direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stormpolderdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en opgave

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de herontwikkeling en het voornemen tot sanering van het EMK-terrein (voormalig terrein van de Exploitatie Maatschappij Krimpen) in de Stormpolder. De plannen behelzen op hoofdlijnen de aanpassing van de infrastructuur, versterking van het maritieme cluster, de realisatie van langshavens en de realisatie van een groengebied. Bij deze herontwikkeling van het terrein dienen enkele delen van het terrein een nieuwe functie/bestemming te krijgen. Op basis van de benodigde onderzoeken is met dit bestemmingsplan een verantwoorde basis voor een toepasselijke bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid voor de gebruikers en omwonenden wordt geboden. Het merendeel van de ontwikkelingen is reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Stormpolder' (2013). Het vigerende bestemmingsplan voorziet reeds in een bedrijvenbestemming. Echter zijn er de nodige (planologische) aanpassingen noodzakelijk op het gebied van infrastructuur en waterkering.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het zogenoemde EMK-terrein en de twee gemeentelijke percelen die bekend staan als 'de kleine put' en het gemeentelijk depot. Het plangebied ligt aan de noordoost hoek van bedrijventerrein Stormpolder en wordt aan twee zijden begrenst door respectievelijk de Sliksloothaven en de Hollandsche IJssel. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (plangebied globaal omcirkeld)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het onherroepelijke bestemmingsplan 'Stormpolder' dat is vastgesteld op 13 juni 2013. Dit bestemmingsplan voorziet ter plaatse in de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer', 'Water-1' en 'Water-2'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aan de bestaande waterkering (Schaardijk) en zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2a', 'Waarde - Archeologie 3a' en 'Waarde - Archeologie 4' toegevoegd. Het gehele plangebied is daarnaast voorzien van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Stormpolder'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plan. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 worden de aan het plan gerelateerde milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 geeft ten slotte een toelichting op de planvorm en de juridische regeling, zoals deze in de verbeelding (plankaart) en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Toekomstige ruimtelijke invulling

Inleiding

Voor de toekomstige invulling van het voormalige EMK-terrein wordt ingezet op de versterking van het reeds aanwezige cluster voor de (maritieme-) maak-industrie van het bedrijventerrein Stormpolder. Dit sluit aan op de ambitie van de gemeente Krimpen aan den IJssel om in de toekomst het internationale centrum van de maritieme maakindustrie te worden. In figuur 2.1 is een stedenbouwkundige schets van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0003.png"Figuur 2.1 Stedenbouwkundige schetsimpressie

Verleggen dijk

Een belangrijke ingreep van het terrein, ten opzichte van de huidige situatie, vormt de verlegging van de dijk (Schaardijk) in zuidelijke richting. In de huidige situatie doorkruisen dijklichaam en infrastructuur het plangebied nagenoeg diagonaal. Dit staat een efficiënte toekomstige verkaveling in de weg. Door de beoogde dijkverlegging en het aanbrengen van een nieuwe infrastructuur komt een deel van de nieuwe kavels buitendijks te liggen zodat er bruikbare uitgeefbare kavels ontstaan.

Kavels

De kavels zijn binnen het huidige ontwerp van flexibele omvang en liggen niet vast. De uiteindelijke indeling is afhankelijk van het aantal bedrijven dat zich op het terrein wil vestigen. In het uiteindelijke ontwerp wordt rekening gehouden met de naastgelegen percelen.

Langshavens

Om ruimte te bieden aan watergebonden bedrijven is extra havencapaciteit gewenst. Om die reden worden, middels een wijzigingsbevoegdheid, in het nieuwe bestemmingsplan respectievelijk ten noordwesten en ten zuidoosten van het plangebied twee langshavens mogelijk gemaakt.

Infra

De verlegging van de dijk betekent tevens de verlegging van de hoofdroute van het plangebied. Dit heeft positieve consequenties voor de infrastructuur buiten het plangebied. Er wordt aangesloten op de bestaande structuren van de Schaar – en Stormpolderdijk, de Maerlandtweg en de Van der Giessenweg. Deze ingreep bevordert de ontsluiting van het plangebied en verdeelt de verkeersdruk over verschillende uitvalsroutes. Afhankelijk van de hoeveelheid uitgegeven kavels wordt de interne infrastructuur van het terrein bepaald. De reden daarvan is dat bij uitgifte van grotere kavels minder interne/openbare infrastructuur nodig is.

De positie van het auto-overslagpunt, gelegen aan de noordzijde van het terrein langs de Hollandse IJssel en het vrachtwagenparkeerterrein, tegenover de Penitentiaire Inrichting, blijven vooralsnog ongewijzigd.

Park

In het noorden van het plangebied wordt een deel van het huidige terrein getransformeerd tot een groengebied (eventueel getijdenpark). Het voorziet in de vraag naar een kwalitatieve toevoeging van het EMK-terrein en fungeert als groene buffer op een locatie waar de omgeving voornamelijk bestaat uit industrie. Tevens zorgt het park voor een vriendelijke, groene aanblik van het EMK-terrein gezien vanaf de Algerabrug en tegenovergelegen woongebieden. Het groengebied voorziet daarnaast met haar natuurvriendelijke oevers in een toekomstbestendige regio als het gaat om klimaatadaptatie.

Beeldkwaliteit

Als het gaat om de beeldkwaliteit van het plangebied wordt gestreefd naar een kwalitatief hoogwaardige uitstraling. De groene aanblik van het hierboven genoemde park is daar al deels verantwoordelijk voor. Om de kwaliteit in het plangebied nader te versterken wordt er gestuurd op een representatieve uitstraling van de panden. Dit is met name van belang voor de panden die zich vestigen op de zichtlocaties langs de Hollandse IJssel. Deze locaties vertegenwoordigen de identiteit van het EMK-terrein en vormen daarmee een belangrijk onderdeel van de aanblik vanuit de omgeving. Een representatieve uitstraling is hierbij dan ook van groot belang. Om toekomstige bedrijven te inspireren tot het realiseren van een hoogwaardige beeldkwaliteit wordt een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld voor dit gebied.

Waterberging

De watergang OWA-9214 , ter hoogte van de bedrijfspanden gelegen aan de van Utrechtweg 110, wordt deels gedempt om een efficiënte verkaveling te bewerkstelligen. Watercompensatie vindt plaats bij de watergang OAF-4257, eveneens gelegen ter hoogte van de bedrijfspanden aan de van Utrechtweg 110.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0004.png"

Bron: Legger Oppervlaktewater HHSK

2.2 Duurzaamheid en energie

Hoofdlijnen duurzaamheidsvisie

De gemeente Krimpen aan den IJssel streeft er naar de woon- en leefomgeving op een duurzame, veilige en leefbare wijze in te richten en te beheren. Het thema duurzaamheid vormt het uitgangspunt in alle beleidsvelden. Dit betekent dat de gemeente milieuoverlast zoveel mogelijk voorkomt of in het geval van overlast direct actie te ondernemen. Voor de ontwikkeling van het EMK-terrein bestaat de ambitie om dit duurzame aspect te stimuleren. De te vestigen bedrijven worden gestimuleerd tot het realiseren van duurzaam bedrijfspanden en bedrijfsvoering waarbij rekening wordt gehouden met de omgeving. Daarnaast wordt het gebruik van duurzame energie aangemoedigd.

Duurzaamheidsvisie 2009-2012

In september 2008 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsvisie 2009-2012 vastgesteld. Hierin is aangegeven wat de gemeente nu en in de toekomst wil met duurzaamheid. Uitgangspunten van de Duurzaamheidsvisie zijn:

  • 1. Duurzaamheid is het uitgangspunt in alle beleidsvelden;
  • 2. Als gemeente een voorbeeldfunctie vervullen;
  • 3. Vooral daar inzetten, waar de gemeente de meeste invloed heeft;
  • 4. Als gemeente samenwerken met alle partners, binnen en buiten de gemeente;
  • 5. Het gericht inzetten van het instrument communicatie.

De duurzaamheidsvisie kan ook worden vertaald naar de inrichting van bedrijventerreinen. Voor een duurzame inrichting van een bedrijventerrein is intensief ruimtegebruik essentieel. Intensief ruimtegebruik krijgt vorm door het hanteren van hoge bebouwingspercentages en op het landschapsbeeld afgestemde maximale bouwhoogten. De uitdaging is om een optimum te vinden tussen deze duurzaamheidambities, wensen vanuit het bedrijfsleven en de financiële haalbaarheid voor alle betrokken partijen.

Milieueffecten ontwikkelingsmogelijkheden bestemmingsplan

De vestiging/wijziging of uitbreiding van individuele bedrijven kan negatieve gevolgen hebben voor het energiegebruik en daarmee voor de duurzaamheid, maar ook juist kansen bieden bij vervanging van bestaande activiteiten. Krimpen aan den IJssel maakt deel uit van samenwerkingsprogramma's en heeft verschillende programma's ontwikkeld om deze kansen voor energiebesparing beter te benutten.

  • Allereerst maakt Krimpen aan den IJssel deel uit van Het Energieloket, een samenwerkingsproject van de regiogemeenten van Rotterdam in het kader van de Regionale Klimaatagenda. Het Energieloket is een website met informatie over de mogelijkheden voor energiebesparing bij bedrijven.
  • Daarnaast heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel de Milieubarometer ontwikkeld om energiebesparing te bevorderen. De Milieubarometer geeft een overzicht van hoe belastend bepaalde bedrijven zijn voor het milieu en geeft inzicht in de manieren waarop geld bespaard en het milieu gespaard kunnen worden.
  • Daarnaast is er ook de Kansen bij Verkassen-scan. Deze scan geeft snel inzicht in de kansen voor duurzaamheid en kostenbesparing bij de nieuwbouw, verbouw, renovatie en/of het verhuizen van bedrijven.

