Plan: | Loswal e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00118-0301 |
De gemeente Leiden streeft naar actuele bestemmingsplannen voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Het doel van de actualisatie van bestemmingsplannen is te voorzien in eenduidige en uniforme juridische regelingen, die zijn toegesneden op de actuele situatie. Nieuwe bestemmingsplannen brengen overzicht en uniformiteit en daardoor een beter werkbare en handhaafbare situatie. Met de nieuwe bestemmingsplannen wordt daarnaast aangesloten bij het landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van de nieuwe bestemmingsplannen is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Voor de loswal en de directe omgeving, te Leiden is nog geen actueel bestemmingsplan opgesteld. Voor het plangebied gold het bestemmingsplan 'Leiden-Cronesteinsepolder' uit 1961. Het gebied is gelegen aan de Trekvliet en het Rijn-Schiekanaal ten zuiden van het Lammenschansplein en omsloten door woon-, werk- en verkeersfuncties. Ook in het plangebied komen verschillende functies voor, die nog van een passende bestemmingsregeling dienen te worden voorzien.
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het opstellen van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor gebruik en bebouwing binnen het plangebied. Het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' is conserverend van aard.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' ligt ten zuiden van het centrum van Leiden aan de rand van het buitengebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer (rode cirkel).
Overzichtskaart plangebied, bron: www.Googlemaps.nl
Het plangebied ligt in de zuidelijke punt van de Lammenschansdriehoek, nabij het Lammenschansplein te Leiden, waar de Trekvliet samenkomt bij het Rijn-Schiekanaal. In het zuidoosten wordt het plangebied begrensd door het Rijn-Schiekanaal en in het westen door de Trekvliet. Het deel van het Rijn-Schiekanaal en de Trekvliet dat reeds van een bestemmingsregeling is voorzien maakt geen deel uit van het plangebied. De noordoostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door het Lammenschansplein en een deel van de Rijnlandroute. Het Lammenschansplein is een groot en belangrijk verkeersplein van Leiden en maakt onderdeel uit van de provinciale weg N206. De Rijnlandroute is een nieuwe verbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden. Dit tracé is opgenomen in het Inpassingplan Rijnlandroute, zoals vastgesteld door provinciale staten van de provincie Zuid-Holland op 10 december 2014.
Uitsnede plangebied, luchtfoto
Voorliggend bestemmingsplan betreft de actualisatie en legalisatie van de loswal en de directe omgeving voorzover dat nog niet is voorzien van een geldende bestemmingsregeling. Voor het plangebied golden de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Goedkeuring |
Leiden - Cronesteinsepolder | 7 augustus 1961 | 22 januari 1962 |
Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Leiden - Cronesteinsepolder | 17 augustus 1973 | 30 oktober 1974 |
Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Leiden - Cronesteinsepolder | 3 december 1979 | 6 mei 1980 |
Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Leiden - Cronesteinsepolder | 30 augustus 1994 | 20 december 1994 |
Het plangebied heeft een min of meer driehoekige vorm en wordt begrensd door de Trekvliet, het Rijn- Schiekanaal en het Lammenschansplein. Deze 'randen' van het plangebied vormen de belangrijkste dragers van het plangebied. Het plangebied is direct bereikbaar via de N206 die een verbinding vormt tussen de Lammenschansweg, Europaweg, Churchilllaan en de Voorschoterweg richting de A4. De Lammenschansweg vormt een verbinding tussen het Leidse centrum in het noorden en het Lammenschansplein in zuiden van Leiden.
Daarnaast is het gebied bereikbaar via het treinstation Leiden Lammenschans. Het treinstation ligt direct ten noorden van het plangebied aan de spoorlijn Leiden-Utrecht. Voorts lopen over de Lammenschansweg enkele buslijnen richting het centrum.
De Trekvliet en het Rijn-Schiekanaal bieden een entree aan bevoegden van de provinciale loswal, bewoners en bezoekers van de woningen in het gebied en bezoekers en personeel van het koffiehuis Kanaalzicht. De zuidkade is openbaar toegankelijk en biedt door zijn open structuur zicht op het Rijn-Schiekanaal en omgeving. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied (rode cirkel) en omliggend gebied weer.
Ligging plangebied en omgeving, bron: www.Googlemaps.nl
Het plangebied kent een open bebouwingsstructuur, waarbij de functies variëren van wonen, (woningen en woonschip), (natte) bedrijvigheid, scheepvaartverkeer, water, groen, horeca en verkeer en verblijf. Door de verschillende functies is er sprake van een gemengd gebied. De variëteit aan functies en bebouwing sluit aan bij de stedelijke ligging van het plangebied, ten zuiden van het centrum van Leiden.
In onderstaande afbeelding is de bebouwing door middel van cijfers in het plangebied weergegeven. De bebouwing wordt vervolgens nader beschreven.
Overzicht bebouwing plangebied
De bebouwing in het plangebied bestaat uit:
In het plangebied is groothandel Van der Waal B.V gevestigd. Het bedrijf handelt in zand, grind tuinaarde en wegenbouwmaterialen. Van der Waal B.V. maakt gebruik van de loswal die eigendom is van de provincie Zuid-Holland. De loswal is een kade aan de Trekvliet die beschikbaar is voor het lossen en laden van schepen. Op het schip staat een kraan en op de loswal staan twee trechters voor de overslag van zand en dergelijke. Naast de loswal ligt een klein bedrijfsgebouw. De overige gronden van het bedrijventerrein zijn in gebruik als gazon, parkeerterrein en wegen ten behoeve van langzaam verkeer. Op het bedrijventerrein komen geen bedrijfswoningen (meer) voor.
Aan het Rijn-Schiekanaal liggen twee voormalige aaneengeschakelde dienstwoningen. De woningen zijn karakteristieke panden, waarbij een open en onbebouwde voorzone bijdraagt aan de beleving van het pand. Momenteel zijn de erven bij de woningen bebouwd met een garage en twee schuren. Daarnaast staat voor de rooilijn van de woning aan Lammenschansplein 3 een bijgebouw. Om openheid van de voorzone te behouden en verrommeling tegen te gaan wordt het bijgebouw niet opgenomen in het bestemmingsplan. Gelet op het geluid afkomstig van de loswal is achter de woningen een geluidscherm geplaatst. De woningen worden omringd door 'Lammenschansplein' en de in- en uitrit van bedrijventerrein Van der Waal B.V.
In de noordelijke punt van het plangebied is in de Trekvliet een woonboot afgemeerd. Deze woonboot is gelegen op een ligplaats die is aangewezen in het gemeentelijke Ligplaatsenplan Woonschepen.
