direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Werf aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Krimpen aan den IJssel is eigenaar van de voormalige scheepswerf Joh. Van Duijvendijk en zn. aan de IJsseldijk in Krimpen aan den IJssel. De activiteiten op de voormalige scheepswerf zijn in 2002 beëindigd waarna de gemeente Krimpen aan den IJssel in 2009 de scheepswerf heeft overgenomen met oog op herontwikkeling. Op deze locatie wenst de gemeente woningbouw tot ontwikkeling te brengen en de bestaande (monumentale) loodsen in het plangebied van een nieuwe functie te voorzien. De (monumentale) loodsen en de gronden onder het woongebouw zijn/worden daarom verkocht. Het plangebied is echter nagenoeg volledig bestemd als 'bedrijventerrein'. De realisatie van woningbouw en de (her)ontwikkeling van de (monumentale) loodsen binnen het plangebied past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van Krimpen aan den IJssel. Het plangebied wordt begrensd door de Hollandsche IJssel aan de noordzijde, een doe-het-zelf winkel aan de oostzijde, de IJsseldijk aan de zuidzijde en woningbouw aan de westzijde. De ligging van het plangebied is met een rode contour weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied aangegeven met een rode contour (bron: Arcgis luchtfoto)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kortland', vastgesteld op 13 juni 2013, zijn alle gronden met uitzondering van de insteekhaven voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. De bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied zijn beperkt tot activiteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'. De gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn volledig voorzien van een bouwvlak. Hierbinnen geldt een maximale goothoogte voor gebouwen van 6 meter en een maximale bouwhoogte voor gebouwen van ten hoogste 5 meter meer dan de toegestane goothoogte. Op een tweetal plekken, ter plaatse van de monumentale loodsen, is de bedrijfsbestemming voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Op de gronden met deze aanduiding mag de bestaande maatvoering van gebouwen en/of bouwwerken niet worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft verleend. Enkel de insteekhaven is niet voorzien van een bedrijfsbestemming. Voor dit gedeelte van het plangebied geldt de bestemming ' WA - 2'.

Op 20 september 2018 is het 'Veeg-bestemmingsplan Kortland' vastgesteld. Hierin zijn een aantal wijzigingen aangebracht aan het moederplan 'Kortland'. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Hiermee blijft voor deze locatie de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' van kracht. Een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kortland' is weergegeven in figuur 1.2. hierin is het plangebied met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0002.png"Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Kortland' met de ligging van het plangebied aangeduid met een rode contour (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt in gegaan op de planbeschrijving van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt ingegaan op de huidige en de beoogde situatie voor het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader waarbij de beoogde ontwikkeling getoetst wordt aan Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het vierde hoofdstuk gaat in op de omgevingsaspecten en bijbehorende onderzoeken die betrekking hebben op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 5 volgt de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in het zesde hoofdstuk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

De locatie bestaat uit de voormalige scheepswerf met insteekhaven en bijbehorende gronden en opstallen. De insteekhaven is centraal in het plangebied gelegen en vormt een directe verbinding met de Hollandsche IJssel ten noorden van het plangebied. Ten zuidwesten van de insteekhaven is de karakteristieke dwarshelling gelegen welke over de gehele lengte van de insteekhaven loopt. Ten westen van de dwarshelling is, aan de rand van het plangebied, een monumentale loods haaks op de IJsseldijk gelegen. Het gaat hierbij om een loods waaraan, aan de dijkzijde, een woonhuis is gerealiseerd. De loods is aan het begin van de 19de eeuw gerealiseerd. Enkel een uitbreiding uit de jaren '60 van de vorige eeuw is niet monumentaal. De loods en het woonhuis tellen twee verdiepingen en een kap. Een impressie van deze loods met dijkwoning is weergeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0003.png"

Figuur 2:1 Loods met dijkwoning

De overige gronden tussen de dwarshelling en de loods is onbebouwd en deels verhard. Aan de koop van de insteekhaven, aan de zuidzijde van het plangebied, is parallel aan de IJsseldijk een tweede loods gelegen. Het gaat hierbij om een smederijloods welke rond circa 1900 is gerealiseerd en tevens een Rijksmonumentale status heeft. Een impressie van de smederijloods is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0004.png"

Figuur 2:2 Smederijloods

Beide loodsen worden al enkele jaren niet gebruikt en dienen gerenoveerd te worden. Het oostelijke gedeelte van het plangebied is onbebouwd en grotendeels onverhard. Enkel aansluitend op de IJsseldijk en nabij de insteekhaven is verharding aanwezig. Tussen de insteekhaven en het oostelijke deel van het plangebied is (deels) een kademuur gelegen.

2.2 Beoogde situatie

Met de aankoop van de voormalige scheepswerf en de bijbehorende gronden had de gemeente Krimpen aan den IJssel in 2010 de wens om de unieke locatie aan de Hollandsche IJssel te bewaren voor Krimpen en het dorp Krimpen te verbinden met de Hollandsche IJssel. Kort na aankoop van de gronden is de planvorming voor de herontwikkeling van deze gronden nader geconcretiseerd. Destijds waren er vergaande plannen om 54 gestapelde woningen ten oosten van de insteekhaven te realiseren, één van de twee loodsen te verplaatsen en beide loodsen te transformeren om ze geschikt te maken voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Met oog op deze plannen is in 2012 een ontwerpbestemmingsplan opgesteld voor deze locatie om de bestaande bedrijfsbestemming te vervangen door een woonbestemming en een gemengde bestemming. Na het faillissement van de ontwikkelaar van het woongebouw is de transformatie van de voormalige scheepswerf nooit in gang gezet en het bestemmingsplan voor deze locatie niet vastgesteld. Hierdoor is de gehele Werf van Duijvendijk in het bestemmingsplan Kortland nog als bedrijventerrein bestemd.

In de daaropvolgende jaren heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel zich georiënteerd op de verdere herontwikkeling van het buitendijkse gebied. De ambitie om de Hollandsche IJssel meer beleefbaar te maken, beperkt zich daarmee niet enkel tot de voormalige scheepswerf, maar tot het gehele buitendijkse bedrijventerrein aan de IJsseldijk. Deze ambitie heeft de gemeente kracht bijgezet door een ontwikkelvisie voor de IJsseldijk en omgeving op te stellen. De ontwikkelvisie is door de gemeenteraad in september 2021 vastgesteld. De ontwikkelvisie heeft betrekking op het gehele bedrijventerrein IJsseldijk waarbij hoofdzakelijk grondgebonden woningbouw de beoogde invulling is. De herontwikkeling van de voormalige scheepswerf kan daarmee het vliegwiel zijn voor de verdere transformatie van het bedrijventerrein naar met name woningbouw.

De beoogde invulling van de voormalige scheepswerf gaat nog steeds uit van het herbestemmen van de loodsen en de realisatie van (deels) gestapelde woningbouw. Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van de werf van Duijvendijk mogelijk gemaakt. Binnen het plangebied kan daarbij onderscheid gemaakt worden tussen de volgende vier onderdelen:

  • 1. Herbestemming van de monumentale loodsen;
  • 2. Nieuwbouw aan de westzijde van de insteekhaven;
  • 3. Nieuwbouw aan de oostzijde van de insteekhaven;
  • 4. De inrichting van het openbaar gebied.

Een schetsmatige invulling van de ontwikkeling in het totale plangebied is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0005.png"

Figuur 2:3 Beoogde invulling van plangebied

Herbestemming monumentale loodsen

De voormalige smederijloods is op dit moment aan de zuidzijde van het plangebied gelegen en bevindt zicht gedeeltelijk in de dijk. De huidige positionering van de loods is echter niet wenselijk in het kader van de waterveiligheid en sterkte van de waterkering. Daarnaast is de huidige situering, mede vanuit verkeerskundig oogpunt, onwenselijk. Verder blokkeert de huidige ligging van de loods de route en de zichtrelatie van het centrum naar de werf, de insteekhaven en de Hollandsche IJssel. Hierdoor zal worden verplaatst richting het oosten van het plangebied. Door het verplaatsen van de loods wordt vanaf het pad vanuit het centrum direct een zicht op de Hollandsche IJssel gecreëerd. De nieuwe locatie van de loods is ten zuiden van het toekomstige woongebouw gelegen en komt circa 5 meter uit de dijk te liggen. Na verplaatsing wordt de smederijloods volledig gerestaureerd en van een nieuwe bestemming voorzien. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk. Het gaat hierbij om een maximale bruto vloeroppervlakte van 400 m² aan daghoreca, kleinschalige bedrijfsfuncties en/of maximaal 3 woningen.

De westelijke loods, het Zellinghuis, wordt eveneens volledig gerestaureerd. De niet monumentale aanbouw aan de oostzijde van het pand wordt hernieuwd. In de toekomstige situatie moet het Zellinghuis woonruimte bieden aan jongvolwassenen (18-/18+ tot 27 jaar) met autisme. Binnen het Zellinghuis worden circa 22 zelfstandige woonstudio's gerealiseerd voor deze doelgroep.

Nieuwbouw aan de westzijde van het plangebied

Tussen de insteekhaven en het Zellinghuis, aan de westzijde van het plangebied, worden circa 11 woon-werkwoningen aan het plangebied toegevoegd. De meeste van deze woningen krijgen een bedrijfsruimte op de begane grond en bieden de mogelijkheid om te wonen op de verdieping. De bebouwing zal verspreid over meerdere bouwblokken op een speelse wijze gesitueerd worden. De nieuwe bebouwing zal maximaal drie bouwlagen tellen met een diversiteit in bouw- en goothoogtes. De

bouwblokken staan geheel in het openbaar gebied en hebben geen private ruimte rondom.

Nieuwbouw aan de oostzijde van het plangebied

De locatie van het woongebouw is gelegen aan de oostzijde van de insteekhaven. Deels wordt het woongebouw parallel aan de insteekhaven gemaakt en deels parallel aan de Hollandsche IJssel. De zijde van het woongebouw parallel aan de insteekhaven zal 3 tot 4 bouwlagen tellen. Aan de zijde van de Hollandsche IJssel worden bouwhoogtes van 5 tot 7 bouwlagen mogelijk gemaakt. Op deze manier loopt de bouwhoogte richting de Hollandsche IJssel toe. Dit bouwvolume moet ruimte bieden aan circa 52 woningen (appartementen en/of grondgebonden woningen). Het woongebouw zal voorzien worden van een eigen parkeervoorziening onder het woongebouw zelf en het aangrenzende binnenterrein. Het dak van de parkeergarage zal in worden gericht al daktuin welke vanaf het openbaar gebied vanaf drie zijdes toegankelijk is vanaf de kade en de dijk. Hierdoor is de daktuin (overdag) toegankelijk voor publiek. Een impressie van het woongebouw vanaf de Hollandsche IJssel is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0006.jpg"

Figuur 2.4: Impressie Woongebouw vanaf de Hollandsche IJssel

Openbaar gebied

Binnen het openbaar gebied is de gemeente voornemens om de kademuren, glooiingen en dwarshelling te herstellen als onderdeel van de herontwikkeling van het openbare gebied. Kademuren worden aangepast (en verlaagd) om op deze manier een open en toegankelijke openbare ruimte te laten ontstaan waarin de Hollandsche IJssel beter beleefbaar wordt. De gemeentelijke ambitie voor de werf is het verbinden van deze locatie met het centrum van Krimpen aan den IJssel en de cultuurhistorische waarden te herstellen. Deze ambities vertalen zich in een directe verbinding met het centrum van Krimpen aan den IJssel en het winkelcentrum Crimpenhof.

