkfasering opgesteld voor de uitvoering van de energietransitie. Ook zal de samenwerking binnen Leiden Aardgasvrij versterkt worden en werkt de gemeente mee aan de warmteleiding over Oost, een warmtetransportleiding uit Rotterdam.
Voor klimaatadaptatie en biodiversiteit zijn eveneens vijf acties opgesteld. De stad gaat zich biodivers vergroenen en zullen er eisen worden gesteld aan klimaatadaptief bouwen. In 2019 is er een stresstest uitgevoerd en bij rioolvervanging gaan we klimaatadaptief inrichten.
De laatste van de vijf doelstellingen 'kwaliteit van de woonomgeving vergroten' kent drie specifieke acties om de doelstellingen te behalen. Zo wordne er strenge eisen gesteld aan het verkameren van woningen en wordt er een pilot gestart voor de oprichting van een huurteam. Ook worden er voorwaarden gesteld aan Buy-to-let (particuliere beleggers die bestaande koopwoningen opkopen en vervolgens verhuren.
Regionale Woonagenda 2017
Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verander de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing, steeds kleinere gezinnen en de stijging in het aantal studenten dat voornamelijk in Leiden komt wonen.
Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige Woonagenda 2014. Met de Woonagenda willen gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio's Duin- en bollenstreek , Leidse regio en Rijn- en Veenstreek.
Op de eerste plaats gaat het om ontwikkelingen van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen qua bouwjaar en milieu.
Om in de aantrekkelijkheid van de woningmarkt te voorzien zijn een aantal uitgangspunten opgesteld om met name te voorzien in de behoefte en het tegengaan van verdringing van kwetsbare groepen:
Hoofdopgaven subregio west
In de subregio west zijn er voor de eerste vijf jaar de nodige plannen voor de behoefte. De jaren daarna blijft het aanbod ver achter de behoefte. Overigens doet het 'potentiële overschot' aan plannen voor de komende vijf jaren zich hoogstwaarschijnlijk niet voor. Veel plannen in de eerste jaren zijn namelijk voorzien op (stedelijke) inbreidingslocaties. De ervaring is dat daar de planontwikkeling vaak minder snel gaat. Met de huidige programmering loopt de subregio west dan ook eerder het risico dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. De potentiële plannen in categorie 2b of 3 zijn dan ook hard nodig om het ontwikkeltempo te garanderen. In alle woonmilieus doet dit risico zich voor. Op termijn het meest in de stedelijke woonmilieus. Naar typologie blijft op termijn toevoegingen van sociale huurwoningen nodig. Er is in de plannen reeds een redelijk aanbod voorzien van middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen.
Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.
Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen voor verbetering van woning en woonklimaat.
Het initiatief voorziet in de bouw van extra woningen. Zowel de beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002 als de Nota Wonen 2020 hebben beiden als belangrijk uitgangspunt dat er veel woningen binnenstedelijk dienen te worden gerealiseerd in de toekomst. Hierdoor wordt de balans tussen vraag en aanbod beter, alsmede het aanbod woningen die niet op de particuliere markt terecht kunnen.
De realisatie van het aantal en type woningen dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan deze kernopgaven.
Warmtevisie
Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.
De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig
Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:
Leiden Duurzaam 2030
In het ambitiedocument Leiden Duurzaam 2030 (RV. 150105) is de lange termijn visie op wat duurzaamheid voor Leiden betekent vastgelegd. Voor Leiden zijn dit zestien concrete doelstellingen voor de periode 2016-2020. Deze ambities zijn in samenspraak met organisaties, groepen en personen in de stad geformuleerd.
In 2030 moet het stedelijk systeem zo ingericht zijn dat;
Duurzaamheidsagenda 2016-2020
Om de ambities uit Leiden Duurzaam 2030 te bereiken is de duurzaamheidsagenda 2016-2020 opgesteld. Deze duurzaamheidsagenda volgt de duurzaamheidsagenda van 2011 - 2014 op. In deze duurzaamheidsagenda zijn voor zes thema's prioriteiten geformuleerd;
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de ambities geformuleerd in Leiden Duurzaam 2030. Aan de hand van de duurzaamheidsagenda 2016-2020 kan een prioritering gemaakt worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De nieuwe woningen worden allen energieneutraal (en gasloos) uitgevoerd, EPC = 0. Om deze doelstelling te behalen wordt o.a. een warmtepomp (luchtwarmtepomp bij de grondgebonden woningen en een collectieve water- of luchtwarmtepomp bij de appartementen) gebruikt en zullen zonnepanelen worden geplaatst op de daken. Voor de invulling van de gevel zal o.a. deels gebruik worden gemaakt van verduurzaamd hout. Dit zorgt voor zowel een verwijzing naar de houthandel alsmede een duurzame architectonische uitstraling.
Het hemel- en rioolwater wordt gescheiden opgevangen, waarbij het hemelwater direct op de Rijn wordt geloosd, zodat het (schoonwater)riool niet onnodig extra wordt belast. Met het oog op wateroverlast en hittestress wordt de openbare ruimte rondom de woningen zo groen mogelijk ingericht en worden waar mogelijk groenbakken geplaatst. Onderzocht wordt of op het dak van het appartementencomplex naast zonnepanelen ook ruimte is voor een mossedumdak.
De materialen van de bestaande loods, inclusief fundering, worden waar mogelijk zoveel mogelijk hergebruikt. En de opbouw van de loods wordt waar mogelijk verwerkt in de nieuwbouwloods in Oegstgeest en/of in de nieuw te ontwikkelen woningen.
Convenant klimaatadaptief bouwen
In het convenant zijn vier onderwerpen aangegeven waar informatie wordt gegeven over adaptief bouwen om woningen klimaatbestendig te ontwikkelen. In de Leidraad 'Het stappenplan' wordt een uitleg gegeven over zes thema's met betrekking tot het klimaat. Onder deze thema's vallen;
Eveneens is er een Programma van Eisen opgesteld waaraan een ruimtelijk project minimaal aan moet voldoen, toegespitst op de zes klimaatthema's. De focus vanuit wateroverlast ligt op het voorkomen van hiervan, dat wil zeggen hevige neerslag lokaal vasthouden en bebouwing en voorzieningen beschermen tegen hevige neerslag. Voor droogte ligt de nadruk vooral op het voorkomen van schade aan houten funderingen, schade aan begroeiing, extra bodemdaling en een slechte waterkwaliteit. Er dient rekening gehouden te worden met droogte en aanvulling van grondwater.
Hittestress betekent dat de stedelijke omgeving meer op warmt dan het buitengebied. Dit is voornamelijk in de avond en nacht merkbaar. De geformuleerde eisen voor hittestress hebben tot doel om koelere plekken te creëren en het opwarmen van het stedelijk gebied tegen te gaan. Temperatuur regulatie in gebouwen zelf is hierin niet meegenomen.
Doordat er minder water aanwezig is in de bodem verzakt de bodem. Dit heeft consequenties voor het waterbeheer en funderingen van huizen (scheuren in huizen door de verzakking). De geformuleerde eis voor bodemdaling betreft het in beeld brengen van alle kosten en op het gebruik maken van beschikbare technieken om schade door bodemdaling in de toekomst te voorkomen. Door het intensieve ruimtegebruik en het veranderende klimaat neemt de biodiversiteit af. De eis voor dit klimaatthema is gericht op het terugbrengen van biodiversiteit in de gebouwde omgeving door het ontwikkelen van geschikte habitats. Voor de versterking van dit netwerk is het van belang om aan te sluiten op de bestaande groenblauwe structuren en dat deze ontwikkelingen passen bij de mogelijkheden van de bebouwing.
De veiligheid tegen overstromingen is in West-Nederland vooral gericht op de sterkte en hoogte van waterkeringen. De eisen gericht op overstromingen richten zich vooral op het doelmatig robuust maken van het gebied in verschillende scenario's met overstromingsdiepten. Het uitgangspunt is een gemiddelde waterdiepte die op zou treden in het gebied voordat de nieuwbouw plaatsvindt.