Aan Lammenschansplein 2 is koffiecorner Kanaalzicht gevestigd. De koffiecorner is gevestigd aan de kade. De kade biedt een weids uitzicht over het kanaal en omgeving.
In het water aan de Trekvliet is Vaarweg Steunpunt Leiden gevestigd, dat dient als botenloods van de provincie Zuid-Holland. De botenloods met inpandig kantoor is bereikbaar via het bedrijventerrein Van der Waal B.V. De botenloods maakt geen onderdeel uit van de loswal. Nabij de loods ligt een parkeerterrein ten behoeve van het personeel.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een actuele juridisch-planologische regeling voor de gronden en bebouwing in het plangebied. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de wijze waarop de vertaling naar de planregels heeft plaatsgevonden.
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Indien nieuwe concrete ontwikkelingen zich aandienen, wordt hiervoor te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Het bestemmingsplan Loswal e.o. is conserverend van aard en legt het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing vast. De nationale beleidskaders die zijn verwoord in de SVIR zijn doorvertaald in het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de SVIR niet in de weg.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Binnen het plangebied is een deel van de Romeinse Limes gelegen. Dit is door middel van rode belijning verbeeld op onderstaande kaart.
Kaart 7 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Romeinse Limes is aangewezen als erfgoed. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn als volgt beschreven:
"De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen. In dit bestemmingsplan worden hiervoor specifieke planregels opgenomen, zie paragraaf 3.2.2. Voor het overige stelt het Barro geen specifieke regels die bij het opstellen van dit bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld. De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking en derhalve is een nadere onderbouwing niet aan de orde. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in diverse uitspraken de lijn bevestigd dat waar niet wordt voorzien in een uitbreiding of in een nieuwe planologische ontwikkeling, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling .
In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende Europese topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie van de Randstad.
De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheiden van andere Europese stedelijke regio's.
Het kabinet wil keuzes maken voor twee ruimtelijke strategieën vanuit vier leidende principes voor de lange termijn:
Het bestemmingsplan Loswal e.o. is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. De nationale beleidskaders in de Structuurvisie Randstad 2040 zijn doorvertaald in het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.
Op 9 juli 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld, die op 19 januari 2018 geconsolideerd in werking is getreden. Op 14 december 2016 is de actualisering van de VRM vastgesteld. De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Kwaliteitskaart van de VRM weer.
Uitsnede Kwaliteitskaart Visie Ruimte en Mobiliteit.
De provincie Zuid-Holland stelt het beter benutten en opwaarderen van bestaande netwerken en bebouwde ruimte ten doel. De vraag naar wonen en werken in of rond stads- of dorpscentra neemt toe. Door o.a. technologische ontwikkelingen vervaagt de strikte scheiding tussen wonen en werken, waardoor functiescheiding niet langer centraal staat. Een van de instrumenten die de provincie toepast is de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.2 wordt het plan getoetst aan de provinciale ladder.
Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:
Het plangebied is aangewezen als werelderfgoed 'de Romeinse Limes'. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. De kernwaarden betreffen:
De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe onverstoord behouden blijft, tenzij andere belangen prevaleren.
Het zuidelijke deel van het plangebied is aangewezen als stads- en dorpsrand. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Uitgangspunt binnen het gebied is dat ontwikkeling bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit:
De provincie zet zich in om samen met andere overheden en initiatiefnemers stadsverwarmingsnetten op te schalen tot een geïntegreerd warmtenet voor de gehele Zuidelijke Randstad. Deze inzet komt tot uiting door het koppelen van vragers en aanbieders en door hier ruimtelijk op te sturen.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en past binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van alle in Zuid-Holland gelegen gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden. Op 19 januari 2018 is de VRM geconsolideerd in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Verordening Ruimte 2014.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit. Voorts is er aanvullend beleid voor thema's als detailhandel, kantoren en molenbiotopen.
Hiernavolgend wordt ingegaan op de relevante onderdelen uit de Verordening Ruimte met betrekking tot onderhavig bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. De provinciale ladder is aangepast om qua terminologie en methodiek beter aan te sluiten bij de nieuwe rijksladder en onduidelijkheid voor gemeenten te voorkomen. Op een aantal punten is de rijksladder toegespitst op de Zuid-Hollandse situatie. De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan hoeft inhoudelijk niet te worden getoetst aan de ladder.
Ruimtelijke kwaliteit
Voor de gronden binnen het plangebied zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit van toepassing. De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit door het 'ja, mits' beleid te hanteren. Dit beleid houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied blijft behouden.
Archeologische waarden
De gronden van het plangebied zijn gelegen binnen de Romeinse Limes. Voor de archeologische waarden in het gebied is een dubbelbestemming opgenomen. De regels voorzien in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² waarbij de bodem tot meer dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek. Zie ook paragraaf 4.1.
Vrijwaringszone provinciale vaarweg
Rond de Trekvliet en het Rijn-Vlietkanaal is een vrijwaringszone provinciale vaarweg aangewezen. De provinciale verordening stelt regels ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Deze zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan gelet op het conserverende karakter. Daarnaast gaat de visie uit van stimulering van vervoer over water, behoud van de provinciale loswallen en het behoud van de beschikbare 'natte bedrijfsterreinen' (terreinen waarop watergebonden bedrijven zijn gevestigd).
Uitsnede Verordening Ruimte
Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Ruimte.
Op 25 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Voorliggend bestemmingsplan staat de uitvoering van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 niet in de weg.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Structuurvisiekaart Leiden 2025
Het plangebied betreft het zuidoostelijke deel van het Lammenschansgebied en is in de structuurvisie aangewezen als zijnde 'nieuw te ontwikkelen gemengd stedelijk milieu'. De grote structuurveranderingen zullen zich met name aan de oostzijde van de Lammenschansweg voordoen. In de structuurvisie is beschreven dat de nieuwe aansluiting Rijnlandroute tot gevolg heeft dat de Voorschoterweg meer als een stadentree wordt ontwikkeld. Nieuwe bebouwing langs de weg is van belang om de stadsentree vorm te geven.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Indien nieuwe concrete ontwikkelingen zich aandienen, wordt hiervoor te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'. De stad kan sterker worden gemaakt door bijvoorbeeld burgers hun economisch potentieel in eigen regio te laten benutten. Daarbij is het van belang een hoge arbeidsparticipatie na te streven.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Hierdoor staat het bestemmingsplan de uitvoering van de Ontwikkelingsvisie niet in de weg.
