Plan: | 3e Loosterweg 130 e.o., Hillegom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.bp3eLoosterweg130-VA01 |
Op het perceel aan de 3e Loosterweg 126 te Hillegom was een voormalig bollenteeltbedrijf gevestigd. Omdat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, heeft de initiatiefnemer de aanwezige bebouwing inmiddels gesaneerd en kan het bouwvlak komen te vervallen. Elders aan de 3e Loosterweg, ten noorden van huisnummer 130, worden twee burgerwoningen gerealiseerd, waarvan één ter vervanging van de gesaneerde bedrijfswoning en één extra woning op grond van de Ruimte voor ruimte-regeling. Met deze ontwikkeling wordt beoogd om de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie te verbeteren.
De beoogde ontwikkeling is tweeledig:
Voor beide ontwikkelingen is in het geldende bestemmingsplan geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Omdat de gemeente positief tegenover het plan staat, wordt hiervoor een postzegelbestemmingsplan opgesteld.
In een eerder stadium is al een bestemmingsplan vastgesteld voor twee woningen aan de 3e Loosterweg. Bij uitspraak van 2 maart 2016 (ABRvS 2 maart 2016, zaaknr. 201503081) heeft de Afdeling de beroepen gericht tegen het bestemmingsplan “3e Loosterweg 130 e.o.” gegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van het plan vernietigd. De beroepsgronden hadden betrekking op:
Initiatiefnemer heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State het bestemmingsplan aangepast.
Het plangebied omvat de locatie 3e Loosterweg 126 en het perceel ten noorden van nummer 130. Deze locatie ligt ca. één kilometer ten westen van de kern Hillegom. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven. In figuur 1.2 is nader ingezoomd op het plangebied.
Figuur 1.1 - Ligging plangebied (rode cirkel). Luchtfoto: Google Earth.
Figuur 1.2 - Begrenzing van het plangebied (rode contouren), met huisnummers (130N = ten noorden van nr. 130). Luchtfoto: Google Earth, 2015.
In figuur 1.3 is een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1997' van de gemeente Hillegom opgenomen. De locatie 3e Loosterweg 126 heeft de bestemming 'Ab' (bollencultuur) met een bouwvlak. Het perceel ten noorden van nr. 130 heeft dezelfde bestemming zonder een bouwvlak en met de aanduiding '(o)' voor openheid. Daarnaast geldt ook het parapluplan parkeren (vastgesteld 26 januari 2017).
Figuur 1.3 - Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De toelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Tot slot bevat de toelichting een aantal bijlagen.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie binnen het plangebied beschreven. Hierbij komt de landschappelijke impact van de beschreven ontwikkeling aan de orde.
De locatie ligt in het redelijk open bollenteeltgebied tussen de duinrand en de kern Hillegom. De 3e Loosterweg vormt een verbinding tussen de N442 in het noorden naar de Veenenburgerlaan in zuidelijke richting. Vooral direct grenzend aan de Veenenburgerlaan en de 3e Loosterweg is nogal wat bedrijfsbebouwing aanwezig, die de openheid plaatselijk beperkt. Daarnaast bevinden zich ten noorden van het perceel 3e Loosterweg 130 een groot aantal burgerwoningen in een lint.
3e Loosterweg 126
Op de locatie 3e Loosterweg 126 bevonden zich enkele oude bedrijfsopstallen en een daarbij horende woning (figuur 2.1). De opstallen waren in vervallen toestand en al meerdere jaren niet meer in gebruik. Om deze reden is er voor gekozen om alle bebouwing te slopen en in te zetten voor de toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling.
Figuur 2.1 - Situatie 3e Loosterweg 126 in 2007. Luchtfoto: Google Earth.
Het perceel ten noorden van 3e Loosterweg 130
Aan de 3e Loosterweg 130 is een bollenteeltbedrijf gevestigd. De gronden ten noorden van het bedrijf betreffen teeltgronden die ingesloten liggen tussen hagen en een bomenrij. Aan de noordzijde, achter de hagen en de singels, grenst dit perceel aan de woningen met de huisnummers 118 en 120. Aan de oostkant grenst het perceel aan de woningen met huisnummer 122 (verscholen tussen de bosschages) en 124. In figuur 2.2 en 1.2 is de huidige situatie van het perceel in (lucht)foto's weergegeven.
Figuur 2.2 - Huidige situatie 3e Loosterweg ten noorden van nummer 130, gezien vanuit de noordoostelijke hoek van het perceel. Foto: Google Streetview.
Op de locatie 3e Loosterweg 126 is het bedrijfscomplex, inclusief de bedrijfswoning, gesloopt. Het totaal gesaneerde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedraagt 1.100 m2. Bebouwing op deze locatie zorgt voor een verstoring van het open landschap. Door de bebouwing te slopen en bouwmogelijkheden weg te nemen versterkt de openheid ter plaatse en ontstaat er een aaneengesloten bollenteeltgebied.
Op het perceel ten noorden van de 3e Loosterweg 130 worden twee woningen gebouwd: de als burgerwoning bestemde en verplaatste bedrijfswoning (de ligging wordt aangegeven met een 2 in figuur 2.3) en één nieuwe burgerwoning op grond van de Ruimte voor ruimte-regeling (de ligging wordt aangegeven met een 1 in figuur 2.3). De verkaveling en vormgeving van deze twee woningen is nog niet in detail uitgewerkt. In ieder geval dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Verder dienen de woningen (hoofdgebouw en eventuele aan- en uitbouwen) binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Locatiekeuze
De keuze van het perceel ten noorden van nr. 130 is afgewogen tegen twee andere locaties die door omwonenden zijn aangedragen. Deze afweging is gemaakt op basis van de landschappelijke impact, de stedenbouwkundige inpassing en de gevolgen voor het areaal aan bollengrond (en de bewerkbaarheid daarvan). In paragraaf 2.5 wordt de locatiekeuze uitvoerig onderbouwd.
Positionering en landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing
Voor de situering van de woningen c.q. de vormgeving van het bouwvlak is gekeken naar de landschappelijke en stedenbouwkundige impact. Door de woningen aansluitend aan de reeds bestaande, enkelvoudige lintbebouwing langs de westzijde van de 3e Loosterweg te realiseren, is er sprake van een passende aanvulling op dit lint en blijft het door de sloop gecreëerde doorzicht deels behouden (zie ook paragraaf 2.4). Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk dat de woningen worden ingekleed met streekeigen beplanting, zoals beukenhagen en elzensingels. Op de verbeelding horende bij dit postzegelbestemmingsplan is aangegeven hoe het perceel ten noorden van de 3e Loosterweg 130 wordt bestemd (zie ook figuur 2.3). De bestemmingslegging wordt nader toegelicht in de juridische planbeschrijving in hoofdstuk 6.
Figuur 2.3 - Nieuwe verkaveling en bestemming op de locatie 3e Loosterweg ten noorden van nr. 130.
Bij de regels van de voormalige provinciale Ruimte voor ruimte-regeling dient er sprake te zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ook de huidige, herijkte Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland stelt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk moet blijven bij als 'aanpassing' gekwalificeerde ontwikkelingen (art 2.2.1).
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit behaald door de sloop van de bedrijfsbebouwing en het rooien van opgaande beplanting op het perceel 3e Loosterweg 126, waardoor landschappelijke karakteristieken als de openheid worden versterkt.
Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit komt tot uiting in de volgende kenmerken:
Openheid in algemene zin
De bebouwing van het voormalige erf lag aan het eind van de toegangsweg, omgeven door landbouwgrond. Door het verdwijnen van deze bebouwing wordt de openheid in algemene zin vergroot (zie figuur 2.4). Zowel naar het noorden als het oosten betreft het hier een maat van circa 100 meter.
Figuur 2.4 - Toename openheid en onbebouwd karakter. Luchtfoto: Google Maps, 2010.