Daarnaast wil de gemeente het openbaar gebied een nieuwe (publieke) functie geven. Hiervoor wordt de openbare ruimte hoogwaardig ingericht. Het is belangrijk dat het karakter van de scheepsvaart ervaar- en zichtbaar wordt en blijft. Een belangrijk element in het behouden van de historie is het herstellen van de dwarshelling en in te passen in het toekomstig openbaar gebied. Deze dwarshelling vormt namelijk een belangrijk onderdeel van het gehele ensemble. De niveaus worden benut om de getijden zichtbaar te maken en tussen de balken wordt groene waterbeplanting toegepast als een knipoog naar het oude beeld van de zellingen. Door de niveaus kan het spel van eb en vloed hier tot de verbeelding komen. Op de hoek bij de Hollandsche IJssel maakt een houten plankier of pier het geheel af. Een uitzichtpunt wat als verblijfsplek kan worden ingericht. De rest van het openbaar gebied wordt ingericht door oude bestrating terug te brengen. De bestrating middels stelconplaten moet het robuuste van de werflocatie benadrukken. Op drie plaatsen worden verblijfsgebieden ingericht, namelijk aan beide koppen aan de Hollandsche IJssel en de kop van de insteekhaven. In het kader van de dijkverbreding wordt in de toekomst de bestaande dijk verbreed.

In de toekomstige situatie wordt het plangebied op twee plaatsen ontsloten voor autoverkeer. Aan de westzijde, nabij de loods met dijkwoning, is een eerste ontsluiting gelegen. Met deze ontsluiting worden de parkeervoorzieningen behorend tot de loods aan de westzijde van het plangebied bereikt. Aan de oostzijde, aan de rand van het plangebied, is een tweede ontsluiting gelegen. Hiermee wordt de parkeervoorziening van het woongebouw bereikt. Hulpdiensten kunnen vanaf deze ontsluiting het gehele (openbare) werfterrein bereiken. Nabij de kop van de insteekhaven wordt een verbinding gecreëerd voor voetgangers. Met deze verbinding wordt het bestaande pad vanaf de Molenvlietsingel doorgetrokken tot de insteekhaven.

2.3 Beeldkwaliteit

De Werf van Duyvendijk is vanwege de cultuurhistorische waarde een bijzondere locatie binnen de gemeente Krimpen aan den IJssel. Bij herontwikkeling van het plangebied wenst de gemeente Krimpen aan den IJssel de karakteristiek van deze locatie te beschermen. Hiervoor is het van belang dat nieuwe ontwikkelingen op deze locatie rekening houden met de karakteristiek van het plangebied. Om de karakteristiek van deze locatie bij herontwikkeling te waarborgen, is een welstandsparagraaf opgesteld ten aanzien van deze ontwikkeling. De welstandsparagraaf maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan (bijlage 3 bij de regels).

In de welstandsparagraaf wordt ingegaan op het toetsingskader dat wordt gevormd door de ontwikkelvisie IJsseldijk, de ruimtelijke context en de diverse deelontwikkelingen binnen het plangebied. Hierbij speelt de scheiding tussen openbaar gebied en privé eigendommen een belangrijke rol. Met betrekking tot de nieuwbouw binnen het plangebied is het van belang dat de schaal van de blokken in maat een goede verhouding dienen te hebben tot de historische loodsen. Diverse architectuurstijlen en een bloksgewijze benadering van de nieuwbouw moeten leiden tot een differentiatie in vorm en massa en heeft ook betrekking tot de daken van de nieuwbouw waarbij aansluiting met de loodsen en de dijk wordt gezocht. Daarnaast is het van belang dat er een directe relatie ontstaat tussen de openbare ruimte, de monumentale loodsen en de nieuwbouw. De positionering en de vormgeving van de entrees zijn hierin essentieel.

Deze verschillende aspecten hebben geresulteerd in stedenbouwkundige uitgangspunten en in welstandscriteria.

2.3.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de herontwikkeling van de Werf hebben betrekking op:

  • De ruimtelijke begrenzing van de Werf;
  • De rooilijnen waarbinnen gebouwd mag worden;
  • Het openbaar gebied en de rol van de bebouwing hierbinnen;
  • Zicht op de rivier, met name vanaf de dijktrap aan het binnendijks gebied;
  • Het waarborgen van zicht op de loods met woonhuis;
  • Peilhoogtes met betrekking tot hoogwater;
  • De schaal en uitwerking van nieuwbouw (westzijde) n aansluiting op de loods met woonhuis;
  • De schaal van het woongebouw.
2.3.2 Welstandscriteria voor de Werf

De uitgangspunten voor de herontwikkeling van het plangebied hebben geleid tot een aantal welstandscriteria voor deze locatie. Deze zijn als volgt:

  • De werfgebouwen vormen samen een stedenbouwkundige eenheid door overeenkomst in maat en schaal van het bouwblok en de overeenkomstige toepassing van architectonische eenheden daarbinnen. Het materiaalgebruik is juist onderscheidend ten opzichte van elkaar.
  • De gevelwanden van de nieuwe gebouwen heeft een wisselwerking met de aangrenzende ruimte.
  • De bebouwing genereert een verwevenheid van horizontale en verticale elementen in het gevelbeeld.
  • De architectonische eenheid wordt gevormd door de wand, waarvan de maat en de schaal zijn afgestemd op de aangrenzende openbare ruimte.
  • De opbouw van de gevel is consequent en evenwichtig en heeft een afgewogen verhouding open – gesloten in het gevelbeeld met de verwevenheid van verticaal (ramen, pand) en horizontaal (plint, dakrand, lijst) als uitgangspunt.
  • De entrees zijn zorgvuldig ontworpen, van hoogwaardige kwaliteit: royaal en uitnodigend.
  • In- en uitspringende delen van de vlakke gevel (balkons, erkers en loggia's) blijven ondergeschikt aan de hoofdmassa en maken deel uit van het gevelontwerp.
  • De hoeken van het woongebouw worden verbijzonderd.
  • Dichte gevels aan de straat zijn niet toegestaan.
  • De (collectieve) entree is direct aan de kade en openbaar terrein gelegen, toont zich open aan de voorbijgangers en is bij voorkeur gepositioneerd op stedenbouwkundig belangrijke plekken.
  • Balkons aan de kadezijde (oostelijk gedeelte) zijn toegestaan indien ze deel uitmaken van het architectonisch ontwerp en mogen gedeeltelijk tot maximaal 1,5 meter uitsteken.
  • Detaillering draagt bij aan de eenheid van het bouwblok.
  • Kozijnen zijn van hout of van metaal.
  • (Winkel-)puien en collectieve entrees zijn zodanig vormgegeven dat er een relatie is en blijft tussen plint/ pui en de verdiepingen erboven. Luifels en reclame geïntegreerd binnen de structuur, de maat en de schaal van de wand als geheel; nooit boven de borstwering van de eerste verdieping gesitueerd.
  • Geen toepassing van donker of zonwerend getint glas.
  • De detaillering ondersteunt de verwevenheid van verticaal en horizontaal in het gevelbeeld.
  • Materialisatie en detaillering zodanig toepassen, dat veroudering en weertype geen negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit. Het betreft hier onder meer de gevolgen van verwering van materiaal, werking van (zon)licht op het geveloppervlak en het verschil tussen dag- en nachtbeeld.
  • Vrije ligging ten opzichte van belendende bebouwing en verspringing in de rooilijn is gewenst.
  • De nieuwe gebouwen zorgen voor een karakteristieke afwisseling van open ruimten en bebouwing. Het behouden van zicht op de IJssel is een belangrijk uitgangspunt in de gehele ontwikkeling.

De welstandsparagraaf betreft een uitbreiding van de bestaande welstandsnota en zal daarom ook als aanvulling op de bestaande welstandsnota ter vaststelling voorgelegd worden aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, te ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang en een goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voegt diverse woningen toe aan het bestaand stedelijk gebied in Krimpen aan den IJssel. Hiermee wordt aangesloten op het Rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De Hollandse IJssel behoort tot de landelijke vaarroutes voor beroepsvaart. Op basis van het Barro behoort de Hollandse IJssel tot de vaarwegen met een CEMT-klasse Va. Daarmee wordt er een vrijwaringszone ter bescherming bij calamiteiten van 25 meter aangehouden. Deze vrijwaringszone is om schepen waar problemen met roer e.d. tegen de kant aan laten varen zonder dat dit schadelijk is voor opstallen langs de oevers. De 25 meter wordt gemeten vanaf de zijkant van de vaarweg. De zijkant van de vaarweg is circa 15 meter van de oever van het plangebied gelegen. Dit betekent dat er vanaf de kades een afstand van circa 10 meter aangehouden moet worden als vrijwaringszone binnen het plangebied.

Toetsing

Het plangebied is gelegen aan de Hollandsche IJssel. Met de invulling van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone ten behoeve van de rijksvaarweg van 25 meter vanaf de zijkant van de vaarweg, waarvan 10 meter binnen het plangebied is gelegen. Binnen de vrijwaringszone wordt middels dit bestemmingsplan geen bebouwing mogelijk gemaakt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van meer dan 11 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.

Toetsing

De ontwikkelingen binnen het plangebied betreffen een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. De provincie Zuid-Holland heeft een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder vastgelegd in de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.2 en paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2021)

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.

Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare kaart.