Europees en nationaal beleid
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De betreffende regelgeving is verankerd in de Verordening Ruimte.
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor zes waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde - Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde - Archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde - Archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde - Archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde - Archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde - Archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie 8 | Limeszone zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Waarde - Archeologie 9 | Gebied van zeer hoge archeologische waarde zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte |
Het plangebied
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart weer. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel. In het plangebied komt waarderingsgebied 6 (middelhoog) en waarderingsgebied 8 (Limeszone) voor.
Uitsnede archeologische waardenkaart van Leiden
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 8', overeenkomstig de geldende bestemmingsplansystematiek van de gemeente Leiden.
Rijksbeleid
Erfgoedwet (2016)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Erfgoedwet (2016). Deze wet bevat tijdelijk de artikelen die betrekking hebben op de bescherming van onroerend cultureel erfgoed, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De wet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden.
De wet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening sinds 2012 bepaald dat in ieder bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met cultureel erfgoed in ruimtelijke zin. Als gevolg van dat artikel is de gemeente gehouden een inventarisatie te maken van de aanwezige ruimtelijk relevante cultuurhistorische waarden en in het bestemmingsplan aan te geven hoe hiermee wordt omgegaan.
Provinciaal beleid
Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:
De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:
In de Verordening Ruimte zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Erfgoedwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Cultuurhistorische paragraaf
Het plangebied betreft een kleine hoek van de voormalige Cronesteinpolder die ligt tussen de Trekvliet, het Rijn-Schiekanaal en het verkeersknooppunt Lammenschansplein. De infrastructuur aan de randen van het plangebied heeft een vroege oorsprong. De Trekvliet is in 1638 ontstaan waarbij de bestaande Vliet is vergraven tot de trekvaart Leiden – Delft – Den Haag. Deels is de Vliet weer een vergraving van het Romeinse kanaal van Corbulo. Het Rijn-Schiekanaal is vanaf 1909 aangelegd om de Oude Rijn buiten de binnenstad van Leiden te verbinden met de Vliet. Dit kanaal is een vergraving van een deel van de Roomburgerwetering die op zijn beurt weer gebaseerd is op het kanaal van Corbulo. Het Lammenschansplein ligt op de plek waar de weg tussen Zoeterwoude en Leiden (de huidige Vrouwenweg) de Roomburgerwetering oversteekt. Oorspronkelijk ging deze middeleeuwse verbindingsweg langs de Vliet naar de Koepoort. De korte insteekhaven aan de noordzijde van het terrein is een rest van een historisch doorsteek tussen Trekvliet en Roomburgerwetering.
De bebouwing in het plangebied bestaat grotendeels uit (sub)recente bebouwing. een uitzondering vormen de twee aaneen gebouwde dienstwoningen. Bij de aanleg van het kanaal kwamen er meerdere kunstwerken die bediend en beheerd moesten worden. Daarvoor zijn in totaal tien dienstwoningen gebouwd. Van deze woningen zijn er nog zes bewaard. De twee betreffende woningen stonden ten dienste van de Lammebrug.
Van cultuurhistorische waarde zijn hoofdinfrastructuur met het insteekhaventje en de beide dienstwoningen. Deze laatste worden beschermd als karakteristiek pand.
Werelderfgoed
De Romeinse Limes is aangewezen als Werelderfgoed. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1 heeft de Limes in de planregels bescherming gekregen door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'.
Molenbiotoop
De provincie Zuid-Holland voert een actief beleid voor het behoud en herstel van de molens in de provincie. Hiervoor heeft de provincie een inventarisatie uitgevoerd naar de molenbiotopen van alle molens in Zuid-Holland. Binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied bevindt zich geen molen en bijbehorende molenbiotoop.
Monumenten
Binnen het plangebied bevinden zich geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten.
Karakteristieke panden
De twee woningen gelegen aan Lammenschansplein 3 en 4, zijn door de gemeente als karakteristiek beoordeeld. De gronden ter plaatse van de woningen zijn op de verbeelding aangeduid als 'karakteristiek' en dienen voor het behoud en bescherming van de beeldbepalende bebouwing.
Nationaal beleid
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Provinciaal beleid
Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
De Visie ruimte en mobiliteit borduurt voort op de Beleidsvisie Groen. Het ruimtelijke deel daarvan is geïntegreerd in de visie en het Programma ruimte. De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Gemeentelijk beleid
Bomenverordening 2015
De Bomenverordening 2015 is door de gemeenteraad op 11 februari 2016 vastgesteld en is op 10 maart 2016 in werking getreden. Op 20 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Groene Kaart 2016 vastgesteld. De bestaande grotere bomen in de binnenstad zijn geïnventariseerd en grotendeels opgenomen in de Groene kaart. Bescherming van de waardevolle en monumentale bomen vindt plaats via de bomenverordening. Met de bomenverordening is de beschermde status van bomen voldoende geborgd. Het is daarom niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De bomen zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding, noch opgenomen in de planregels.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B&W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting', opgesteld door Stadswerk.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermd groen- of natuurgebied. Het plangebied is echter wel onderdeel van de Leidse Ecologische Structuur (LES). De LES is opgenomen in het ecologisch beleid van de gemeente en is geen beschermd natuurgebied, maar neemt desalniettemin een belangrijke plaats in binnen de stad. Geen van de genoemde beschermde gebieden wordt aangetast door dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Voor toekomstige ontwikkelingen zal gericht ecologisch onderzoek moeten uitwijzen of sprake is van beschermde soorten in het plangebied.
In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologische relevant zijn of dienen te worden voorzien van een beschermende regeling in het bestemmingsplan.
Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd.
Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009; hierna: VNG-uitgave) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
Situatie plangebied
De omgeving van Lammenschansplein wordt aangemerkt als gemengd gebied. In het plangebied liggen de volgende inrichtingen/bedrijven.
Bedrijf/activiteit | Adres | SBI-2008 | Milieu cat. | Minimale gewenste afstand (gemengd gebied) |
Huidige afstand tot woningen |
Van der Waal B.V. (loswal) | Lammenschansplein 1B ACHTER te LEIDEN | 46735.5 | 3.2 | 50 m | 30 m |
Vaarweg Steunpunt Leiden van de Provincie Zuid-Holland (botenhuis) | Lammenschansplein 1B ACHTER te LEIDEN | 5222 | 1 | 0 m | 15 m |
Kanaalzicht koffiehuis | Lammenschansplein 2 te LEIDEN | 563.1 | 1 | 0 m | 15 m |
Het botenhuis heeft een milieucategorie 1 met een milieuzonering van 0 meter in een gemengd gebied. Deze inrichting vormt geen belemmering voor de omgeving.