Zichteffecten vanaf Veenenburgerlaan en 3e Loosterweg
In het landschapsadvies van Landschapsbeheer Zuid-Holland wordt onderkend dat de sloop van de aanwezige opstallen de ruimtelijke kwaliteit verbetert, aangezien de landschappelijke verrommeling erdoor afneemt. Landschapsbeheer oordeelt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van de totale ontwikkeling (sloop én twee woningen) alleen verbetert als niet alleen het zicht vanaf de Veenenburgerlaan wordt vergroot, maar ook de zichtlijn vanaf de 3e Loosterweg naar het achterliggende gebied blijft gehandhaafd. In de figuren 2.5 en 2.6 is gevisualiseerd dat het zicht vanaf zowel de 3e Loosterweg als de Veenenburgerlaan gehandhaafd blijft.
Figuur 2.5 - Zichtveld in de oorspronkelijke situatie, vanaf de Veenenburgerlaan en de 3e Loosterweg.
Rood is oorspronkelijke bebouwing 3e Loosterweg 126, blauw is nog onbebouwd. Luchtfoto: Google Earth.
Figuur 2.6 - Zichtveld in de nieuwe situatie, vanaf de Veenenburgerlaan en de 3e Loosterweg. Rood is saneringslocatie 3e Loosterweg 126, blauw = nieuwbouwlocatie twee woningen. Luchtfoto: Google Earth.
Vanaf de Veenenburgerlaan is er sprake van een aanzienlijke toename van de waarneembaarheid van de openheid. De Veenenburgerlaan is gelegen op een dijk met een hoogte van circa 3,1 meter NAP. De ooghoogte van de waarnemer is circa 4,5 meter. De agrarische percelen hebben een ligging van circa 0 meter NAP. De voormalige bebouwing (met beplanting) blokkeerde door de hoogte het zicht op de open ruimte. Het verwijderen van het erf vergroot de openheid en het zicht op het weidse karakter van het landschap.
Vanaf de 3e Loosterweg leidt de bouw van twee woningen plaatselijk tot verlies van openheid, maar de diepe zichtlijn naar het achterliggende gebied blijft intact en wordt door de sanering op nummer 126 aanzienlijk verdiept (zie figuur 2.7). De waarneembaarheid van de openheid vanaf de 3e Loosterweg is sterk afhankelijk van de hoogte van de beplanting langs de weg en de aanwezigheid van windsingels op de percelen. Van belang is dat de beoordeling op basis van de oorspronkelijke en niet de feitelijke situatie plaatsvindt. Langs de 3e Loosterweg is in de oorspronkelijke situatie lage haagbeplanting aanwezig, waardoor het zicht vanaf ooghoogte (auto) er feitelijk niet is. Daarnaast is er in de oorspronkelijke situatie een hoge windsingel op korte afstand aanwezig. Deze windsingel ontneemt het zicht op de openheid en de voormalige bebouwing. Door de sanering van de bebouwing en de windsingel is het zicht op de openheid vergroot.
Figuur 2.7 - Verdiept zicht vanaf de 3e Loosterweg naar de achterliggende bollengronden.
Het perceel met huisnummer 126 (saneringslocatie) en de percelen ten oosten van nummer 130/132 zijn door omwonenden aangedragen als alternatieve locaties voor de bouw van twee woningen. Deze twee locaties en de locatie ten noorden van nummer 130 worden in deze paragraaf gewogen en onderling vergeleken.
Figuur 2.8 - Mogelijke nieuwbouwlocaties voor twee woningen.
Perceel ten noorden van de 3e Loosterweg 130
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zoals omschreven in het bestemmingsplan wordt de waarneembaarheid van de openheid gezien vanaf de 3e Loosterweg verkleind ten opzichte van de feitelijke meest optimale situatie. Echter, ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is er aan de 3e Loosterweg nog steeds sprake van een toename van de waarneembaarheid van de openheid. Samen met de toename van de waarneembaarheid van de openheid gezien vanaf de Veenenburgerlaan is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Als er geen woningen worden gebouwd is de ruimtelijke kwaliteitswinst per saldo nog groter.
De woningen worden gesitueerd naast de toegangsweg van de 3e Loosterweg naar onder andere huisnummer 126. Om de locatie in stedenbouwkundig opzicht aan te laten sluiten bij het bestaande bebouwingslint langs de 3e Loosterweg, worden de woningen georiënteerd op de 3e Loosterweg.
Perceel op nummer 126 (saneringslocatie)
De alternatieve locatie op nummer 126 - woningbouw op de saneringslocatie - leidt niet tot ruimtelijke kwaliteitswinst en past niet bij het stedenbouwkundige karakter van de omgeving. Om die reden is deze locatie niet gewenst.
In het licht van de Intergemeentelijke Structuurvisie, waarin het beleid gericht is op behoud van het areaal bollengrond en versterking van het bollencomplex, is een zo efficiënt mogelijk gebruik van het areaal bollengrond van belang. Door de sanering van de bebouwing op deze locatie ontstaat een grotere netto beteelbare oppervlakte bollengrond. Deze winst zou teniet worden gedaan door op de saneringslocatie woningen te situeren.
De percelen ten oosten van de 3e Loosterweg 130/132
De locatie ten oosten van de nummers 130 en 132 is nu volledig bebouwingsvrij. Bij het toevoegen van twee woningen op deze plek is er sprake van een aanzienlijke aantasting van landschapswaarden ter plaatse, zoals de waarneembaarheid van openheid.
Aanvullend geldt dat het landbouwkundig gezien niet wenselijk is de voorgestelde alternatieve locaties in te zetten voor woningbouw. Woningbouw op deze alternatieve locaties zal leiden tot een afname van het netto teeltareaal en heeft verdere versnippering hiervan tot gevolg. Dit in tegenstelling tot de locatie ten noorden van de 3e Loosterweg 130, die gezien de ligging en de omvang, landbouwkundig niet tot rendabele teeltgronden behoort.
Conclusie
Doordat de beoogde locatie ten noorden van nummer 130 aansluit op een bestaand bebouwingslint is er sprake van een netto toename van de ruimtelijke kwaliteit. Ook vindt hier geen afname van de rendabele teeltgronden plaats, waardoor dit ook vanuit landbouwkundig oogpunt de voorkeurslocatie is. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat deze locatie op de aspecten landschappelijke kwaliteit, bollenareaal en stedenbouwkundige inpassing de meest wenselijke locatie is. De locatieweging is in tabel 2.1 overzichtelijk samengevat.
Tabel 2.1 - Locatieweging
Locatie | Landschappelijke kwaliteit | Bollenareaal | Stedenbouwkundige inpassing |
3e Loosterweg ten noorden van 130 |
+
Toename openheid op perceel 126, beperkte toename waarneembaarheid openheid vanaf 3e Loosterweg. |
+
Relatief groot netto areaal bollengrond |
+
Sluit aan op bebouwingslint aan de 3e Loosterweg. |
3e Loosterweg 126 |
=
Geen toename openheid. |
+
Beperkte vergroting netto areaal bollengrond |
- Solitaire woningen in open gebied, sluit niet aan op huidige structuur |
3e Loosterweg ten oosten van 130/132 |
+/-
Toename openheid op perceel 126, aanzienlijke aantasting van de openheid ten oosten van nummer 130/132. |
-
Versnippering, afname netto areaal bollengrond |
- Sluit niet aan bij bestaande bebouwingslint aan de 3e Loosterweg |
De nieuwe woningen kunnen schaduw veroorzaken op de tuinen en/of gevels van omwonenden. Daarom is er onderzoek gedaan naar de schaduweffecten van de beoogde woningen op de omgeving (zie bijlage 1 en 2). Dit onderzoek is gedaan naar aanleiding van de bewonersbijeenkomst op 21 juni 2018. Voor twee varianten zijn bezonningsdiagrammen opgesteld. De variant waarbij één bouwvlak gedraaid is en de variant dat beide bouwvlakken haaks op de weg staan. Voor deze studie zijn digitale modellen opgesteld die uitgaan van de maximale mogelijkheden in het bouwvlak (worstcase, waarbij geen rekening is gehouden met de maximale inhoud in m3 van de woningen). In deze modellen is het gehele bouwvlak bebouwd, zodat ook zichtbaar is wat het effect is als aan de randen van het bouwvlak de bebouwing komt. De resultaten van deze studie tonen aan dat er vanaf de middagperiode gevolgen zijn voor de bezonning op de naastgelegen percelen.
