direct naar inhoud van Regels
Plan: Stormpolderdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stormpolderdijk met identificatienummer NL.IMRO.0542.Stormpolderdijk-va01 van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 akoestische gebiedseenheid

een op de verbeelding aangegeven deel van een industrieterrein waarvan de beschikbare geluidsruimte is uitgedrukt in een emissie-kental.

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde woningen en bijgebouwen.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.10 beperkt kwetsbaar object
  • a. zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.33 sub c, vallen;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.33 sub c, vallen;
  • d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.33 sub c, vallen;
  • e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.36 sub c, vallen;
  • f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.33 sub d, vallen;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.33 sub c, vallen;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.11 best beschikbare technieken

best beschikbare technieken, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 etmaalperioden

Dagperiode 07.00 uur tot 19.00 uur; avondperiode 19.00 uur tot 23.00 uur; nachtperiode 23.00 uur tot 07.00 uur.

1.25 geluidsemissie

geluidsemissie van een kavel of akoestische gebiedseenheid uitgedrukt als bronvermogen per vierkante meter, als Lw per m2, uitgedrukt in dB(A)/m2.

1.26 geluidsgevoelige objecten

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.27 geluidsruimte

een aan een akoestische gebiedseenheid toegekende emissie en/of immissie-voorwaarde.

1.28 gezoneerd industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.29 grenswaarde

de vastgestelde of geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, zoals:

  • de toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A) op de buitenste zonegrens;
  • de vastgestelde maximaal toelaatbare grenswaarde op een geluidsgevoelig object;
  • de vastgestelde hogere waarde voor een geluidsgevoelig object binnen de zone;
  • de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor geluidsgevoelige objecten binnen de zone waarvoor geen hogere waarden of maximaal toelaatbare grenswaarden zijn vastgesteld.
1.30 immissiebijdrage

een berekende geluidsbelasting van een bedrijf op een immissiepunt/(zone)toetspunt (geluidszone of ander toetspunt binnen of op de zone).

1.31 immissievoorwaarde

de maximale immissiebijdrage op een immissiepunt/(zone)toetspunt (geluidszone of ander toetspunt binnen of op de zone).

1.32 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 kwetsbaar object
  • a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.10 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
    • 4. sociale werkplaats.
  • c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    • 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.

1.34 milieudeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu.

1.35 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 ondergeschikte bouw(onder)delen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

1.38 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.39 perifere detailhandel - 1

detailhandel in producten die qua aard of omvang van het aangeboden product niet past binnen normale winkelcentra en daarom in de periferie moeten worden gevestigd, te weten:

  • detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.
1.40 risicovolle inrichtingen
  • a. inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. andere inrichtingen waarvan de 10-6 contour of de veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.
1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' die van deze regels deel uitmaakt zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.

1.42 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

  • a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  • b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeven van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  • d. afvalinzamelsystemen.
1.43 voorgevel

de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.44 voorgevelrooilijn

een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.

1.45 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.46 (zone)toetspunt

een beoordelingspunt (tevens immissiepunt in de zin van artikel 2.1 van het reken- meetvoorschrift geluidhinder 2012) gelegen op of binnen een geluidszone als bedoeld in artikel 40 Wet geluidhinder of een bij besluit vastgestelde maximale of ten hoogste toelaatbare (grens)waarde of hogere toelaatbare geluidsbelasting bij of krachtens de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwingspercentage

het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 emissiebudget van een akoestische gebiedseenheid

het bedrijfsduur gecorrigeerd geïnstalleerd geluidvermogen per akoestische gebiedseenheid in dB(A) gedeeld door het oppervlak van die akoestische gebiedseenheid in vierkante meters per etmaalperiode

2.10 immissiebijdrage

het bedrijfsduur gecorrigeerd geïnstalleerd geluidvermogen per akoestische gebiedseenheid per periode in dB(A) berekend waarbij de afscherming van omliggende objecten op andere akoestische gebiedseenheden buiten beschouwing gelaten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 4'; tevens een broodfabriek (SBI-code (1993) 1581) uit ten hoogste categorie 3.2;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - perifeer 1': tevens perifere detailhandel - 1;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': tevens een gemaal;
  • h. voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding zoals lichten, verkeerstekens en bakens;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, verhardingen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen en artistieke kunstwerken;

met dien verstande dat:

  • j. detailhandel niet is toegestaan;
  • k. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
  • l. aan de bedrijfsvoering (bedrijfs- en kantoorfunctie) ondergeschikte horeca is toegestaan.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 20 m;
  • c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 80% van het bedrijfsperceel.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, verkeersvoorzieningen en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 12 m;
  • c. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding bedraagt ten hoogste 20 m;
  • d. de bouwhoogte van kranen en installaties bedraagt ten hoogste 40 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 25 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken ten opzichte van perceelsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden;
  • c. de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub a teneinde een maximale bouwhoogte van 50 m voor gebouwen toe te staan, indien:
    • 1. de voorgenomen bebouwing vanuit ruimtelijk/stedenbouwkundig oogpunt, blijkend uit een inrichtings-/bouwplan, inpasbaar is in relatie tot de omliggende bebouwing en de omgeving;
    • 2. het bouwplan in overeenstemming is met het Besluit externe veiligheidinrichtingen;
    • 3. het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet;
  • b. lid 3.2.2 sub d teneinde een maximale bouwhoogte van 60 m voor kranen en installaties toe te staan:
    • 1. de voorgenomen bebouwing vanuit ruimtelijk/stedenbouwkundig oogpunt, blijkend uit een inrichtings-/bouwplan, inpasbaar is in relatie tot de omliggende bebouwing en de omgeving;
    • 2. het bouwplan in overeenstemming is met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bij meldingen op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) of bij aanvragen voor een omgevingsvergunning dient de aanvrager met een akoestisch onderzoeksrapport aan te tonen dat ter plaatse van de aanduiding het bepaalde in lid 3.5.3 in acht is genomen;
  • b. het onder lid a bedoelde akoestisch onderzoeksrapport moet gebaseerd zijn op een ontvangen akoestisch rekenmodel van de zonebeheerder;
  • c. het onder lid b bedoelde akoestisch onderzoeksrapport moet voldoen aan de modelregels van het bevoegd gezag;
  • d. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
  • e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, tenzij anders is aangeduid;
  • f. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • g. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan;
  • h. opslag van goederen en materialen anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering en opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn zijn niet toegestaan;
  • i. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.5.2 Uitzonderingsregel

Het bepaalde in lid 3.5.1 onder a is niet van toepassing indien na overleg met de milieudeskundige de aanvrager schriftelijk toestemming heeft gekregen om bij het aanvragen voor een omgevingsvergunning het aanleveren van een akoestisch onderzoeksrapport achterwege te laten.

3.5.3 Geluidruimteverdeling

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 47' gelden de volgende regels:

  • a. de geluidsemissie mag niet meer bedragen dan:
    • 1. in de dagperiode ter plaatse van de aanduiding 'dag: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 2. in de avondperiode ter plaatse van de aanduiding 'avond: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 3. in de nachtperiode ter plaatse van de aanduiding 'nacht: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
  • b. de geluidsemmissie mag niet meer bedragen dan de immissievoorwaarden op de (zone)toetspunten die zijn aangegeven in Bijlage 2;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub a is een hogere geluidsemissie toegestaan indien dit geen effect heeft op de toepasselijke emmissievoorwaarde zoals bedoeld in sub b, waarbij uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van geluidsreducerende maatregelen op eigen perceel;
  • d. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 45' is het navolgende gebruik niet toegestaan: het gebruik van de gronden door inrichtingen voor zover dit gebruik een grotere geluidsemissie en/of geluidsemmisisie tot gevolg heeft dan is aangegeven in de voorgaande subleden;
  • e. voor het bepalen van de totale emmissievoorwaarde per periode van 2 of meer akoestische gebiedseenheden gezamenlijk op een(zone)toetspunt moeten de emmissievoorwaarden die zijn aangegeven in Bijlage 2 logaritmisch worden opgeteld;
  • f. de geluidimmissie mag geen overschrijding van de geluidzone of van de maximaal toelaatbare grenswaarde (MTG's) of van de Hogere Waarden tot gevolg hebben.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee subcategorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

3.6.2 Afwijken van de kantoorvloeroppervlakte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder g, teneinde de uitbreiding van kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak toe te staan. Toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan, indien de milieuhygiënische situatie en de externe veiligheidssituatie ter plaatse vestiging niet in de weg staat.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor risicovolle inrichtingen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig te wijzigen dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
    • 1. binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
    • 2. op gronden met de bestemming 'Groen', 'Natuur', 'Verkeer', 'Water - 1' of 'Water - 2';
  • b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' te wijzigen indien vernieuwde inzichten en/of technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;
  • b. De bedrijfsactiviteiten die door middel van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden, dienen wat betreft invloed op de omgeving te behoren tot een categorie van bedrijfsactiviteiten die in dit bestemmingsplan reeds is toegestaan.