Het koffiehuis heeft een milieucategorie 1 met een milieuzonering van 0 meter in een gemengd gebied. Ook deze inrichting vormt geen belemmering voor de omgeving.
De loswal heeft een milieucategorie 3.2 (SBI 2008 46735,4; groothandel zand-/grind) met een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. Dit in verband met geluid en stof. Op circa 30 meter van de loswal aan Lammenschansplein 3 en 4 liggen twee woningen. Aan de overkant van het water liggen de woningen aan het Delftse jaagpad op circa 45 meter. Op 50 meter van de loswal in de Trekvliet ligt een woonboot. Bij het meten van de afstand van de loswal tot de woningen is uitgegaan van de vultrechters, als zijnde de grootste hinderbron voor de omgeving. Uit het bovenstaande blijkt dat meerdere woningen binnen de invloedssfeer van de loswal liggen. Voor de loswal is in het kader van het Activiteitenbesluit in april 2012 een maatwerkvoorschrift opgesteld met betrekking tot geluid.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat algemene regels om stofhinder in de omgeving te voorkomen dan wel te beperken. Deze regels zijn van toepassing op de inrichting van de loswal. Het Activiteitenbesluit bevat echter geen regels over de luchtkwaliteit. Gelet op het belang van een goede ruimtelijke ordening is op 25 januari 2017 door Omgevingsdienst West-Holland een onderzoek naar de bedrijfsactiviteiten in relatie tot luchtkwaliteit in de omgeving uitgevoerd, zie paragraaf 4.5.5. De Omgevingsdienst concludeert dat het conserverende karakter van het plan voorkomt dat de luchtkwaliteit afneemt. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Met betrekking tot het aspect milieuzonering wordt voor wat betreft de zand- en grindoverslag activiteit niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009. Voor deze bedrijfsactiviteiten zijn in april 2012 maatwerkvoorschriften opgesteld voor wat betreft het aspect geluid en is op basis van een geluidonderzoek vastgesteld dat de geluidhinder bij de twee nabij gelegen woningen (Lammenschansplein 3 en 4) kan worden voorkomen middels een geluidscherm. Het scherm is thans geplaatst. In de planregels is via een voorwaardelijke verplichting verzekerd dat het geluidscherm aanwezig is en blijft.
Algemeen
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden: bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen zijn gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels zijn opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Situatie plangebied
Voor het plangebied zijn in het verleden twee bodemonderzoeken uitgevoerd. De ligging van de onderzochte gebieden is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Ligging gebieden met bodemonderzoeksgegevens. Groen kader: onderzoek 2009, rood gearceerd: onderzoek 2011.
In 2009 is door adviesbureau UDM een bodemonderzoek, (kenmerk 09.01.0472, d.d. 9 november 2009) uitgevoerd dat gericht was op het vervangen van de oeverbeschoeiingen (groene kaders bovenstaande afbeelding), zie Bijlage 1. Uit het onderzoek bleek dat de oevers aan zowel de noordwestzijde als zuidzijde van de loswal gevallen van ernstige bodemverontreiniging betreffen.
In 2011 is in het kader van de voorgenomen herinrichting door BK bodem een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (onderzoek kenmerk 20111228BO, d.d. 8 december 2011, (rood gearceerd bovenstaande afbeelding), zie Bijlage 2. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater hooguit licht verontreinigd zijn. Tijdens de veldwerkzaamheden werden geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodemmonsters waargenomen. De onderzoeksresultaten gaven geen aanleiding tot het nemen van vervolgstappen. De locatie werd geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Conclusie
Door de Omgevingsdienst West-Holland is op 12 december 2016 een bodemrapportage opgesteld, zie Bijlage 3. In het bodemrapport zijn de bodemgegevens van het plangebied en de directe omgeving verwerkt. Voor wat betreft de noordelijk en zuidelijk gelegen oevers is sprake van een ernstige bodemverontreiniging. Sanering is echter pas aan de orde wanneer zich hier ontwikkelingen zullen voordoen. Het centraal gelegen deel is niet ernstig verontreinigd. Een groot deel van de locatie is echter niet onderzocht. Desondanks is de verwachting dat ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf' de bodemkwaliteit geen belemmering vormt. Nabij de woningen is de bodem evenmin onderzocht. Het aspect bodem vormt naar verwachting geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd. Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Landelijk beleid
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht GR
Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het GR wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het GR: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het GR ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het GR worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het GR wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook. Dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een afwijking of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor het transport over de weg geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg (bv de A4) is een risicoplafond (PR-plafond) vastgesteld in de vorm van een veiligheidsafstand. Bij de vaststelling van de afstand voor het PR-plafond is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft zodoende een 'gebruiksruimte' aan de daarin opgenomen wegen. Binnen de afstand voor het PR-plafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Behalve met het PR-plafond moet ook rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie worden gebouwd.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het GR toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording GR schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording GR moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regionaal beleid
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In 2014 is de visie geactualiseerd (“Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In de omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram, zie onderstaande afbeelding.
Afwegingskader GR, (f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers, OW= oriëntatiewaarde)
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde aantal slachtoffers activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen
Afhankelijk van de positie van het plan ten opzichte van de risicobron, is het wenselijk een aantal maatregelen te overwegen die de veiligheid ten goede komen. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt in een aantal zones rondom de risicobron:
Om het ruimtelijk veilig ontwerpen vorm te geven, is een aantal ontwerprichtsnoeren ontwikkeld. Het toepassen van deze ontwerprichtsnoeren leidt tot een ruimtelijk veilig ontwerp. De mate waarin deze ontwerprichtsnoeren moeten worden toegepast is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico. Is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, dan behoeven de ontwerprichtsnoeren maar beperkt te worden toegepast. Komt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde, dan is het wenselijk alle ontwerprichtsnoeren onverkort toe te passen.