Energiebesparing is wettelijk verplicht. De Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit verplichten grote energieverbruikers tot het nemen van besparingsmaatregelen die binnen vijf jaar zijn terugverdiend. De DCMR Milieudienst Rijnmond is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de milieuregelgeving. DCMR heeft hiervoor een milieuaanpak ontwikkeld. Elk jaar wordt er een bepaalde branche of soort instelling geselecteerd om bedrijven ook specialistisch advies te kunnen geven.

Subsidie

Zowel de gemeente Krimpen aan den IJssel als de landelijke overheid wenst burgers en bedrijven tegemoet te komen in de benodigde investering om energie te gaan besparen. Dit doen zij door het verlenen van subsidies. Zo stimuleert de gemeente burgers en bedrijven om duurzame energie te gebruiken.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleids- en toetsingskader. Hieronder is dit beleids- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleids- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 geeft de conclusies.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Krimpen aan den IJssel relevante belangen zijn:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg-, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg-, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevings- vergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden met de vrijwaringszone van 25 meter.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

Hoofddoel van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te houden en te zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op de nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toetsing

De ontwikkelingen geven mede invulling aan rode draad 2. De ontwikkelingslocatie is daarnaast aangemerkt als stedelijk gebied op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (zie figuur 3.1 en rode draad 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' Krimpen aan den IJssel (plangebied blauw omkaderd)

Verordening ruimte en mobiliteit (2014)

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte en mobiliteit. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. De relevante artikelen zijn hieronder opgenomen. Het plan wordt hier tevens aan getoetst.


Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

De ontwikkelingen in het plangebied voorzien in efficiëntere benutting van het bestaande bedrijventerrein. De totale oppervlakte aan bedrijventerrein blijft gelijk of wordt zelfs minder. Er wordt geen nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De ontwikkeling vindt daarnaast plaats binnen bestaand stedelijk gebied.

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag omvat het gebied van 23 gemeenten. De gemeenten bundelen hun krachten om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV).

Gebiedsprofiel 'Rivierenland'

In lijn met de ruimtelijk economische ambities zoals geformuleerd in RR2020 heeft de Stadsregio Rotterdam in 2011 het initiatief genomen om in het kader van het programma 'Rivierzones' (zich uitstrekkend van Hoek van Holland tot aan de Drechtsteden) een gebiedsprofiel op te stellen voor het gebied dat grenst aan de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel. De hoofddoelstelling was om tot een integrale afstemming van de verschillende, soms conflicterende, gebiedsontwikkelingen langs de rivieren te komen. De gemeenten Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel, Ridderkerk en Rotterdam hebben in het gebiedsprofiel 'Rivierenland' een gezamenlijke ambitie geformuleerd voor de komende 20 jaar. Deze ambitie zoals beschreven in het Gebiedsprofiel bestaat uit de volgende midden en lange termijn doelstellingen: 

  • 1. het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor maritieme bedrijvigheid en de maakindustrie, compact, innovatief en toekomstbestendig;
  • 2. de oevers van de Nieuwe Maas en Ridderkerk ontwikkelen tot een exclusief woonmilieu;
  • 3. het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit door gebruik te maken van het unieke karakter van het rivierengebied en de aanwezige natuurwaarden.

Het gebiedsprofiel dat in 2013 is vastgesteld door de colleges van de betrokken gemeenten biedt nadrukkelijk geen juridisch kader voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied (zoals een structuurvisie of bestemmingsplan). Het is een vizier op de toekomst waarbij de betrokken gemeenten in goed overleg de soms tegenstrijdige belangen kunnen verwezenlijken. Het plangebied is aangewezen voor 'maritieme bedrijvigheid' en voorziet hiermee in een invulling van het gebiedsprofiel 'Rivierenland'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0006.jpg"

Figuur 3.2: Grafische weergave gebiedsprofiel

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2003-2030 (2004)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar de vorige structuurvisie uitging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoefte van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied. Stormpolder is in de structuurvisie aangegeven als aandachtsgebied van de eerste orde binnen het onderwerp 'Bedrijvig Krimpen' in de structuurvisie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein en past hiermee in de binnen de doelstellingen van de structuurvisie die stuurt op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijke gebied.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het voorliggende hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf. Aangezien voorliggend bestemmingsplan voorziet in een herschikking van het bestaande bedrijventerrein zijn de onderzoeken grotendeels ontleend aan het recent vastgestelde vigerende bestemmingsplan 'Stormpolder'.

4.2 Milieueffectrapportage

Voor het vigerende bestemmingsplan Stormpolder, dat op 13 juni 2013 is vastgesteld, is een planmer-procedure doorlopen. In het daarvoor opgestelde planMER is rekening gehouden met de volledige invulling van bedrijventerrein Stormpolder, waaronder de realisatie van bedrijvigheid op het EMK-terrein. De milieueffecten van invulling van het EMK-terrein zijn dan ook reeds in het opgestelde en door de gemeenteraad aanvaarde planMER Stormpolder opgenomen. Aangezien in het opgestelde planMER de milieueffecten van opvulling van alle lege percelen op Stormpolder - waaronder het EMK-terrein - integraal in beeld zijn gebracht, is hiermee voor het bestemmingsplan voor alleen het EMK-terrein geen planMER meer noodzakelijk.

4.3 Milieuzonering bedrijvigheid

4.3.1 Toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk": voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.

Voor het bestemmingsplan EMK-terrein Stormpolder wordt dezelfde Staat van Bedrijfsactiviteiten gebruikt als voor het vigerende bestemmingsplan EMK-terrein. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar Bijlage 3 van de toelichting.

4.3.2 Onderzoek

Het plangebied is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Stormpolder. In de huidige situatie is binnen het plangebied geen bedrijvigheid aanwezig. Op basis van het recent vastgestelde bestemmingsplan Stormpolder is in het grootste deel van het plangebied reeds bedrijvigheid toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan en nieuw op te stellen bestemmingsplan is rekening gehouden met de (beperkt) gevoelige functies in de directe omgeving, zoals beschreven in de volgende alinea.

Uitgangspunten milieuzonering

In het plangebied en de omgeving komen de volgende omgevingstypen voor waar in de milieuzonering rekening mee is gehouden. Verwezen wordt eveneens naar het volgende figuur:

  • Rustige woonwijk (zie figuur 4.5): het bestaande woongebied rondom het Fontijnehof ten noordoosten van de IJsselboulevard wordt beschouwd als 'rustige woonwijk'. Er komen vrijwel geen andere functies voor (zoals kantoren en bedrijven), afgezien van wijkgebonden voorzieningen. Bovendien geldt voor het gezoneerde industrieterrein Stormpolder dat de milieuzonering wordt toegepast exclusief het aspect geluid. Hierdoor leidt de ligging in de nabijheid van het industrieterrein en langs de Hollandse IJssel voor de woonwijk vanwege geluid niet tot een ander, minder milieugevoelig, omgevingstype. Ook de woonwijken in de gemeenten Rotterdam, Capelle aan den IJssel en Ridderkerk worden in dit kader als 'rustige woonwijk' beschouwd, ondanks de aanwezigheid van bedrijvigheid in de directe omgeving daarvan. Dit omdat een milieuzoneringsystematiek zonder geluid wordt toegepast, waardoor een verhoogd geluidsniveau niet leidt tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Voor de milieuzonering ten opzichte van deze gebieden worden dan ook de richtafstanden volgens het omgevingstype 'rustige woonwijk' gehanteerd.
  • Woonschepen: aan de noordoostzijde van het plangebied, in de Sliksloot, zijn verschillende woonschepen gelegen. Deze woonschepen worden in het kader van de milieuzonering beschouwd als 'gemengd gebied'. Dit gelet op de ligging van de woonschepen op het gezoneerde industrieterrein zelf, de ligging van de woonschepen tussen bedrijfsbebouwing aan beide zijden van de Sliksloot en het incidentele karakter van de woonschipfunctie. Voor de milieuzonering worden dan ook de richtafstanden volgens het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.
  • Bedrijfswoningen: verspreid over het plangebied liggen diverse bedrijfswoningen. Het gaat hierbij om een specifiek type woningen waar andere eisen aan het woon- en leefklimaat mogen worden gesteld, dan bij reguliere woningen. Bedrijfswoningen zijn immers per definitie aan bedrijvigheid gelieerd en liggen doorgaans op bedrijventerreinen. Bovendien betreft het een historisch gegroeide situatie die ook in de huidige situatie enige beperkingen oplevert voor de omliggende bedrijven. In de directe omgeving van de bestaande bedrijfswoningen zijn daarom bedrijven uit categorie 3.1 van de SvB toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging omgevingstype rustige woonwijk in de omgeving van het plangebied (zie aanpeiling)

Binnen het plangebied worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Dit vanwege de beperkingen die dergelijke objecten voor bestaande (en nieuwe) bedrijven in hun directe omgeving kunnen hebben en de beperkingen die dit voor de gehanteerde milieuzonering oplevert.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de genoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Het betreft hier de gebieden in het plangebied waar in het verleden nog geen bedrijfsbestemming was opgenomen (water- of verkeersbestemming). Maatgevend voor de milieuzonering zijn de bestaande woongebieden, de aanwezige bedrijfswoningen en woonschepen. Afhankelijk van de locatie op het industrieterrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.2 tot en met 4.2 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 100 m tot en met 300 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor het plangebied geldt deze zonering exclusief het aspect geluid. Op het industrieterrein worden bedrijven toegelaten die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (zoals bedoeld volgens de Wet geluidhinder).