In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2021)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1: Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid

2: Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën: niet van toepassing

3: Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

  • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

4 tot en met 7: zijn niet van toepassing

Toetsing artikel 6.9

Met betrekking tot artikel 6.9 behoort de ontwikkeling zoals mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan tot de categorie 'aanpassen'. Er is namelijk sprake van een ontwikkeling die passend is in de bestaande gebiedsidentiteit. De kwaliteit van de omgeving neemt toe aangezien het plangebied in de huidige situatie niet gebruikt wordt en de bebouwing in het plangebied in zeer slechte staat is. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, is daarom van groot belang. In de volgende alinea's wordt nader ingegaan op de verschillende richtpunten uit de kwaliteitskaart. Daarnaast voorziet dit plan in het treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen. Voor deze opgave is sprake van onder andere duurzame sanering van leegstaande bebouwing. De beide monumentale leegstaande loodsen worden namelijk hersteld en voorzien van een duurzame functie. Door het herstel van deze loodsen wordt het historische ensemble hersteld. Hiermee is sprake van verschillende maatregelen die die ruimtelijke kwaliteit verbeteren. In hoofdstuk 2.2 wordt nader ingegaan op het integraal ontwerp waarin aandacht wordt besteed aan de ruimtelijke kwaliteit.

Op basis van de provinciale kwaliteitskaart ligt het plangebied, op basis van de kaart Laag van de stedelijke occupatie, binnen stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen') op de grens van bebouwd gebied en landschap ('stad- en dorpsrand'). Tevens behoort het plangebied tot 'Watergebonden bedrijventerreinen' en geldt het onderdeel 'Bouwwerken voor energie-opwekking'. Voor deze vier onderdelen zijn de volgende richtpunten relevant:

Stad- en dorpsrand:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Steden en dorpen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht

Watergebonden bedrijventerrein:

  • Er wordt respectvol omgegaan met aanwezig cultuurhistorisch erfgoed (zoals het industrieel erfgoed langs de Oude Rijn).
  • Ontwikkelingen in en rond de mainport sluiten aan bij het grootschalig industriële en logistieke havenkarakter.
  • Ontwikkelingen op en rond natte bedrijventerreinen sluiten aan bij het industriële en logistieke land-waterkarakter en dragen bij aan een gepaste overgang tussen terrein en omgeving.
  • Omgeving en het benutten van de milieuruimte zonder hinder voor de omgeving.

Bouwwerken voor energie-opwekking:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Gronden aan de stads- en dorpsrand hebben de potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Voor deze locaties is de relatie tussen bebouwd gebied en landschap van groot belang middels een passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren die stad en land verbindt. In de toekomstige situatie wordt de relatie tot de dorpsrand, in dit geval de Hollandsche IJssel, verbeterd. In de huidige situatie is de rivier onvoldoende zichtbaar en niet benaderbaar. De aanleg van recreatieve routes en de realisatie van een hoogwaardig openbaar gebied moet de relatie tussen Krimpen aan den IJssel en de rivier verbeteren om op die manier het water voor de bewoners meer beleefbaar te maken. Het plan voorziet daarmee in het verbeteren van de contactkwaliteit.

Voor het onderdeel steden en dorpen gelden diverse richtpunten. Middels de herontwikkeling van de loodsen en het toegankelijk maken van de voormalige scheepshelling wordt de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp versterkt. Hiermee worden cultuurhistorisch waardevolle gebouwen behouden en middels herbestemming sluit het toekomstige gebruik aan bij de behoeften van deze tijd. Aan de richtpunten voor het onderdeel steden en dorpen wordt met dit bestemmingsplan daarmee voldaan. Dit bestemmingsplan voorzien niet in watergebonden bedrijventerrein of bouwwerken voor energie-opwekking. Deze richtpunten zijn voor dit bestemmingsplan daarom niet van belang.

Op basis van de provinciale kwaliteitskaart 'Laag van de ondergrond' is het plangebied gelegen in de 'Rivierendeltacomplex' en 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden'. Voor deze onderdelen gelden de volgende richtpunten:

Rivierendeltacomplex:

  • Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.

Bijzonder reliëf en aardkundige waarden

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Het plangebied bevat in de huidige situatie geen herkenbare landschappelijke waardes zoals reliëf. De gronden binnen het plangebied zijn langdurig voor bedrijfsactiviteiten gebruikt. Met dit plan komt de dijk meer vrij te liggen door bebouwing uit de dijk te verwijderen. Hiermee wordt enkel de landschappelijke waarde van de dijk in het landschap verbeterd.

Het plangebied is daarnaast, aan de hand van de 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' gelegen in de onderdelen 'Linten' en 'Rivierdijken'. Voor de linten wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten linten, namelijk een dijklint, een polderlint en een boerenervenlint. Binnen het plangebied betreft het lint de bebouwing aan de IJsseldijk. Er is hiermee sprake van een dijklint. Voor deze twee onderdelen gelden de volgende richtpunten:

Linten:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Rivierdijken:

  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders.
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

De linten en rivierdijken hebben enkel betrekking op het zuidelijke gedeelte van het plangebied. In dit gedeelte van het plangebied wordt het lineaire karakter en de onderscheidende bebouwingsvorm niet aangepast. De bestaande loods wordt, met oog op verkeersveiligheid en toekomstige dijkversterking verplaatst naar een locatie enkele meters uit de dijk. Aan de dijk- en lintzone wordt verder geen bebouwing toegevoegd. Hiermee wordt herkenbaarheid hiervan gehandhaafd. Het plan levert wel een bijdrage aan de doorzichten vanaf de dijk en herstel van de openbaarheid van oevers. Deze zichtlijnen worden verbeterd, waardoor het open karakter wordt hersteld. Tevens wordt de rivier middels deze ontwikkeling weer beleefbaar gemaakt. Aan de richtlijnen van de 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' wordt daarmee voldaan .

Voor het plangebied gelden tot slot geen relevante richtlijnen uit de 'Laag van de beleving' en de 'Gebiedsprofielen grenzen'.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkeling

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie

Toetsing artikel 6.10

De beoogde ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Voor de onderbouwing van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangesloten bij het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030. In hoofdstuk 3.3 wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 6.12 Bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
  • 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein als bedoeld in het eerste of tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio planologische compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden. Planologische compensatie is nodig bij:
    • a. een bedrijventerrein met milieucategorie 3, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
    • b. een bedrijventerrein met milieucategorie 4 of hoger, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
    • c. een geluidgezoneerd bedrijventerrein;
    • d. een watergebonden bedrijventerrein.
  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij verlaging van de milieucategorie of milieuzone.
  • 6. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven als is aangetoond dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • 7. Compensatie van feitelijk gebruik en m2 voor m2 is mogelijk mits wordt voldaan aan een evenwichtige balans in vraag en aanbod, vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie.

Toetsing artikel 6.12

Zoals in hoofdstuk 2.2 is toegelicht, heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel in 2021 een ontwikkelvisie opgesteld voor de herontwikkeling van het gehele bedrijventerrein IJsseldijk. Deze ontwikkelvisie heeft betrekking op het gehele watergebonden bedrijventerrein op basis van kaart 20 in bijlage II van de Omgevingsverordening (zie figuur 3.1). Bij het opstellen van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het (deels) transformeren van het watergebonden bedrijventerrein naar een andere functie ontstaat op basis van lid 4 onder c een plicht tot planologische compensatie van het watergebonden bedrijventerrein. De ontwikkelvisie heeft echter een organisch karakter waarin enkel een toekomstperspectief voor het buitendijkse bedrijventerrein geschetst wordt. Daarnaast gaat de ontwikkelvisie uit van een faciliterende rol van de gemeente en wordt er niet vanuit gegaan dat bestaande actieve bedrijvigheid actief wordt verplaatst worden. Ten tijde van het opstellen van de ontwikkelvisie is in overleg met de MRDH besloten dat de ontwikkelvisie geen basis vormt voor planologische compensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0007.png"

Figuur 3.1: Bedrijventerrein IJsseldijk in Programma ruimte

Met dit bestemmingsplan is daarentegen wel sprake van volledige transformatie van een deel van het watergebonden bedrijventerrein naar een andere bestemming. Hiermee wordt een eerste stap gezet in de verkleuring van het watergebonden bedrijventerrein. Met dit bestemmingsplan als aanleiding wordt met de MRDH overleg gevoerd over het opstellen van een compensatieplan voor het gehele buitendijkse watergebonden bedrijventerrein. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de herontwikkeling van de Werf van Duyvendijk, waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, en het resterende bedrijventerrein. Voor de voormalige scheepswerf is sprake van langdurige leegstand. Hiervan is, op basis van het Omgevingsbeleid, sprake indien de periode van leegstand ten minste tien jaar bedraagt. Bij langdurige leegstand is compensatie niet aan de orde (Compensatiewijzer MRDH d.d. 20 januari 2022). De voormalige scheepswerf is in 2002 gesloten. De bedrijfsactiviteiten zijn sindsdien beëindigd en delen van de dwarshelling zijn gedemonteerd . Sindsdien hebben er op deze locatie geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden. De periode van leegstand bedraagt daarmee inmiddels 20 jaar. Vanwege het ontbreken van een door de provincie aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie, maakt de gemeente Krimpen aan den IJssel gebruik van artikel 6.34 van de provinciale Omgevingsverordening en wordt maatwerk toegepast. Middels toepassing van dit artikel wordt in relatief beperkte mate afgeweken van de regels van de provinciale omgevingsverordening. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied en de langdurige leegstand wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de doelstelling van artikel 6.12 van de provinciale verordening. Middels de toepassing van maatwerk wordt daarmee afgezien van compensatie. Hiermee is voor de herontwikkeling van het plangebied behorend tot dit bestemmingsplan compensatie niet aan de orde.

Artikel 6.13 Detailhandel

  • 1. Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:
    • a. binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
    • b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;
    • c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herlocatie.
  • 2. De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de ontwikkeling is in overeenstemming met het in het Programma ruimte en de Omgevingsvisie beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te versterken centra, te optimaliseren centra en de overige centra;
    • b. aangetoond is dat als gevolg van de ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;
    • c. voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 brutovloeroppervlak in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 brutovloeroppervlak in de andere centra, is mede met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:
    • a. nvt
    • b. kleinschalige detailhandel:
      • in de vorm van een gemakswinkel;
      • bij sport-, culturele, medische, onderwijs-, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;
    • c. ondergeschikte detailhandel
      • in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
      • bij een beroep aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, meteen assortiment dat aansluit bij de hoofdbestemming;
      • bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt;
    • d. afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen op goed bereikbare locaties;
    • e. kringloopwinkels;
    • f. supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, als is aangetoond dat hiervoor onvoldoende ruimte is in een bestaande winkelconcentratie.
  • 4. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder a en f, als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland, voor zover het gaat om de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder a, onderdelen 3, 4 of 5, of bedoeld in het derde lid, onder f, en voor zover die nieuwe detailhandel een omvang heeft van meer dan 1.000 m2 brutovloeroppervlak.
  • 5. Een bestemmingsplan dat voorziet in detailhandel als bedoeld in het derde lid, onder a stelt de volgende voorwaarden aan de nevenassortimenten:
    • a. ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak wordt voor de verkoop van het nevenassortiment gebruikt; en
    • b. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment.