Richtsnoer inrichting ruimte i.v.m. risicobeperking | Vertaald naar zones | |
1 | Ontwerp zonder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de veiligheidszone | Geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in zone 1 |
2 | Ontwerp zonder kwetsbare objecten binnen de 100%-letaliteitszone | Geen kwetsbare objecten in zone 2 |
3 | Ontwerp met afnemende personendichtheid naar de risicobron toe: waar hogere concentraties personen worden gepland, projecteer deze zo ver mogelijk van de risicobron af, c.q. buiten het GR-relevante invloedsgebied. Gebiedsfuncties met lage aanwezigheid van personen (bv. parkeervoorzieningen)kunnen als ruimtelijke zone worden gebruikt tussen de risicobron en de objecten met een hoge dichtheid aan personen. |
Hoge dichtheden bij voorkeur buiten zone 3 |
4 | Ontwerp met nieuwe bijzonder kwetsbare objecten bij voorkeur buiten het invloedsgebied van de risicobronnen | Verminderd zelfredzamen buiten zone 4 |
5 | Ontwerp met een goede verkeerskundige ontsluiting voor hulpdiensten en aandacht voor vluchtroutes van de bron af. | Belangrijk in de zones 2 en 3 en bij LPG-tankstations |
6 | Ontwerp een goede bluswatervoorziening | Alle zones |
Tabel: richtsnoeren voor een ruimtelijk veilig ontwerp
Situatie binnen het plangebied
Risicobronnen
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:
In de omgeving van het plangebied zijn ten opzicht van het aspect externe veiligheid relevante bedrijven aanwezig (zwembad De Vliet, propaantanks bij Cronesteyn). De loswal ligt echter niet in hun invloedsgebied. De loswal valt niet onder het Bevi.
Rijksweg A4
Over de A4 worden brandbare gassen (klasse GF3), brandbare vloeistoffen (klasse LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT1, LT2 en LT3) getransporteerd. De loswal ligt op een afstand van circa een kilometer van de A4.
De loswal ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met een LPG tankwagen, maar wel binnen het effectgebied van een calamiteit met toxische vloeistoffen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van klasse LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.
Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).
N206 en Voorschoterweg
Bestemmingsplan Loswal e.o. ligt binnen 200 meter van de N206 en Voorschoterweg. De N206 en Voorschoterweg worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, waaronder LPG, vloeibare brandstoffen en giftige vloeistoffen.
Voor de N206 en de Voorschoterweg zijn risicoberekeningen opgesteld. De contour voor de PR grenswaarde ligt op de weg. Het groepsrisico is volgens de beschikbare berekeningen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Voor de beoordeling van de risico's van de N206 en Voorschoterweg is geen nieuwe risicoberekening opgesteld. Daarvoor zijn de volgende redenen.
In haar routeringsbesluit heeft de gemeente Leiden de gehele Voorschoterweg tot aan de gemeentegrens met Voorschoten opgenomen als route voor het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen. In het Routeringsbesluit is vastgelegd dat de Voorschoterweg vanaf het Lammenschansplein overdag tussen 06.00 en 19.00 uur niet gebruikt mag worden voor het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld LPG of propaan). Vervoer van routeplichtige gevaarlijke stoffen buiten deze venstertijden is alleen toegestaan, indien de gemeente een ontheffing heeft verleend.
De loswal is volgens de maatwerkvoorschriften Wm (12 april 2012) in werking tussen 07.00 en 19.00 uur. Het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen, zoals LPG en propaan, en die worden tijdens de werktijden van de loswal niet of weinig (namelijk als ontheffing is verleend) getransporteerd langs de loswal. De invloed van de twee woningen en de woonboot in het plangebied van het bestemmingsplan 'Loswal e.o' op de hoogte van het groepsrisico is verwaarloosbaar. Het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' heeft dus geen effect op de hoogte van het groepsrisico.
Groepsrisico-verantwoording
Het bestemmingsplangebied ligt in het effectgebied van de rijksweg A4 en de N206/Voorschoterweg. Voor de A4 is het groepsrisico niet berekend, omdat de afstand van het plangebied tot de A4 meer dan 200 meter bedraagt. Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed.
Het groepsrisico van de N206 en Voorschoterweg is kleiner dan 0,1 maal de orientatiewaarde, en daar komt door bestemmingsplan 'Loswal e.o.' geen verandering in.
Provinciale structuurvisie
In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De Provincie vraagt van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom een ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico is zeer laag, veel kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, en neemt ook niet toe. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.
Regionale omgevingsvisie
Door dit bestemmingsplan verandert het groepsrisico niet. De groepsrisicocurve van de N206 en Voorschoterweg blijft in de groene zone van het model van de regionale omgevingsvisie van Holland Rijnland.
Volgens het model is het groepsrisico verwaarloosbaar en hoeven alleen goedkope voor de hand liggende maatregelen te worden uitgevoerd. Er worden geen beperkingen gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen.
In het plangebied liggen woningen binnen de 100% letaliteitszone van de N206 en Voorschoterweg. Omdat dit een bestaande situatie is en de dichtheid aan woningen kleiner is dan 2 per hectare, is dat acceptabel.
Beoordeling plangebied
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 of de N206 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen als de Veiligheidsregio een waarschuwing afgeeft is voldoende.
Bij een incident met een LPG tankwagen op de N206 of de Voorschoterweg kan een BLEVE ontstaan, bij een incident met vloeibare brandstoffen kan een plasbrand ontstaan. Maatregelen aan bestaande gebouwen om deze tegen een BLEVE of plasbrand te beschermen zijn niet als goedkoop en voor de hand liggend te beschouwen. Extra maatregelen aan de bron, de N206 en Voorschoterweg, zijn ook niet mogelijk. De Voorschoterweg is in het routeringsbesluit aangewezen als route voor het transport van gevaarlijke stoffen en dit routeringsbesluit is genomen na uitgebreid regionaal overleg. Door in het routeringsbesluit het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen te beperken tot de avond en de nacht heeft de gemeente Leiden een risicoreducerende maatregel genomen. Na de aanleg van de Rijnlandroute zal naar verwachting het transport van gevaarlijke stoffen afnemen en blijft alleen het bestemmingsverkeer over (bijvoorbeeld ter bevoorrading van het LPG tankstation in Voorschoten).
Van de aanwezigen op het terrein mag verwacht worden dat deze het gebied zelfstandig kunnen verlaten, mits tijdig gewaarschuwd. Er zijn diverse toegangswegen tot het plangebied. De aanwezigen kunnen het gebied met de auto alleen verlaten in een richting naar de risicobron. Indien een incident zich voor doet op de N206 of de Voorschoterweg kunnen aanwezigen het plangebied te voet of per fiets verlaten via wegen voor langzaam verkeer. De kans op slachtoffers is dan niet aanwezig. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Landelijke wet-/regelgeving en beleid
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aandacht nodig voor de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen waarin hogere waarden zijn vastgesteld. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Ook voor deze wegen is het noodzakelijk om een beeld van de geluidsituatie te hebben, ten einde te kunnen beoordelen of de plannen niet strijdig zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Indien er fysieke wijzigingen plaatsvinden aan zoneringsplichtige wegen moet onderzocht worden of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Dit onderzoek richt zich met name op bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop -bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken- mogen worden gevestigd. Omdat dergelijke bedrijven zich hier niet mogen vestigen wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de positief bestemde bedrijven.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Activiteitenbesluit milieubeheer dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Vrijwel alle artikelen betreffende het aspect geluid staan in afdeling 2.8 "Geluidhinder" van Hoofdstuk 2 "Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten" van het Activiteitenbesluit.