Milieueffecten ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan

De bedrijfsbestemming wijzigt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan slechts voor een zeer klein gebied (de stroken waar in het verleden een water- of verkeersbestemming was opgenomen). Er treden dan ook geen significant andere milieueffecten op ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

4.3.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorggedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen, bedrijfswoningen en woonschepen buiten het plangebied.

4.4 Industriegeluid gezoneerd industrieterrein

4.4.1 Toetsingskader

Normstelling

Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel “grote lawaaimakers” genoemd. In dat kader is in het verleden voor het industrieterrein Stormpolder een geluidszone vastgesteld. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidszone. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige bedrijfswoningen gelden geen geluidsnormen.

4.4.2 Onderzoek

Huidige situatie

In de huidige situatie maakt het plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein Stormpolder. Voor het industrieterrein is in het verleden (1993) een geluidszone vastgesteld. Om de geluidsbelasting van het industrieterrein in de gaten te houden past de gemeente Krimpen aan den IJssel zonebewaking en zonebeheer toe.

Het industriegebied Stormpolder omvat zowel het industrieterrein Stormpolder (grondgebied gemeente Krimpen aan den IJssel, het plangebied) als de industrieterreinen Nijverheidstraat en IJsseldijk (grondgebied gemeente Capelle aan den IJssel) als het industrieterrein Schaardijk (grondgebied Rotterdam). Op de verbeelding wordt de status als gezoneerd industrieterrein bevestigd door de betreffende gebiedsaanduiding.

De vergunde situatie van de huidige aanwezige bedrijvigheid is weergegeven in het volgende figuur. Hierbij is voor de aanwezige meldingsplichtige bedrijven per bedrijf uitgegaan van de standaard geluiduitstraling van 50 dB(A) op 50 meter afstand in het rekenmodel ingevoerd (conform Activiteitenbesluit).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0009.jpg"

Figuur 4.2: Vergunde geluidsbelasting van bedrijvigheid in 2011

In de huidige situatie maakt het EMK-terrein ook reeds onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein. Hier vinden echter geen bedrijfsactiviteiten plaats, vanwege de aanwezige bodemverontreiniging.

Toekomstige situatie

In het huidige bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan, in de directe omgeving zijn deze echter wel aanwezig. Voor een duurzame invulling en een optimaal gebruik van het terrein is het noodzakelijk om zorgvuldig met het uitgeven van geluidruimte om te gaan. Het aspect industrielawaai wordt gereguleerd door de Wet geluidhinder en is tevens vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Versterking maritiem cluster

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de door de bedrijvigheid aangeleverde inzichten over de versterking van het maritieme cluster, in afstemming met de buurgemeenten. De versterking van het maritieme cluster heeft tot gevolg dat zich in het plangebied mogelijk meer Wgh-inrichtingen vestigen (zoals scheepsbouw). Uit akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan blijkt dat de versterking van het maritieme cluster op specifieke locaties wel leidt tot enige toename van industrielawaai, maar dat nog steeds wordt voldaan aan de vastgestelde normen. Door de DCMR is een geluidmemo opgesteld (Bijlage 1). Uit deze memo blijkt dat in het plangebied ruimte is voor akoestische ontwikkelingen.

In dit bestemmingsplan wordt geluidverkaveling toegepast om de geluidruimte te verdelen van de bedrijven op het gezoneerd industrieterrein. Geluidruimte wordt in het bestemmingsplan toegekend aan zogenaamde akoestische gebiedseenheden (hierna: AGE's). De geluidruimte wordt per AGE uitgedrukt in geluidproductie (emissie) en/of geluidbelasting (immissie) en vastgelegd op de verbeelding en in de regels (zie hiervoor ook hoofdstuk 6 juridische planbeschrijving).

Een AGE bestaat een tegel van circa 20 x 20 meter. Per tegel is een emissiebudget in dB(A)/m2 en immissiebudgetten op enkele zonebewakingspunten opgenomen met als doel de beschikbare geluidruimte voor het EMK-terrein zo optimaal mogelijk te verdelen over het gehele terrein. Hierbij is rekening gehouden met laad- en losactiviteiten langs de Sliksloot en langs de Hollandse IJssel. Zie voor de exacte informatie over de AGE's ook de opgestelde memo door DCMR, Bijlage 1.

Op basis van de akoestische informatie en de begrenzing van de AGE's is vervolgens de geluidemissie per AGE berekend. Dit is de geluidruimte in dB(A)'s/m2 voor de dagperiode, dB(A)'s/m2 voor de avondperiode en dB(A)'s/m2 voor de nachtperiode. Deze geluidemissie voor de dag-, avond- en nachtperiode is zichtbaar vastgelegd op de verbeelding. De regels bepalen dat overschrijding van de geluidemissie in strijd is met de gebruiksregels uit het bestemmingsplan. Een hogere geluidemissie is echter wel rechtstreeks toegestaan als dit geen effect heeft op de toetspunten van de geluidszone (geluidsimmissie).

Daarnaast geldt per AGE een geluidimissie, dit zijn toetswaarden op één of meer zonebewakingspunten van de geluidzone of bewakingspunten op woningen waarvoor in het verleden hogere waarden zijn vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat een immissiebijdrage op één of meer toetspunten van 25 dB(A) etmaalwaarde of minder geen relevante bijdrage heeft op de totale geluidbelasting. Dit betekent dat voor een AGE die niet meer dan 25 dB(A) etmaalwaarde op een toetspunt veroorzaakt geen imissievoorwaarde in de planregels is opgenomen (geen immissievoorwaarde in de bijlage bij de regels).

In theorie kan daarom op het zonebewakingspunt “ZIP 8 Haven Krimpen (puntnummer 55)" de grenswaarde in de avond- en nachtperiode met 0,1 dB worden overschreden. Echter doordat bij vergunningverlening altijd getoetst wordt aan de zone wordt voorkomen dat een grenswaarde wordt overschreden. Bovendien zal een bedrijf altijd over meerdere “tegels” zijn verdeeld waardoor dit effect verwaarloosbaar is. Hiermee is via het bestemmingsplan de geluidsruimte op het bedrijventerrein verdeeld.

Wijzigingen in de geluidruimteverdeling zijn mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Hiermee is het risico dat met één enkele geluidruimteclaim een onevenredig beslag wordt gelegd op de gereserveerde ruimte binnen de geluidzone weggenomen, maar biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit om tot een andere geluidruimteverdeling te komen.

De wijzigingsbevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders. De procedure van een wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpwijzigingsplan gaat 6 weken ter inzage. Burgemeester en wethouders dienen binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit te nemen. Deze procedure kan eventueel parallel lopen aan de procedure voor wijziging van de omgevingsvergunning milieu.

4.4.3 Conclusie

De daadwerkelijke milieueffecten op het gebied van industrielawaai als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn beperkt van aard. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de ont- wikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan niet tot relevante negatieve milieugevolgen zullen leiden. Er wordt ook in de toekomst voldaan aan de vastgestelde normen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet geluidhinder.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar 3 . Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Objecten behorende bij een risicovolle inrichtingen zelf zijn noch kwetsbaar, noch beperkt kwetsbaar. Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Besluit Externe Veiligheid Transportroutes

Per 1 april 2015 is het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes en de bijbehorende Regeling Basisnet inwerking getreden. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er is dan geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Leidingen

Voor het aspect externe veiligheid rondom leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.6 Planologisch relevante leidingen.

4.5.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

DCMR heeft in mei 2012 een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige risicorelevante objecten in (de omgeving van) het gehele industrieterrein Stormpolder. Hieruit blijkt dat er geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn die relevant zijn voor de externe veiligheidssituatie op het EMK-terrein: het EMK-terrein ligt niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van risicorelevante inrichtingen die in de omgeving aanwezig zijn.

Transport

Nabij het plangebied bevinden zich drie transportroutes die relevant zijn voor externe veiligheid in het plangebied. Deze zijn in de volgende tabel weergegeven. Ook zijn er lokale transportroutes voor gevaarlijke stoffen op het industrieterrein Stormpolder aanwezig.

Tabel 4.1 Transportroutes

Transportroute   Afstand verantwoordingsgebied
(m)  
Afstand tot plangebied (m)  
Nieuwe Maas   200   > 500 m  
Hollandse IJssel   200   0  
N210 (wegvak Z59)   200   500  

Nieuwe Maas

De Nieuwe Maas is opgenomen in bijlage 3 van de Regeling Basisnet. De afstand tot het EMK-terrein bedraagt meer dan 500 meter. Het EMK-terrein ligt dus buiten het verantwoordingsgebied van 200 m, maar binnen het invloedgebied van 1.070 m (stofcategorie GT3). Er hoeft dan ook geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Wel dient conform wetgeving aandacht te worden besteed aan:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp, en;
  • voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op dat binnenwater een ramp voordoet.