Urban Greenblue Grids
Urban Greenblue Grids is een website gericht op klimaatverandering en klimaatadaptatie. Het streeft naar zogenoemde 'resilient cities', in het Nederlands vertaald wil dit zeggen de capaciteit van een stad om terug te gaan naar originele staat. Dit wil zeggen dat, wanneer er een ramp heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld een storm), dat de getroffenen en de stad in staat zijn om terug te gaan naar de situatie zoals deze was voor de ramp. Urban Greenblue Grids geeft uitleg over de thema's water, hitte, biodiverisiteit, stedelijke lanbouw, luchtkwaliteit, energie, sociale en economische belang en het proces om succesvolle klimaatadaptieve projecten te realiseren. Ook geeft de website 214 oplossingen voor problemen die door klimaatverandering worden veroorzaakt. Eveneens worden er voorbeelden van klimaatadaptieve- en klimaatmitigerende projecten welke reeds ontwikkeld zijn in de gebouwde omgeving uitgelicht.
Volgens Urban greenblue Grids zijn districten een perfecte grootte waarin stedelijke kringlopen gesloten gemaakt kunnen worden. De afvalwarmte van een bedrijf kan gebruikt worden voor warmte en regenwater kan worden gebufferd en de aantrekkelijkheid van een wijk vergroten. Afvalwater kan worden gezuiverd en aan het wijkwater worden toegevoegd. Deze manier van circulair ontwikkelen is ook mogelijk op gebouwniveau waarbij gebouwen zo worden ontworpen dat het zelfvoorzienend is in de productie van duurzame energie en klimaatadaptatie.
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2019 een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
In het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 8" opgenomen ten behoeve van het behouden van eventuele archeologie in de bodem. Binnen deze dubbelbestemming moet archeologisch onderzoek plaatsvinden wanneer bodemingrepen worden verricht die groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Deze grens zal met dit plan overschreden worden. Een archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Op dit moment is het plangebied echter geheel verhard. Een archeologisch onderzoek waarbij rondom de bestaande bebouwing wordt geboord is niet zinvol en representatief.
Bureauonderzoek
Er is door Aeres Milieu een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 9. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en resultaten beschreven.
Op basis van het bureauonderzoek wordt duidelijk dat het plangebied in een dynamisch gebied ligt. In de ondergrond van het plangebied worden er afzettingen van het estuarium van de Oude Rijn en een gestapeld landschap verwacht. Het plangebied ligt op een middelhoge oeverwal, direct aan de huidige loop van de Rijn.
Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend. In de omgeving van het plangebied bekende vindplaatsen wijzen op intensieve bewoning van het gebied vanaf de bronstijd. Uit bestudering van historisch kaartmateriaal blijkt dat direct ten oosten van het plangebied begin 19e eeuw een stellingsmolen (d’Heesterboom) staat. Deze molen werd gebouwd ten behoeve van de aanwezige houtzagerij Noordman. Sinds tenminste 1663 was direct nabij de molen "de Ruyter" met een houtwerkplaats aanwezig. Deze werd in 1697 circa 100 meter verplaatst naar de huidige locatie. Op basis van historische kaarten blijkt dat sinds tenminste het begin van de 19e eeuw bebouwing aanwezig is binnen het plangebied. Het zal hier gaan om de voorlopers van de omstreeks 1925 gebouwde houtloods.
Als gevolg van de bebouwing in het plangebied zal het ophoogpakket ter hoogte van de huidige bebouwing tot onbekende diepte verstoord zijn. Hieronder worden oeverafzettingen van de Oude Rijn/ Rijn met daaronder veen en estuariene afzettingen verwacht. De oorspronkelijke bodem is mogelijk onder het ophoogpakket nog intact, omdat de meeste recent ingrepen vermoedelijk alleen in het ophoogpakket zijn uitgevoerd.
Ten tijde van het opstellen van dit rapport is de diepte van de toekomstige bodemverstoring binnen het plangebied niet bekend. Er wordt vooralsnog uitgegaan van een standaard funderingsdiepte van tenminste 0,8 - 1,0 meter beneden maaiveld. Uit archeologische onderzoeken in de nabije omgeving van het plangebied blijkt dat het recente ophoogpakket meer dan 1 meter dik is. Echter het is niet bekend hoe dik dit recent ophoogpakket in het plangebied is. Wegens het ontbreken van informatie over de dikte van het recent ophoogpakket ter hoogte van het plangebied kunnen de voorgenomen graafwerkzaamheden een negatieve impact hebben op het potentiële archeologische niveau en kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan.
Conclusie en vervolg
Omwille van bovenstaande informatie wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Dit kan plaatsvinden in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid van de bodem en de diepteligging van potentiële archeologische niveaus vast te stellen. Hierbij zal dan ook duidelijk worden of bodemopbouw onder het ophoogpakket intact of verstoord zijn.
In dit bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming gehandhaafd. In het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen zal er voorafgaand aan de bouw (en na de sloop) een archeologisch booronderzoek plaatsvinden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
In de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. Voor een viertal categorien binnen dit erfgoed zijn beschermde regels opgenomen. Voor Leiden zijn van belang de regels betreffende molenbiotopen, landgoedbiotopen, archeologie en de Romeinse Limes als Unesco werelderfgoed in procedure. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Erfgoedverordening Leiden
De gemeente Leiden hanteert de Erfgoedverordening Leiden. Op 7 november 2017 is deze verordening vastgesteld en is op 23 november 2017 in werking getreden ter vervanging van de Monumentenverordening 2008. In de Erfgoedverordening wordt onder meer geregeld de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermd stadsgezicht. De nieuwe verordening maakt ook de aanwijzing van gemeentelijke (roerende) cultuurgoederen mogelijk. De Erfgoedverordening bevat een aantal aanpassingen die mede zijn gebaseerd op de nieuwe Erfgoedwet, zoals de instandhoudingsplicht voor gemeentelijke monumenten.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Erfgoedwet en de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van de karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit en de historische structuur van de stad door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. Daartoe is een driedeling gemaakt in de gebruikte aanduiding.
Karakteristiek 1: Historische panden buiten een beschermd stadsgezicht die van belang zijn voor het straatbeeld. Hiervan zijn alleen de vanaf de openbare ruimte zichtbare gevels en dakvlakken beschermd tegen ingrepen die de beeldkwaliteit aantasten. Van belang zijn hierbij de hoofdvorm, gevel- of dakvlakindeling, gevel of-dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking.
Karakteristiek 2: historische panden binnen een beschermd stadsgezicht die van belang zijn voor het straatbeeld en voor de structuur van het beschermd stadsgezicht. Daarmee wordt beoogd om naast het straatbeeld ook de ruimte binnen een bouwblok te beschermen tegen ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en de structuur ervan kunnen aantasten. Dit om te voorkomen dat een beschermd stadsgezicht wordt gereduceerd tot een coulisse langs de straten. Van belang zijn de hoofdvorm, gevel-of dakvlakindeling, gevel-of dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking van het gehele pand.
Karakteristiek 3: historische panden zowel binnen als buiten een beschermd stadsgezicht die van belang zijn vanwege de bouwhistorische waarden. Daarmee wordt beoogd belangrijke bouwhistorische waarden te beschermen en te voorkomen dat, in geval van verwijdering, dit zonder deugdelijke documentatie geschiedt waarmee een belangrijke kennisbron over de ontwikkelingsgeschiedenis van de gebouwde stad ongezien wordt vernietigd. De bescherming richt zich op de bouwkundige onderdelen (zowel intern als extern) van het pand zoals bijvoorbeeld wanden, balklagen, trappen, kelders en kappen.
De Heesterboom is een rijksmonument en aangemerkt als zgn. top-100 monument. Daarmee is de zeldzaamheid en uitzonderlijke cultuurhistorische waarde van de molen benadrukt. Als nog complete en functionerende houtzaagmolen is het rijksmonument van nationaal en Europees belang. Het voortbestaan van de molen is afhankelijk van de mogelijkheid te kunnen draaien en zagen. Belemmering van de windvang moet dan ook beperkt blijven en de goede bereikbaarheid over het water dient in stand te blijven. De molen is onderdeel van een complex bestaande uit de molen en twee houtloodsen, beide eveneens rijksmonument. De huidige grote loods ter plaatse van de voorziene woningbouw dateert uit 1990-91 en vertegenwoordigt een beperkte cultuurhistorische waarde.