Figuur 2.9 - De twee varianten waarvoor bezonningsdiagrammen zijn opgesteld.
Uit de bezonningsdiagrammen blijkt dat de variant waarbij de bouwvlakken hetzelfde zijn gesitueerd (in lijn met de bestaande bebouwing), in maart en september minder schaduweffecten veroorzaakt op de omliggende percelen dan de variant waarbij één bouwvlak gedraaid is. Deze conclusie is meegenomen in de integrale afweging op basis waarvan gekozen is om de bouwvlakken parallel aan elkaar te situeren.
Dit bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende beleid op de verschillende overheidsniveaus. Hieronder wordt getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels om de nationale belangen, zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, te beschermen. Deze regels beperken de beleidsvrijheid van decentrale overheden in ruimtelijke plannen, en zien op 14 onderwerpen:
Toepassing en conclusie
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toepassing en conclusie
Het toevoegen van twee woningen - één op basis van de Ruimte voor ruimte-regeling en één door middel van de verplaatsing en herbestemming van de bedrijfswoning - betreft geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit jurisprudentie volgt dat woningbouwlocaties met minder dan 12 nieuwe woningen niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt en dus niet 'ladderplichtig' zijn (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.
Aardgasloos
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De provincie wil met haar Omgevingsvisie (vastgesteld op 20 februari 2019) een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.
De provincie onderscheidt zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt in het omgevingsbeleid onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Typologie van ontwikkelingen (bron: VRM)
Gebiedsprofiel
Op de kwaliteitskaart van de provincie valt het plangebied in het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek. Uit de kwaliteitskaart komt naar voren dat een vijftal thema's van toepassing zijn op het plangebied: natuurlijke duinen, doorsnijding spoor, bollenlandschap in de binnenduinrand, het bollengebied als identiteitsdrager en 'linten blijven linten' (zie figuur 3.2). In tabel 3.1 worden deze thema's met bijbehorende ambities opgesomd.
Figuur 3.2 - Fragmenten uit de kwaliteitskaart van de vijf relevante thema's. Het plangebied is telkens met een rode cirkel aangegeven.
Tabel 3.1 - Overzicht van relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaart
Natuurlijke duinen - strandwal | • Het contrast tussen de open vlakten en de verdichte zones (bebouwing en beplanting) versterken, daarbij doorzichten op de bollenvelden open houden. • Nieuwbouwprogramma koppelen aan de dorpen en linten op de voormalige strandwallen. Daarbij de strandwallen niet compleet verdichten, maar zones tussen de dorpen open houden. |
Doorsnijding spoor, verdichte stationsomgeving -
OV panorama |
• Handhaven en versterken van het zicht op de bollenvelden en de duinen vanuit de trein, zodat het OV-panorama optimaal behouden blijft. |
Bollenlandschap in de binnenduinrand - bollengebied en zanderijlandschap | • Koesteren van bebouwing die het gebied haar identiteit verleent zoals bollenschuren en arbeiderswoningen. • Aantrekkelijkheid van het bollengebied versterken door landschapsbouw, bijvoorbeeld door het toevoegen van beplanting op de strandwallen en de aanplant van hagen in het zanderijenlandschap. • Behouden en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid: brede waterlopen, rechthoekige kavels, hoge wegen en kenmerkende bebouwing zoals bollenschuren. • Herkenbaar houden van het rechthoekige verkavelingspatroon van het zanderijenlandschap (zie ook zanderijvaarten) |
Identiteitsdragers van Zuid-Holland - bollengebied | • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen. • Zie ook 'bollengebied in de binnenduinrand'. |
Linten blijven linten - zanderijlint | • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst. • Zichtbaar houden van de hoogteverschillen tussen ‘hoge wegen’ en het zanderijenlandschap. De hoog liggende linten behouden hun karakteristiek profiel. • Nieuwe ontwikkelingen respecteren maat en hoogteligging van de hoger liggende weg en bebouwing. • Enkelzijdig bebouwde linten worden behouden door geen nieuwe bebouwing aan de overzijde te plaatsen. • Linten langs lokale wegen beplanten met een enkele bomenrij en hagen. |
Toepassing
De ontwikkeling aan de 3e Loosterweg 126 en ten noorden van 130 kan worden gerekend onder de noemer 'aanpassen'. In de Visie ruimte en mobiliteit wordt een aanpassing omschreven als een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. De combinatie van een sanering van (bedrijfs)bebouwing en een erftoegangsweg, het verplaatsen en regulier bestemmen van de voormalige bedrijfswoning en het toevoegen van een Ruimte voor ruimte-woning, kan als een aanvulling op structuurniveau worden beschouwd. Van een wijziging van de structuur is echter nauwelijks sprake: de twee woningen worden aan een bestaand lint toegevoegd en de sanering aan op nr. 126 komt de ruimtelijke kwaliteit van het bollengebied en zanderijenlandschap ten goede, gelet op de daar geldende ambities. In tabel 3.2 wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaarten.
Tabel 3.2 - Toetsing aan de relevante thema's en ambities uit de kwaliteitskaart
Natuurlijke duinen - strandwal | De twee woningen worden gerealiseerd in een bestaand zanderijenlint op een strandwal, waarmee aan het contrast tussen de open vlaktes en de verdichte zones wordt bijgedragen. Door de sanering van de bebouwing op nr. 126 worden doorzichten op bollengrond gehandhaafd en per saldo versterkt, zoals in paragraaf 2.4 is onderbouwd. |
Doorsnijding spoor, verdichte stationsomgeving -
OV panorama |
Met het saneren van de bebouwing op nr. 126 wordt het zicht op de bollenvelden vanuit de trein versterkt. |
Bollenlandschap in de binnenduinrand - bollengebied en zanderijlandschap | De gesaneerde bebouwing, waaronder een bollenschuur, was al enige tijd buiten gebruik. De sanering tast dan ook geen identiteitsbepalende bebouwing aan, maar draagt juist bij aan het tegengaan van landschappelijke verrommeling. Door de sanering kunnen de rechthoekige kavels tussen de 3e Loosterweg en het spoor worden vergroot en wordt aangesloten bij het heersende en herkenbare verkavelingspatroon in de zanderijen. Daarbij komt dat er per saldo bijna 7.000 m2 aan bollenareaal wordt toegevoegd. Al met al komt deze ontwikkeling de samenhang binnen en de herkenbaarheid en beleefbaarheid van het bollen- en zanderijengebied ten goede. |
Identiteitsdragers van Zuid-Holland - bollengebied | Zie hierboven. |
Linten blijven linten - zanderijlint | De woningen worden georiënteerd op het lint, aan de zijde waaraan het overgrote deel van de bebouwing is gepositioneerd (westzijde). Ze vormen het verlengde van het bestaande enkelvoudige lint aan de 3e Loosterweg. De ontwikkeling respecteert de maat en ligging van de 3e Loosterweg. Het zicht op het lagergelegen bollengebied of zanderijenlandschap verbetert per saldo door de ontwikkeling, zoals in paragraaf 2.4 is uiteengezet. |
Verder blijkt uit de kwaliteitskaart dat het plangebied buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden ligt. Ook ligt het plangebied niet in de gebieden die vanwege hun kwetsbaarheid of bijzonderheid in één van de twee beschermingscategorieën vallen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling aan de 3e Loosterweg betreft een aanpassing. De ontwikkeling levert echter een kwaliteitsverbetering op en voldoet aan de relevante ambities op de kwaliteitskaart. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen en kaders van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Naast de structuurvisie heeft de provincie Zuid-Holland de verordening Ruimte vastgesteld (juli 2014). Ook de verordening is in 2016 herijkt. In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing en conclusie
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Hieruit zijn een aantal regels relevant voor de beoogde ontwikkeling. De regels zijn samengevat en worden getoetst in tabel 3.3. Uit de toetsing hieronder blijkt dat de ontwikkeling aan de 3e Loosterweg 126 en ten noorden van 130 past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening ruimte worden gesteld.