Hollandse IJssel

De Hollandse IJssel loopt langs de noordwestelijke grens van het plangebied. Deze rivier is niet opgenomen in bijlage 3 van de Regeling Basisnet. Er gelden dan ook geen beperkingen vanuit externe veiligheid en er is geen verplichting om het groepsrisico te berekenen en te verantwoorden. Wel dient bij bebouwing langs vaarwegen waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd in de toelichting bij het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan:

  • de mogelijkheden voor hulpverleners om in geval van een incident met gevaarlijke stoffen op de vaarweg te kunnen optreden
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

N210

Het plangebied ligt buiten het verantwoordingsgebied van 200 meter en buiten het invloedsgebied van 355 meter (op basis van het transport van brandbare gassen, GF3). De N210 heeft dan ook geen gevolgen voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Lokale routes gevaarlijke stoffen

De lokale route gevaarlijke stoffen omvat bijna alle wegen binnen het industrieterrein Stormpolder. Gelet op de aard van het transport is er geen sprake van een PR 10-6 contour die buiten de betreffende wegen zelf ligt. Ook is gelet op de aard van het transport en de aard van de omgeving geen sprake van een noemenswaardig groepsrisico. De Schaardijk en de Stormpolderdijk in (de omgeving van) het plangebied behoren niet tot de lokale route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De lokale route gevaarlijke stoffen heeft dan ook geen gevolgen voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Beheersbaarheid ramp en zelfredzaamheid

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Wel dient aandacht te worden besteed aan zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van een ramp in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel. Hierbij is gebruik gemaakt van de verantwoording van het groepsrisico zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Stormpolder.

Beheersbaarheid ramp

Op de Nieuwe Maas (en daarmee ook de Hollandse IJssel) is het toxisch scenario (catastrofaal falen tankcompartiment binnenvaartschip) het worstcasescenario voor het bepalen van de resteffecten.

Het criterium beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn om hun taken goed uit te voeren en daarmee verdere escalatie van het incident kunnen voorkomen.

Bereikbaarheid over de weg

Het gehele bedrijventerrein Stormpolder (en daarmee tevens het EMK-terrein) wordt ontsloten door 1 enkele toegangsweg (de Industrieweg). Hierdoor is de bereikbaarheid door hulpdiensten niet gegarandeerd. Tijdens de avondspits kunnen de hulpdiensten belemmerd en vertraagd worden door de grote hoeveelheid voertuigen die de Stormpolder verlaat. Ditzelfde probleem zal optreden bij een grote calamiteit waarbij veel mensen tegelijkertijd bedrijventerrein Stormpolder proberen te verlaten.

Resteffect

De beschouwde risicobronnen kunnen in de voorziene plannen tot incidenten leiden die vallen in maatrampklasse I (toxisch scenario). De maatrampklasseschaal loopt op van I tot en met V, waarbij III beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht zich in veiligheid te brengen. Voor elk incidentscenario is de mogelijkheid van zelfredding verschillend. Zelfredding kan een belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van het aantal slachtoffers, omdat de meeste slachtoffers vooral in de eerste minuten tot een half uur van het ongeval vallen. Per scenario zijn er andere factoren die de mate van zelfredding beïnvloeden. Aanwezigheid van bijvoorbeeld vluchtwegen, mate van voorbereid zijn, het aantal mensen, hun fysieke condities en het al dan niet tijdig geven van duidelijke instructies, zijn belangrijke factoren.

Een toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor aanwezigen. Zelfredzaamheid is in dit scenario alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze ingeval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Voor het EMK-terrein zijn nog geen concrete initiatieven of bouwplannen bekend. Bovenstaande elementen vormen belangrijke aandachtspunten bij de verdere concretisering van ontwikkelingen in het gebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan hebben geen gevolgen voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid. Er wordt voldaan aan de wetgeving en het beleidskader.

4.6 Planologisch relevante leidingen

4.6.1 Toetsingskader

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): uitgegaan wordt van het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord in bestaande en nieuwe situaties.

Voor planologisch relevante leidingen gelden, afhankelijk van diameter/sterkte, belemmeringenzones.

4.6.2 Onderzoek

Op een grote afstand van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen (W-513-02-KR). Het invloedsgebied van deze aardgastransportleiding bedraagt 70 m en ligt niet over het plangebied. De betreffende leiding heeft dan ook geen invloed op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen of hoogspanningsverbindingen in het plangebied aanwezig.

4.6.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Toetsingskader

Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht.

4.7.2 Onderzoek

Verkeersontsluiting gemotoriseerd verkeer

Bedrijventerrein Stormpolder wordt primair ontsloten via de Industrieweg naar de provinciale weg N210. Vanaf de N210 rijdt men in noordwestelijke richting naar Capelle aan den IJssel, Rotterdam en richting de Rijkswegen A15, A16 en A20. In zuidoostelijke richting ontsluit de N210 naar Schoonhoven en uiteindelijk Utrecht. De Industrieweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/h. Deze weg beschikt aan twee zijden van de weg over een (brom)fietspad.

Met uitzondering van de wegen rond het parkeerterrein bij de Waterbushalte geldt op alle interne wegen op het bedrijventerrein een maximum snelheid van 50 km/h. Er zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig en, op de kruispunten met de Industrieweg na, geldt – ondanks het 50 km/h-regime – op alle kruispunten gelijkwaardige voorrang. Het meest westelijke deel van de Industrieweg (richting het parkeerterrein bij de Waterbus) is ingericht als 30 km/h-zone. Op de overige ontsluitingswegen zijn geen aparte fietsvoorzieningen.

Verkeersgeneratie

In het vigerende bestemmingsplan Stormpolder is de (worst case) verkeersgeneratie bepaald voor het bedrijventerrein. Uitgangspunt voor dit onderzoek is de hypothetische situatie (worst-case scenario) dat de bestaande bebouwing in het gehele plangebied wordt gehandhaafd en dat nieuwbouw gerealiseerd zal worden op de onbebouwde delen. Kanttekeningen bij deze hypothetische situatie is o.a. dat uitgegaan wordt van de maximale bebouwingspercentages. Dit zou betekenen dat opslag, montage, havenfaciliteiten, parkeren en de interne ontsluiting slechts op een zeer beperkt deel van het perceel plaats zou vinden. Los hiervan staat natuurlijk ook de huidige economische situatie waardoor een stagnatie is ontstaan van nieuwbouw.

Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is ook de ingebruikname van het EMK-terrein opgenomen. Als in de toekomst (hypothetische situatie) de totale beschikbare bebouwbare grond benut wordt voor bedrijvigheid op het gehele bedrijventerrein Stormpolder, zal het aantal motorvoertuigbewegingen op een werkdag met maximaal 4.000 mvt/etmaal toenemen1. Wanneer het bedrijventerrein volledig bebouwd is, bedraagt de totale verkeersgeneratie in de toekomstsituatie circa 12.500 mvt/etmaal. Over de afwikkeling van het verkeer naar de herkomst en bestemmingslocaties is een aanname gedaan. In de volgende tabel is weergegeven hoe dit verkeer zich over het omliggende wegennet zal verdelen en in welke mate het verkeer op deze wegen in de toekomst zal toenemen.

Tabel 4.2 Intensiteiten 2020 omliggend (hoofd)wegennet

Weg   Mvt/etmaal 2020 bij huidige bebouwing   Percentage extra aanbod verkeer bij volledige bebouwing   Mvt/etmaal 2020 bij volledige bebouwing  
Industrieweg (bedrijventerrein – Lekdijk)   8.400   100%   12.400 (+48%)  
Lekdijk (Industrieweg – Noord)   6.000   2%   6.100 (+2%)  
Industrieweg (Lekdijk – Parallelweg)   13.400   98%   17.300 (+29%)  
Parallelweg (Industrieweg – IJsseldijk)   2.500   3%   2.600 (+4%)  
Industrieweg (Parallelweg – N210)   15.400   95%   19.200 (+25%)  
N210 (Industrieweg – N474)   14.500   15%   15.100 (+4%)  
N210 (Industrieweg – Algerabrug)   51.500   70%   54.400 (+6%)  
Nieuwe Tiendweg (N210 – Van Ostadelaan)   34.700   10%   35.100 (+1%)  

Uit het onderzoek opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Stormpolder blijkt dat het verkeer op de autosnelwegen van/naar Stormpolder vanwege deze toename aan verkeer opgaat in de bestaande verkeersstromen. De toename van het verkeer op deze wegen bedraagt slechts enkele promillen (maximaal 0,4%) van de geprognosticeerde verkeersintensiteit voor 2020. De effecten van deze verkeerstoename zijn daarmee nihil. Van belang daarbij is dat de genoemde maximale toename ruim binnen de betrouwbaarheidsmarge valt voor verkeersprognoses in het algemeen. Deze bedraagt namelijk circa +/- 10%.

Verkeersafwikkeling

Voor de ontsluiting van het bedrijventerrein Stormpolder zelf is de afwikkeling op het kruispunt van de Industrieweg en Nieuwe Tiendweg met de N210 maatgevend. In de huidige situatie is de verkeersafwikkeling op dit kruispunt niet optimaal. De vormgeving van het kruispunt biedt op de drukste momenten van de dag (spitsperioden) onvoldoende capaciteit om het nu al relatief hoge verkeersaanbod te kunnen verwerken. Daarnaast zorgt de beperkte capaciteit van de Algerabrug voor verdere afwikkelingsproblemen van en naar de stroomwegen A15 en A20. De Algerabrug beschikt over 2x1 rijstroken plus een spitsstrook.

Uit het onderzoek in het vigerende bestemmingsplan Stormpolder blijkt dat bij de volledige ingebruikname van het bedrijventerrein Stormpolder (hypothetische situatie, waaronder het EMK-terrein) het kruispunt van de N210 met de Industrieweg en de Nieuwe Tiendweg slechts 3,5 % meer verkeer moet verwerken dan in de autonome situatie. Op basis daarvan kan worden gesteld dat de verkeersafwikkeling bij een volledige ingebruikname van het bedrijventerrein Stormpolder ten opzichte van de autonome situatie in 2020 niet zal verslechteren. De ingebruikname van het EMK-terrein betreft slechts een klein aandeel in de volledige ingebruikname van het bedrijventerrein Stormpolder. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling op het EMK-terrein treedt dan ook geen verslechtering op.