De omgeving van de molen is van belang voor de beleving van de molen. Aan de noordwestzijde is de ligging aan de Rijn van grote cultuurhistorische waarde. De landzijde is door woningbouw en de aanleg van wegen en de Churchillbrug sterk gewijzigd. Het is daarom van belang dat de herontwikkeling van de locatie van de loods aansluit bij het industriële verleden van de locatie om te voorkomen dat de molen vervreemd raakt van zijn omgeving en om beleefbaar te houden dat deze ooit deel was van een omvangrijk complex.
Het plangebied ligt niet binnen schermd stads- of dorpsgezicht.
Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop, namelijk de molenbiotoop van de molen De Heesterboom. Het plangebied ligt op kortere afstand dan 100 meter van deze molen. In het geldende bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor gebouwen die binnen deze 100 meter gebouwd worden. Er wordt beschreven dat geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. In dit geval krijgen de gebouwen een hoogte van maximaal 10,4 meter. Hiermee wordt voldaan aan de regels rondom de molenbiotoop.
![]() |
Figuur 4.1: Kaart molenbiotopen nabij plangebied (rode pijl) |
In de nabije omgeving van het plangebied liggen, buiten de molen en beide loodsen, geen overige Rijksmonumenten. De dichtstbijzijnde Rijksmonumenten liggen aan de Haagweg 79, 81, 77, 59, 57 en 51. Het plan heeft hier gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand, geen invloed op. Voor de invloed van het plan op de molen wordt verwezen naar het kopje 'molenbiotoop'.
Aan de Haagweg in Leiden bevinden zich 3 gemeentelijke monumenten: een schoolgebouw aan de Haagweg 2-4, een Staatsspoorbrug aan de Haagweg 11 en een landhuis aan de Haagweg 49. Het plan heeft hier gezien de afstand geen invloed op.
In of nabij het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Visie Natuurlijke leefomgeving
Binnen het Hart van Holland is de nota 'Basis in Balans' opgesteld, die in 2020 door het college is vastgesteld. In dit besluit zijn vier leidende principes uit de visie overgenomen voor Leiden: a. Werk aan een klimaatrobuuste inrichting van het landschap en de openbare ruimte, b. Zorg voor een gevarieerde mix van biodiversiteit tot in de haarvaten van de regio, c. Behoud en versterk het landschap als framework voor de stad, d. Maak het gehele gebied bereikbaar en beleefbaar voor de recreant. De Haagweg is niet specifiek uitgewerkt in de nota.
Bomenverordening 2018
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Nota versterken en verbinden van groen Leiden
De Nota versterken en verbinden van groen Leiden is in 2013 vastgesteld. In de nota worden doelstellingen geformuleerd om het spaarzame groen in Leiden goed te verbinden en door te ontwikkelen naar een samenhangend groen netwerk in de stad. Op deze manier wordt ruimte geboden aan flora en fauna en wordt bovendien de relatie met het buitengebied geoptimaliseerd. In 2018 is de Nota 'Versterken en verbinden van groen' uitgewerkt in het uitvoeringsplan groene hoofdstructuur. In dit plan wordt concreet invulling gegeven aan de doelstellingen uit de nota die in 2030 moeten zijn gerealiseerd. De Haagweg is in het uitwerkingsplan opgenomen als laan. Het uitwerkingsplan wordt in 2022 en 2028 geëvalueerd.
De groene kansenkaart
In de groene kansenkaart (2019) worden ook buiten de groene hoofdstructuur buurtstraten en -pleinen vergroend. Om verdichten en vergroenen in een beperkte ruimte hand in hand te laten gaan, zijn drie vergroeningsstrategieen uitgewerkt: a. het versterken van de ecologische waarde, b. vergroenen van tuinen en daken, c. compact vergroenen. De Haagweg is in de Groene kansenkaart opgenomen onder de eerste strategie, het versterken van de ecologische waarde, waarbij de zone langs het spoor is aangegeven als ecologisch waardevolle berm.
Uitvoeringsprogramme klimaatadaptatie en biodivers vergroenen (2020)
In het uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie en biodivers vergroenen (2020) zijn de ambities uit het collegeakkoord 2018 vertaald naar een uitvoeringsprogramma dat loopt tot en met 2022. In het uitvoeringsprogramma speelt Leiden in op klimaatverandering en het versterken van de stadsnatuur. De Haagweg is niet specifiek benoemd in het uitvoeringsprogramma.
Quickscan flora en fauna, november 2018
In november 2018 is door Bureau Waardenburg bv een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd in het plangebied. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 1. Hieronder wordt de conclusie beschreven:
Het voorkomen van huismus in de loods van Houthandel Noordman kan op basis van de quick scan niet worden uitgesloten. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient mogelijk rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van huismussen om negatieve effecten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Om uitsluitsel te kunnen geven over de aanwezigheid van huismussen is nader onderzoek nodig in het voorjaar (tussen 1 april en 15 mei). De loods heeft geen betekenis voor andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.
Huismussenonderzoek, mei 2019
De opdrachtgever heeft Bureau Waardenburg naar aanleiding van de uitkomsten van een quick scan uit november 2018 (Derriks & de Boer, 2018) gevraagd om nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van huismussen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Hieronder worden de conclusies beschreven:
Het plangebied is niet van betekenis voor huismussen. Tijdens het onderzoek zijn geen huismussen aangetroffen op of in het gebouw. Het plangebied is matig geschikt als broedlocatie voor huismus. Geschiktere alternatieven zijn in de directe omgeving aanwezig. Rondom het plangebied broeden zeer waarschijnlijk ca. 5-10 broedparen.
Actualisatie quickscan, april 2020
Bureau Waardenburg heeft op basis van een actualiserend veldonderzoek (d.d. 8 april 2020) en bronnenonderzoek de effecten van de sloop van de huidige loods en het bouwrijp maken van het terrein op beschermde soorten beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit dient als actualisatie op de eerdere quiskcan en het huismussenonderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hieronder wordt de conclusie beschreven:
De loods heeft geen betekenis voor beschermde soorten (waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt). Effecten op deze soorten zijn voor nu uitgesloten.
De constructie van de loods is zodanig dat er geen potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen in zitten. De ruimtes tussen de bouwstenen zijn bij het veldbezoek te klein bevonden om als verblijfplaats voor vleermuizen te kunnen dienen. Er zijn geen spouwmuren aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn geen uitwerpselen aangetroffen. Op het terrein staan geen bomen met holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied heeft verder door zijn aard (verhard, bebouwd, geen opgaande beplanting) geen wezenlijke betekenis als foerageergebied of als onderdeel van een trekroute voor vleermuizen. De naastgelegen rivier de Rijn word gezien als een gebied waarover meervleermuizen en andere soorten vleermuizen vliegen. Effecten van de sloop en bouw van de gebouwen op deze vleermuizen zijn uit te sluiten. Wel zijn vleermuizen lichtgevoelige soorten. Het is daarom noodzaak om zo veel mogelijk schijnend licht richting de Rijn te vermijden. Dit licht wordt voornamelijk veroorzaakt middels schijnende koplampen. In het ontwerp worden de parkeerplaatsen die gerealiseerd worden afgeschermd via de toekomstige bebouwing. De auto's die parkeren op de haaksparkeerplekken zullen dus niet voor lichthinder zorgen bij deze vleermuizen. Er is daarom geen sprake van verstoring.
Wel zouden vogels kunnen gaan broeden in de loods. Struweelvogels als heggenmus en winterkoning kunnen gaan broeden in de begroeiing. Een dag / enkele dagen vóór de sloop is een korte broedvogelcontrole nodig om uit te sluiten dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden.
Stikstofdepositieonderzoek
De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, 'Meijendel & Berkheide' en 'De Wilck' bevinden zich respectievelijk op 5 en 6 kilometer van het projectgebied. Het Natura 2000-gebied 'De Wilck' wordt niet gezien als 'stikstofgevoelig' aangezien hier geen stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn (bron: AERIUS-calcultator en www.bij12.nl). Indien er sprake zou zijn van een effect op het gebied 'Meijendel & Berkheide', betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het projectgebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van 20 woningen betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de aanleg- en gebruiksfase op omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand worden uitgesloten. Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat bij de aanlegfase en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. In de bijlagen zijn de door AERIUS gegenereerde rapportages voor de aanlegfase en gebruiksfase opgenomen, zie hiervoor bijlage 5.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken staat het aspect ecologie de uitvoering van het voorgenomen bouwplan niet in de weg. Wel zullen de benoemde maatregelen en aanbevelingen in de onderzoeken in acht moeten worden genomen. Daarbij dient bij de definitieve uitvoering uiteraard rekening te worden gehouden met het broedseizoen en de zorgplicht.