Toetsing artikel 6.13

Dit bestemmingsplan maakt een beperkte hoeveelheid ondergeschikte detailhandel mogelijk binnen de enkelbestemming 'Gemengd'. Het gaat hierbij om maximaal 10% van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijfspand met een maximum van 50 m² per bedrijfspand. De maximale omvang aan ondergeschikte detailhandel bedraagt op basis van de planregels ten hoogste 400 m² bvo. Dit bestemmingsplan maakt daarmee enkel detailhandel mogelijk zoals beschreven in lid 3 onder c (ondergeschikte detailhandel). Hiermee is het bestemmingsplan in overeenstemming met de verordening van de provincie.

Artikel 6.50 risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

Toetsing artikel 6.50

Met artikel 6.50 speelt de provincie Zuid-Holland in op het streven naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. De verschillende risico's als gevolg van klimaatverandering zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Met name vanwege de ligging aan de Hollandsche IJssel is het wateroverlast en overstroming een groot risico. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 4.9.

De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

In januari 2019 is het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 vastgesteld. In het Regioakkoord maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen

zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeente Krimpen aan den IJssel is één van de veertien gemeentes van het Samenwerkingsverband Wonen. Daarnaast hebben 25 woningcorporaties woningmarktafspraken gemaakt. De regionale doelstellingen, zoals die zijn vastgesteld en in het Regioakkoord zijn opgenomen, betreffen:

  • a. De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad. Concreet: de streefvoorraad bedraagt 638.300 woningen in 2030.
  • b. De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad. Concreet: de streefvoorraad bedraagt 322.100 sociale woningen in 2030.
  • c. De regio realiseert een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad.
  • d. De regio wil voldoende beschikbaarheid op lokaal niveau en een regionaal gelijkmatiger toegang tot de sociale voorraad voor huurtoeslaggerechtigden. Concreet: Op gemeentelijk niveau wordt tenminste 75% van de vrijgekomen huurwoningen van corporaties met een huurprijs onder de liberalisatiegrens toegewezen aan de primaire doelgroep (huurtoeslaggerechtigden).
  • e. De regio wil voldoende betaalbare woningen met een huur onder de bovenste aftoppingsgrens, zijnde € 640,-, prijspeil 2018, op lokaal niveau en meer balans van deze voorraad in de regio. Concreet: Op gemeentelijk niveau een sociale huurvoorraad van de corporaties die voor tenminste 70% bestaat uit woningen met een huurprijs tot de bovenste aftoppingsgrens

Voor de gemeente Krimpen aan den IJssel betekent dit concreet dat de woningvoorraad met 562 woningen uitgebreid moet worden in de periode tot 2030. Van de 562 woningen dienen 305 sociale huurwoningen gerealiseerd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 88 woningen, waarvan 22 zorgwoningen. Met dit bestemmingsplan wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad voor de gemeente Krimpen aan den IJssel. Er wordt daarmee aangesloten op regionaal en provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2003-2020

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied. Er wordt in de structuurvisie concreet ingegaan op de ontwikkeling van de werf van Duijvendijk, waarvoor de ambitie bestaat om het cultureel erfgoed van de gemeente te behouden en te voorzien van een passende nieuwe functie. Centraal hierin moet staan het respect voor en herkenning van het historisch waardevolle karakter van deze locatie.

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie. De werf is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan bij de ambitie om bestaand stedelijk gebied te vernieuwen. Daarnaast voorziet de beoogde ontwikkeling in het behoud van de monumentale loodsen binnen het plangebied, blijft het historische ensemble gehandhaafd en tot slot voorziet dit bestemmingsplan in een passende nieuwe functie voor de loodsen. Het toekomstige woningbouwprogramma sluit daarnaast aan bij de gewenste woonmilieus in Krimpen aan den IJssel.

3.4.2 Woonvisie 2020-2030

De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 2020-2030 vastgesteld.

Een belangrijk element in de woonvisie is het behouden van het dorpste karakter van Krimpen met de groene woonomgeving. Dit karakter wenst men te behouden gecombineerd met een beperkte groei van het aantal woningen. Uit de woningbehoefteprognose volgt dat er een groeiopgave van 555 woningen ligt voor de periode tot 2030. Naast de behoefte aan meer woningen wenst de gemeente ook in te spelen op de bekende trends, zoals vergrijzing en verdunning die ook in Krimpen aan de orde zijn. Dit betreft niet enkel senioren maar ook starters zonder kinderen. Deze trends leiden tot een grotere behoefte appartementen, met name in de koopsector, voor de starters en senioren. Daarnaast is er behoefte aan huurwoningen, met name grondgebonden woningen. Ondanks dat vergrijzing en verdunning ervoor zorgt dat de vraag naar betaalbare huisvesting toeneemt, wordt er ook ingezet op doorstroming. Met het toevoegen van gelijkvloerse woningen die aantrekkelijk zijn voor de Krimpenaren van boven de 55 of 65 wordt hierop ingespeeld. De vrijgekomen eengezinswoning komt zo beschikbaar voor de doelgroep.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voornamelijk gestapelde woningbouw toegevoegd. Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte aan appartementen. De appartementen zijn levensloopbestendig en daarmee zowel geschikt voor starters zonder kinderen en senioren. Deze appartement kunnen daarmee de doorstroom in Krimpen aan den IJssel verbeteren.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 'een oppervlakte van 100 hectare of meer' of 'een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat'. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 88 woningen en 400 m2 aan horeca. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde.

In bijlage 1 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Uit deze notitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.2 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied zwart omkaderd

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.1). Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, de weg, het water of door buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

In het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, dient te worden onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat bereikbaarheid en verkeersveiligheid gewaarborgd is en in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

Verkeersstructuur

 afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0009.png"

Figuur 4.2 Ligging van het plangebied

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen aan de IJsseldijk. De IJsseldijk is een erftoegangsweg type 1 met een maximumsnelheid van 30 km/uur. In de noordelijke richting leidt de IJsseldijk naar de kern Ouderkerk aan den IJssel. In de zuidwestelijke richting leidt de IJsseldijk via de Parallelweg naar de Industrieweg die ontsluit naar de N210. Beide wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur. In de oostelijke richting wordt het plangebied ontsloten via de kruising IJsseldijk - Burgemeester Aalberslaan. De Burgemeester Aalberslaan is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. Het gedeelte van de weg nabij de kruising met de IJsseldijk ligt echter in een 30 km/uur zone.

Langzaam verkeer

Op de omliggende erftoegangswegen rond het projectgebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Voor de fietsers zijn op deze wegen fietssuggestiestroken aangebracht. Ter hoogte van het plangebied is geen aparte voetgangersvoorziening aanwezig op de IJsseldijk. Ten oosten van het plangebied is er aan de IJsseldijk deels een trottoir aanwezig aan de noordkant van de weg. De Burgemeester Aalberslaan heeft aan beide kanten van de weg een trottoir voor voetgangers liggen.

Openbaar vervoer

Het plangebied is niet goed ontsloten via het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen aan de Ketensedijk in Capelle aan den IJssel, op circa 900 meter loopafstand van het plangebied. Bij deze halte kan gebruik worden gemaakt van de buslijn 607 tussen Capelsebrug en Schollevaar. Verder is er een bushalte gelegen aan de C.G. Roosweg op circa 1 kilometer loopafstand van het plangebied. Bij deze bushaltes halteert de buslijn 96, tussen Capelsebrug en Krimpen Stormpolder, en lijn 97 tussen Capelsebrug en Krimpen aan den IJssel.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend aan de hand van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Voor het bepalen van de mate van stedelijkheid is op basis van data van het CBS een stedelijkheidsgraad van 'sterk stedelijk' gehanteerd. Het gebiedstype is gedefinieerd als 'rest bebouwde kom'. Het gemiddelde binnen de bandbreedte wordt gehanteerd. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarbij behorende (indicatieve) grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en op basis van expert judgement.

In de huidige situatie is het plangebied niet in gebruik. Hierdoor genereert het plangebied in de huidige situatie geen verkeer. In de toekomstige situatie zal het plangebied heringericht worden als een woongebied. De beoogde ontwikkeling bestaat uit:

  • 11 woon-werkwoningen (nieuwbouw);
  • 22 zelfstandige zorgwoningen (zellinghuis);
  • 13 koopappartementen, middelduur (nieuwbouw);
  • 39 koopappartementen, duur (nieuwbouw);
  • 3 koopappartementen, middelduur (smederijloods);
  • 400 m2 (bvo) lichte horeca (smederijloods).

De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de beoogde ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van kengetallen uit CROW-publicatie 381. Voor de woon-werkwoningen wordt het kengetal voor 'koop, huis, tussen/hoek' gehanteerd, terwijl voor de zelfstandige zorgwoningen het kengetal voor 'aanleunwoning, serviceflat' wordt gehanteerd. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de gemiddelde werkdag maatgevend. Voor het omrekenen van weekdagintensiteiten naar werkdagintensiteiten wordt conform CROW-publicatie 381 voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 gehanteerd. Voor horecafuncties wordt conform CROW-publicatie 272 een omrekenfactor aangehouden van 0,9.

Tabel 4.1 De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling

Functie   Aantal   Kengetal   Weekdagintensiteit (mvt/etmaal)   Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)  
Koop appartement, middelduur   16 woningen   5,6 per woning   89,6   99,5  
Koop appartement, duur   39 woningen   7,1 per woning   276,9   307,4  
Aanleunwoning, serviceflat (zelfstandige woning met beperkte zorgvoorzieningen)   22 woningen   2,45 per woning   53,9   59,8  
Koop, huis, tussen/hoek   11 woningen   7,1 per woning   78,1   86,7  
Café/bar/cafetaria   400 m2 (bvo)   6,0 per 100 m2 (bvo)   24   21,6  
Totaal       522,5   574,9  

De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeersgeneratie van 523 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en 575 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Verkeersafwikkeling

Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling wordt uitgegaan van de gemiddelde werkdagintensiteit. Verder wordt de verkeersafwikkeling beoordeeld op basis van het maatgevende uur. Hierbij wordt doorgaans het drukste uur aangehouden. Als algemene vuistregel wordt aangehouden dat de verkeersintensiteit gedurende het drukste uur 10% van de etmaalintensiteit bedraagt. Gedurende het drukste uur zal de planontwikkeling zorgen voor een verkeerstoename van 58 mvt/uur.

