direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vossepolder, deelgebied 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Vossepolder, gelegen in Hillegom, is een woonwijk in ontwikkeling, die via een gefaseerde aanpak inmiddels grotendeels gerealiseerd is. Wat nog resteert is de ontwikkeling van het meest noordelijke deelgebied als afronding van de wijk als geheel.

In planologische zin is de eerste aanzet voor de woningbouw gegeven door het bestemmingsplan Vossepolder dat in 2006 is vastgesteld. Met dat plan werd de hoofdstructuur van de toekomstige woonwijk vastgelegd en een ruime, uit te werken woonbestemming vastgelegd. Nadien zijn de verschillende deelplannen die ontwikkeld zijn via afzonderlijke uitwerkingsplannen mogelijk gemaakt.

Voor het noordelijke deelgebied van de Vossepolder, ook wel bekend als deelgebied 6, is nog geen gedetailleerde planologische regeling uitgewerkt. De gemeente Hillegom heeft daarom dit bestemmingsplan opgesteld om ook de laatste fase van de wijk Vossepolder te kunnen realiseren.

Parallel aan dit bestemmingsplan is door ontwikkelaar BPD ook het definitieve bouwplan uitgewerkt, dat op basis van dit nieuwe bestemmingsplan vergund kan worden. De gemeente hanteert hiervoor de zogenoemde coördinatieregeling, wat inhoudt dat de omgevingsvergunning niet na vaststelling van het bestemmingsplan wordt aangevraagd, maar gelijktijdig. Dit betekent concreet dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gezamenlijk ter inzage worden gelegd en dat ze ook gezamenlijk worden vastgesteld c.q. verleend.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het meest noordelijke deelgebied van de woonwijk Vossepolder, bekend als deelgebied 6. De rest van de woonwijk is reeds gerealiseerd of wordt nog gerealiseerd en is om die reden buiten dit bestemmingsplan gelaten. De wijk als geheel wordt omringd door het water van de Weerlanervaart (noordzijde), de Ringvaart (oostzijde) en de Vossevaart (zuidzijde). Aan de westzijde wordt de wijk begrensd door de Weerlaan.

De begrenzing van het plangebied wordt globaal weergegeven in figuur 1.1. De Ringvaart als oostelijke plangrens is direct ook de gemeentegrens en provinciegrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn meerdere vigerende plannen van toepassing, te weten:

  • bestemmingsplan Vossepolder, vastgesteld 12-10-2006;
  • Parapluplan Parkeren, vastgesteld 26-01-2020;
  • Parapluplan Wonen, Hillegom, vastgesteld 15-10-2020.
  • bestemmingsplan Snippergroen, vastgesteld 28-01-2021.

Van bovenstaande plannen is het bestemmingsplan Vossepolder uit 2006 het overkoepelende bestemmingsplan voor de gehele woonwijk. Hierin is de ontwikkeling van het gebied als woonwijk voor het eerst mogelijk gemaakt en is naast de hoofdstructuur een ruime, uit te werken woonbestemming vastgelegd.

De overige plannen hebben ieder betrekking op een groter plangebied en voorzien in regels rondom een specifiek onderwerp, te weten parkeren en wonen. Met het 'Parapluplan Parkeren' zijn parkeereisen vastgelegd parkeren en met het 'Parapluplan Wonen' worden enkele begrippen toegevoegd of vervangen aan het geldende bestemmingsplan aangezien er recent jurisprudentie is ontstaan met betrekking tot hoe het begrip wonen kan worden uitgelegd. Met het plan 'Snippergroen' zijn verspreid over de gemeente stukjes snippergroen van een passende regeling voorzien waar het gebruik inmiddels gewijzigd was.

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een gedetailleerd eindplan van deelgebied 6, wat inhoudt dat de bestemmingen zoals Groen, Verkeer, Water en Wonen gedetailleerd zijn ingetekend in de wijk.