In de omgeving van het plangebied lopen geen hoogspanningskabels. Buisleidingen die van invloed zijn op de externe veiligheid worden behandeld in paragraaf 4.5.3. Onder de nieuwbouw is geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen. Tussen de nieuwbouw en de Haagweg loopt een gasleiding onder de grond. Het is niet toegestaan om hierop te bouwen. Er worden met dit plan dan ook geen gebouwen of bouwwerken mogelijk gemaakt boven deze leiding.
Er zijn geen belemmeringen vanuit kabels en leidingen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling en of ter plaatse gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimale gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worde toegepast.
Milieucategorie | Richtafstand woongebied in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
In figuur 4.2 zijn de bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied in kaart weergegeven. Hierop is te zien dat ten noorden en zuiden van het plangebied enkele gemengde bestemmingen liggen. Hierbinnen zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. De gemengde bestemming aan de Haagweg 81 kent daarnaast een horeca-aanduiding. Hier is ook een restaurant toegestaan (milieucategorie 1). De richtafstand van de gemengde bestemmingen tot milieugevoelige objecten (zoals woningen) bedraagt 10 meter. De richtafstand kan namelijk met 1 trap worden verlaagd gezien de ligging in een "gemengd gebied". De woningen liggen op grotere afstand dan 10 meter van deze bestemmingen. Ook is het terras van restaurant Woods gelegen aan de noordoost zijde van het gebouw. Door deze ligging verplaatst het geluid zich ook in noordoostelijke richting, weg van de geplande nieuwbouwwoningen. Eveneens is er in het ruimtelijk plan voorzien in een gevel zonder openingen. Mede door deze gevel wordt geluid tegen gehouden wat mogelijk afkomstig is van restaurant Woods. Voor de beoogde woningen is niet te verwachten dat er geluidshinder ontstaat door ligging van het restaurant. Ook zal de ontwikkeling geen belemmerende werking hebben op de bedrijfsvoering van restaurant Woods.
De molen kent een bedrijfsbestemming. Hierbinnen zijn ook bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan. De molen ligt op meer dan 10 meter afstand tot de toekomstige woningen. De woningen liggen dus buiten de richtafstand van de molen. Ondanks deze afstand zijn er in het ruimtelijk plan ook maatregelen genomen om geluidshinder te voorkomen. Zo krijgen de gevels aan de noord oostzijde een geluidswerende gevel (zonder openingen), zodat geluid vanwege de molen wordt beperkt. Ook is de positie van de molen gunstig. Doordat deze ten noorden van het plangebied geplaatst is zal het geluid dat van de molen komt in de meeste gevallen, gelet ook op de meest voorkomende windrichtingen in Nederland, in oostelijk danwel westelijke richting gaan, weg van de locatie van het voorgestelde plan. Mede hierdoor en de geluidswerende gevels, zal geluid afkomstig van de molen geen effect hebben op het voorgestelde ruimtelijke plan.
Ten oosten van het plangebied ligt een maatschappelijke bestemming. Deze is opgenomen voor de moskee die hier staat. Een moskee wordt gezien als "kerkgebouw" in de VNG brochure met richtafstanden. Hiervoor geldt milieucategorie 2 en dus een richtafstand van 10 meter (gezien ligging gemengd gebied). Hieraan wordt ruim voldaan. Daarnaast liggen de relevante geluidsbronnen van de moskee (ingang en minaret) niet aan de zijde van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Het geluid uit de marinet luidt daarnaast maar op enkele momenten in de week. Ook zal er 's-nachts geen geluid vanuit de moskee ontstaan.
Ten zuidwesten van het plangebied ligt een industrieterrein (aan de overzijde van de Rijn). In het bestemmingsplan is voor dit industrieterrein een geluidszone opgenomen. Zoals te zien is in figuur 4.2 reikt deze geluidszone tot aan een klein deel van het bestemmingsvlak 'wonen' (inclusief de ligging van het bouwvlak voor grondgebonden woningen) en de toekomstige steiger. De toekomstige woningen zijn echter voorzien van geluidswerende gevels waardoor het effect van geluiden van buitenaf worden tegen gehouden. Hierdoor zal er geen geluidshinder optreden van het industrieterrein gezien de uiterst kleine overschrijding binnen het bouwvlak (circa 60cm) waarvan een deel van deze ruimte in beslag wordt genomen door een muur. In een akoestisch onderzoek die wordt behandeld in paragraaf 4.5.4. is hier nader aandacht aan besteed.
Voorheen maakte de vrijwilligers van de molen gebruik van het Noordmanterrein voor de opslag van hout en om te vergaderen. Door de verdwijning van het bedrijf is een molenaarshuisje in het bestemmingsplan meegenomen. Het 'molenaarshuisje' heeft in dit bestemmingsplan een bedrijfsbestemming gekregen. Binnen deze bestemming is enkel bedrijfsmatige opslag van hout en bedrijfsgebonden niet-zelfstandige kantoorruimte toegestaan (milieucategorie 2), met dien verstande dat dit gebruik uitsluitend is bedoeld ten dienste van de naastgelegen molen De Heesterboom. Omliggende milieugevoelige objecten liggen niet binnen de richtafstand van dit gebouw.
Conclusie
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen. Daarnaast belemmeren de woningen omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden.
![]() |
![]() |
Figuur 4.2: Bedrijven en functies in de omgeving |
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functie wijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel sanering noodzakelijk is. In de wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Op de locatie Haagweg 89 te Leiden is door SGS Search een verkennend bodemonderzoek verricht, gebaseerd op de NEN5740/A1 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI; februari 2016). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Op de locatie zijn in totaal vijftien boringen geplaatst. Twaalf hiervan kennen een diepte variërend tussen 0,3 tot 1,5 m-mv, twee boringen tot een diepte van 2,0 m-mv en een boring met een peilbuis tot 2,5 m-mv. Eveneens zijn er twee grondmengmonsters van de bovengrond en een grondmengmonster van de ondergrond onderzocht op het NEN-grondpakket. Het grondwater is volgens het NEN-grondwaterpakket geanalyseerd. Verder is er een indicatief mengmonster samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest op basis van de NEN5898 met een voor behandeling volgens AP04.
In de zintuiglijk verontreinigde bovengrond (MM01, boringnummers 04, 07, 13, 14, bijmengen met baksteen) wordt lood matig verhoogd aangetroffen en worden er licht verhoogde parameters van kwik en PAK aangetroffen. Om uit te sluiten dat er op deze locaties plaatselijk sterke verontreiniging voor komt, wordt er geadviseerd om de monsters uit te splitsen en de monsters individueel te laten onderzoeken op de aanwezigheid van lood. Op basis van deze aanvullende analyses kan worden vastgesteld of er sprake is van een uitbijter of dat er sprake is van een locatie met sterke verontreiniging. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met lood, terwijl de zintuiglijk verontreinigde ondergrond maximaal licht verontreinigd is met PAK, lood en kwik. Deze verontreiniging in de boven- en ondergrond is waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene belasting.
Licht verhoogde gehaltes aan Molybdeen en barium zijn gemeten in het grondwater.
Uit de indicatief genomen grondmengsel blijkt dat er indicatief geen asbest aanwezig is op de locatie Haagweg 89 te Leiden.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese “verdachte locatie” strikt genomen juist is. Middels een aanvullend onderzoek moet worden onderzocht in welke mate de bovengrond is verontreinigd met lood. Indien er sprake is van een sterke verontreiniging met lood, zijn mogelijk sanerende maatregelen noodzakelijk.