Tabel 3.3 - Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de Verordening ruimte.
Bepaling | Toetsing |
Art. 6.10 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
De ontwikkeling is niet 'ladderplichtig', omdat er minder dan 12 woningen worden gerealiseerd. Zie paragraaf 3.2.2. |
Art. 61.7 - Bollenteeltgebied
Lid 1 - Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe. Lid 4 - Het bestemmingsplan kan ook voorzien in greenportwoningen en Ruimte voor ruimte-woning als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. In juni/juli 2016 is door de gemeenteraden van de samenwerkende Greenportgemeenten de nieuwe Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 vastgesteld. Met de vaststelling van de ISG 2016 is de Ruimte voor Ruimteregeling komen te vervallen. Lopende projecten met een ruimte voor ruimteverzoek, waarvan de aanvraag en medewerking dateert van voor de inwerkingtreding van het nieuwe ISG 2016, kunnen doorgang vinden. Lid 8 - Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek. |
De voorliggende ontwikkeling valt niet in het omschreven bedrijfstype. Het toevoegen van een nieuwe woning in het bollengebied is echter toegestaan op grond van lid 4 en lid 8 van dit artikel. De verplaatsing en herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning binnen het bollengebied is niet in strijd met dit lid. Ruimte voor ruimte-woning Eén van de twee geplande woningen betreft een nieuwe burgerwoning op basis van de Ruimte voor ruimte-regeling. Het gaat om een verzoek waarvan de aanvraag en medewerking dateert van vóór de inwerkingtreding van het nieuwe ISG. Daarom kan op basis van deze bepaling één extra woning in het bollenteeltgebied worden toegestaan. De toetsing aan de Ruimte voor ruimte-regeling uit het voorgaande ISG is opgenomen in paragraaf 3.4.3. Met deze ontwikkeling neemt het bollenareaal als gevolg van de sanering van het perceel 3e Loosterweg 126 toe met 8.524 m2. De afname van het bollenareaal als gevolg van de realisatie van de nieuwe woning bedraagt 2.000 m2. Dit betekent dat het bollenareaal per saldo met 6.524 m2 toeneemt, die geldt als compensatie voor de 'bollenteeltvreemde' nieuwe ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. |
Art. 6.9 - Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1b - Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de voorwaarde dat wanneer de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), deze uitsluitend wordt toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: - zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en - het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid; Lid 2 - Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën 1 of 2 Lid 4 - Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling: waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie. |
In paragraaf 3.3.1 is onderbouwd dat er sprake is van 'aanpassen', omdat de ontwikkeling weliswaar past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar zorgt voor een aanvulling op de bestaande structuur. Verplaatsing en functiewijziging voormalige bedrijfswoning Met het beëindigen van de bedrijfsvoering en de sanering van de bedrijfsbebouwing resteert de bestaande bedrijfswoning op het perceel met huisnummer 126. Aangezien er geen sprake meer is van bedrijfsactiviteiten wil de initiatiefnemer deze bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. Deze woning is vervolgens een solitair gelegen gebouwd object midden in het rondom gelegen, open bollenlandschap. De meerwaarde in de vorm van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die door nieuwvestiging op het perceel ten noorden van nr. 130 ontstaat, is toegelicht en onderbouwd in paragraaf 2.3 en 2.4. Ook is de beoogde locatie gewogen ten opzichte van twee alternatieve locaties (paragraaf 2.5). Bij de landschappelijke en ruimtelijke inpassing is rekening gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Met het openmaken van het bollenlandschap is sprake van een zodanige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit dat het treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen niet noodzakelijk is. Ruimte voor ruimte-woning Ook voor de Ruimte voor ruimte-woning geldt het perceel ten noorden van nr. 130 als de beoogde locatie. De meerwaarde in de vorm van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die door nieuwvestiging op het perceel ten noorden van nr. 130 ontstaat, is toegelicht en onderbouwd in paragraaf 2.3 en 2.4. Ook is de beoogde locatie gewogen ten opzichte van twee alternatieve locaties (paragraaf 2.5). Bij de landschappelijke en ruimtelijke inpassing is rekening gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Met het openmaken van het bollenlandschap is sprake van een zodanige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit dat het treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen niet noodzakelijk is. Het gebied valt niet onder een beschermingscategorie. In paragraaf 2.3 en 2.4 is beschreven dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie. |
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld. In 2016 heeft de ISG een herziening ondergaan.
De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het plassengebied en de ontwikkellocatie Valkenburg) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.
Het doel
Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:
De ambities
De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:
De uitwerking
Als uitwerking op de ISG hebben de zes Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de zes gemeenten naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.
Toepassing en conclusie
Wat betreft het onderdeel dat van belang is voor dit bestemmingsplan het volgende:
Op 14 maart 2018 is er een nieuwe regionale woonagenda vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Deze regionale woonagenda vervangt de regionale woonagenda Holland Rijnland van december 2014.
Tot op heden was de regionale woonagenda vooral gericht op afstemming van het aantal te bouwen woningen. Aan de nieuwe regionale woonagenda is de gewenste kwalitatieve richting toegevoegd. Enerzijds vraagt dit een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, mede ten behoeve van de opgave om 30.000 huishoudens extra te huisvesten in de regio. Anderzijds geeft de regionale woonagenda aan wat waardevolle strategieën zijn om de regio als plek om te wonen te versterken. Voor de periode 2015 - 2030 is het aantal woningen van 30.000 tot 35.000 dan ook de richtlijn. In de jaren 2015 en 2016 zijn hiervan inmiddels 5.000 woningen gerealiseerd.
Toetsing
Het voornemen betreft de realisatie van één nieuwe woning en de verplaatsing van de voormalige (bedrijfs)woning. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de doelen uit de regionale woonagenda.
Ruimte voor ruimte betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. In de Verordening heeft de provincie geen specifieke regels meer voor de Ruimte voor ruimte-regeling opgenomen. In de herziene versie van de ISG 2016 is deze regeling komen te vervallen. Zoals aangegeven in paragraaf 3.3.2 kunnen projecten met een aanvraag en medewerking van voor de herziening gewoon doorgang vinden. Daarom wordt deze ontwikkeling getoetst aan de voorheen geldende Ruimte voor ruimte-regeling. Daarbij moest worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toepassing
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de provinciale Ruimte voor ruimte-regeling.
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Het streven is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Tevens is afgesproken energie neutraal bouwen te stimuleren.
Duurzaamheidsambitie Hillegom
In de Omgevingsvisie van Hillegom is vastgesteld om in 2030 energieneutraal te zijn en geheel klimaatneutraal in 2050. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers, wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030.
Gemeente Hillegom vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Hillegom streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Alle bouwwerken (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Namelijk vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG).
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken.
Het plangebied valt in het deelgebied duurzame bloementuin en deelgebied levendige linten. Het deelgebied duurzame bloementuin beslaat de zanderijen en de open strandvlakte langs de Leidsche Trekvaart. In de Duurzame bloementuin staat de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de economische vitaliteit voorop.