Vanaf het plangebied zal 95% (55 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer worden afgewikkeld richting oosten naar de kruising met de Burgemeester Aalberslaan. De overige 5% (3 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer zal vanuit het plangebied richting het zuidwesten worden afgewikkeld over de IJsseldijk via de Lekdijk, de Parallelweg en de Industrieweg richting de C.G. Roosweg (N210) richting het zuidoosten. Vanaf het kruispunt IJsseldijk - Burgemeester Aalberslaan, zal 80% (46 mvt/uur) afgewikkeld worden over de Burgemeester Aalberslaan, terwijl de overige 15% (9 mvt/uur) in noordoostelijke richting doorrijdt op de IJsseldijk. Vanaf de Burgemeester Aalberslaan wordt het verkeer evenredig verdeeld over twee routes. Het ingaande verkeer richting het plangebied (23 mvt/uur) rijdt vanaf de C.G. Roosweg over de Rotterdamseweg via de Noorderstraat naar de Burgemeester Aalberslaan. Het uitgaande verkeer vanaf het plangebied (23 mvt/uur) rijdt over de Burgemeester Aalberslaan naar de Nieuwe Tiendweg en rijdt vervolgens richting de C.G. Roosweg. Zowel het ingaande als het uitgaande verkeer wordt afgewikkeld over de C.G. Roosweg richting het noorden, over de Algerabrug. In figuur 4.3 is de verkeersverdeling van de beoogde ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0010.jpg"

Figuur 4.3 De verkeersafwikkeling van de beoogde ontwikkeling

De verkeerstoename ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal de grootste invloed hebben op de verkeersafwikkeling op de IJsseldijk ten oosten van het plangebied en op de Burgemeester Aalberslaan, tot aan het kruispunt Burgemeester Aalberslaan - Dokter W.M. Blomsingel - Noorderstraat. Op basis van het gemeentelijk verkeersmodel hebben beide wegvakken in de huidige situatie (2021) een gemiddelde verkeersintensiteit van 901 mvt/etmaal per werkdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie inclusief de planontwikkeling wordt gekeken naar het toekomstjaar 2032. Voor het berekenen van de verkeersintensiteiten in 2032 exclusief de beoogde ontwikkeling is een autonome groei toegepast op de gegevens uit 2021 van 1% per jaar. In tabel 2 zijn de gemiddelde werkdagintensiteiten per wegvak weergegeven en de verkeerstoename ten gevolge van de beoogde ontwikkeling.

Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten op de IJsseldijk en de Burgemeester Aalberslaan in de huidige en toekomstige situatie

Wegvak   Gemiddelde werkdagintensiteit 2021 (mvt/etmaal)   Gemiddelde werkdagintensiteit 2032 (mvt/etmaal)   Verkeerstoename ten gevolge van plangebied (mvt/etmaal)   Gemiddelde werkdagintensiteit 2032 inclusief plangebied (mvt/etmaal)  
IJsseldijk (tussen plangebied en kruising IJsseldijk – Burgemeester Aalberslaan)   901   1.005   546   1.551  
Burgemeester Aalberslaan (tussen kruising IJsseldijk – Burgemeester Aalberslaan en kruising Burgemeester Aalberslaan – Dokter W.M. Blomsingel – Noorderstraat)   901   1.005   460   1.46  

Op de IJsseldijk zal de intensiteit stijgen van 1.005 mvt/etmaal naar 1.499 mvt/etmaal. Een dergelijke intensiteit past goed bij het type erftoegangsweg 30 km/uur. Bij deze intensiteit is de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid ook bij gemengde afwikkeling van autoverkeer en fietsverkeer voldoende gewaarborgd. Op de Burgemeester Aalberslaan zal de intensiteit stijgen van 1.005 mvt/etmaal naar 1.421 mvt/etmaal. De inrichting als gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur zorgt ervoor dat ook hier de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt gewaarborgd.

Vanaf het kruispunt Burgemeester Aalberslaan - Dokter W.M. Blomsingel - Noorderstraat wordt het gegenereerde verkeer verdeeld over meerdere routes. Hierdoor is de verkeerstoename op de overige wegvakken dusdanig gering dat er geen sprake zal zijn van knelpunten in de verkeersafwikkeling. Daarnaast zijn op de kruispunten op de N210 capaciteitsverruimende maatregelen uitgevoerd of gepland.

Verkeersveiligheid

De toename in de verkeersgeneratie zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersveiligheid. Alhoewel er geen vrijliggende fietspaden aanwezig zijn op de IJsseldijk, wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd door middel van de lage maximumsnelheid en de inrichting van de weg. De gemeente onderzoekt op dit moment de snelheidsbeperkende maatregen die mogelijk zijn op de dijk. Tevens overweegt de gemeente de inrichting van de dijk te veranderen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Parkeerbehoefte

Zoals omschreven in de 'Verkeer- en vervoersvisie Krimpen aan den IJssel (herziening 2020)' sluit de parkeernormering van de gemeente Krimpen aan den IJssel aan bij de CROW-kencijfers. Hierin dit onderscheid te worden gemaakt tussen de parkeerbehoefte van het woongebouw aan de oostzijde van het plangebied en de parkeerbehoefte van de rest van het plangebied. Het woongebouw dient namelijk zelfvoorzienend te zijn in parkeren (parkeren op eigen terrein). Hier is geen dubbelgebruik mogelijk. De resterende functies in het plangebied zullen gebruik maken van de openbare parkeerplaatsen binnen het plangebied. Hierop is wel dubbelgebruik mogelijk.

De onderstaande tabel toont dat de normatieve parkeerbehoefte voor het plangebied 49 parkeerplaatsen is voor het openbaar gebied.

 CONCEPT   m2/aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Zorgwoningen   22   0,6   13,2  
Werkplaatswoningen   11   1,8   19,8  
Horeca (Café/daghoreca)   234   5   11,7  
Woningen (Smederijloods)   3   1,4   4,20  
       
Totaal           48,9  

Voor de functies die gebruik maken van het openbaar gebied is dubbelgebruik mogelijk. Hierbij is het moment met de hoogste aanwezigheidspercentages maatgevend (werkdag-avond). Op basis van deze tabel is de parkeerbehoefte gedurende het maatgevende moment 42 parkeerplaatsen.

Daarnaast wordt de parkeerbehoefte van een viertal woningen aan de IJsseldijk op dit moment opgelost op het werfterrein. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt ook rekening gehouden met de parkeerbehoefte van deze vier woningen. De parkeerbehoefte van deze woningen bedraagt 6 parkeerplaatsen.

De parkeerbehoefte op het openbaar gebied bedraagt daarmee 48 parkeerplaatsen.

Parkeeraanbod

Op verschillende plekken in het toekomstige openbaar gebied worden nieuwe parkeerplaatsen toegevoegd. Het gaat hierbij om de volgende plekken:

  • Voor de smederijloods: 12 haakse parkeerplaatsen;
  • Aan de dijk: 14 langsparkeerplaatsen;
  • Nabij Karwei: 17 haakse parkeerplaatsen;
  • Nabij het Zellinghuis: 5 parkeerplaatsen.

Aan het openbaar gebied worden daarmee 48 parkeerplaatsen toegevoegd.

Het nieuwbouwcomplex aan de oostzijde van het plangebied, met 52 woningen, wordt voorzien van een verdiepte parkeergarage onder het gebouw en het binnenterrein. De parkeerbehoefte van het woongebouw moet volledig opgelost worden binnen deze parkeervoorziening en onderbouwd worden door de ontwikkelende partij.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot een verslechtering zal leiden van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op het omliggende wegennet. Daarnaast wordt de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgelost. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 522,5 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,29 µg/m³ en van fijnstof van 0,08 µg/m³ (figuur 4.4). Beide toenames blijven onder 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0011.png"

Figuur 4.4 NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0012.png"

Figuur 4.5 Maatgevend toetspunt met het plangebied zwart omlijnd (bron: NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de IJsseldijk direct ten zuiden van het plangebied, zie figuur 4.3. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 21,8 µg/m³ voor NO2, 19 µg/m³ voor PM10 en 11,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,8 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Ten aanzien van de herontwikkeling van deze locatie zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd om de bodemverontreiniging in het plangebied inzichtelijk te maken. Een deel van deze onderzoeken zijn uitgevoerd met oog op de eerdere planologische procedure om ter plaatse van het plangebied onder andere woningbouw mogelijk te maken. Uit onderzoeken uit de periode tot 2010 blijkt voor deze locatie dat (bron: MH Poly Consultants & Engineers bv, juli 2010; Aanvullend onderzoek IJsseldijk 363 te Krimpen aan den IJssel, kenmerk B10.017.N1):

  • de locatie heterogeen licht tot sterk verontreinigd tot een diepte variërend van 1,3 tot minimaal 3,0 meter beneden maaiveld met zware metalen, PAK en minerale olie.
  • de verontreiniging met zware metalen in het oostelijk deel van de locatie niet verticaal is afgeperkt.
  • in het grondwater op het westelijk deel van het terrein op drie locatie een verontreiniging met minerale olie aanwezig is. De omvang hiervan is echter kleiner dan 100 m3. Er is ter plaatse van de deellocaties daarom geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • in het grondwater op het noordelijk deel van de locatie een drijflaag is waargenomen. Het grondwater is verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging is niet afgeperkt. Vanwege de aanwezigheid van een drijflaag is er mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • in het westelijk deel van de locatie is een verontreinigingspot met asbest aangetroffen. De omvang van de asbestverontreiniging is circa 40 m3. Ter hoogte van de overige terreindelen is geen asbest aangetoond.

Na 2010 zijn er nog diverse bodemonderzoeken uitgevoerd voor deze locatie. Het gaat hierbij om:

  • Nader bodemonderzoek, MH Poly Consultants, rapport B10.113.N1, 27 december 2011.
  • Aanvullend bodemonderzoek, MWH (Stantec), projectnummer M16A0256, document m16a0256.r04, 15 augustus 2016 (onderdeel herbepaling spoedeisendheid).
  • Aanvullend onderzoek, Econsultancy, projectnummer 12722.003, 23 september 2021.