Conclusie en vervolg
In verband met de nog aanwezige verharding in het plangebied is nader onderzoek momenteel niet mogelijk. Om die reden zal het onderzoek na de sloop plaatsvinden bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Om te garanderen dat dergelijk onderzoek wel plaatsvindt voordat er feitelijk zogeheten 'gevoelige' bestemmingen worden toegestaan (Wonen) is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Er is nog niet met zekerheid vast te stellen of het aspect bodem al dan niet een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de woningen. De ontwikkelaar is op de hoogte van de bodemgesteldheid en het feit dat er wellicht gesaneerd moet worden. De ontwikkelaar heeft dan ook in zijn plannen hiermee (financieel) rekening gehouden, waardoor de gemeente ook niet twijfelt aan de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.
Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Voor het aspect externe veiligheid geldt een norm voor het plaatsgebonden risico1 (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico2 (GR). Voor plaatsgebonden risico zijn wettelijke grenswaarden vastgesteld. Hier mag niet van worden afgeweken.
Uit informatie van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle buisleidingen of inrichtingen liggen. Het plangebied ligt in ieder geval niet binnen de risicoafstanden of invloedsgebieden van buisleidingen, inrichtingen, transportroutes over water en transportroutes over het spoor.
Churchilllaan
Ten zuidwesten van het plangebied loopt de Churcilllaan (N206). Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Dit zijn stoffen uit de categorieën LF1, LF2, LT1, LT2 en GF3. Voor deze stoffen gelden de volgende invloedsgebieden:
De toekomstige woningen liggen op circa 90-100 meter van deze weg en daarom binnen het invloedsgebied (stoffen LT1: toxische vloeistoef, LT2: toxische vloeistof en GF3: brandbaar gas). Volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed in de groepsrisicoverantwoording. Een uitgebreide risicoverantwoording is niet nodig, omdat het groepsrisico langs de Churchilllaan (N206) veel kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en niet toeneemt door de bouw van 20 woningen (art.8 Bevt).
Rijksweg A4 en A44
De locatie ligt in effectgebied van de A4 op een grote afstand van circa 3 kilometer. Ook de A44 is in de omgeving gelegen van het plangebied, namelijk op een afstand van circa 1,7 kilometer. Over de A4 en A44 worden brandbare gassen, vloeibare brandstoffen en toxische vloeistoffen getransporteerd. De locatie ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met vloeibare brandstoffen en brandbare gassen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied (1%letaliteit) van meer dan 4 km. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de A4 meer dan 200 meter bedraagt (art 8.Bevt). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (art 7. Bevt).
Groepsrisicoverantwoording
Volgens artikel 7 van het Bevt moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed. Op grond van artikel 8 Bevt is hier een nieuwe risicoberekening niet nodig omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde/met minder dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Bij een incident met een LPG tankwagen kan een BLEVE ontstaan. De locatie is voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid te brengen, mits tijdig gewaarschuwd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling (en latere uitvoering) van het bouwplan.
![]() |
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart |
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1. Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) dient aandacht te worden besteed aan weg- en railverkeer. Hiertoe zal akoestisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. Naar verwachting zijn hogere waarden Wgh nodig. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het toetsingskader Richtlijnen hogere waarden Wgh van 4 maart 2013 dat vindbaar is op de website van de Omgevingsdienst.
Op 12 november 2020 is er door SPA WNP Ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is te vinden in bijlage 6. Hieronder zijn de resultaten beschreven.
Railverkeerlawaai
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn tussen Leiden en Den Haag. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidszone van de spoorlijn tussen Leiden en Gouda meegenomen in het onderzoek.
Met behulp van een 3D-rekenmodel is de geluidsbelasting railverkeerlawaai bepaald. De hoogte van de geluidsbelasting van het spoor op de woningen en appartementen bedraagt repsectievelijk 55 dB en 53 dB. Dit is conform de voorkeurswaarde en de maximale toelaatbare geluidsbelasting van de Wet geluidhinder. Voor de geluidsbelasting van deze spoorweg wordt vanuit het gemeentelijke beleid geen aanvullende eisen aan het bouwplan gesteld.
Wegverkeerlawaai
Bij de berekening voor her wegverkeerlawaai is gebruik gemaakt van de verstrekte gegevens van de Omgevingsdienst West-Holland. De nieuwe woningen en appartementen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzones van de Haagweg en de Churchilllaan / Dr. Lelylaan (hierna: Churchilllaan). Voor de Ter Haarkade/Boshuizerkade (hierna: Ter Haardkade) geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze weg toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen en appartementen vanwege het verkeer op de:
Van zowel de Haagweg als de Churchilllaan wordt de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder overschreden. Wel blijven hoogste geluidsbelastingen onder de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen uit de Wet geluidhinder. Voor de Haagweg geldt dat de geluidsbelasting alleen voor de appartementen hoger ligt dan de geluidswaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid. De geluidsbelasting van de Churchilllaan op de woningen en appartementen blijft beneden de geluidswaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid. Voor de Churchilllaan worden geen aanvullende eisen gesteld aan het bouwplan.
Om binnen het plangebied te voldoen aan de geluidsbelasting zijn in principe de volgende maatregelen denkbaar:
Het nader uitwerken van een van deze maatregelen is alleen zinvol als een van de maatregelen reëel zou zijn. Dit is in voorliggende situatie niet het geval.
Industrielawaai
Voor het industrieterrein Rijn en Rail is op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone vastgesteld. Op en buiten de grens van deze geluidzone mag de geluidbelasting, vanwege het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A)-etmaalwaarde. Voor nieuwe woningen binnen de geluidzone geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A).
De zonegrens van het industrieterrein ‘Rijn en Rail’ ligt aan de zuidwestzijde over de uiterste hoek van de kavel. Op de meest zuidwest gelegen woning zal daarmee ten hoogste een industriële geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde optreden. Er wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals deze geldt op basis van de Wet geluidhinder. Ook is deze geluidbelasting gelijk aan de richtwaarden uit de VNG Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ voor woningen in een gemengd gebied. Gezien de ligging van de zone is het vaststellen van een Hogere Waarde voor industrielawaai niet noodzakelijk. Verder onderzoek naar de industriële geluidbelasting is om deze reden niet noodzakelijk.
Scheepvaartlawaai
Scheepvaartlawaai op openbaar vaarwater valt niet onder de toetsing van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er wel gekeken naar eventuele geluidshinder afkomstig van beroepsvaart en pleziervaart.
Het deel van de Oude Rijn, gelegen aan de Haagweg, is op basis van de Omgevingsverordening niet aangewezen als een van de Provinciale vaarwegen. In principe komt beroepsscheepvaart in dit deel van de Oude Rijn niet voor. Wel is dit deel van de Oude Rijn aangewezen als een verbindingsroute voor recreatieve scheepvaart. Hierdoor zal er seizoensgebondenrecreatie-/pleziervaartverkeer plaatsvinden. Geluidslawaai van seizoensgebondenrecreatie-/pleziervaart, met een zeer beperkte vaarsnelheid, is uitgesloten. Wel kan worden gedacht aan eventuele geluidsoverlast van muziek afkomstig van de seizoensgebondenrecreatie-/pleziervaart. Als hier sprake van is zal dit op basis van de APV geregeld dienen te worden.
Conclusie
Bij zes appartementen met een uitwendige scheidingsconstructie wordt de voorkeursgrenswaarden door geluidsbelasting vanaf de Haagweg overschreden. Om bij deze appartementen te voldoen aan de voorwaarden van de Omgevingsdienst en voorwaarden uit het gemeentelijke geluidsbeleid dient akoestische compensatie toegepast te worden. Gezien de huidige situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting bij de woningen en appartementen te reduceren tot maximaal 48 dB uit de Wet geluidhinder of de waarden uit het gemeentelijke geluidbeleid. Om de woningen en appartementen te kunnen realiseren wordt een Besluit hogere grenswaarden verleend door het bevoegd gezag. Het besluit is te vinden als bijlage 7 bij de toelichting.
Het aspect geluid vormt verder geen belemmering voor het plan.
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Het betreft de nieuwbouw van 20 woningen. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Zorgvuldigheidshalve is de NIBM-tool ingevuld (zie navolgend figuur). De verkeersgegevens uit paragraaf 4.8 zijn hierbij gebruikt. Hieronder is het resultaat weergegeven. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
![]() |
Daarnaast moet worden gekeken naar de achtergrondwaarden m.b.t. luchtkwaliteit. Op deze manier wordt bepaald of in de huidige en toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondwaarden bij de dichtstbijzijnde meetpunten zijn hieronder weergegeven. Alle waarden liggen onder de gestelde normen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
![]() |
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.