De gemeente faciliteert de schaalvergroting, intensivering en herstructurering die noodzakelijk zijn voor een rendabele bedrijfsvoering indien per saldo kwaliteitsverbetering optreedt door bijdrage te leveren aan:
Het deelgebied levendige linten loopt door verschillende deelgebieden, maar de linten hebben een eigen karakter. In het buitengebied zijn doorzichten tussen de bebouwing aan de linten door van grote waarde om vanaf de weg het landschap te kunnen ervaren. Dergelijke doorzichten zijn niet in alle linten evenveel aanwezig: sommige zijn heel open met veel onbebouwde kavels en andere zijn juist heel
gesloten. Omdat - in het buitengebied - de bebouwing aan de achterzijde aan het open landschap grenst, zijn de linten vaak aantrekkelijke woon- en leefmilieus.
Ruimtelijke kwaliteit
De bouw van nieuwe woningen is in de Duurzame bloementuin in principe niet toegestaan, met uitzondering van de bouw van zogenaamde Greenportwoningen. Eén van de twee geplande woningen betreft een nieuwe burgerwoning op basis van de Ruimte voor ruimte-regeling. Het gaat om een verzoek waarvan de aanvraag en medewerking dateert van vóór de inwerkingtreding van het nieuwe ISG. Daarom kan één extra woning in het bollenteeltgebied worden toegestaan (zie paragraaf 3.4.3). De omgevingsvisie geeft aan dat het uitgangspunt is dat op de ontwikkellocatie zelf een duidelijke kwaliteitsverbetering optreedt. De woningen kunnen onder die voorwaarden worden gerealiseerd als ‘eerste lijn bebouwing’ in de Levendige linten, met inachtneming van de uitgangspunten die voor de verschillende linten gelden. De nieuwe woning ligt aan de 3e Loosterweg die getypeerd is als zanderijlint. Daar zijn de volgende uitgangspunten op van toepassing:
Verhogen van de karakteristieke natuurwaarden
Kansen voor het verhogen van de natuurwaarden in de bloementuin liggen daarnaast in het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs de brede watergangen en het terugbrengen van de karakteristieke beukenhagen in het gebied.
Conclusie
De reeds gesloopte opstallen zorgen voor het versterken van de openheid van het landschap. Daarnaast is het landschappelijk gezien wenselijk dat vervallen opstallen uit het landschap worden verwijderd, omdat dit de verrommeling van het landschap vermindert. Vanaf de Veenenburgerlaan is er sprake van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit, omdat het zicht op de vervallen opstallen verdwenen is.
Beoordeeld is dat de ruimtelijk kwaliteit alleen wordt verbeterd als de zichtlijn vanaf de 3e Loosterweg naar het achterliggende gebied blijft gehandhaafd. Dit heeft direct invloed op de plaatsing van de twee nieuwbouwwoningen. Deze worden als eerste lijn bebouwing geplaatst in het lint. Wanneer de twee woningen parallel aan de 3e Loosterweg worden gesitueerd zal dit doorzicht in het geheel verdwijnen. Daarom wordt geadviseerd de woningen haaks op de weg te plaatsen. Daarnaast is het wenselijk om de nieuwbouwwoningen in te kleden met streekeigen beplanting, zoals vanuit cultuurhistorisch oogpunt verantwoord is. Te denken valt aan beukenhagen en elzensingels. De ontwikkeling draagt bij aan de duurzaamheidsambitie van Hillegom.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Verkeersstructuur en ontsluiting
De woningen zijn georiënteerd op de 3e Loosterweg. Ter hoogte van de woningen ligt een portaal waarbij de 30 km-zone in zuidelijke richting overgaat in 60 km/h. De ruimte voor en na dit portaal moet zoveel als mogelijk worden vrijgehouden, vanuit verkeersveiligheidsoogpunt. Daarom is één gecombineerde uitweg op de 3e Loosterweg - dus één uitweg voor de twee woningen – het meest wenselijk.
Uitgaande van één uitweg op de 3e Loosterweg binnen een erftoegangsweg is uitmonding op duidelijk herkenbare wijze noodzakelijk. Concreet betekent dit toepassing van inritblokken en/of afwijkend type/kleur bestrating ten opzichte van de rijbaan, waarbij voldoende breedte (min. 4,00 meter) nodig is voor een goede overzichtelijke situatie en aansluiting op de bestaande rijbaan (ca. 2,60 meter breed).
In noordelijke richting sluit de 3e Loosterweg aan op de N442. De N442 is een belangrijke provinciale weg in de richting van Hillegom en de N206. In zuidelijke richting sluit de 3e Loosterweg aan op de Veenenburgerlaan. Deze weg geeft verbinding in de richtingen Hillegom en Lisse. De 3e Loosterweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.
Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig vindt op de 3e Loosterweg een gemengde verkeersafwikkeling plaats. In de nabijheid van het plangebied is geen openbaar vervoer aanwezig.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
De bouw van de nieuwe woning zal leiden tot een zeer geringe verkeerstoename. Aangezien de bestaande woning en een aantal bedrijfsopstallen worden gesloopt zal de verkeersaantrekkende werking van het plangebied per saldo afnemen.
Parkeren
Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de bouw van de woningen dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Op het perceel is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht. Het bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 5. Op basis van dit onderzoek zijn de volgende resultaten verkregen:
Bovengrond
Ondergrond
Grondwater
Op 8 juli 2019 is er een actualiserend verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 6. De doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond) ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van dit onderzoek zijn de volgende resultaten verkregen:
De resultaten van het actualiserende bodemonderzoek tonen geen afwijkingen ten opzichte van de eerder aangetoonde verhoging met kwik in de bovengrond uit het verkennend onderzoek uitgevoerd door IDDS met kenmerk 1304F388/RKO/rap1, d.d. 25-07-2013.
Conclusie
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende achtergrondwaarden (grond), dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Beperkingen inzake dit bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), dan wel voortzetting van het huidige gebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Wanneer er grond wordt aan- of afgevoerd, zal dit volgens de door de overheid gestelde regels gebeuren.
Op de locatie is sprake van enkele slootdempingen. Indien tijdens (graaf)werkzaamheden bodemvreemde bestanddelen (o.a. puin) in de bodem worden aangetroffen dient tevens een asbestonderzoek conform de NEN5707 te worden uitgevoerd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Bij brief van 25 juni 2013 heeft de waterbeheerder laten weten geen opmerkingen te hebben op deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2016-2021
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De ambitie voor Rijnland is het samen werken aan droge voeten en schoon water. Dit wordt gedaan door zich te richten op de volgende zaken: waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water en de waterketen. Wat betreft waterveiligheid gaan de doelen om preventie, gevolgbeperking en voorbereiding op calamiteiten. Om voor voldoende water te zorgen zorgt het Hoogheemraadschap er voor dat de waterpeilen kloppen, dat het watersysteem instand gehouden wordt, de gevolgen van wateroverlast beperkt worden en dat er voldoende zoetwater beschikbaar is. Schoon en gezond water is belangrijk voor zowel de mens, natuur als bedrijven. De doelen die hiermee samenhangen, richten zich op het verminderen van watervervuiling, het ecologisch beheren en onderhouden van de watersystemen, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en het schoon en veilig maken van zwemwaterlocaties. De ambitie voor de waterketen is het optimaliseren van de verwerking van afvalwater en het hergebruiken van grondstoffen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Keur en Uitvoeringsregels 2015
Per 10 juni 2016 is een nieuwe gewijzigde Keur in werking getreden. Bij het opstellen van deze Keur is een andere aanpak gebruikt. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland en het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stelt regels waar dat moet. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. Het belangrijkste onderdeel van de keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden. Als er redenen zijn om handelingen zwaarder te reguleren, via een algemene regel of vergunningplicht, wordt dat uitgelegd in de regelgeving. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Uitvoeringsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels.