3.7.3 Wijzigingsbevoegdheid geluidruimte
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de immissievoorwaarden voor de (zone)toetspunten als bedoeld in lid 3.5.3 sub b te veranderen onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak voor verruiming van de geluidsruimte is aangetoond;
    • 2. er geen overschrijding van de geluidszone of maximaal toelaatbare grenswaarden (MTG's) of Hogere Waarden plaatsvindt;
    • 3. de belangen van andere inrichtingen op het industrieterrein niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. geen overige milieutechnische belemmeringen zijn.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de akoestische gebiedseenheden te wijzigen die zijn aangegeven met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 45', alsmede de aanduidingen 'dag: maximum geluidsimmissie in dB(A)/m2', 'avond: maximum geluidsimmissie in dB(A)/m2' en 'nacht: maximum geluidsimmissie in dB(A)/m2', rekening houdende met de toepasselijke (zone)toetspunten en onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er geen overschrijding van de geluidszone of maximaal toelaatbare grenswaarden (MTG's) plaatsvindt;
    • 2. geen overige milieutechnische belemmeringen zijn.

3.7.4 Wijzigingsbevoegdheid consumentenvuurwerk

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig wijzigen dat de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is toegestaan. De afstand tussen een vuurwerkopslagplaats en (geprojecteerde) kwetsbare objecten, zoals in het Vuurwerkbesluit bedoeld, mag na planwijziging niet minder bedragen dan de veiligheidsafstand die in het Vuurwerkbesluit is voorgeschreven.

 

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersborden en -lichten, bewegwijzering, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, bruggen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groen en water.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van scheepvaartbeheer en scheepvaartverkeersbegeleiding bedraagt ten hoogste 20 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

4.3.2 Geluidruimteverdeling

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 47' gelden de volgende regels:

  • a. de geluidsemissie mag niet meer bedragen dan:
    • 1. in de dagperiode ter plaatse van de aanduiding 'dag: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 2. in de avondperiode ter plaatse van de aanduiding 'avond: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 3. in de nachtperiode ter plaatse van de aanduiding 'nacht: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
  • b. de geluidsemmissie mag niet meer bedragen dan de immissievoorwaarden op de (zone)toetspunten die zijn aangegeven in Bijlage 2;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub a is een hogere geluidsemissie toegestaan indien dit geen effect heeft op de toepasselijke emmissievoorwaarde zoals bedoeld in sub b, waarbij uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van geluidsreducerende maatregelen op eigen perceel;
  • d. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 45' is het navolgende gebruik niet toegestaan: het gebruik van de gronden door inrichtingen voor zover dit gebruik een grotere geluidsemissie en/of geluidsemmisisie tot gevolg heeft dan is aangegeven in de voorgaande subleden;
  • e. voor het bepalen van de totale emmissievoorwaarde per periode van 2 of meer akoestische gebiedseenheden gezamenlijk op een(zone)toetspunt moeten de emmissievoorwaarden die zijn aangegeven in Bijlage 2 logaritmisch worden opgeteld.

 

Artikel 5 Water - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. verkeer te water;
  • c. bruggen en duikers;
  • d. steigers en vlonders;
  • e. ondergeschikt groen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de totale oppervlakte van een steiger of een vlonder bedraagt niet meer dan 10 m².
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Geluidruimteverdeling

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 47' gelden de volgende regels:

  • a. de geluidsemissie mag niet meer bedragen dan:
    • 1. in de dagperiode ter plaatse van de aanduiding 'dag: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 2. in de avondperiode ter plaatse van de aanduiding 'avond: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
    • 3. in de nachtperiode ter plaatse van de aanduiding 'nacht: maximum geluidsemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidsemissie in dB(A)/m2;
  • b. de geluidsemmissie mag niet meer bedragen dan de immissievoorwaarden op de (zone)toetspunten die zijn aangegeven in Bijlage 2;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub a is een hogere geluidsemissie toegestaan indien dit geen effect heeft op de toepasselijke emmissievoorwaarde zoals bedoeld in sub b, waarbij uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van geluidsreducerende maatregelen op eigen perceel;
  • d. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 1 t/m 45' is het navolgende gebruik niet toegestaan: het gebruik van de gronden door inrichtingen voor zover dit gebruik een grotere geluidsemissie en/of geluidsemmisisie tot gevolg heeft dan is aangegeven in de voorgaande subleden;
  • e. voor het bepalen van de totale emmissievoorwaarde per periode van 2 of meer akoestische gebiedseenheden gezamenlijk op een(zone)toetspunt moeten de emmissievoorwaarden die zijn aangegeven in Bijlage 2 logaritmisch worden opgeteld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2a

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

6.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
  • b. de werken cq. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 6.4.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

6.4.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

6.4.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

6.4.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. In de omgevingsvergunning wordt de verplichting opgenomen dat de activiteit die tot bodemverstoring leidt begeleid dient te worden door een archeologisch deskundige.