Verkeersontsluiting langzaam verkeer bedrijventerrein Stormpolder

De Industrieweg beschikt langs beide zijden van de weg over een vrijliggend (brom)fietspad. Op de overige wegen ontbreken fietsvoorzieningen. De fietser maakt hier gebruik van de rijbaan. In combinatie met de maximum snelheid van 50 km/h voor gemotoriseerd verkeer, wordt hiermee niet aan de regels van Duurzaam Veilig voldaan. Gezien het feit dat het gebied een bedrijventerrein betreft, is het aantal fietsers dat gebruik maakt van de verschillende wegen echter beperkt. Door de aanwezigheid van vrijliggende (brom)fietsvoorzieningen langs beide zijden van de belangrijkste toegangsweg tot het bedrijventerrein (Industrieweg) is de ontsluiting van het bedrijventerrein voor het fietsverkeer goed. De volledige ingebruikname van het gehele bedrijventerrein Stormpolder (en daarmee tevens het EMK-terrein) leidt op dit punt niet tot een verdere verslechtering.

Ontsluiting per openbaar vervoer

Het bedrijventerrein wordt aangedaan door buslijn 96. Deze dienst rijdt vanaf het Rotterdamse metrostation Capelsebrug, via busstation Krimpen aan den IJssel, een ronde over het terrein. De busdienst rijdt met een frequentie van 2x per uur tussen 06.00 uur en 08.00 uur en tussen 15.00 uur en 17.00 uur. Aan de westzijde van Stormpolder bevindt zich een halte van de Waterbus. Deze vaart tussen Dordrecht en Rotterdam. Deze vaart met een frequentie van 2x per uur per rijrichting. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed. De kwaliteit van de openbaarvervoerontsluiting zal niet wijzigen als gevolg van de ontwikkeling van het EMK-terrein.

Verkeersveiligheid bedrijventerrein Stormpolder

De Industrieweg is aan beide zijden van de weg voorzien van een vrij liggende (brom)fietsvoorziening. Zodoende worden het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer gescheiden van elkaar afgewikkeld. Op dit gebied voldoet de inrichting van deze gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/h aan de Duurzaam Veilig. Op de overige wegen geldt ook een maximum snelheid van 50 km/h. Hier zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Daarnaast geldt op alle kruispunten, met uitzondering van de kruisingen van de Industrieweg ,gelijkwaardige voorrang. Een voorrangsregeling is vanuit herkenbaarheid en uniformiteit en daarmee vanuit veiligheidsoverwegingen wel gewenst. Het verkeersveiligheidsniveau op het bedrijventerrein is derhalve matig. De volledige ingebruikname van het gehele bedrijventerrein Stormpolder (en daarmee tevens het EMK-terrein) heeft geen wezenlijke invloed op de verkeersveiligheidssituatie.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen kan worden bepaald aan de hand van parkeerkencijfers uit CROW uitgave 317. Deze is afhankelijk van de bedrijfsfunctie en de omvang van het bruto vloeroppervlak van deze bedrijven. Hierbij geldt als uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein (van de bedrijven) wordt gerealiseerd. De volledige ingebruikname van het gehele bedrijventerrein Stormpolder (en daarmee tevens het EMK-terrein) heeft geen wezenlijke invloed op de parkeersituatie.

4.7.3 Conclusie

De bereikbaarheid van het bedrijventerrein is voor het fietsverkeer en openbaar vervoer goed. De verkeersafwikkeling van het autoverkeer is in de huidige situatie niet optimaal en daarom als matig beoordeeld. Dit hangt met name samen met de capaciteit van de Algerabrug. Uit het vigerende bestemmingsplan Stormpolder blijkt dat de opvulling van alle lege kavels op Stormpolder (hypothetische situatie) niet leidt tot een wezenlijke verslechtering van de bereikbaarheid. Aangezien de ingebruikname van het EMK-terrein slechts een klein aandeel in deze volledige ingebruikname betreft en reeds mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, treedt als gevolg van de beoogde ontwikkeling op het EMK-terrein dan ook geen verslechtering op.

De situatie met betrekking tot de verkeersontsluiting van het langzaam verkeer en openbaar vervoer als ook de verkeersveiligheids- en parkeersituatie wijzigt na volledige ingebruikname van het bedrijventerrein en na de ontwikkeling van het EMK-terrein niet. Het aspect verkeer en vervoer staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Wegverkeerslawaai

4.8.1 Toetsingskader

De beoogde ontwikkeling betreft de nieuwbouw van bedrijven op het EMK-terrein. Bedrijven vallen niet binnen de in de Wgh benoemde geluidsgevoelige bestemmingen. In dit kader hoeft voor eventuele nieuwbouw op het terrein geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

In het vigerende bestemmingsplan Stormpolder is het uitstralingseffect onderzocht van de opvulling van alle lege percelen op Stormpolder. Wettelijk gezien is dit geen vereiste.

4.8.2 Onderzoek

Uit onderzoek in het vigerende bestemmingsplan Stormpolder blijkt dat als gevolg van de volledige opvulling van het bedrijventerrein Stormpolder nergens sprake is van een toename van het wegverkeerslawaai (door een toename van verkeer) van meer dan 1 dB(A) ten opzichte van de autonome situatie. Het geluidseffect door volledige bebouwing van bedrijventerrein Stormpolder (en daarmee tevens de invulling van het EMK-terrein) is derhalve nihil, aangezien een toename van 1 dB voor het menselijk gehoor niet hoorbaar is.

4.8.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007), is beschreven op welke plaatsen de luchtkwaliteit in de buitenlucht getoetst dient te worden. De standaard toetsingsafstand bedraagt voor NO2, PM10 en PM2,5 maximaal 10 m van de wegrand en bij inrichtingen vanaf de terreingrens. De luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden voor een punt waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingtijd van de betreffende grenswaarde significant is. In de Rbl 2007 is aangegeven dat de luchtkwaliteit op de volgende locaties niet getoetst hoeft te worden:

  • locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;
  • terreinen waarop één of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen van toepassing zijn;
  • op de rijbaan van wegen en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.
4.9.2 Onderzoek

Huidige situatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit de Monitoringstool blijkt het volgende:

  • in 2015 wordt in het plangebied ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 die dan geldt (concentratie < 35 µg/m³). Langs de ontsluitende wegen (N210) wordt eveneens voldaan aan de grenswaarde;
  • in 2015 wordt eveneens ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en PM2,5. Ook bedraagt het aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor het 24 uursgemiddelde voor fijn stof PM10 ruimschoots minder dan 35.

De bijdrage van overige bronnen, zoals industrie, is in de achtergrondconcentratie verwerkt.

Toekomstige situatie

In het bestemmingsplan Stormpolder (2013) zijn de luchtkwaliteitsgevolgen in beeld gebracht indien alle lege kavels op Stormpolder, inclusief het EMK-terrein, zouden worden ingevuld (hypothetische situatie). Uit het uitgevoerde onderzoek bleek dat voldaan werd aan de luchtkwaliteitsnormen zoals opgenomen in de wetgeving (NO2 en PM10).

Inmiddels is ook de grenswaarde voor PM2,5 in werking getreden. Voor de concentratie PM2,5 wordt op basis van de onderzoeksresultaten naar PM10 geconcludeerd dat ook na invulling van het volledige bedrijventerrein Stormpolder wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5 2.

Het EMK-terrein vormt slechts een klein deel aandeel in het totale oppervlak aan nog in te vullen lege kavels op het bedrijventerrein Stormpolder. Derhalve kan op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek worden geconcludeerd dat de realisatie van bedrijvigheid ter plaatse van het EMK voldoet aan de luchtkwaliteitswetgeving.

4.9.3 Conclusie

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zorgen voor een relatief beperkte toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Ook na realisatie van deze ontwikkelingen wordt voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitswetgeving staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Ecologie

4.10.1 Toetsingskader

Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Flora- en faunawet (soortenbescherming)

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en zijn ingedeeld in drie beschermingscategorieën. Indien het leefgebied van soorten wordt verstoord/aangetast, bestaat de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (EZ).

De Flora- en faunawet is in zoverre voor onderhavig bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van eventuele ontwikkelingen niet in de weg staat.

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is in de provincie Zuid-Holland geregeld via de provinciale Verordening Ruimte.

4.10.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De IJssel maakt wel deel uit van de EHS. In het Natuurbeheerplan is voor de IJssel het beheertype rivier als ambitie opgenomen. Ter plaatse heeft de rivier geen natuurlijk karakter. De realisatie van een langshaven is niet van invloed op het functioneren van de EHS.

In de wijdere omgeving van het plangebied zijn enkele Natura 2000-gebieden aanwezig (Boezems Kinderdijk op circa 5 km, de Biesbosch op circa 16 km, de Oude Maas op 14,7 km). Verwezen wordt naar figuur 4.3. In de Natura 2000-gebieden Oude Maas en Biesbosch zijn voor stikstof gevoelige habitats aanwezig.