Gemeentelijk beleid
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020
In de zomer van 2014 hebben beide betrokken organisaties het waterplan geëvalueerd. Wij hebben gezamenlijk besloten geen nieuw waterplan op te stellen. De doelen zijn bereikt en er is een goede basis voor samenwerking. De onderlinge samenwerking wordt voortgezet via:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten westen van de 3e Loosterweg, ten westen van de dorpskern Hillegom in de gemeente Hillegom. In de huidige, planologische situatie bestaat het plangebied uit een bollenteeltbedrijf inclusief bedrijfswoning en bijbehorende teeltgronden. Het plangebied ligt in het peilgebied “De Zilk” met bijbehorend zomerpeil van -0.61 NAP en winterpeil van -0.75 NAP.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Figuur 4.1 - Bodemsoort en grondwatertrap in het plangebied (www.bodemdata.nl).
Waterkwantiteit
Ten westen en oosten van het plangebied zijn watergangen aanwezig. Deze watergangen betreffen allen polderwateren en behoren niet tot de KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing inclusief bedrijfswoning aan de 3e Loosterweg 126 en de realisatie van 2 burgerwoningen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verhard oppervlak dient volgens de eis van het waterschap 15% van deze toename (vanaf 500 m2) te worden gecompenseerd in functioneel open water. Binnen het plangebied zal 3.000 m2 verharding verwijderd worden. Ter vervanging hiervan zullen twee burgerwoningen gerealiseerd worden met een maximaal verhard oppervlak ruim onder de 3.000 m2. Door de ontwikkeling zal de verharding dus niet toenemen. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura 2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij-principe', wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt circa 2 km ten noordwesten van het plangebied.
Figuur 4.2 - Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Het plangebied ligt ongeveer 2 km van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Er is een AERIUS berekening gemaakt van de realisatie- en gebruiksfase. Uit deze berekening blijkt dat de stikstofdepositie 0,00 mol N/ha/jaar is. Dit betekent dat er geen significante negatieve effecten zijn op de Natura 2000 gebieden. Het aspect gebiedsbescherming is geen belemmering, zie ook bijlage 8.
Soortenbescherming
Op 27 juni 2019 is een bezoek gebracht aan het plangebied 3e Loosterweg 130 te Hillegom en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen. De quickscan beschermde planten- en diersoorten is opgenomen in bijlage 7.
Flora
Het plangebied is volledig in cultuur gebracht en voor een deel bestaande uit een akker. De aanwezigheid van beschermde planten wordt derhalve uitgesloten.
Vleermuizen
Met de realisatie van de plannen zal het gebied niet wezenlijk van vorm veranderen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Mogelijk foerageert er sporadisch gewone dwergvleermuis als gevolg van de aanwezige ecotopen (pioniervegetatie, openheid). Het plangebied en directe omgeving is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet negatief verminderen doordat er geen essentiële zaken veranderen. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Overige zoogdieren
Gelet op de aanwezige ecotopen in het plangebied en de geografische ligging (zie Broekhuizen e.a., 2016) wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde overige zoogdieren uitgesloten. Mogelijk komen in het plangebied (rond en in de haag) bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis voor. Voor deze algemeen voorkomende zoogdieren bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland.
Broedvogels
Gedurende het verkennend veldonderzoek op donderdag 27 juni 2019 zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. In de haag foerageren en verblijven wel huismussen die in de aangrenzende bebouwing broeden. Een deel van de haag rond de akker blijft behouden. Rond de woningen komt ook weer nieuw foerageergebied. Negatieve effecten op vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen derhalve worden uitgesloten.
In het plangebied kunnen algemene broedvogels broeden zoals kievit, scholekster en merel, fitis, roodborst en winterkoning. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
Amfibieën
Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied (ontbreken oppervlaktewater) en de geografische ligging (zie Ravon.nl, Creemers & Delft, 2009) wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde amfibieën uitgesloten. Door binnen het plangebied geen waterplassen te laten ontstaan in de aanlegfase, kan vestiging van de rugstreeppad in de aanlegfase volledig worden uitgesloten.
In het plangebied komen mogelijk de gewone pad, grote groene kikker en bruine kikker voor. Mogelijk ook de kleine watersalamander. Voor de algemene soorten amfibieën bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland.
Vissen
Door het ontbreken van oppervlaktewater in en direct rond het plangebied van de te slopen opstallen, wordt de aanwezigheid van vissen uitgesloten.
Reptielen
Gezien de huidige aanwezige ecotopen van de opstallen en directe omgeving ten opzichte van de verspreiding van reptielen (zie Ravon.nl, Creemers & Delft, 2009), kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.
Overige
Gezien de huidige aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van beschermde ongewervelden (o.a. diverse soorten dagvlinders en libellen) worden uitgesloten. Nationaal beschermde dagvlinders en libellen komen alleen voor in specifieke ecotopen.
Conclusie
Op grond van de uitgevoerde quickscan kunnen effecten op beschermde planten- en diersoorten worden uitgesloten. De bouw en het gebruik van een tweetal woningen aan de 3e Loosterweg 130 te Hillegom is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
De gemeente Hillegom baseert zich in het opstellen van regels t.a.v. archeologie op een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Recentelijk is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Hillegom geactualiseerd. Dit is vastgelegd in het rapport: Wink, K. e.t. 2014: Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart Gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom, Weesp (Raap-rapport 2852). Het plangebied valt in drie verschillende zones (zie figuur 4.3):
Figuur 4.3 - Uitsnede Archeologische verwachtingskaart.
Volgens de archeologische beleidskaart (zie figuur 4.4) worden voor deze zones de volgende regels gehanteerd in ruimtelijke plannen, waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan:
Figuur 4.4 - Uitsnede Archeologische beleidskaart.
Toetsing
Ingevolge de archeologische beleidskaart van de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout maakt het perceel aan de 3e Loosterweg 130 deel uit van deel uit van een deels afgegraven strandwal (kalkloze top) en wordt het daardoor gerekend tot een gebied met een middelmatige archeologische verwachting vanaf het neolithicum (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 5). Voor de gronden met een middelmatige archeologische verwachting geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 100 cm -mv en groter dan 500 m² verkennend archeologisch onderzoek naar fossiele bodems is vereist.
De oppervlakte en de omvang van de bebouwing ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is in dit stadium nog niet bekend. Omdat er vanuit gegaan wordt dat de oppervlakte van de bebouwing de 500 m2 grens niet overschrijdt, is een verkennend archeologisch onderzoek in dit stadium niet noodzakelijk. Echter, omdat op basis van de bouwregels geen oppervlaktebeperking voor de bebouwing is opgenomen, wordt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' opgenomen om te voorkomen dat als gevolg van voortschrijdend inzicht het aspect archeologie de ontwikkeling niet uitvoerbaar maakt.
Het perceel aan de 3e Loosterweg 126 maakt gedeeltelijk deel uit van drie zones in de oude duinen en strandwallen:
Op dit perceel wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Echter, wordt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5, 7 en 8' opgenomen voor eventuele toekomstige bodemingrepen.
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie de ontwikkeling vooralsnog niet in de weg staat. Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden worden drie dubbelbestemmingen opgenomen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Onderzocht dient te worden of de realisatie van de twee woningen inpasbaar is ten opzichte van de omliggende bedrijvigheid, zodat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast. Ten zuiden van het plangebied is een kwekerij van vaste planten gevestigd. Een dergelijk bedrijf kan worden gezien als tuinbouwbedrijf en is op basis van de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 2 en heeft een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De afstand vanaf de rand van het bouwvlak van de kwekerij en de rand van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde beoogde woning is meer dan 30 meter (figuur 4.5). Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. De afstand tot de bedrijfsgebouwen is circa 44 meter.
Figuur 4.5 Ligging plangebied ten opzichte van omliggende bedrijvigheid
Industrielawaai
Zoals vermeldt, wordt aan de richtafstand voldaan. Hierdoor is er geen sprake van beperking van de kwekerij aan de 3e Loosterweg 130. Daarnaast vinden de activiteiten van de kwekerij met name inpandig plaats en gedurende de dagperiode. Van belang is daarnaast dat de laad- en losplaatsen zijn gelegen op meer dan 75 meter van de beoogde woningen (figuur 4.6). Met een aanvullende onderbouwing voor het aspect geluid, zoals opgenomen in bijlage 9, wordt dit nogmaals bevestigd. Hierdoor is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen ten aanzien van het aspect geluid.