6.4.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

7.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m2 hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
  • b. de werken cq. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 7.4.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 10.000 m2 beslaan.

7.4.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

7.4.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

7.4.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

8.3.2 Uitzondering

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de waterkering betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.

8.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

 

Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  • e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg en het waterbergend vermogen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

9.3.2 Uitzondering

Het in lid 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de vaarweg betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.

9.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
11.2 Hoogteaanduidingen

De maximaal toelaatbare hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij in hoofdstuk 2 of de overige regels anders is bepaald – ten hoogste bedragen:

    bouwhoogte  
a.   van vrijstaande antennes anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast  
15 m;  
b.   van (schotel)antennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie   6 m;  
c.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
11.3 Ondergronds bouwen
11.3.1

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

11.3.2

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan indien de bodemkwaliteit de realisatie niet in de weg staat;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan;
  • d. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • e. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
  • f. bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

11.3.3

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse gebouwen buiten het bouwvlak onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

11.3.4

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
11.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouw(onder)delen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 gezoneerd industrieterrein

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.

12.2 vrijwaringszone - vaarweg
12.2.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - vaarweg' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor:

  • a. het behoud van een goede doorvaart van de scheepvaart;
  • b. verkeersvoorzieningen en gebruik ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
  • d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en van de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers.
  • e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.

12.2.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.2.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 7 m.

12.2.3 afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2 onder b. ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en mits:
    • 1. de doorvaart van de scheepvaart niet wordt belemmerd;
    • 2. de zichtlijnen voor de scheepvaart niet worden gehinderd;
    • 3. de zichtlijnen voor bedienings- en begeleidingsobjecten niet worden gehinderd;
    • 4. de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet wordt beperkt;
    • 5. de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud niet wordt belemmerd;
    • 6. advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan -  tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m3 en de hoogte ervan niet meer zal bedragen van 3,5 m;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 20%;
  • c. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  • d. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
  • e. afwijken van het bepaalde in de regels inzake de afmetingen van bedrijfswoningen, alsmede de afmetingen van de bij de bedrijfswoningen toegestane bijgebouwen, voorzover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen vergunning kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  • f. geringe afwijkingen van het beloop van de weg, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen niet meer dan 5 m bedragen.

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

14.2 Wijzigingsbevoegdheid aanpassing hoofdinfrastructuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de aanpassing van de positionering van de hoofdinfrastructuur die bestemd is voor 'Verkeer', waarbij geldt dat:

  • a. de bestemming 'Verkeer' zoals deze is opgenomen ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan met maximaal 95 m mag worden verschoven in alle windrichtingen voor zover gelegen in het plangebied;
  • b. de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden verschuiven met de bestemming 'Verkeer' mee, waarbij geldt dat deze beschermingszone aan weerszijden van de nieuwe hoofdinfrastructuur geldt. De breedte van deze beschermingszone bedraagt 40 m;
  • c. de begrenzing van de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden enkel van toepassing blijven op het nieuwe buitendijkse gelegen gebied;

de gronden die niet langer als 'Verkeer' bestemd zijn dienen voorzien te worden van de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij de milieuzonering van de omliggende gronden wordt opgenomen en de akoestische gebiedseenheden zoals opgenomen in de Akoestische memo (zie Bijlage 2);

  • d. de inpassing van de hoofdinfrastructuur gewaarborgd dient te blijven/zijn.
14.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' zodanig te wijzigen dat ter plaatse een langshaven (inkassing) is toegestaan waar op- en overslag van goederen mogelijk is en schepen mogen aanmeren, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afmeting van de inkassing/langshaven maximaal 150 m bij 30 m bedraagt;
  • b. de bestemming gewijzigd wordt in 'Water - 2' met de aanduiding 'bedrijf'. Hierbij geldt dat ter plaatse tevens bedrijfsactiviteiten behorende bij de naastgelegen bedrijfspercelen zijn toegestaan;
  • c. geen onevenredige hinder optreedt of op kan treden voor functies in de omgeving;
  • d. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan, indien de milieuhygiënische situatie, de geluidssituatie, de externe veiligheidssituatie, waterveiligheidsrisico en de hydrologische effecten ter plaatse vestiging niet in de weg staat;
  • e. de belangen van de vaarwegbeheerder de ontwikkeling niet in de weg staat;
  • f. de bedrijfsactiviteiten die door middel van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden, dienen wat betreft invloed op de omgeving te behoren tot een categorie van bedrijfsactiviteiten die in dit bestemmingsplan reeds is toegestaan;
  • g. uit een bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Stormpolderdijk'.