Het bestemmingsplan maakt de vestiging van bedrijvigheid op de EMK-locatie mogelijk. In het bestemmingsplan Stormpolder, dat is opgesteld voor het gehele bedrijventerrein Stormpolder en waar worst case uit werd gegaan van de opvulling van alle lege kavels op het bedrijventerrein (waaronder het EMK-terrein), bleek dat er geen significante effecten optreden op de beschermde natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkelingen (stikstofdepositie). Alleen de opvulling van het EMK-terrein leidt logischerwijs eveneens niet tot significante gevolgen op deze natuurwaarden vanwege stikstofdepositie.

Ook andere effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring kunnen op een dergelijke afstand worden uitgesloten. Dat geldt eveneens voor de Natura 2000-gebieden die niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (Boezems Kinderdijk, Donkse laagten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0010.png"

Figuur 4.3 Ligging Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (plangebied rood omcirkeld)

Soortenbescherming

Huidige situatie

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In de bebouwing zijn mogelijk vaste nesten van broedvogels, zoals de gierzwaluw en huismus, aanwezig.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied. Vanwege de beperkte omvang zal het hier slechts gaan om marginaal foerageergebied. De IJssel zou kunnen fungeren als vaste vlieg- of migratieroute.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, bastaard kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.

Vissen

Het is niet uitgesloten dat in de watergang beschermde soorten zoals de kleine modderkruiper en rivierdonderpad voorkomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In de volgende tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellings regeling Ffw   tabel 1     egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffings regeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper, rivierdonderpad   nee, indien de werkzaamheden volgens een goedgekeurde gedragscode worden uitgevoerd.  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   nee  

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan maakt vestiging van bedrijven op het EMK-terrein mogelijk.

De activiteiten vinden hoofdzakelijk plaats op het bestaande, reeds verharde bedrijventerrein. Over het algemeen zijn hier alleen licht beschermde soorten aanwezig. In de watergang komen mogelijk beschermde vissen voor. Een potentiële vlieg- of migratieroute over de IJssel wordt niet verstoord door de ontwikkelingen in het plangebied. Het bestaande groen verdwijnt, maar hiervoor komt nieuw groen terug. Het plangebied blijft dan ook geschikt als marginaal foerageergebied.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • In de watergangen zijn mogelijk de kleine modderkruiper en rivierdonderpad (beide tabel 2-soort) aanwezig. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gezien het bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10.3 Conclusie

Negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden en EHS kunnen worden uitgesloten. Ook treden geen negatieve effecten op beschermde soorten op. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en het EHS-beleid staan de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.11 Waterhuishouding

4.11.1 Toetsingskader

In Krimpen aan den IJssel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard verantwoordelijk voor het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Tevens is het Hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud aan de waterkeringen. Enkele watergangen zijn in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit betekent dat geen enkele verandering aan de waterhuishouding zal kunnen plaatsvinden zonder de nadrukkelijke toestemming van de waterbeheerder.

Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Hollandse IJssel en de Nieuwe Maas (inclusief buitendijkse gebieden) en ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem. Ook ziet Rijkswaterstaat er op toe dat er voldoende ruimte is voor de veilige en ongehinderde afvoer van water. Tevens is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder van de Hollandse IJssel en de Nieuwe Maas. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Beleidslijn grote rivieren

Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn Grote rivieren van toepassing. Deze beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en geldt voor alle grote rivieren. Deze beleidsregels berusten op artikel 6.12 van het Waterbesluit. Deze beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed dan de voormalige Beleidslijn Ruimte voor de rivier. De veiligheid staat hierbij voorop. Belangen worden echter integraal afgewogen, restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. De voorwaarden die in de beleidslijn gesteld worden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.

Beleid Hoogheemraadschap

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Gemeentelijk beleid

Het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is in 2001 tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De reden voor het opstellen van het plan was de wens van de waterschappen in Zuid-Holland-Zuid om voor alle stedelijke kernen in hun beheersgebied een stedelijk waterplan op te stellen. Bij het opstellen van dit plan was er nog sprake van twee waterbeheerders, waarbij het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard de waterkwantiteit verzorgde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ging over de waterkwaliteit. Na 1 januari 2005 is bij de uitvoering van het plan sprake van een integraal waterschap het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het doel van het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het stedelijk water van gemeente, hoogheemraadschap, zuiveringsschap en belangenvertegenwoordigers. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een maatregelenplan. De visie is geënt op het idee dat het stedelijk water in Krimpen aan den IJssel schoon en gezond moet zijn en geen overlast mag veroorzaken. Tevens is in het plan rekening gehouden met het belang van alle overheden, verenigingen, stichtingen en bewoners.

De ambitie van dit Stedelijk Waterplan is het realiseren van een zo goed mogelijk functionerend watersysteem zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit binnen de planperiode die loopt tot 2015. Voor de waterkwantiteit houdt dit in dat binnen de grenzen van Krimpen aan den IJssel geen knelpunten optreden in de afvoer van water door de watergangen.

4.11.2 Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied ligt in het westen van de gemeente Krimpen aan de IJssel en bestaat uit de Stormpolder.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zeekleigrond. Het plangebied is gelegen in peilgebied Stormpolder (GPG-507) met een flexibel peil dat varieert tussen NAP -1,52 en -1,47.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt aan de noordwest- en noordoostzijde omsloten door water (Hollandse IJssel/Sliksloot). In het plangebied is een sloot gelegen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen in de kern- of beschermingszone van de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0011.png"

Figuur 4.4: Huidige waterkering Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Afvalwaterketen en riolering

Het bedrijventerrein Stormpolder is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het is belangrijk om bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Verder is het van belang dat wanneer de hoeveelheid verhard oppervlak toeneemt, hiervoor gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater.

Bij de vestiging van nieuwe bedrijvigheid worden verontreinigingen naar bodem en oppervlaktewater voorkomen door voorschriften in het kader van het milieuspoor. Lozing op oppervlaktewater en bodem wordt zoveel mogelijk beperkt door het eisen van bodembeschermende voorzieningen en een verbod op lozingen. Alleen met een specifieke vergunning en het voldoen aan strenge voorwaarden zijn lozingen onder een aantal gevallen toegestaan.

Waterberging

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de watergang (zie figuur 4.5 voor de ligging) in het plangebied voor een deel gedempt teneinde het gebied efficiënt in te richten. Dit wordt gecompenseerd door de bestaande watergang aan de andere zijde (aansluitend op het gemaal) uit te breiden. Vanwege de buitendijkse ligging van het totale plangebied, door verplaatsing van de waterkering, en vanwege de grote hoeveelheid verharding die in de huidige situatie aanwezig is, behoeft voor de herontwikkeling van het terrein geen extra oppervlaktewater gecompenseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0012.png"

Figuur 4.5: Huidige watergang Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (WA-1)

Verlegging waterkering

De huidige waterkering, de Schaardijk, is opgenomen als regionale waterkering in de Legger van het Hoogheemraadschap. Bij de herontwikkeling van het terrein is het vanwege de grootschalige bodemsanering die plaats gaat vinden en de efficiënte indeling van het bedrijventerrein wenselijk om de waterkering anders te situeren. Op onderstaande afbeelding is de aangepaste waterkering opgenomen. Aan weerszijden van de nieuwe weg geldt een beschermingszone. De breedte van deze zone bedraagt 40 m. Vanwege de hoogte van EMK-terrein (gelijke hoogte als de dijk zelf) heeft deze waterkering enkel een juridische status. Ter hoogte van het naastgelegen lager gelegen deel aan de kruising Schaardijk-Van Utrechtweg heeft deze waterkering nog wel een waterkerende functie. Bij de eerstvolgende herziening van de Legger zal het gewijzigde dijkprofiel worden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0013.png"Figuur 4.6: Aangepaste waterkering is in rood aangegeven

Beheer en onderhoud

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Aangezien de waterkering niet geheel in functie is, is door het Hoogheemraadschap een uitzondering gemaakt op de strikte toepassing van bovengenoemde beperkingen.

Scheepvaart

Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Hollandse IJssel (inclusief buitendijkse gebieden). Hiermee ziet zij toe op een veilige en ongehinderde afvoer van water. Omdat het beheer van de Hollandse IJssel bij Rijkswaterstaat ligt, moet ook de wetgeving voor de scheepvaart in acht worden genomen. Het is voor Rijkswaterstaat van belang dat een vlotte, veilige en efficiënte verkeersafwikkeling gewaarborgd blijft. Ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden mogen de scheepvaart niet hinderen. Rijkswaterstaat hanteert speciale regels ter bescherming van de vaarweg en de oevers. Zo dient langs vaarwegen, op basis van de Richtlijn Vaarwegen (RVW 2011) voor CEMT-klasse V, waartoe de Hollandse IJssel behoort, in binnenbochten een vrijwaringszone van 50 m aangehouden te worden. Indien er sprake is van het realiseren van een inkassing voor een langshaven schuift de vrijwaringszone niet mee landinwaarts. De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in overleg met Rijkswaterstaat afgesproken om een vrijwaringszone van 25 meter vrij te houden. Door deze zone te vrijwaren van bebouwing wordt het risico op aanvaringen en storingen van de scheepsradar zoveel mogelijk beperkt. De Richtlijn Vaarwegen is voor Rijkswaterstaat kaderstellend voor het ontwerpen en inrichten van vaarwegen en hun oevers. Deze richtlijnen zijn niet als publiekrechtelijke belemmering opgenomen in het Kadaster.

Om reden van aanvaringsveiligheid adviseert Rijkswaterstaat om de bebouwing/opslag (ex beleidslijn Ruimtelijke Ontwikkeling langs Hoofdvaarwegen van Rijkswaterstaat uit 2004) niet dichter uit te plaatsen dan:

  • Voor de Hollandsche IJssel: 15 meter uit het damwandprofiel.
  • Voor de Sliksloot: 5 meter uit het damwandprofiel.