Opslag wortelresten
Op het bedrijf vindt geen compostering plaats waarbij het composteringsproces actief wordt gestimuleerd. Er is uitsluitend sprake van opslag van wortelresten ter plaatse van de westzijde van het bedrijf (figuur 4.6). Bij het opslaan van de wortelresten kan in lichte mate van geuremissie ontstaan. Echter, gezien de grote afstand (meer dan 100 meter) is ter plaatse van de beoogde woningen geen geurhinder te verwachten. Tevens wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter die geldt vanuit het Activiteitenbesluit.
Figuur 4.6 Ligging laad- en losplaatsen (blauwe cirkels) en opslagplaats wortelresten (groene cirkel)
Spuitzones
De omliggende gronden zijn bestemd als agrarisch zonder specifieke aanduiding bomenteelt of teeltondersteunende voorzieningen. Derhalve zijn fruitboomgaarden op basis van de huidige bestemming niet toegestaan. Op de omliggende gronden is vollegrondsteelt (o.a. bloembollen en teelt van vaste planten) mogelijk waarbij mogelijk sprake kan zijn van intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds 1 januari 2018 is een driftreductie van 75% verplicht op basis van het Activiteitenbesluit. Van belang is dat anders dan wanneer gewasbeschermingsmiddelen in de bomen- of fruitteelt worden toegepast, bij vollegrondsteelt nauwelijks sprake van een spuitnevel vanwege de geringe spuithoogte.
Rondom de woningen wordt een bladhoudende windhaag van 1,5 meter gerealiseerd. De windhaag heeft een afschermend effect en zal eventuele resten van gewasbeschermingsmiddelen tegenhouden. Middels een voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat deze haag wordt aangelegd. Gezien het voorgaande zijn er geen gezondheidsrisico's ter plaatse van de beoogde woningen te verwachten als gevolg van gewasbeschermingsmiddelen.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook worden omliggende bedrijven niet aangetast in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Er vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen, over de weg, het spoor en/of water. Nader onderzoek naar deze aspecten is daarom ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Luchthavenindelingbesluit
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het Lib regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het Lib geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het Lib kan de Rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is. De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen in het beperkingengebied van bijlage 2. De planlocatie valt buiten het beperkingengebied bebouwing van het Lib die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 1 t/m 5 zijn aangewezen. Volgens bijlage 4 geldt op de planlocatie wel een toetshoogte van 146 m NAP. Het initiatief is hiermee niet in strijd.
Conclusie
De ontwikkeling valt buiten het beperkingengebied bebouwing (bijlage 3) van het vigerende Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Daarnaast is het bouwplan niet in strijd met de hoogtebeperkingen ter plaatse. Derhalve is het bouwplan in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.
In het plangebied ligt een regionale watertransportleiding (500 mm Nodulair transportwaterleiding). Bij de leiding hoort een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de leiding. De leidingbeheerder gaat niet akkoord met een smallere belemmeringsstrook. Het doel van de belemmeringsstrook is dat er geen activiteiten plaats kunnen/mogen vinden zonder toestemming van Dunea, om daarmee schade (en daardoor een onderbreking van de levering van drinkwater) aan de leiding te voorkomen. De belemmeringenstrook biedt zekerheid voor een onbelemmerde exploitatie van drinkwater. Het borgt de bereikbaarheid van de leiding voor het beheren van de leiding, tijdens reparaties indien er een storing is en indien het nodig is de leiding te vervangen.
Voor deze ontwikkeling is bekeken of de waterleiding verplaatst kan worden, zodat de woningen anders gesitueerd kunnen worden op het perceel. De kosten hiervoor zouden circa € 110.000 zijn, waardoor het plan economisch niet uitvoerbaar is. Om deze reden is ervoor gekozen om de woningen buiten de belemmeringsstrook te situeren.
De belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de leiding is aangegeven op de verbeelding met een dubbelbestemming. Binnen deze strook vinden geen ontwikkelingen plaats. De enkelbestemmingen, waarbinnen de leidingstrook loopt, bieden geen mogelijkheid tot het bouwen van gebouwen. Voorts mogen er op grond van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, dan wel werkzaamheden worden uitgevoerd zonder omgevingsvergunning. Bij verlening van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan het leidingbelang, dat door eventuele ontwikkelingen niet onevenredig mag worden geschaad.
Binnen het plangebied zijn verder geen andere planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. Eveneens zijn specifieke criteria en voorwaarden vanuit het Hogere waarde beleid van de omgevingsdienst West-Holland (2013) meegewogen in het onderzoek.
Onderzoek
Rekenmethodiek
De voorgenomen woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de 3e Loosterweg. Akoestisch onderzoek ten gevolge van het verkeer op de 3e Loosterweg is noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. In deze paragraaf worden kort de uitgangspunten en conclusies beschreven.
Invoergegevens
Verkeersgegevens van de 3e Loosterweg zijn verleend door de Omgevingsdienst West-Holland. Dit bestaat uit een shapefile met verkeersintensiteiten en voertuig- en etmaalverdelingen van het prognosejaar 2030. Gerekend is met een gemiddelde weekdagintensiteit van 3.144 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal).
Met een verkeersbesluit (bijlage 4) is de situatie ter hoogte van het perceel 118 en verder in noordelijke richting van 60 km/u gewijzigd naar een 30 km-zone. In zuidelijke richting, voorbij het kruispunt met het plateau (ter hoogte van het planvoornemen), is de overgang naar de wettelijke snelheid van 60 km/u. Deze wettelijke snelheden zijn in het akoestisch model toegepast. De wegdekverharding van de 3e Loosterweg bestaat uit dicht asfaltbeton, in het model aangeduid als referentiewegdek.
Vanwege de maximale bouwhoogte van 9 meter (en maximale goothoogte van 6 meter) zijn de berekeningen uitgevoerd op de mogelijkheid van 3 bouwlagen. De geluidbelasting is berekend op +1,5 meter van iedere verdiepingsvloer, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde bouwlaag van 3 meter hoog. De geluidbelasting is berekend op +1,5 / +4,5 / +7,5 meter hoogte.
Resultaten
Op de woonbestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. Toetspunten zijn op de randen van beide bouwvlakken geplaatst, zie ook bijlage 3. De geluidbelasting van de 3e Loosterweg op de voorgevels is opgenomen in tabel 4.1. De geluidbelasting op de overige gevels zijn te raadplegen in de bijlage.
Tabel 4.1 Geluidbelasting voorgevels in dB
Woningen | Hoogte toetspunten | Geluidbelasting voorgevels in dB* |
Noordelijk bouwvlak | 1 (+1,5 m) | 52 dB |
2 (+4,5 m) | 53 dB | |
3 (+7,5 m) | 53 dB | |
Zuidelijk bouwvlak | 1 (+1,5 m) | 52 dB |
2 (+4,5 m) | 53 dB | |
3 (+7,5 m) | 53 dB |
* inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh
De geluidbelasting op de woningen bedraagt maximaal 53 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet.
Overschrijding voorkeursgrenswaarde
Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is onderzoeksplicht noodzakelijk volgens de Wgh. Maatregelen zijn onderzocht aan de bron en in het overdrachtsgebied. Uit het onderzoek (bijlage 3) blijkt dat maatregelen stuiten op bezwaren van verkeerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Naast de onderzoeksverplichtingen uit de Wgh heeft de omgevingsdienst een meer specifiek hogere waarde beleid. In onderhavige situatie wordt voldaan aan de voorwaarde 'nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom die verspreid gesitueerd worden'. Tevens wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet overschreden en zijn op beide bouwvlakken stille gevels/randen berekend (<48 dB), waardoor het geluidbeleid de beoogde woningen niet in de weg staan.