Lokale wet-/regelgeving en beleid
Geluidsnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota is voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren werd uitgevoerd, formeel vastgelegd. Dit geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de procedure hogere waarde uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die als kader dienen bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dat op grond van de Wgh mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.
Nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen
Bij de toetsing van de geluidsbelasting van terrassen aan het Activiteitenbesluit blijft stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting buiten beschouwing, tenzij het terrein een binnenterrein is. In deze gevallen is er echter wel belang bij een eenduidig toetsingskader voor stemgeluid. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom op 12 april 2016 een 'Nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen' vastgesteld (collegebesluit 16.0331).
In de nota staat hoe de gemeente Leiden omgaat met het stemgeluid van mensen op bestaande en nieuwe horecaterrassen in de stad. Voor nieuwe terrassen zijn aanvullende randvoorwaarden gesteld in de vorm van duidelijke grenswaarden ten aanzien van grensniveaus bij en in omliggende geluidsgevoelige gebouwen.
Situatie plangebied
De geluidgevoelige objecten binnen het plangebied betreffen een woonboot en twee (voormalige bedrijfs-)woningen. Verder is er een loswal met losschip en vultrechters binnen het plangebied gelegen en een reeds bestemde botenloods en koffiehuis.
Wet geluidhinder - wegverkeerslawaai
De woningen liggen in de geluidzone van een aantal wegen (Europaweg, Voorschoterweg (N206), deel Vlietweg en Voorschoterweg). Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden dus geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Woonboot
Een ligplaats voor woonschepen wordt als geluidsgevoelig aangemerkt als deze is aangewezen in het bestemmingsplan. Het moet dan gaan om legale en permanente ligplaatsen. Een legale ligplaats in het kader van het Besluit geluidhinder is een ligplaats die als zodanig is bestemd in het bestemmingsplan. De grenswaarden gelden op de grens van de ligplaats, er gelden geen binnenwaarden voor woonschepen.
De woonboot ondervindt een geluidbelasting (indicatief) van meer dan de ten hoogste toegestane waarde van Lden= 53 dB vanwege wegverkeerslawaai.
Overgangsrecht op grond van artikel 1.2, onder 3 Besluit Geluidhinder:
Ligplaatsen in het water die op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening zijn aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen kunnen tot 1 juli 2022 bij de eerste toepassing van de volgende procedures van rechtswege worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat ze worden getoetst als geluidsgevoelig terrein o.a.:
De ligplaats van de woonboot is in het Ligplaatsplan van januari 1997 aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen. De ligplaats van de woonboot hoeft op grond van artikel 1.2, onder 3 Besluit Geluidhinder niet te worden getoetst als geluidsgevoelig terrein en kan van rechtswege worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Loswal
Op het perceel aan Lammenschansplein 1B te Leiden is een loswal gevestigd. De loswal is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De inrichting is niet omgevingsvergunningsplichtig, maar meldingsplichtig onder het Activiteitenbesluit. In dit besluit staan algemene voorschriften waaraan alle bedrijven, die onder dit besluit vallen, moeten voldoen. Daarnaast gelden aanvullende maatwerkvoorschriften opgenomen op het gebied van geluid. Er zijn maatwerkvoorschriften gesteld waarbij vanwege de activiteiten van de loswal een hogere geluidbelasting van 53 dB(A) op woningen is toegestaan dan de standaardnorm van het Activiteitenbesluit.
Akoestisch onderzoek
Ten behoeve van de legalisering van de loswal heeft de Provincie Zuid-Holland een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door bureau Witteveen en Bos. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport, zie Bijlage 4. In dit onderzoek zijn in tegenstelling tot eerdere onderzoeken ook de voormalige bedrijfswoningen meegenomen alsmede de vaarbewegingen van aankomende en vertrekkende schepen.
Resultaten
In het akoestisch onderzoek wordt voorgesteld een geluidscherm te plaatsen zodat ook bij de bedrijfswoningen een goed woon- en leefklimaat vanwege de activiteiten van de loswal kan worden gerealiseerd. Er is inmiddels een scherm geplaatst.
Provinciaal Inpassingplan Rijnlandroute (2014)
Ter reductie van de geluidhinder in het plangebied 'Loswal e.o.' worden in het kader van het Provinciaal Inpassingsplan RijnlandRoute (2014) geluidreducerend asfalt en geluidschermen op de Europaweg (Lammebrug) met een hoogte van maximaal 0,8 meter en een lengte van 70 meter voorzien. De schermen zijn vastgelegd op de verbeelding en in de regels van het betreffende inpassingsplan.
Terras Koffiehuis Kanaalzicht
Voor het terras van Koffiehuis Kanaalzicht is op 9 mei 2018 een APV-terrasvergunning verleend. Deze vergunning is getoetst op de grenswaarden zoals opgenomen in de Nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen, zie Bijlage 5. Aan de van toepassing zijnde grenswaarden wordt voldaan.
Conclusie
De woonboot ondervindt een geluidbelasting (indicatief) van meer dan de ten hoogste toegestane waarde van Lden= 53 dB vanwege wegverkeerslawaai. De ligplaats van de woonboot hoeft niet getoetst te worden aangezien deze ligplaats op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening was aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen. De ligplaats kan van rechtswege worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat deze wordt getoetst als geluidsgevoelig terrein.
Door het gerealiseerde geluidscherm en de opgelegde maatwerkvoorschriften is er sprake van een voldoende afgeschermd woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Bovendien is in de planregels via een voorwaardelijke verplichting verzekerd dat het geluidscherm aanwezig is en blijft. Geconcludeerd kan worden dat een goed woon- en leefklimaat is verzekerd voor omliggende woningen.