In het kader van de omgevingsvergunning zullen ten behoeve van de bouw van de woningen sanerende (isolerende) maatregelen genomen moeten worden. Vooruitlopend hierop is in 2021 door Econsultancy een saneringsplan opgesteld. De basis van dit saneringsplan wordt gevormd door alle voorgaande uitgevoerde onderzoek. Aan de hand hiervan wordt per deellocatie in het plangebied uitgegaan van de volgende verontreinigingssituatie:

  • Westelijk deel: Op het westelijk deel is sprake van twee verontreinigingen met minerale olie/PAK in de grond en het grondwater. Tevens is de toplaag heterogeen verontreinigd met PAK en metalen. In het grondwater is eveneens een sterk verhoogde PAK-concentratie aangetoond. De genoemde verontreinigingen bevinden zich nabij loods 1.
  • Noordoostelijk deel: Onder de destijds aanwezige betonverharding komen heterogeen in de grond zowel in horizontale als in verticale richting sterk verhoogde metaalgehalten voor, als gevolg van toepassing van grond en bedrijfsactiviteiten. De verhoogde gehalten zijn veelal niet te relateren aan bijmengingen. Het grondwater is aan de zuidwestzijde van de betonverharding sterk verontreinigd met minerale olie (creosoot). In 2010 was tevens sprake van een drijflaag in peilbuis 23.Rondom peilbuis 23 zijn in 2011 meerdere peilbuizen geplaatst waarbij slechts in één peilbuis (2103) een sterk verhoogde concentratie minerale olie is aangetoond. In 2011 is de drijflaag niet meer aangetroffen. Tijdens aanvullend actualiserend grondwateronderzoek in 2021 is ter hoogte van de ankerwand nog een sterke verontreiniging met PAK en lokaal ook minerale olie in het grondwater aangetoond. Op basis hiervan is de verontreinigingscontour herzien.
  • Zuidoostelijk deel: Ter plaatse van het zuidoostelijke deel (thans in gebruik als parkeerplaats langs de IJsseldijk) is een asfaltverharding van enkele centimeters dikte aanwezig. Onder deze verharding bevindt zich een fundering van slakken met een variërende dikte van 0,5 tot 1,4 meter. Het kleipakket hieronder is heterogeen verontreinigd met metalen.
  • Oostelijk deel: Op het oostelijk terreindeel is in de grond integraal sprake van aanwezigheid van metalen, PAK en PCB in grond. Onderscheid in verontreinigingsgraad op basis van zintuiglijke aard en mate van bijmenging is hierbij niet te maken. Ook zintuiglijk schone grond is sterk verontreinigd. Op dit terreindeel is een laag repac aangebracht met een dikte van circa 50 cm.
  • Insteekhaven: De grond onder de betonverharding rondom de insteekhaven is sterk verontreinigd met metalen. Ook ter plaatse van de scheepshelling is sprake va neen sterke verontreiniging met metalen en PAK. De waterbodem is geclassificeerd als klasse 4 slib.
  • Arseen: In het grondwater verspreid over de locatie komt veelal een sterk verhoogd arseengehalte voor. Tussen 1932 en 1940 is een kleiige ophooglaag opgebracht die met arseen en zink verontreinigd is. De herkomst van de arseenverontreiniging in het grondwater hangt hier mogelijk mee samen.

Op basis van de risicobeoordeling, uitgaande van de toekomstige situatie, is geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Het saneringsplan is als bijlage 2 aan dit bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

In het verleden zijn diverse bodemonderzoeken naar deze locatie uitgevoerd. Hiermee is de verontreiniging van de bodem meer dan voldoende inzichtelijk gemaakt. Volgend uit deze bodemonderzoeken is in 2021 een saneringsplan opgesteld zodat over kan worden gegaan op het functiegericht saneren van de verontreinigde grond, zodat de locatie voor het beoogde gebruik (woondoeleinden) geschikt wordt gemaakt. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Cultuurhistorie

Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen twee rijksmonumenten voor. Een rijksmonument is een gebouw of object dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, de betekenis voor wetenschap of de historische waarde. Een monument moet 50 jaar of langer geleden zijn gemaakt om in het kader van de 'monumentenwet voor bescherming' in aanmerking te komen. Volgens de monumentenwet 1988 is de definitie van een monument:

  • 1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
  • 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1.

Voor het bestemmingsplan en toekomstige ontwikkelingen is het belangrijk dat er verbinding wordt gelegd met de aangewezen monumenten en de overige historisch waardevolle bebouwing. Voor monumenten is sprake van een algemene bescherming van de bestaande situatie en de doelstelling om de in verval geraakte monumenten te herstellen. Veranderingen en uitbreidingen (in de directe omgeving) van monumenten mogen uitsluitend ondergeschikt van aard zijn.

Bij besluit van 2 december 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders de nota 'Inventarisatie beeldbepalende objecten/gebieden in Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Die nota bevat een inventarisatie van alle beeldbepalende objecten en gebieden binnen de gemeente, waaronder ook de rijksmonumenten. In 2012 is de vervaardiging van een 'Cultuurhistorische Waardenkaart' met een bijbehorende catalogus ter hand genomen.

De gemeente kent vooralsnog geen gemeentelijke of provinciale monumenten. Dat leidt ertoe dat naast de rijksmonumenten geen van de in de lijst genoemde beeldbepalende objecten of gebieden in het kader van het bestemmingsplan een beschermde status heeft ingevolge de Monumentenwet. De gemeente heeft het voornemen de vastgestelde nota bij de eerstkomende actualisering van de welstandsnota te betrekken.

Onderzoek

Het plangebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde en karakteriseert de geschiedenis van Krimpen aan den IJssel. In het overzicht van de beeldbepalende objecten/gebieden wordt de volgende omschrijving gegeven van de monumenten in het plangebied:

  • RM-45a, IJsseldijk 332: Woonhuis
  • RM-45b, IJsseldijk 332: Houten loods, onderdeel van het scheepswerfcomplex Van Duijvendijk aan de IJsseldijk en gebouwd aan het einde van de 19e eeuw. De loods ligt in de zuidoostelijke hoek van de scheepswerf aan de dijk, met de noklijn parallel aan de weg.
  • RM-45c, IJsseldijk 332: Houten loods uit het einde van de 19e eeuw onderdeel van het scheepswerfcomplex Van Duijvendijk aan de IJsseldijk. De loods ligt in de zuidwestelijke hoek van de werf aan de dijk, met de noklijn haaks op de dijk. Aan het begin van de 20e eeuw.

De monumentale panden in het plangebied zijn in het huidige bestemmingsplan voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Voor panden met deze aanduiding mag de bestaande maatvoering van gebouwen en/of bouwwerken niet worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend.

De twee loodsen binnen het plangebied zijn van hoge monumentale waarde. Voor beide loodsen geldt dat de gevels en de constructie die tot de oorspronkelijk opzet behoren van hoge monumentale waarde zijn. Dit is inclusief de deuren, vensters, kap en dakbedekking. Verder is voor de loods met het woonhuis de indeling van de eerste verdieping met deuren en doorgang naar de aanbouw van hoge monumentale waarde. Ook voor het woonhuis geldt dat de hoofdopzet bestaande uit gevels, kozijnen, deuren, kap, dakbedekking van hoge monumentale waarde zijn, aangevuld met de keuken en de schouw in de eetkamer. Als laatste geldt dit ook voor de aanbouw, aangevuld met de stalen indeling met inbouw kasten. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk om deze onderdelen te behouden. In het geval dat tijdens de werkzaamheden nog verdere monumentale onderdelen tevoorschijn komen, dient aanvullend bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Verder heeft het scheepswerfcomplex:

  • cultuurhistorische waarde als zeldzaam geworden voorbeeld van een vroeger veel voorkomende industrie langs de grote rivieren;
  • architectuurhistorische waarde als zeldzaam geworden typologisch voorbeeld van een scheepswerf met voor de late 19e en vroege 20e eeuw karakteristieke bebouwing;
  • stedenbouwkundige waarde vanwege de functionele en ruimtelijke relatie van de verschillende onderdelen en hun historisch-functionele en beeldbepalende situering aan de rivier.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft de scheepswerf aangewezen als Cultureel Erfgoed. Voor wijzigingen is de toestemming van de RCE noodzakelijk. Alle ontwikkelingen met betrekking tot de loodsen dienen zodoende met de RCE te worden overlegd, waarbij de RCE een adviserende rol heeft bij het opstellen van de uitvraag en beoordeling van mogelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Sinds 2007 (met betrekking tot de oude planvorming, waarvan de uitgangspunten nog steeds gelden) heeft de RCE veelvuldig geadviseerd over de herontwikkeling van beide loodsen. Gelet op de noodzakelijke dijkversterking heeft de RCE de verplaatsing van de smederijloods voorstelbaar geacht. Dit mede doordat het om een verplaatsing van enkele meters gaat binnen het historische werfterrein, waardoor de ensemblewaarden van het complex voor een belangrijk deel behouden blijven. Tevens heeft de RCE ingestemd met een verplaatsingsmethode waarbij de loods voor verplaatsing wordt gedemonteerd aangezien verschuiven of verrollen van de loods in zijn geheel niet uitvoerbaar is. RCE heeft daarnaast een adviserende rol gehad bij de verkoop van de loodsen en zal de RCE betrokken blijven bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van de loodsen en zal RCE blijven adviseren over het proces van demonteren, restaureren en herplaatsen

van de loodsen.

Tevens is door Hylkema Erfgoed een Bouwhistorische verkenning opgesteld ten aanzien van de loodsen. Hierbij wordt ingegaan op de unieke kenmerken en de mogelijkheden tot het verplaatsen van de smederijloods in relatie tot het historische perspectief. De Bouwhistorische verkenning van Hylkema Erfgoed is als bijlage 3 opgenomen in dit bestemmingsplan.

Conclusie

In de planvormingsfase is en blijft de RCE nadrukkelijk betrokken. De monumentale panden in dit plangebied worden tevens voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het project.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

De gemeente Krimpen aan den IJssel onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. De gemeenteraad heeft op 9 februari 2012 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de archeologische verwachtingen- en beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Krimpen aan den IJssel daarmee wenst om te gaan. De archeologische verwachtingen- en beleidskaart is vertaald in het geldende bestemmingsplan 'Kortland'.

Onderzoek

Conform het huidige bestemmingsplan 'Kortland' kent het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2a' voor nagenoeg het gehele plangebied. Aan de noordzijde van de insteekhaven geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 6'. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2a' geldt voor bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben een plicht tot het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 6' geldt de plicht voor een archeologisch vooronderzoek enkel voor bodemingrepen die dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2a' geldt daarmee op basis van de verwachtingen- en beleidskaart een hoge verwachtingswaarde. Voor de overige gronden in het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd om de bestaande dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2a' te handhaven voor het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied. Het vervolgonderzoek voor het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een archeologische begeleiding van de saneringen en werkzaamheden (IVO-P-variant archeologische begeleiding). Hierbij begeleidt de archeoloog de civieltechnische graafwerkzaamheden waarbij archeologische waarden bij het aantreffen direct geborgen worden en daarmee ex-situ worden behouden. Daarnaast adviseert Econsultancy om de amateurarcheologen van Stichting Archeologie te betrekken bij de archeologische begeleiding. Voor het resterende gedeelte van het plangebied kan de dubbelbestemming van het plangebied gehaald worden en dit deel kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkelingen.

Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Krimpen aan den IJssel wordt vrijgegeven

voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Zuid-Holland of de gemeente Krimpen aan den IJssel.

Conclusie

Op basis van het archeologisch onderzoek wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' niet meer opgenomen voor het noordoostelijke deel van het plangebied. Voor het resterende deel van het plangebied blijft de dubbelbestemming gehandhaafd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk ligt op circa 4,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 16,2 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN grenst ten noorden aan het plangebied (figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0013.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Met het rekenmodel Aerius (versie 2022) zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij zijn de realisatiefase en gebruiksfase (na oplevering van de nieuwe functies) beschouwd. Uit deze berekeningen voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Het stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 5. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Er is een is een ecologische quickscan verricht, zie bijlage 6. Uit deze quickscan is gebleken dat het gebied in potentie geschikt is voor onder andere gierzwaluwen en vleermuizen. Om deze reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt het volgende:

  • In het projectgebied is een vaste verblijfplaats gewone dwergvleermuis aangetroffen met twee exemplaren. Deze bevindt zich in de zuidelijke punt van de westelijke loods in de voorgevel van het woonhuis. De herontwikkeling van de locatie kan leiden tot het overtreden van de verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming art 3.5, lid 4 (wegnemen vaste rust- en/of verblijfplaatsen). Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd.
  • Verder is een verblijfplaats gierzwaluw gevonden met een broedpaar. Ook deze bevindt zich in de voorgevel van het woonhuis. De herontwikkeling van de locatie kan leiden tot het overtreden van de verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming art 3.1, lid 2 (opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten). Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd.
  • Daarnaast is een voortplantingsplaats of rustplaats van de bever aangetroffen. Het gaat om de insteekhaven en de oeverzone. De herontwikkeling van de locatie kan leiden tot het overtreden van de verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming art 3.5, lid 4 (beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen).

Aanbevelingen

  • De voorgevel van het woonhuis langs de westelijke loods huist verblijfplaatsen van zowel de gewone dwergvleermuis als de gierzwaluw. Voordat werkzaamheden verricht worden die deze gevel ongeschikt maken door deze te vernietigen of te verstoren is een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd. Deze kan aangevraagd worden bij de Provincie. Hiervoor dient een activiteitenplan te worden opgesteld met een overzicht van de verschillende mitigerende- en compenserende maatregelen die getroffen zullen worden.
  • De insteekhaven en de oeverzone zijn een rustplaats/voortplantingsplaats voor de bever. Werkzaamheden die de inrichting van deze zone veranderen kunnen niet worden uitgevoerd zonder ontheffing. Een ontheffing kan worden verkregen door bij de Provincie aan te tonen dat er gepaste maatregelen worden genomen. Om gepaste maatregelen te treffen omtrent de functies van de bever is nog nader onderzoek benodigd. Dit omdat momenteel nog niet uitgesloten kan worden dat er ook een beverburcht in het plangebied gelegen is.
  • Omtrent een ontheffingsaanvraag geldt in de regel dat de procedure vereenvoudigt en doorgaans verkort kan worden door meer mitigerende en compenserende maatregelen te treffen dan wettelijk verplicht.

Vanwege de aanwezigheid van vleermuizen en gierzwaluwen wordt er op dit moment een activiteitenplan opgesteld. Het aanvullende onderzoek naar de bever wordt in het voorjaar van 2022 afgerond. Op basis van het beveronderzoek wordt vastgesteld of daar ook maatregelen voor nodig zijn en een ontheffing aangevraagd moet worden. Voor de dwergvleermuis en de gierzwaluw en mogelijk voor de bever wordt in het voorjaar van 2022 ontheffing aangevraagd.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Inleiding

De initiatiefnemers van een ruimtelijk plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Huidige situatie

De locatie bestaat uit de voormalige scheepswerf met insteekhaven en bijbehorende gronden. In het plangebied zijn tevens een loods en woonhuis gelegen. Het plangebied ligt grotendeels buitendijks. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder in het buitendijkse gebied.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Het maaiveld ligt op circa -1,2 meter ten opzichte van het NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied bevindt zich de insteekhaven en ten noorden grenst de Hollandsche IJssel aan het plangebied. Verder zijn er in het plangebied geen watergangen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0014.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van het plangebied grenst de primaire waterkering de IJsseldijk. Het plangebied bevindt zich in de kern- en beschermingszone hiervan. Voor werkzaamheden in de kern- en beschermingszone is een watervergunning benodigd.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het voornemen betreft de ontwikkeling van woningbouw en de bestaande (monumentale) loodsen in het plangebied van een nieuwe functie te voorzien.

Waterkwantiteit

Bebouwingsoppervlakte

Het plangebied is in de huidige situatie bijna volledig onbebouwd. In het plangebied zijn twee monumentale loodsen aanwezig. De westelijke loods, het Zellinghuis, blijft gehandhaafd op de huidige locatie. Een gedeelte van het niet monumentale gedeelte van deze loods wordt gesloopt en nieuw gebouwd. In de nieuwe situatie is de bebouwingsoppervlakte van deze loods gelijk aan de bebouwingspercentage in de huidige situatie. De oostelijke loods, de Smederijloods, wordt verplaatst binnen het plangebied. De afmetingen van deze monumentale loods blijven gelijk. Ten westen van de insteekhaven worden maximaal 11 woon-werkwoningen aan het plangebied toegevoegd. De maximale bebouwingsoppervlakte van deze woningen bedraagt circa 700 m². Tot slot wordt ten oosten van de insteekhaven een woongebouw gerealiseerd. De bebouwingsoppervlakte van dit woongebouw bedraagt inclusief parkeergarage en daktuin 2.900 m². De bebouwingsoppervlakte in het plangebied neemt daarmee toe met 3.600 m².

Verhard oppervlakte

Op diverse plaatsen in het plangebied is in de huidige situatie verharding aanwezig. Het gaat hierbij om de dwarshelling van de scheepswerf, verharding ter plaatse van het Zellinghuis (circa 600 m²) en verharding aan de oostzijde van het plangebied (circa 1.600 m²). In de toekomstige situatie blijft de dwarshelling grotendeels verhard. Een deel van de verharding van de scheepshelling zal worden verwijderd om ruimte te maken voor waterbeplanting. De overige verharding zal uit het plangebied worden verwijderd. In de nieuwe situatie wordt op het binnenterrein van het woongebouw, aan de oostzijde van het plangebied, een parkeerterrein gerealiseerd met een oppervlakte van circa 1.100 m². Tot slot wordt een groot gedeelte van het toekomstige openbaar gebied verhard. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verblijfsgebieden rondom de kades, toekomstige parkeervoorzieningen rondom het Zellinghuis en het verblijfsgebied aan de kop van de insteek haven. Deze oppervlakte bedraagt circa 5.500 m². Het verharde oppervlakte neemt daarmee met circa 4.400 m² toe.

De totale toename aan verharding bedraagt hiermee circa 8.000 m2. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt er voor en toename van verhard oppervlak hoeft geen compenserende waterberging gerealiseerd hoeft te worden indien het hemelwater niet wordt geloosd op binnendijks gelegen oppervlaktewaterlichamen. Hiervan is geen sprake.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang gedurende de aanlegfase om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken.

Veiligheid en waterkeringen

De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Buitendijkse ligging

Het plangebied is buitendijks gelegen waardoor er met de beoogde ontwikkeling sprake is van buitendijks bouwen. Hierdoor is de locatie minder goed beschermd tegen hoogwater vanuit zee of de rivier de Hollandse IJssel. De provincie Zuid-Holland heeft beleid voor buitendijks bouwen vastgesteld om de waterveiligheidssituatie van buitendijks bouwen beter in kaart te kunnen brengen. Risico's zoals slachtoffers en langdurige uitval van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen moeten tot een acceptabel niveau worden teruggebracht. Maatregelen zijn bijvoorbeeld goede evacuatieplannen en verhoogd of waterbestendig bouwen.

Via de website https://www.overstroomik.nl/ kan aan de hand van de locatie onderzocht worden hoe hoog de overstromingshoogte is. Voor de beoogde ontwikkeling wordt aangegeven dat de overstromingshoogte 0 meter is en dat het gebied waarschijnlijk niet overstroomt. Wel kan het zijn dat voorzieningen niet functioneren. Het maaiveld bevindt zich tussen de 2,1 en 2,6 meter +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLwerfadijssel-va01_0015.png"

Figuur 4.8 Uitsnede risicokaart met het plangebied rood omlijnd

Uit de risicokaart blijkt dat sommige delen van de locatie grote kans hebben op overstromingen. Uit figuur 4.8 blijkt dat de grootste overstroming tussen de 2 en 5 meter zal zijn. Andere delen zullen maximaal 1 meter overstromen. Dit betreffen de delen rondom de insteekhaven. Direct rechts van de insteekhaven is de locatie grotendeels bestemd als verkeer. In de gebieden die maximaal 5 meter zullen overstromen is geen bebouwing beoogd.

Het maximum waterpeil bij Krimpen aan den IJssel is 2,6 m +NAP met een eventuele verhoging van 5 tot 10 cm. De Algerakering sluit bij 2,25 m +NAP, waarna het waterniveau achter de kering tot 2,67 m +NAP kan oplopen. Dit is met inachtneming dat de gemalen langs de rivier blijven spuien. In 2050 kan dit eventueel oplopen met 0,1 m en in 2100 eventueel met 0,15 m erbij. Dit betekent dat in 2100 er sprake is van een maximale stand van 2,92 m +NAP. Ook dient rekening te worden gehouden met eventuele golfslag ten gevolge van wind. Het aansluitpeil van de gebouwen is 2,9 m +NAP, het minimale peilniveau van de woningen is 3,0 m +NAP. Het woongebouw wordt op 3,95 m +NAP gerealiseerd, mede vanwege de onderliggende parkeervoorziening. Het terrein rondom het woongebouw wordt 2,80 m +NAP en blijft daarmee bij de hoogst voorspelde waterstanden droog. De ontsluitingsweg de IJsseldijk, welke hoogst waarschijnlijk tevens als calamiteitenroute zal worden gebruikt, is op circa 4 meter +NAP gelegen. Hierdoor blijft de calamiteitenroute bij een overstroming toegankelijk waardoor het plangebied bereikbaar blijft voor hulpdiensten.