Dit is geregeld in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 7), het Besluit milieueffectrapportage en de Wet natuurbescherming 2017 (Wnb). Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.
Een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is vanwege de Wnb. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 2.8 van de Wnb rekening worden gehouden met de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebieden en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Het dichtstbij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ligt op een afstand van ca 6 kilometer (het gebied De Wilck ligt dichterbij maar is niet stikstofgevoelig). Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de omvang van het plan, zijn er vanwege de realisatie van de woningen geen significante negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden. Uit de Aerius-berekeningen blijkt daarnaast dat het plan een stikstofdepositie veroorzaakt van 0,00 mol/ha/jaar bij Natura 2000.
Besluit milieueffectrapportage
Het plan betreft een activiteit zoals genoemd in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage te weten D 11.2. (stedelijk ontwikkelingsproject). In de bijlage is genoemd aan welke drempelwaarden moet worden voldaan om te spreken van een formele m.e.r. beoordeling. De genoemde drempelwaarden zijn als volgt:
Met het herontwikkelen van het gebied aan de Haagweg 89 worden de genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is sprake van een vormvrije m.e.r. beoordeling.
Kenmerken van het project
Er is sprake van de transformatie van een bedrijfslocatie (houtopslag), naar woongebied met een appartementengebouw (13 appartementen) en 7 grondgebonden woningen. Daarnaast zal het plan de aanleg van een steiger, een molenaarshuisje en parkeerplaatsen toestaan. Het plangebied heeft een oppervlakte van maximaal 3.662 m2.
Plaats van het project
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Leiden, in de wijk "Bos-en Gasthuisdistrict". Het ligt aan een van de hoofdontsluitingen van deze wijk, de Haagweg. Noordwestelijk grenst het plangebied aan de Oude Rijn. Ten noorden van het plangebied is de Houtzaagmolen 'de Heesterboom' gelegen. In het noordoosten/oosten het Islamitisch Centrum Al Hijra Leiden. Meer zuidelijk liggen appartementen en kantoorgebouwen. Aan de overzijde van de Rijn is zuidwestelijk een bedrijventerrein gesitueerd. Aan de overzijde van de Rijn, direct tegenover het plangebied, aan de Morskade, is er sprake van woningbouw.
Kenmerken van het potentiële effect
Ten behoeve van dit plan is, door het bureau BRO de 'aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r. beoordeling, Haagweg 89 te Leiden', de dato 20 november 2020, opgesteld (bijlage 10).
Uit deze aanmeldnotitie blijkt dat het plangebied wel archeologische, historische en cultuurhistorische waarden heeft. De instandhouding en bescherming van deze waarden worden binnen de realisatie van dit plan voldoende gewaarborgd. De nabijgelegen locaties van een Natura 2000-gebied zijn gelegen op ongeveer 5 en 6 kilometer ten oosten van het plangebied. Het betreft het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' en 'De Wilck'. De beoogde woningbouw-ontwikkeling zal een lichte toename aan verkeersbewegingen veroorzaken, echter zal dit verwaarloosbaar met de huidige verkeersbewegingen binnen. Ten behoeve van de stikstofdepositie op natura 2000 gebieden, zijn Aeriusberekeningen (21 januari 2021) uitgevoerd.
Op basis van deze berekeningen zal het project niet leiden tot belangrijk negatieve effecten voor het milieu.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande en de aanmeldnotitie heeft de Omgevingsdienst West Holland, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden op 27 januari 2021 een vormvrij m.e.r. besluit genomen (bijlage 11).
De nieuwbouw bestaat uit zeven grondgebonden woningen aan het water en dertien appartementen in een drielaags appartementenblok. Alle woningen worden aangeboden in het (vrije sector) koopsegment. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de Leidse woningvoorraad toe met 20 wooneenheden. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10,4 meter (drie bouwlagen), waardoor er geen sprake is van een strijdigheid met de molenbiotoop, gelet op de naastgelegen molen "De Heesterboom" (zie paragraaf 4.2).
De gebouwen hebben een representatieve uitstraling aan alle zijden. Aan de zijde van de historische Haagweg hebben de gebouwen hun formele voorkant met een hoogwaardige architectonische uitwerking en een zorgvuldige detaillering. De ontwikkeling doet mee in de losse gebouwen, met diverse volumes, tussen de Haagweg en de Rijn met zichtlijnen vanaf de Haagweg op het water van de Rijn en de molen. Er wordt een nieuwe looplijn gecreëerd naar het water met aan het eind een verblijfplaats zodat ook bewoners uit de buurt over de Rijn kunnen kijken en deze kunnen beleven. De kwaliteit van de openbare ruimte neemt toe door de afname aan bebouwing, een hoogwaardige inrichting van de buitenruimte en toename aan groen. Hierdoor wordt de ruimte rondom de molen meer uitnodigend tot aan het water. Energievoorziening e.d. worden intern in de gebouwen opgelost en zorgen niet voor losse obstakels in of verrommeling van de buitenruimte.
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.
Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Met deze ambities wil Leiden bijdragen aan het bovenliggende doel dat ook in de Verkenning LAB071 is gebruikt: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.
Leiden zal een aantal belangrijke maatregelen nemen ter verbetering van de structuur van het wegennet. De basis hiervoor is een ring die de hoofdontsluitingsstructuur van Leiden en de Leidse agglomeratie vormt. Deze hoofdstructuur wordt mogelijk door de komst van de Rijnlandroute en de verbrede A44. De Rijnlandroute sluit in feite de ring rond de Leidse agglomeratie. De ring die zo ontstaat wordt gevormd door de A44, Rijnlandroute, A4, en de streng N446 ¡V Oude Spoorbaan ¡V Willem de Zwijgerlaan ¡V Schipholweg ¡V Plesmanlaan, en heet vooralsnog de Leidse Ring. Door ook op het gemeentelijke deel maatregelen te nemen, versterken we deze Leidse Ring en functioneert deze als de snelle en betrouwbare hoofdstructuur van de Leidse agglomeratie. Het bundelen van meer verkeer op deze route, maakt het mogelijk in andere delen van de stad aanpassingen van de wegenstructuur uit te voeren.
Met de Leidse Ring als basis is in deze nota een keuze gemaakt welke wegen de gemeente ziet als wegen met een ontsluitende functie, en welke wegen gelden als verblijfsgebieden. Hiertoe is gebruik gemaakt van de wegencategorieen conform het programma Duurzaam Veilig: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Leiden voegt hier een categorie aan toe, namelijk wijkontsluitingswegen. Het gaat daarbij om wegen waar de verblijfsfunctie belangrijk is, maar het verkeeraanbod zodanig is en blijft, dat hier ook de verkeersfunctie op een verantwoorde wijze moet worden geborgd. Deze wijkontsluitingswegen liggen vooral in en rond de binnenstad. Uit de resulterende kaart die de gehele ontsluitingsstructuur van Leiden weergeeft, volgen opgaven voor weginrichtingen.
Naast de categorisering van de wegen is ook gekozen voor een aantal andere maatregelen die het functioneren van de wegenstructuur bepalen:
De nota bevat ook maatregelen op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid. Voor leefbaarheid is de introductie van de Leidse Ring al een positieve ontwikkeling: bundelen op de Leidse Ring betekent dat andere wegen minder verkeer te verwerken krijgen en op de Leidse Ring zijn extra maatregelen mogelijk om de gevolgen voor de leefbaarheid te beperken. Voor duurzaamheid is het belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. De nota noemt ook andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals stedelijke distributie en het toepassen van mobiliteitsmanagement.
Leiden kent geen black spots (locaties met bovenmatige ongevallencijfers), maar er zijn wel locaties waar verbetering van de verkeersveiligheid wenselijk is. De nota benoemt een aantal locaties voor projecten om de veiligheid te verbeteren. Daarnaast zijn verkeerseducatie en publiekscampagnes manieren om de veiligheid te verbeteren. Voor die laatste maatregelen sluit de gemeente aan bij Holland-Rijnland.