Het doel daarvan is het voorkomen van menselijk leed indien een schip op de oever loopt.

Volgens "Richtlijnen Vaarwegen 2011" is de lange zijde van de “zichtlijndriehoek” gelijk aan 5L waarbij L de lengte van het standaard schip is. Indien bestaande bouw op het EMK-terrein c.a. de getrokken (schuine) lijnen zou onderbreken, kunnen deze voorlangs de bestaande bouw getekend worden.

Barro

Op grond van artikel 2.1.2 van het Barro dient rekening te worden gehouden met een vrijwaringszone langs de oevers van de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel van 50 m. Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkómen van belemmeringen voor:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De vrijwaringszone van 25 meter wordt in acht genomen zoals afgesproken met Rijkswaterstaat.

Beleidsregels grote rivieren (Bgr)

Op het buitendijkse deel van het plangebied is de Waterwet van toepassing. Daar waar de waterwet onverkort van toepassing is, wordt ook getoetst aan de Bgr. Op grond van de Bgr is in dit plangebied het bergend regime van toepassing. Rijkswaterstaat borgt daarmee dat de rivier en het buitendijkse gebied voldoende waterbergend vermogen heeft en blijft houden. Dit betekent tevens dat het gebied bij hoog water deels onder water kan lopen. Op grond van de Bgr is het bebouwen van onbebouwde gronden mogelijk, als het verlies aan bergend vermogen van de rivier gecompenseerd kan worden. Het buitendijkse gebied wordt hierbij gelijkgesteld met het gebied dat als zodanig door het Hoogheemraadschap is aangewezen. Voor de betreffende gronden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen.

Waterveiligheid

Delen van het plangebied zijn buitendijks gelegen. Er is sprake van een beperkte getijdewerking. Om problemen met wateroverlast te voorkomen dient met deze getijdewerking rekening gehouden te worden bij ontwikkelingen om voldoende drooglegging te waarborgen.

4.11.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Het bestemmingsplan voldoet aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Het aspect waterhuishouding staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.12 Bodem

4.12.1 Toetsingskader

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht op nieuwe bestemmingen.

De Wet bodembescherming (Wbb) geeft een wettelijk kader voor de bescherming tegen verontreiniging van de bodem en voor de sanering van ernstig verontreinigde bodems. In het Besluit bodemkwaliteit staan specifieke regels voor bescherming van de bodem aangegeven voor het toepassen van grond en bagger of van bouwstoffen op of in de bodem. In 2009 heeft de provincie met het Rijk, gemeenten en waterschappen een bodemconvenant afgesloten. Volgens dit convenant moet door sanering de bodem lokaal verbeteren.

4.12.2 Onderzoek

Voormalig EMK-terrein

Op het voormalig EMK-terrein (Exploitatie Maatschappij Krimpen) is in het verleden bodemvervuiling aangetroffen. Verwezen wordt naar Bijlage 2. Dit terrein, met een oppervlakte van ruim 5 ha, is eigendom van het Ministerie van I&M. Op het terrein hebben twee voor de bodemsituatie relevante activiteiten plaatsgevonden:

  • 1. Er werd meer dan een halve eeuw koolteer gedestilleerd. Zo werd uit koolteer producten als pek, wegenteer, creosootolie en insecticiden vervaardigd.
  • 2. In 1970 zijn de activiteiten verplaatst naar het moederbedrijf (Cindy) in Uithoorn. Op het terrein startte EMK met het inzamelen en weer tot brandstof opwerken van afvalolie en ging later over tot het inzamelen, opslaan en verwerken van (chemische) afvalstoffen.

Beide activiteiten vonden plaats in een periode dat het woord bodembescherming nog niet bestond. Onbedoeld en mogelijk ook bedoeld zijn diverse vloeistoffen in de bodem gelopen. Dit heeft geleid tot ernstige grondwaterverontreiniging. De vloeistoffen hebben zich gesplitst in delen die zwaarder zijn dan water en zogenaamde zinklagen vormen en in delen die lichter zijn dan water en zogenaamde drijflagen op het grondwater vormen. De veen- en kleilagen in de bodem konden voorkomen dat de verontreinigende stoffen zich naar de diepte konden verplaatsen. De verontreiniging bevindt zich daardoor geconcentreerd op het EMK-terrein, op en in het ondiepe grondwater.

Het terrein is in de vorige eeuw gesaneerd volgens het principe van Isoleren, Beheersen en Controleren (IBC). Aan de zijkanten bestaat de isolatie uit damwanden waar het terrein aan water en het poldergedeelte grenst en een cement-bentonietwand waar het terrein aan land grenst. De bovenzijde is afgedekt met een asfaltlaag. Met behulp van pompen wordt het grondwater binnen de IBC-kuip zo laag gehouden dat de stabiliteit van de stalen damwand gewaarborgd is. Het opgepompte water wordt gereinigd en vervolgens op het riool geloosd. De asfaltlaag heeft geen draagkracht, waardoor gebruik van het terrein op dat moment nog niet mogelijk was.

Voor het EMK-terrein is stapsgewijs opnieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Het eerste onderzoek bestond uit een historisch onderzoek, grondwateronderzoek, drijflaagonderzoek en eventuele verontreiniging buiten het terrein.

  • Het historisch onderzoek heeft geresulteerd in een kaartenatlas met een overzicht van het terrein door de jaren heen en een lijst met stoffen die vermoedelijk in de bodem aanwezig zijn.
  • Het grondwateronderzoek heeft de oorzaak van de te hoge grondwaterstand binnen de IBC-kuip opgehelderd. Op het grondwater bevindt zich op veel plaatsen een drijflaag van verontreinigende stoffen. Het grondwateronderzoek en het drijflaagonderzoek zijn tezamen gerapporteerd.
  • Eventuele verontreiniging buiten het EMK-terrein heeft te maken met de ophooggeschiedenis van de Stormpolder met havenspecie. Van enige invloed vanuit het EMK-terrein is nauwelijks iets gebleken.

Vervolgens is een tweede onderzoek uitgevoerd. Ook dit tweede onderzoek is inmiddels gereed. Dit gaat over:

  • Het herstellen van de isolerende werking, zodanig dat er geen grondwater vanuit het EMK terrein naar buiten kan treden. Deze maatregel wordt genomen in samenhang met andere maatregelen, als logisch onderdeel van een samenhangend totaalpakket van maatregelen.
  • Het verrichten van onderzoek naar eventuele bodemverontreiniging buiten het EMK-terrein.
  • Het nemen van structurele maatregelen om risico's van de hoge methaanconcentraties tegen te gaan. Maatregelen om risico's van hoge methaanconcentraties bij de waterzuivering tegen te gaan zijn al genomen.
  • Het verrichten van nader onderzoek naar de chemische en fysische eigenschappen van de verschillende drijflagen, inclusief gericht onderzoek om deze te verwijderen.
  • Het uitvoeren van een saneringsonderzoek, inclusief het consulteren van de markt over betaalbare saneringsvarianten. In het saneringsonderzoek worden technisch en financieel haalbare varianten voor de sanering verkend met als uitgangspunt een functiegerichte bodemsanering (bodem wordt geschikt gemaakt voor het gewenste gebruik, in dit geval gebruik van het terrein voor bedrijvigheid met bijbehorende voorzieningen zoals infrastructuur).

Inmiddels is aan de hand van het tweede onderzoek een raam-saneringsplan opgesteld en een Bestuursovereenkomst gesloten tussen gemeente, Ministerie van I&M, Rijkswaterstaat, provincie en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard (Bestuurlijke Overeenkomst Hersanering en Herontwikkeling EMK-terrein). Bij de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de betreffende saneringsoperatie.

De keuze voor een raamsaneringsplan is ingegeven door de behoefte om optimaal gebruik te kunnen maken van de kennis en ervaring van de aannemer die de sanering gaat uitvoeren. Samen met de aannemer zal het uitvoeringsplan worden opgesteld. In het uitvoeringsplan wordt de aanpak van de sanering in detail uitgeschreven. In het raamsaneringsplan worden op hoofdlijnen de saneringsmaatregelen beschreven die minimaal nodig zijn om aan de wet- en regelgeving en het beleid te voldoen en die de herontwikkeling tot een bedrijventerrein mogelijk maken. Het doel van de sanering is het terrein geschikt te maken voor het gewenste gebruik (bedrijfsterrein) waarbij geen actieve, eeuwigdurende nazorg meer nodig is. De maatregelen zullen bestaan uit het zo veel mogelijk verwijderen van de mobiele verontreinigingen.

Gemeentelijke grond

Een deel van het plangebied gelegen naast het voormalige EMK-terrein is eigendom van de gemeente. Hier heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit het bodemonderzoek blijkt dat het materiaal van de verhardings-/funderingslaag (op het terrein van de gemeentewerf en een weggedeelte van de Schaardijk) grotendeels geschikt is om als niet vormgegeven bouwstof (elders) toe te passen. De grond is daar plaatselijk sterk verontreinigd met niet mobiele stoffen (enkele zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)). In het onderzochte poldergedeelte is de grond plaatselijk sterk verontreinigd met polychloorbifenylen (PCB's). Op een gedeelte van de gemeentewerf is asbest aangetoond met een gehalte boven de interventiewaarde. Op de overige terreindelen is geen asbest aangetroffen. Het grondwater is slechts licht verontreinigd met barium. Mogelijk is er sprake van een verhoogde achtergrondwaarde.