Riolering

Voor de beoogde ontwikkeling zal een rioleringsplan opgesteld worden.

Conclusie

Er zijn geen negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied grenst met de oostzijde aan het bedrijventerrein IJsseldijk, met de noordzijde aan de Hollandsche IJssel, met de zuidzijde aan de IJsseldijk (met daarachter woonwijken) en aan de westzijde aan woningen. Het plangebied kan daarmee getypeerd worden als 'gemengd gebied'. De beoogde ontwikkeling betreft (onder andere) de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn milieugevoelige objecten.

Bedrijventerrein IJsseldijk

Met betrekking tot het aangrenzende bedrijventerrein IJsseldijk zijn voor het plangebied een aantal bedrijven relevant (tabel 4.3).

  Bedrijven   Milieucategorie   Maatgevende richtafstand (m)   Milieuaspect  
1   Bouwmarkt (Karwei)   2   10   Geluid  
2   Houtzagerij (Karwei)   3.2   50   Geluid  
4   H&B   4.2   200   Geluid  

Tabel 4.3: Bedrijven in de omgeving van het plangebied met bijbehorende richtafstanden in gemengd gebied.

De afstand tussen de Werf en het bedrijf H&B bedraagt circa 238 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Het plangebied is op circa 14,5 meter afstand van de Karwei gelegen, waarmee voor de bouwmarkt aan de richtafstand wordt voldaan. Echter, de Karwei beschikt over een houtzagerij. Een houtzagerij kent in gemengd gebied een richtafstand van 50 meter. Hiermee wordt niet aan de richtafstand voldaan. Voor het bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op dit akoestisch onderzoek wordt hierna nader ingegaan in paragraaf 4.12.3.

4.12 Geluid

In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. In dit onderzoek wordt de geluidbelasting onderzocht ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein en het inrichtingslawaai ten gevolge van het naastgelegen bedrijf Karwei. Daarnaast wordt het wegverkeerslawaai ten gevolge van het verkeer op de IJsseldijk en het geluid ten gevolge van langsvarende schepen beschouwd.

4.12.1 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging.

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

Voor de nieuwe woningen binnen het plangebied geldt dat er sprake is van een binnenstedelijke situatie. De IJsseldijk heeft een maximumsnelheid van 30 km/uur en is daarmee op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er sprake is van een kleine overschrijding van de richtwaarde. Deze vindt plaats op de zuidgevels van monumentale loodsen.

4.12.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt nabij het gezoneerde industrieterrein IJsseldijk. Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven samen op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone, niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor nieuwe woningen andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone is akoestisch onderzoek nodig. Formeel komt de locatie buiten de toekomstige zone te liggen. Echter deze wordt bepaald op 5 meter boven maaiveld. Omdat er een maximale bouwhoogte van 22 meter mogelijk gemaakt wordt, zal de geluidbelasting op de toekomstige ontwikkeling toch worden beoordeeld. Op grond van artikel 163 van de Wet geluidhinder dienen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen ervoor te zorgen dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidruimte binnen de zone. De DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: de DCMR) is namens het bevoegd gezag belast met het zonebeheer van het industrieterrein.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:

  • De geluidbelasting ten gevolge van industrieterrein IJsseldijk/ H&B Grondstoffen ten hoogste 44 dB(A) bedraagt op de oostelijke monumentale loods. De grenswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden.
  • De geluidbelasting ten gevolge van industrieterrein IJsseldijk/ H&B Grondstoffen ten hoogste 47 dB(A) bedraagt op de nieuwbouwlocatie. De grenswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden.
4.12.3 Inrichtingslawaai Karwei

Het grootste deel van de voorkomende bedrijven/activiteiten, zoals de naastgelegen Karwei, valt voor wat betreft de milieuregels onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen algemene regels. In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is door Peutz een akoestisch onderzoek verricht. Brongeluid kan afkomstig zijn van:

  • Rijden en manoeuvreren van personenwagens en bestelwagens;
  • Rijden en manoeuvreren van vrachtwagens;
  • Elektrische heftrucks;
  • Sluiten van portieren van personenwagens;
  • Laden en lossen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt ten aanzien van de oostelijke monumentale loods het volgende:

  • het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van Karwei ten hoogste 49 dB(A) bedraagt. De VNG-richtwaarde en grenswaarde uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) wordt niet overschreden;
  • het maximaal geluidniveau door laden en lossen ten hoogste 71 dB(A) op de oostgevel van de monumentale loods bedraagt. Deze activiteit kan in de dag- en avondperiode plaatsvinden. De VNG-richtwaarde en grenswaarde uit het Activiteitenbesluit van 70, 65 dB(A) geldend voor achtereenvolgens de dag- en avondperiode wordt met name in de avondperiode overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt ten aanzien van het woongebouw het volgende:

  • het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van Karwei ten hoogste 39 dB(A) bedraagt. De VNG-richtwaarde en grenswaarde uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddeldbeoordelingsniveau wordt niet overschreden;
  • het maximaal geluidniveau bedraagt in de dagperiode ten hoogte 56 dB(A) ten gevolge van laden en lossen aan de noordzijde van de inrichting. Ten gevolge van laden en lossen aan de zuidzijde bedraagt het maximaal geluidniveau ten hoogste 55 dB(A). Deze activiteit kan in de dag- en avondperiode plaatsvinden. De VNG-richtwaarden grenswaarde uit het Activiteitenbesluit van 70 en 65 dB(A) geldend voor achtereenvolgens de dag- en avondperiode wordt niet overschreden.
4.12.4 Scheepvaartlawaai

Voor scheepvaartlawaai is geen wettelijk kader. De Raad van State stelt in een uitspraak dat het bevoegd gezag de geluidbelasting van de scheepvaart wel moet meewegen in de beoordeling van de aanvraag voor hogere waarden als gevolg van (spoor)wegverkeer en industrielawaai. Als verondersteld kan worden dat scheepvaartlawaai een factor van betekenis is, moet vervolgens de geluidbelasting van de scheepvaart ter hoogte van geluidgevoelige bestemmingen worden berekend en gecumuleerd met het lawaai van de andere geluidbronnen. Alleen dan kan het bevoegd gezag een zorgvuldige afweging maken bij de toekenning van hogere waarden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:

  • de geluidbelasting ten gevolge van scheepvaartlawaai ten hoogste 53 dB bedraagt op de noordgevel van de westelijke monumentale loods. Op het de west- en oostgevel bedraagt de geluidbelasting rond de 50 dB. Op de oostelijke monumentale loods bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 44 dB;
  • de geluidsbelasting ten gevolge van scheepvaartlawaai tussen 50 en 53 dB aan de noordzijde van het bouwvlak voor de werfwoningen. Voor het overige deel bedraagt de geluidbelasting tussen 46 en 50 dB;
  • de geluidsbelasting ten gevolge van scheepvaartlawaai ten hoogste 53 dB op de noordgevels van het woongebouw. Op een groot deel van de nieuwbouwlocatie is de geluidbelasting hoger dan 45 dB.
4.12.5 Conclusie

Uit de beoordeling volgt dat er aandacht geschonken moet worden aan het maximale geluidniveau ten gevolge van laad- en losactiviteiten aan de zuidelijke zijde van Karwei. Dit betekent dat de zijde van de oostelijke monumentale loods aangepast moeten worden zodat er toch een akoestische aanvaardbare situatie ontstaat. Hierbij valt te denken aan het creëren van een dove gevel (niet te openen ramen en voldoende geluidisolatie) of het uitsluiten van een geluidgevoelige verblijfsruimte aan deze gevel.

Vanwege scheepvaartlawaai is sprake van een aandachtssituatie. Voor de gevels van de monumentale loods die gericht zijn naar de Hollandsche IJssel wordt geadviseerd om de inspanning te doen om een verhoogde geluidwering te realiseren. Aangezien er geen sprake is van een geluidbron met een wettelijk kader en de loodsen als monument zijn aangewezen kan dit niet als verplichting worden opgenomen. Voor de nieuwbouwlocatie zal dit geen belemmering vormen. Daarnaast is sprake van een kleine overschrijding van de richtwaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai. Deze vindt plaats op de zuidgevels van de monumentale loodsen. Er wordt geadviseerd om de inspanning te doen om een verhoogde geluidwering te realiseren.

Tot slot zijn er binnen het plangebied alleen maar functies mogelijk met een milieucategorie die in een gemengd gebied direct naast woningen mogelijk zijn. Binnen het plangebied leidt het aspect geluid daarmee niet tot een belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarmee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Voor dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regelingen zoals deze zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen “Kortland” en “Veeg-bestemmingsplan Kortland” van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Voor de verschillende bestemmingen die terugkomen in dit bestemmingsplan is, voor zover als mogelijk de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' overgenomen en is een aantal bepalingen uit het veeg-bestemmingsplan Kortland opgenomen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gestapelde woningbouw en gemengde voorzieningen toegevoegd. De gemengde voorzieningen bestaan uit een combinatie van wonen en horeca. Tevens is de toekomstige openbare ruimte van een nieuwe bestemming voorzien.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij er sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.

De gemeente Krimpen aan den IJssel is eigenaar van alle gronden binnen het plangebied. De monumentale loods(en) worden gegund aan een marktpartij op het moment dat de haalbaarheidsstudie naar de herontwikkeling is afgerond. Voor het woongebouw is een verkoopprocedure gestart om een marktpartij te selecteren die voor eigenrekening en risico het woongebouw ontwikkelt. Met zowel de marktpartij die de loods(en) herontwikkeld als de marktpartij die het woongebouw tot ontwikkeling brengt, wordt een koop-ontwikkelovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden (financiële) afspraken gemaakt over het project, inclusief kostenverhaal. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Reacties zijn ontvangen van de DCMR Milieudienst Rijnmond, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de Provincie Zuid-Holland, de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de Vereniging Dorp, Stad en Land en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van overlegreacties (zie bijlage 9).

Participatie

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft, in het kader van de Ontwikkelvisie IJsseldijk e.o. in februari 2021 een informatieavond gehouden. Door middel van enquêtes zijn inhoudelijke voorkeuren voor de inrichting van het buitendijkse gebied opgehaald. Deze voorkeuren zijn verwerkt in de ontwikkelvisie voordat deze is vastgesteld. De ontwikkeling van de Werf van Duijvendijk is onderdeel van de ontwikkelvisie. Dit verslag is opgenomen in bijlage 10. Op 21 september 2022 heeft een bewonersavond plaatsgevonden Op deze avond hebben initiatiefnemers en de gemeente de beoogde plannen voor deze locatie nader toegelicht en zijn vragen beantwoord.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen, toegevoegd in bijlage 11.