Landelijk Beleid en Regelgeving
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. In hoofdstuk 5 paragraaf 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
In het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) zijn voor luchtkwaliteit de volgende ambities opgenomen:
Basisambitie
Extra ambitie
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteitsplan Leiden en Duurzaamheidsagenda
De planperiode 2005-2010 is afgerond en het plan is geëvalueerd. In 2012 waren er geen overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof, maar nog wel voor stikstofdioxide. Daarom is op 26 februari 2013 door het college het Luchtkwaliteitsplan 2012-2014 vastgesteld (BW 13.0166 ). In dit plan zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Een aantal luchtkwaliteitsacties vallen thans onder de Duurzaamheidsagenda (2015), met als doel een bijdrage leveren aan een duurzame stad. Gelijktijdig werkt Leiden samen met partners uit de stad aan een lange termijn visie voor een Duurzaam 2030.
Situatie plangebied
Voor de loswal gelden de voorschriften van het Activiteitenbesluit. In de maatwerkvoorschriften ten behoeve van de loswal is niets opgenomen over het aspect luchtkwaliteit. Gelet op een goede ruimtelijke ordening is een onderzoek naar de bedrijfsactiviteiten in relatie tot luchtkwaliteit in de omgeving uitgevoerd. Uit de beoordeling van het aspect milieuzonering blijkt immers dat de zand- en grindoverslag activiteit niet voldoet aan de richtafstanden uit de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', zie paragraaf 4.5.1. Om deze reden is eerder geadviseerd om de luchtkwaliteit te onderzoeken, ook al is sprake van een bestaande situatie.
Onderzoek
Op 25 januari 2017 heeft Omgevingsdienst West-Holland een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied, zie Bijlage 6. Omdat het plan conserverend van aard is, kan niet worden gesproken over de verslechtering van de lucht ten gevolge van een ruimtelijk project. De beoordeling van de luchtkwaliteit wordt uitgevoerd om vast te stellen of kan worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de op korte afstand van de zand- en grindhandel gelegen woningen.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van gegevens uit de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit NSL en van de informatie uit het vergunningendossier van de zand- en grindoverslag.
Uitsnede monitoringstool
Het rekenpunt dat het dichtst bij de locatie is gelegen (rood gemarkeerd in de monitoringstool), geeft aan dat de concentratie van stikstofdioxide op het Lammenschansplein relatief hoog is. De concentratie fijn stof is hier minder kritisch ten opzichte van de wettelijke grenswaarde.
Bij de zand- en grindoverslag is sprake van drie emissiebronnen van stikstofoxiden. Dit zijn de schepen die het zand of grind aanvoeren, de kraan voor de overslag van het zand of grind en de vrachtauto’s waarmee het zand of grind wordt afgevoerd.
De losplaats ligt in de aftakking van de Trekvliet aan het Rijn Schiekanaal. De aanvoer vindt plaats via dit kanaal. Het Rijn-Schiekanaal wordt jaarlijks door circa 2000 vrachtschepen bevaren en circa 11.000 recreatievaartuigen. De immissieconcentratie ten gevolge van het scheepvaartverkeer op het Rijn-Schiekanaal maakt deel uit van de achtergrondconcentratie. Schepen op de overslaglocatie zijn verplicht om gebruik te maken van de walstroominstallatie. Per saldo leveren de schepen een geringe bijdrage aan de immissieconcentratie van stikstofoxiden van de zand- en grindoverslag.
De kraan van de overslaglocatie is in 2004 vervangen ten tijde van de ontwikkeling van bouwplan Vlietpoort/Snoekerhaven. Op de kraan is daarom de Stage II Non Road emissie-eis van de EU van toepassing. De kraan is maximaal 8 uur per dag in werking. Dit is omstreeks 2000 uur per jaar. Gemiddeld verbruikt een kraan 17 liter dieselolie per uur. Dit is 34.000 liter per jaar. Met dit verbruik emitteert de kraan 0,6 ton NOx per jaar.
Volgens het vergunningendossier is er sprake van maximaal 150 voertuigbewegingen per etmaal. Omdat het gaat om vervoer van zand en grind kan worden aangenomen dat het hier gaat om zwaar vrachtverkeer. De invoer van dit aantal in de NIBM-tool (versie 14-07-2016) levert een maximale emissiebijdrage voor stikstofdioxide van 1,7 µg/m3 op 10 m vanaf de wegrand.
Uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat de maximale immissiebijdrage voor stikstofdioxide van de zand- en grindoverslag rond de 2 µg/m3 ligt. De zand- en grindoverslag ligt aan het Lammenschansplein. Dit is een hoog belaste locatie voor stikstofdioxide vanwege de verkeersintensiteit op het plein. De hoogste concentratie treedt vlak naast de wegrand op en neemt met de afstand snel af. De woningen liggen op enige afstand van het Lammenschansplein. De concentratie bij de woningen is lager dan aan de wegrand.
De zand- en grindoverslag is al vele jaren op deze locatie gevestigd. Er worden geen nieuwe activiteiten of uitbreiding van de activiteiten mogelijk gemaakt.
De op het terrein van de zandoverslag gelegen woningen zijn voormalige bedrijfswoningen. Bij deze woningen wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Er is hier sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er kan niet worden voldaan aan een hogere ambitie, vanwege de hoge verkeersbijdrage op het Lammenschansplein.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Voor het nieuwe bestemmingsplan 'Loswal e.o.' is onderzocht of sprake is van een m.e.r. plicht. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Voor het bestemmingsplan hoeft derhalve geen MER te worden opgesteld. Het milieubelang wordt in het bestemmingsplan per milieuaspect voldoende afgewogen.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Regionaal verkeer- en vervoerplan (RVVP)
Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:
Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
Mobiliteitsnota 2015-2022
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden de Mobiliteitsnota 2015-2022 vastgesteld. De Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is. Deze ambitie is vertaald in zeven deelambities gericht op verkeer en vervoer:
Om deze ambities te bereiken benoemt de Mobiliteitsnota een breed pakket aan maatregelen. Aandacht gaat daarbij uit naar verschillende thema's (zoals duurzaamheid en verkeersveiligheid) en vervoerwijzen (zoals fiets en openbaar vervoer).
Beleidsregels parkeernormen
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, waaronder de parkeerregeling, moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit houdt in dat voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Verkeer
Het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast.
Het plangebied wordt ontsloten via de N206 die een verbinding vormt tussen de Lammenschansweg, Europaweg, Churchilllaan en de Voorschoterweg richting de A4. Op de kruising N206 geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg binnen de bebouwde kom.