Gezien de omvang (meer dan 25 m3 grond is verontreinigd met stoffen waarvan het gehalte groter dan de interventiewaarde is) is in elk terreindeel sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De humane-, ecologische- en verspreidingsrisico's lijken zodanig klein dat een spoedige sanering niet nodig is. Eventuele saneringsmaatregelen zouden kunnen bestaan uit het aanbrengen van een leeflaag. De ernstige asbestverontreiniging moet verwijderd worden.

4.12.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (2011)

Dit rapport vormt een toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en de beleidskaart. Het is een uitwerking van de landelijk dekkende IKAW en de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. De kaart en het beleid is gedetailleerder uitgevoerd dan de beleidsstukken van de hogere schaalniveau's. In onderstaande figuur is een uitsnede te zien van de weergave van archeologische verwachtingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01_0014.png"

Figuur 4.7: Archeologische verwachting

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Krimpen aan den IJssel

De gemeente heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart waarop de archeologische verwachting van haar grondgebied staat aangegeven. In de regel geldt dat de archeologische verwachting voor het grondgebied van de gehele gemeente op sommige punten algemeen is.

Volgens de archeologische beleidsadvieskaart geldt voor de noordwestelijke hoek van het EMK-terrein een hoge archeologische verwachting: categorie 2a. De hoge verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een dijklint. Het plangebied maakt namelijk deel uit van de Stormpolder en deze polder is ingedijkt door de Schaardijk. Langs de dijk kunnen resten van onder andere 18e eeuwse bewoning en een steenfabriek aanwezig zijn. Voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 100 m2, waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 0,3 m onder maaiveld. Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting (categorie 4). De verwachting geldt voor veengebieden en hier worden weinig archeologische testen meer verwacht. Voor deze zone geldt een onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 10.000 m2 en bij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m onder maaiveld.

Onderzoek

Er is een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 4) waarin wordt nagegaan of er op perceelsniveau informatie te vinden is om de archeologische verwachting nader te specificeren. Hiervoor wordt gekeken naar historisch kaartmateriaal, grondboringen en bodemkundige en milieukundige onderzoeken.

Op basis van de historische kaarten en de bebouwingsgeschiedenis kan de conclusie getrokken worden dat het overgrote deel van het buitendijkse gelegen deel van het plangebied nagenoeg geheel bebouwd is geweest. De ontmanteling van de industriële bebouwing en de toegepaste IBC maatregel in de jaren '80 van de vorige eeuw, heeft ervoor gezorgd dat de bodem, in ieder geval de eerste 4 meter onder het maaiveld, geheel verstoord/vergraven is. De verwachting is dan ook dat sporen en resten van bebouwing van voor 1900 geheel verdwenen zullen zijn. Ter plaatse van het buitendijkse gelegen deel van het plangebied is een zeer ernstige verontreiniging aanwezig.

Voor het binnendijkse deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting op grond van de archeologische beleidsadvieskaart. Dit deel is opgehoogd met een dik pakket zand en AVI-slakken. Een archeologisch vooronderzoek is hier praktisch niet uit te voeren. De verwachte dichtheid aan eventueel aanwezige resten is laag, er is een dikke en zwaar verontreinigde ophogingslaag aanwezig en het oppervlakte is geasfalteerd. Dit houdt in dat een vooronderzoek zou moeten bestaan uit een mechanisch booronderzoek omdat vanwege de aard en dikte van de ophogingslaag en de verontreiniging er niet handmatig geboord kan worden. Daarnaast zal een enkele boring geen nieuwe en aanvullende informatie opleveren over de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gezien de bouwgeschiedenis van het terrein en de aanwezige ophoging en zware verontreiniging is het niet zinvol om binnen het plangebied een archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

De stellingen en conclusies uit de uitgevoerde quickscan zijn nader tegen het licht gehouden in het archeologisch bureauonderzoek dat door RAAP Archeologisch Adviesbureau is uitgevoerd. In het onderzoeksrapport dat is opgenomen als Bijlage 5, wordt geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om vast te stellen op welke locaties en tot welke diepte het oorspronkelijk maaiveld en de te verwachte archeologische resten zijn verstoord.

Conclusie

Het door RAAP uitgevoerde onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd die rechtvaardigen om de dubbelbestemming Archeologie te laten vervallen. In de planregels en op de verbeelding zijn daarom de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2a' en 'Waarde – Archeologie 4' opgenomen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Stormpolder'. De begrenzing van de dubbelbestemmingen is aangepast op basis van de conclusies uit het bureauonderzoek van RAAP. In de regels voor het gebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt ('Waarde - Archeologie 2a') is opgenomen dat de activiteit die tot bodemverstoring leidt, begeleid dient te worden door een archeologisch deskundige. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie kan dit zowel actief als passief gebeuren.

4.14 Cultuurhistorie

Monumenten en beeldbepalende objecten

Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen echter wel tien rijksmonumenten voor. Een rijksmonument is een gebouw of object dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, de betekenis voor wetenschap of de historische waarde. Een monument moet 50 jaar of langer geleden zijn gemaakt om in het kader van de 'monumentenwet voor bescherming' in aanmerking te komen. Volgens de monumentenwet 1988 is de definitie van een monument:

  • 1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
  • 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1.

Voor het bestemmingsplan is het belangrijk dat er verbinding wordt gelegd met de aangewezen monumenten en de overige historisch waardevolle bebouwing. Voor monumenten is sprake van een algemene bescherming van de bestaande situatie en de doelstelling om de in verval geraakte monumenten te herstellen. Veranderingen en uitbreidingen (in de directe omgeving) van monumenten mogen uitsluitend ondergeschikt van aard zijn. In (en in de directe omgeving van) het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

Conclusie

Aangezien er in (of in de directe omgeving van) het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten aanwezig zijn staan het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Krimpen aan den IJssel wordt eigenaar van de gronden. Middels gronduitgifte wordt de grondexploitatie zeker gesteld. Hiervoor is op 28 januari 2016 een sluitende grondexploitatie vastgesteld door de gemeenteraad.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak- en overleprocedure

In het kader van de inspraakprocedure, op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Stormpolderdijk' gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegelijkertijd is het voorontwerpbestemmingsplan 'Stormpolderdijk' voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De samenvatting en resultaten van het vooroverleg en de inspraak zijn in Bijlage 6 opgenomen.

Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Stormpolderdijk' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.

Binnen de gestelde termijn zijn 9 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De nota zienswijzen is opgenomen in bijlage 7. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Stormpolderdijk'.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard en het vigerende bestemmingsplan 'Stormpolder'.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Bedrijventerrein

De bedrijvigheid heeft de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij steeds een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' is aangegeven. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Voor bedrijven met een hogere dan de algemeen toelaatbare categorie, wordt een maatbestemming gehanteerd. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen het algemene toelatingsbeleid. De maatbestemmingen zijn opgenomen middels aanduidingen op de verbeelding en binnen de regels.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit twee subcategorieën hoger (bijvoorbeeld van 3.1 naar 4.1) en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden. Tevens is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.

Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.

Geluidruimteverdeling

Binnen de gehele bestemming 'Bedrijventerrein' zijn geluidshinderlijke activiteiten toegestaan. Op de verbeelding is een raster opgenomen met per vlak een akoestische gebiedseenheid. Per akoestische gebiedseenheid is op basis van het akoestisch rapport de maximale geluidsemissie voor de dag-, avond en nachtperiode bepaald in dB(A)/m2. Deze geluidbelasting is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn deze maximale geluidsemissies opgenomen op de verbeelding. Deze zijn middels aparte aanduidingen weergegeven. In de regels is bepaald dat de geluidsemissie per gebiedseenheid niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Daarnaast is in de bijlage bij de regels opgenomen dat de geluidsimmissie per gebiedseenheid op de bijbehorende (zone)toetspunten niet meer mag bedragen dan in de tabel uit Bijlage 2 van de regels is opgenomen.

Verkeer

De nieuwe hoofdverkeersweg/stroomweg heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. De overige wegen zijn opgenomen in de omliggende bestemming. Binnen deze bestemmingen is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Water - 1

Deze bestemming is toegekend aan de hoofdwatergang die in beheer is bij het waterschap binnen het plangebied. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is bepaald aan de hand van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Krimpen aan den IJssel en het onderzoek uitgevoerd door Archeologisch Adviesbureau RAAP. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient eventueel voorafgaand aan werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Bij bodemingrepen op gronden waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' geldt, dient in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat de activiteit die tot bodemverstoring leidt begeleid moet worden door een archeologisch deskundige.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming) 

Om de waterkering langs de Hollandse IJssel te beschermen is ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. In de bestemming is tevens een vergunningenstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen werkzaamheden als ophogen, egaliseren, ontginnen, afgraven of verlagen van de bodem.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is van toepassing op het buitendijkse gebied waarop de Waterwet van toepassing is. Daar waar de waterwet onverkort van toepassing is, wordt ook getoetst aan de Bgr. Op grond van de Bgr is in dit plangebied het bergend regime van toepassing. Rijkswaterstaat borgt daarmee dat de rivier en het buitendijkse gebied voldoende waterbergend vermogen heeft en blijft houden. Dit betekent tevens dat het gebied bij hoog water deels onder water kan lopen. Op grond van de Bgr is het bebouwen van onbebouwde gronden mogelijk, als het verlies aan bergend vermogen van de rivier gecompenseerd kan worden. Het buitendijkse gebied wordt hierbij gelijkgesteld met het gebied dat als zodanig door het Hoogheemraadschap is aangewezen. Voor de binnendijks gelegen gronden wordt conform de Waterwet geen dubbelbestemming opgenomen.