Bij het OV-beleid is gekeken naar gedetailleerde gegevens over het reisgedrag van OV-reizigers die beschikbaar zijn als gevolg van de introductie van de OV-chipkaart. Vervolgens is beschreven hoe aan een beter OV gewerkt zal worden. Eerder is al gekozen voor de komst van een aantal lijnen met Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). Deze HOV-lijnen en het spoornet zijn de dragers voor het OV-systeem. Hieronder zijn er vooral ontsluitende buslijnen die de wijken bedienen. Ten behoeve van de volgende concessie (waar de gemeente niet de bepalende partij in is, maar waar de gemeente wel invloed op heeft) zal de gemeente zoeken naar mogelijkheden die beter aansluiten op het werkelijke reisgedrag van OV-gebruikers en die meer rekening houden met andere belangen in de stad (zoals leefbaarheid). Ook innovatieve mogelijkheden (zoals nieuwe soorten vervoermiddelen voor het OV) komen hierbij aan bod. Verder is een essentiële ontwikkeling voor het OV dat Leiden het busstation verplaatst naar de andere zijde van het station. Dit heeft meerdere voordelen voor de openbare ruimte, en brengt gevolgen voor de belasting van het wegennet met zich mee.
De beleidsnota noemt op het gebied van voetgangers een beperkt aantal projecten: het verbeteren van de routes voor de voetganger van station Leiden Centraal naar het Bio Science Park en naar de binnenstad, en het realiseren van goede looproutes vanaf de nieuwe parkeergarages. Voor het overige is het voor de voetganger vooral belangrijk dat in de ontwerpen van de openbare ruimte altijd goed naar de belangen voor de voetganger wordt gekeken, ook van de kwetsbare doelgroepen hierbinnen.
Voor de fiets wordt het staande beleid uit de Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020 doorgezet, met daarbij een aantal aanvullingen. Voor meer fietsgebruik is het vooral belangrijk dat de fietser beschikt over snelle en directe routes. Daar worden projecten voor uitgevoerd, voor een deel tussen Leiden en andere gemeenten, voor een deel binnen Leiden zelf. Ook komen er extra inspanningen op het gebied van fietsparkeren.
Op het gebied van parkeren is al een aantal belangrijke keuzen ingezet: de realisatie van nieuwe parkeergarages en de uitbreiding van gereguleerd parkeren. De beleidsnota benoemt de verschillende achterliggende doelen van het parkeerbeleid en somt de maatregelen om de doelen te halen op, waarvan eerdergenoemde parkeergarages en het gereguleerd parkeren de voornaamste zijn.
Bij verplaatsingen met het OV is er nagenoeg altijd sprake van ketenmobiliteit. Dat wil zeggen, bij de verplaatsing gebruikt de OV-reiziger ook voor- en natransport. Door het voor- en natransport beter te laten plaatsvinden, wordt het gebruik van het OV bevorderd. De voornaamste maatregelen hiertoe zijn het verbeteren van het fietsparkeren en de looproutes bij de stations. Hier worden inspanningen toe verricht.
Ook maatregelen op het gebied van verkeersmanagement maken deel uit van de Mobiliteitsnota. De meest omvangrijke maatregel die de gemeente zal nemen, is het sterk uitbouwen van het monitoringssysteem van het verkeer. De gegevens die als gevolg hiervan beschikbaar komen, bieden verschillende mogelijkheden om het verkeer beter te laten afwikkelen, waaronder het gebruiken van geavanceerdere algoritmes voor verkeerslichten, en het koppelen van de gegevens aan de vaarwegmanagementcentrale van de provincie. Met de laatste maatregel beogen wij dat de brugopeningen van de provinciale bruggen beter worden afgestemd op het wegverkeer.
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn wordt gekeken naar de Parkeervisie Leiden 2020-2030 en de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Om te bepalen wat de effecten zijn van het plan op het verkeer wordt gekeken naar de toekomstige verkeersgeneratie. Deze kan bepaald worden op basis van kencijfers van het CROW. Hieronder is de verkeersgeneratie van het plan weergegeven. Hierbij is uitgegaan van een ligging in "schil centrum" van een zeer sterk stedelijk gebied.
De woningen zorgen in totaal voor dus circa 124 mvt/etmaal. Het molenaarshuisje zal ook nog zorgen voor een kleine verkeersgeneratie. Deze is echter beperkt. Voorheen maakte de vrijwilligers van de molen gebruik van het Noordmanterrein voor de opslag van hout en om te vergaderen. Door de verdwijning van het bedrijf is een molenaarshuisje in het bestemmingsplan meegenomen. Hier kunnen dus dezelfde vrijwilligers als voorheen terecht. Voor dit gebouw, met een oppervlak van circa 70 m2 bvo is de verkeersgeneratie berekend. Deze komt neer op maximaal 3 mvt/etmaal op basis van een 'bedrijf arbeids- en bezoekersextensief' (kengetal 4,4 mvt/100 m2 bvo). Het plan zorgt in totaal dus voor circa 127 mvt/etmaal.
De bestaande ontsluiting van het perceel blijft grotendeelsbehouden. De bewoners kunnen de parkeerplaatsen bereiken via dezelfde route als dat op dit moment het vrachtverkeer van/naar het bedrijf rijdt. In het ontwerp wordt de voorrangskruising die toegang verleent tot het Noordmanterrein vervangen door een inritconstructie. Hierdoor wordt duidelijk dat het om de ontsluiting van de kavel gaat en niet om een zijstraat. De ruimte tussen de rijbaan en het fietspad van de Haagweg is vergroot zodat hier een personenauto kan wachten tot die kan oversteken. Door deze ingrepen wordt de verkeersveiligheid rond de toegang van het Noordmanterrein vergroot. Om de ontsluiting van het Noormanterrein verder te verbeteren wordt aan de overzijde van de Haagweg een fietsdoorsteek gerealiseerd ter hoogte van de inrit. Het laden en lossen van materialen van de molen kan nog steeds op eigen terrein plaatsvinden.
Verwacht wordt dat de Haagweg deze 127 mvt/etmaal gemakkelijk kan verwerken. De daadwerkelijke toename aan verkeer is daarnaast beperkt aangezien het verkeer van het huidige bedrijf op deze locatie ook verdwijnt. Er zijn geen belemmeringen voor wat betreft verkeer.
Met dit plan moet worden voldaan aan de "Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020". Ook is beschreven wat de parkeerbehoefte (eis) is vanuit de gemeente en hoeveel er uiteindelijk gerealiseerd worden.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie heeft het gebouw van Noordman een oppervlakte van circa 2500 m2 b.v.o.. In de bestaande situatie geldt er dan een parkeervraag van 2500 x 0,4 p.p./100 m2 b.v.o. (arbeidsextensief/bezoekersextensief) = 12,5 p.p. voor het Noordman gebouw. De parkeervraag is vooral overdag op werkdagen aanwezig. In de avond is slechts 5% aanwezig.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie is de totale parkeervraag in totaal dus 18,9 p.p. Deze bestaat voor 2,0 p.p. uit parkeervraag van bezoekers (20 x 0,1 p.p.) aan de woningen en voor 16,9 p.p. uit parkeervraag van de bewoners zelf. Rekening houdend met de verschillende aanwezigheidspercentages van bewoners en bezoekers, is de maatgevende parkeervraag in de nieuwe situatie het hoogst in de nacht: 100% x 16,9 + 0% x 2,0 = 16,9 p.p. (op een werkdagavond is het 16,8 p.p.)
Parkeereis
Door dit bouwplan vindt er een verschuiving plaats van (bestaande) parkeervraag van de dag naar de avond (nieuwe situatie). Conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 is het dan alleen mogelijk het maatgevende deel van de bestaande situatie verrekenen. Het maatgevende moment in de nieuwe situatie is de nacht. In een nacht heeft een bedrijf geen parkeervraag. Er is dus geen parkeervraag aftrekbaar van de bestaande situatie. Daarentegen komt er ook nog wat parkeervraag bij van de molenwerkplaats. Dat verhoogt de parkeereis niet, omdat ook de molenwerkplaats geen parkeervraag in de nacht heeft. De op te lossen parkeereis is dus 17 p.p. (afgerond).