Op 10 december 2014 is door provinciale staten van de provincie Zuid-Holland het inpassingsplan Rijnlandroute vastgesteld. Met het inpassingsplan wordt het bestaande profiel van de Europaweg verbreed naar 2x2 rijstroken. De Lammebrug wordt breder en hoger en de Trekvlietbrug wordt verhoogd en uitgevoerd als vaste brug. Het onderliggend wegennet en langzaam verkeersstructuur worden aan de nieuwe situatie aangepast. Deze maatregelen dragen bij aan het significant verbeteren van de oost-westverbinding voor het autoverkeer, het verbeteren van de leefbaarheid in de regio Holland Rijnland en het mogelijk maken van ruimtelijk-economische ontwikkelingen.
De verkeersbestemming in onderhavig bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat deze aansluit op het provinciale inpassingsplan.
Parkeren
Het plangebied voorziet thans in voldoende parkeerplaatsen om in de huidige verkeersgeneratie te voorzien. De parkeervoorzieningen zijn in de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Zie paragraaf 5.3.3.
Het aspect 'verkeer en vervoer' levert geen belemmering op voor onderhavig bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 5 (2016)
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding doormiddel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Waterplan Leiden (2006)
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
Op 3 februari 2017 is de watertoets uitgevoerd voor voorliggend bestemmingsplan, zie Bijlage 7. Ook is er ambtelijk afstemming gezocht met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Toekomstige ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, het plan is gericht op het beheer van de bestaande situatie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie in het plangebied juridisch is vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels hebben betrekking op het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan 'Loswal e.o.' zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels:
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3 - Algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepalingen worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bestemming Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorie 1 en 2 zoals genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een groothandel in zand en grind in milieucategorie 3.2 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loswal' is het laden en lossen vanaf de loswal en vanaf schepen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 toegestaan. Opslag en uitstalling in trechters is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - trechters'.
Ook een bedrijfsgebonden kantoorruimte en voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor laden en lossen, verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tot slot geldt dat per bestemmingsvlak uitsluitend 1 bedrijf is toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Voor reclameborden zijn specifieke bouwregels opgenomen. Ook is opgenomen dat de bouwhoogte van een trechter maximaal 10 meter bedraagt en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - trechters' niet meer dan 2 trechters zijn toegestaan.
Bestemming Horeca
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Horeca' zijn bestemd voor horeca tot en met categorie 2, zoals genoemd in Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten. Categorie 2 omvat horeca inrichtingen waar:
Daarnaast zijn voorzieningen voor laden en lossen, tuinen, verhardingen, nuts- en groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen.
Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen.
Bestemming Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer en verblijfsgebied met de bijbehorende voorzieningen zoals parkeer-, groen-, speel-, en nutsvoorzieningen. Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Bestemming Water
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor verkeer en vervoer te water en daarbij behorende voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en nautische verkeersvoorzieningen. Wonen in woonschepen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Een botenhuis met bijbehorende voorzieningen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhuis'.
Bouwregels
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' mag een woonschip worden gebouwd. Een woonschip is gedefinieerd als 'een drijvend bouwwerk, dat bedoeld is om ter plaatse als woning te functioneren'. Hierbij is aangesloten bij de uitspraak van de Afdeling van Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014 (zaaknr: 201306684/1/A1) waarin een woonboot wordt gekwalificeerd als een bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. In de regels is opgenomen dat maximaal één woonschip mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Ook zijn specifieke bouwregels opgenomen die aansluiten bij de regels in het Ligplaatsenplan van Leiden.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhuis' mag een botenhuis worden gebouwd. In de regels is opgenomen dat maximaal één boten huis mag worden gebouwd en de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Vlonders en steigers zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van water - botenhuis'.
Bestemming Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' is een geluidscherm toegestaan. De beeldbepalende woningen binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Bouwregels
In de bouwregels van de bestemming 'Wonen' wordt onderscheid gemaakt tussen bebouwing binnen het bouwvlak en bebouwing buiten het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is op de verbeelding een aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen.
Buiten het bouwvlak gelden andere regels voor gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak zijn slechts toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'erf'. Ook geldt dat de gronden met de aanduiding 'erf' voor maximaal 50% mogen worden bebouwd.
Erkers, balkons, luifels en portalen die zich aan de achterzijde van het bouwvlak bevinden liggen binnen de aanduiding 'erf'. Hiervoor gelden derhalve de regels die voor alle bouwwerken binnen deze aanduiding gelden. Voor het realiseren van erkers, balkons, luifels en portalen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'erf' zijn specifieke bouwregels opgenomen.
In de specifieke gebruiksregels is via een voorwaardelijke verplichting verzekerd dat het geluidscherm gerealiseerd wordt en in stand gehouden blijft.
Afwijkingsregels
In de regels zijn verschillende afwijkingsbevoegdheden ten aanzien van gebruiks- en bouwregels opgenomen.
Bestemming Waarde - Archeologie 6
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen gebouw zijnde en werkzaamheden, dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m², is een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen dat op basis van een Programma van Eisen overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is opgesteld. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Bestemming Waarde - Archeologie 8
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 8' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen gebouw zijnde en werkzaamheden dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m² is een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen dat op basis van een Programma van Eisen overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is opgesteld. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 10)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in artikel 3.2.4 Bro, met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels (artikel 11)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Ook bevatten deze regels een bepaling in geval van herbouw op dezelfde locatie.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.
Overige regels (artikel 13)
De overige regels verwijzen naar andere wetgeving die relevant is voor het bouwen, de Beleidsregels Parkeernormen.
Overgangsregels (artikel 14)
Het overgangsrecht is opgenomen in paragraaf 3.2 Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 15)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Er worden geen toekomstige ontwikkelingen mogeljik gemaakt. De kosten voor de procedure worden betaald uit de middelen voor bestemmingsplanactualisaties.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat er niet wordt voorzien in een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is op 7 april 2016 door burgemeester en wethouders van Leiden een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan in de Stadskrant.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn op het voorontwerp bestemmingsplan zijn deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zijn meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.
In Leiden is de Participatie- en Inspraakverordening van kracht. Op grond van die verordening moet voor ruimtelijke plannen een inspraakprocedure worden gevolgd. Onderdeel daarvan is een terinzagelegging met de mogelijkheid om gedurende zes weken inspraakreacties aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van vrijdag 12 mei 2017 tot en met donderdag 22 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn enkele inspraakreacties ingediend. De inspraaknota is bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen, zie Bijlage 8.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 6 maart 2018 door het college vrij gegeven voor het indienen van zienswijzen en heeft vervolgens van 16 maart 2018 tot en met 26 april 2018 ter inzage gelegen. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota, zie Bijlage 9.