Conclusie
De geluidbelasting op de twee bouwvlakken is berekend op maximaal 53 dB, op de voorgevels. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zijn niet mogelijk geacht. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet wordt overschreden en aan de voorwaarden van het hogere waarde beleid wordt voldaan, kan voor beide woningen een hogere waarde worden verleend. De burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom dienen voor beide woningen een hogere waarde van 53 dB te verlenen, zie tabel 4.2.
Tabel 4.2 Hogere grenswaarde
Aantal woningen | Hogere grenswaarde | Bron | |
2 | 53 dB | 3e Loosterweg |
Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling van de twee woningen niet in de weg.
Ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Haarlem - Leiden. Geluidszone van de spoorlijn bedraagt 300 m. Het plangebied is buiten de 300 m brede geluidszone van de spoorlijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kan dan ook achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N442. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het betreft hier een locatie aan de 3e Loosterweg 126, gelegen in het buitengebied van Hillegom, waar tot voor kort een bedrijfscomplex met bedrijfswoning aanwezig was. De bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning zijn gesloopt. De totale gesaneerde bebouwing had een oppervlakte van 1.100 m2. Aan de rand van de locatie worden twee woningen gebouwd, waarvan één woning ter vervanging van de gesloopte bedrijfswoning. De woningen worden gerealiseerd in het verlengde van het bestaande lint van woningen.
Het vervangen/herbouwen van de voormalige bedrijfswoning en het realiseren van één extra woning is te kleinschalig om deze ontwikkeling te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld met categorie D 11.2 in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.. Evenals in de uitspraak van de Raad van State d.d. 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van twee woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject (zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van bijlage D onderdeel van het Besluit milieueffectrapportage). Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met beperkte bebouwing op het perceel. Dit betekent dat, gelet op de aard en omvang, dit plan niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Daarnaast wordt in het bestemmingsplan het voormalige agrarische bouwvlak met de bedrijfswoning weg bestemd. Dit terrein krijgt dezelfde agrarische bestemming als de omliggende gronden, namelijk bollenteelt. De omvang van het nieuwe bollenterrein bedraagt ongeveer 8.000 m2. Daarnaast is het terrein omgeven door gronden die reeds zijn bestemd voor de bollenteelt. Gegeven de omvang van dit terrein en de drempelwaarde voor de uitbereiding van bloembollengebied (D9) van 50 ha en de ligging van het terrein is ook dit gedeelte van het project ook te kleinschalig om te beschouwen als een project bedoeld met categorie D 9 in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r..
De verwachting is dus dat dit plan geen belangrijke nadelige effecten voor het milieu met zich mee brengt. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de voorgaande paragrafen.
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken gebruikt de gemeente de GRP gebouwen tool. De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen. Er wordt inzicht gegeven aan de volgende aandachtspunten op gebouwniveau:
Op landschappelijk niveau wordt een hoogwaardig en duurzaam plan nagestreefd, er is in ieder geval aandacht voor:
Conclusie
De gemeente vraagt de initiatiefnemer bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen aan te sluiten bij bovenstaande doelstellingen.
Bij uitspraak van 2 maart 2016 (ABRvS 2 maart 2016, zaaknr. 201503081) heeft de Afdeling de beroepen van omwonenden gericht tegen het bestemmingsplan “3e Loosterweg 130 e.o.” gegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van het plan vernietigd. De bezwaren van omwonenden waren voor initiatiefnemer aanleiding om in gesprek te gaan met de omgeving en te bezien of het plan aangepast kon worden, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met belangen van omwonenden. Daarnaast is er op 21 juni 2018 een bewonersbijeenkomst geweest over de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij is ook gesproken over de positionering van de bouwkavels waarna een variant met een gedraaid bouwvlak afwogen is. Ook is er van gedachten gewisseld over de voorgeschiedenis, de belangen en bezwaren van omwonenden en aanpassingen die mogelijk zijn om deze te verhelpen.
Om rekening te houden met de belangen van omwonenden zijn in het plan de volgende aanpassingen gedaan ten opzichte van het door de Raad van State vernietigde plan:
Hieronder zijn de verbeeldingen van beide plannen weergegeven.
Bestemmingsplan 3e Loosterweg vastgesteld 2015, vernietigd door RvS | Bestemmingsplan 3e Loosterweg 130 e.o., Hillegom |
![]() |
![]() |
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken voor inspraak en overleg conform artikel 3.1.1 Bro ter inzage gelegd. Tijdens deze inspraakperiode hebben inwoners, bedrijven, bestuurlijke partners en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, de gelegenheid gekregen om op het voorontwerp een reactie in te dienen. In de inspraakperiode zijn er twee overlegreacties en twee inspraakreacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat in de Nota van inspraak en overleg, zoals opgenomen in bijlage 10. In deze nota wordt tevens aangegeven of deze reacties geresulteerd hebben in aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten is het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. De ingekomen zienswijzen zijn beantwoord in een 'Nota van beantwoording zienswijzen'. Deze is opgenomen in bijlage 11. In deze nota worden tevens de ambtshalve wijzigingen toegelicht.
De ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, valt onder de bepaling in artikel 6.12 lid 1 Wro die voorschrijft dat de gemeente een exploitatieplan vaststelt voor de ontwikkeling. Lid 2 van dit artikel geeft de voorwaarden waaronder de gemeente kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen. De ontwikkeling moet in dat geval voldoen aan de volgende voorwaarden:
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij, waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Tevens wordt een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten, waardoor ook eventuele planschade is gedekt. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Ook vinden er geen werken in openbaar gebied plaats waarover afspraken moeten worden gemaakt en is het niet nodig om afspraken te maken over de fasering van het project. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn. Het betreft hier een de uitoefening van een bollenteeltbedrijf met daaraan ondergeschikt enkele rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties (in dit geval alleen natuur- en landschapsbeheer). Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zijn deze waarden tevens beschreven in de bestemmingsomschrijving. In het plangebied bevindt zich geen agrarisch bouwvlak. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend tijdelijke kweektunnels en erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd, met inachtneming van de maatvoeringen zoals genoemd in de bouwregels. Het artikel bevat, tot slot, een wijzigingsbevoegdheid om de agrarische gronden om te zetten naar natuur.
Tuin
De strook grond aan de straatzijde en aan de andere kant van de bestemming Wonen worden voorzien van de bestemming Tuin. Op deze gronden mogelijk uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Verkeer
De ontsluitingsweg aan de noordkant van het plangebied is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn verkeersgerelateerde functies toegestaan en er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Wonen
De burgerwoningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gerealiseerd moeten worden. Voor de woning geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. Daarnaast mag 50 m2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd binnen het bestemmingsvlak Wonen. Het gebruik van een woning en/of wooneenheid door meer dan één huishouden is niet toegestaan.
Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat aan de zuid- en oostzijde van het plangebied een bladhoudende windhaag gerealiseerd moet worden van 1,5 meter. De windhaag heeft een afschermend effect en zal eventuele resten van gewasbeschermingsmiddelen tegenhouden.
Leiding - Water
De aanwezige watertransportleiding wordt door middel van dit artikel beschermd. Het bouwen van gebouwen en een aantal specifiek benoemde werkzaamheden binnen deze bestemming is niet toegestaan. En het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming, is beperkt tot 3 meter. Middels een omgevingsvergunning kan onder bepaalde voorwaarden hiervan worden afgeweken.
Waarde - Archeologie 5, 7 en 8
In deze artikelen is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Het bestemmingsplan kent drie dubbelbestemmingen voor archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' enkel bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 250 m² of minder dan 30 cm onder maaiveld. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 500 m² of minder dan 100 cm onder maaiveld. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 1.000 m² of minder dan 30 cm onder maaiveld.
Anti-dubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
Bestaande maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Voldoende parkeergelegenheid
In het ontwerpplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Eén en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.
Algemene gebruiksregels
Algemeen gebruiksverbod
In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Overige regels
In dit artikel is de werking van de wettelijke regelingen geregeld.
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.