Compensatie vervallen parkeerplaatsen
Er moeten dus 17 parkeerplaatsen toegevoegd worden aan het bestaande aantal parkeerplaatsen op deze locatie voor de transformatie van houtbedrijf naar woningen. Er wordt echter ook nog een molenwerkplaats toegevoegd op vijf voormalige parkeerplaatsen. Deze voormalige parkeerplaatsen zullen gecompenseerd worden op eigen terrein. Vanwege verkeerskundige redenen zal vermoedelijk één parkeervak naast de beoogde containers komen te vervallen en één parkeerplaats aan de zijkant van de molen. Per saldo zullen er dus naar verwachting 7 parkeerplaatsen komen te vervallen die moeten worden gecompenseerd. Dit betekent dat in totaal minimaal 17 + 7 = 24 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op eigen terrein.
Fietsparkeren
Voor fietsparkeren van bewoners moet t.b.v. de grondgebonden woningen minimaal 1 f.p. per kamer in de woning worden voorzien, bij voorkeur met een extra toevoeging van 1 f.p. per woning. Voor de appartementen geldt dat per kamer in de woning moet worden voorzien in 0,75 f.p. Voor alle woningen geldt dat altijd minimaal in 2 f.p. per woning moet worden voorzien voor bewoners. Voor bezoekers moet per woning worden voorzien in 0,5 f.p. De bestaande situatie van Houtman mag worden gesaldeerd, maar alleen voor zover er een fietsparkeertekort is in de bestaande situatie en alleen voor het maatgevende moment in de nieuwe situatie. Het eigen terrein van Houtman had voldoende ruimte om de volledige fietsparkeervraag van Houtman in het verleden op te lossen en daarmee is er geen aftrekbaar tekort voor de bestaande situatie.
Conclusie
Conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 zouden er 17 parkeerplaatsen toegevoegd moeten worden aan alle reeds aanwezige parkeerplaatsen op het terrein na inrijden vanaf de Haagweg. Aangezien er vermoedelijk 7 parkeerplaatsen komen te vervallen (met name ter plaatse van het molenaarshuisje) betekent het dat er in totaal 24 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Met de herinrichting van het terrein wordt hier ruim aan voldaan. Alle parkeerplaatsen zullen voldoen aan de NEN (vermoedelijk voor openbaar).
De woningen zullen per woning voldoende fietsparkeerplaatsen in hun berging moeten hebben om de eigen fietsparkeervraag van de bewoners op te lossen en er zal in de buitenruimte minimaal 10 fietsparkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd voor bezoekers. Het eigen terrein en de bergingen bieden voldoende ruimte om hier aan te voldoen.
Figuur 4.4: Parkeerplekken in kaart |
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 13 mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Er is door Aeres Milieu een waterpargraaf opgesteld. Deze is opgenomen in de bijlagen. Hieronder wordt een samenvatting gegeven:
Ter plaatse wil men na sloop van de houtsloods woningen en appartementen realiseren. Ter plaatse is geen grondwateroverlast aanwezig. Het bestaande vloerpeil van de houtloods bedraagt ca. +0,115 m NAP. Bij de nieuwbouw is geen kelder gepland. Om instroom van hemelwater tegen te gaan, wordt geadviseerd om een vloerpeil van 10-20 cm boven de kruin van de weg aangehouden te worden. In het planontwerp is een hoger dan bestaand vloerpeil (+0,14 en +0,21 m NAP) gepland, zie profiel in bijlage 2. Hierdoor is bij de nieuwbouw geen wateroverlast te verwachten. De maaiveldprofilering van de buitenruimte dient zo aangelegd te worden dat hemelwater al dan niet bovengronds kan afstromen naar het oppervlaktewater.
Bij de nieuwbouw zal 100% gescheiden stelsel aangelegd worden. Door de bouw van 20 woningen is een lichte toename van 0,6 m3/uur aan afvalwater te verwachten. Voor de afvoer van de nieuwbouw op het gemeentelijk stelsel dient bij de gemeente Leiden een aansluiting aangevraagd te worden.
Het hemelwater kan bij voorkeur oppervlakkig afstromen naar het westelijk gelegen oppervlaktewater. Behoudens het vervangen van de bestaande steiger en de nieuwbouw ter plaatse van de bestaande loods vinden in en nabij het bestaande oppervlaktewater geen wijzigingen plaats. Gezien de bestaande situatie met bebouwing tot vlak aan het primair water vormt dit geen belemmering. Voor deze werkzaamheden dient ten tijde een vergunning aangevraagd te worden.
Door de aanleg van een gescheiden stelsel, het voldoen aan de milieu hygiënische randvoorwaarden, de afname aan verhard oppervlak wordt hydrologisch gezien positief ontwikkeld en is geen wateroverlast te verwachten door de voorgenomen planontwikkeling.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet middels deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Wanneer een bronnering nodig is voor de bouwwerkzaamheden of bij ingrepen op de plaatselijke waterhuishouding (lozing/infiltratie of werkzaamheden in (de buurt van) een watergang), moeten in het kader van de Waterwet vergunningen/meldingen aangevraagd worden bij het Waterschap middels het Omgevingsloket.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het onderdeel water.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan Haagweg - Noordman zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 8 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 9 t/m 14 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 15 en 16 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bedrijf (artikel 3)
De gronden binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedoeld voor de opslag van goederen en bedrijfsgebonden, niet zelfstandige kantoorruimte behorende bij de bedrijfsactiviteiten van de naastgelegen molen de Heesterboom. Bebouwing is toegestaan binnen de bouwvlakken volgens de op de verbeelding opgenomen bouwregels.
Verkeer (artikel 4)
Binnen de bestemming 'Verkeer' vallen voornamelijk de wegen en de parkeervoorzieningen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, erf, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en verblijfsgebied. Ook ondergrondse afvalcontainers en fietsenstallingen zijn mogelijk. Deze bestemming biedt geen ruimte voor bouwen, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
Water (artikel 5)
De bestemming 'Water' is voorbehouden voor water(partijen) die van belang zijn voor de waterhuishouding en de stedenbouwkundige structuur. Binnen de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'steiger' zijn vlonders en steigers toegestaan, die fungeren als tuin bij de woningen.
Wonen (artikel 6)
De bestemming wonen is bedoeld voor het nieuw te realiseren eengezinswoningen en appartementengebouw en de daarbij behorende voorzieningen zoals opgenomen in de regels. Buiten het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'erf' gebouwen en overkappingen toegestaan. Binnen de bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen inzake het nader bodemonderzoek.
Leiding - Gas (artikel 7)
Door een gedeelte van het plangebied loopt een hoge druk gasleiding. Deze leiding heeft een beschermingszone, welke is vastgelegd door middel van een dubbelbestemming. De leiding heeft een eigen dubbelbestemming gekregen ter bescherming van de leiding.
Waarde - Archeologie 8 (artikel 8)
Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemmingen worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemmingen is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht is.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 9)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 10)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene aanduidingsregels (artikel 11)
Deze regels hebben onder meer betrekking op de vrijwaringszone van de gebiedsaanduiding molenbiotoop. In deze regels wordt bepaald dat een gebouw, bouwwerk of beplanting moet voldoen aan de molenbiotoopregeling van de province Zuid-Holland ter besscherming van de windvang van de aanwezige molens in en rond het plangebied.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 13)
Deze regels bevatten een voorwaardelijke verplichting inzake het parkeren van auto's. In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Dit werd voorheen geregeld in de bouwverordening, maar per 29 november 2014 is deze regeling vervallen en dient in het bestemmingsplan gewaarborgd te worden dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar is.
De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag.
Overige regels (artikel 14)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 15)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 16)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van het bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Een exploitatieplan is niet noodzakelijk indien het (kosten)verhaal van grondexploitatie anderszins is verzekerd en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen hoeven te worden vastgesteld. Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente, met betrekking tot onder meer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het plan is door het aangaan van de anterieure overeenkomst verzekerd.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plege. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere partijen die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geinformeerd. Gedurende de termijn van inzage legging zijn deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken, van 26 maart 2021 tot en met 6 mei 2021, voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn, waarin belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze op het plan kenbaar te maken zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota (Bijlage 12).