Dat het plan als eindplan valt aan te merken, houdt in dat er met directe bestemmingen wordt gewerkt. Dit betekent dat er direct een omgevingsvergunning verleend kan worden als de aanvraag voor een omgevingsvergunning voldoet aan de bepalingen uit dit bestemmingsplan. Er is dus geen sprake meer van wijzigingsbevoegdheden of uit te werken bestemmingen die eerst doorlopen moeten worden alvorens tot ontwikkeling van de noordrand over te kunnen gaan.

Overeenkomstig artikel 3.30 Wro is het gewenst om gebruik te maken van de coördinatieregeling en de besluitvorming van het bestemmingsplan, omgevingsvergunning en aanverwante besluiten te combineren.

Relatie met Omgevingsvisie en Omgevingswet

Dit bestemmingsplan heeft een directe relatie met de gemeentelijke Omgevingsvisie Hillegom, waarin de Vossepolder volledig als woongebied is aangemerkt.

Doordat dit bestemmingsplan de ontwikkeling van het laatste deelgebied voor woningbouw mogelijk maakt, wordt invulling gegeven aan de visie van de gemeente op het plangebied.

Bij de voorbereidingsprocedure van dit bestemmingsplan is afgewogen of er een meerwaarde zou zijn om voor het noordelijke deelgebied een Omgevingsplan op te stellen. De keuze is daarbij op een traditioneel bestemmingsplan gevallen, waarbij een aantal redenen van belang zijn geweest. De belangrijkste redenen hangen samen met de planning, het uitgedachte eindbeeld en de mogelijkheden die ook met een traditioneel bestemmingsplan geboden kunnen worden.

Het beoogde eindbeeld voor dit laatste deelgebied ligt al op hoofdlijnen vast op basis van het verkavelingsplan voor de Vossepolder. Gelet op de eerdere deelplannen was er bovendien de reële verwachting dat de benodigde onderbouwing en onderzoeken voor het laatste deelgebied goed op te stellen c.q. uit te voeren waren. De mogelijkheid om met een Omgevingsplan een grotere mate van flexibiliteit te bieden of om op lokaal niveau af te wijken van (milieu)regelgeving, was om die reden niet van toegevoegde waarde.

Om deze redenen is gekozen voor een bestemmingsplan, in de wetenschap dat ook op deze wijze aangesloten wordt bij de Omgevingsvisie. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet, als de gemeente voor haar hele grondgebied een Omgevingsplan op moet stellen, wordt dit plangebied opgenomen in de algehele omvorming van de ruimtelijke plannen van de gemeente Hillegom.

1.5 Planproces

Dit bestemmingsplan komt tot stand via een ontwerpbestemmingsplan en tot slot de vaststelling van het bestemmingsplan. De gemeente heeft ervoor gekozen geen voorontwerpbestemmingsplan op te stellen aangezien al langere tijd bekend is dat in dit gebied ook woningbouw ontwikkeld gaat worden.

Wel vindt in een vroeg stadium afstemming plaats met de omgeving en worden instanties in een vroeg stadium om advies gevraagd

Als in paragraaf 1.1. genoemd, wordt daarbij overeenkomstig artikel 3.30 Wro de coördinatieprocedure toegepast, waarmee de procedure voor de omgevingsvergunning voor het bouwen gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure doorlopen wordt. Concreet houdt dit in dat het ontwerp-bestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig gepubliceerd worden en hier zienswijzen op ingediend kunnen worden gedurende een termijn van 6 weken.

Daarna zal ook de vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning definitief plaatsvinden, waarbij eventuele zienswijzen worden meegewogen.

1.6 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding zijn samen het juridisch bindende gedeelte van het plan, waarin de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de gronden in het plangebied zijn vastgelegd. De inhoud van de regels correspondeert daarbij met de bestemmingen en aanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen.

De toelichting vormt het verklarende en onderbouwende gedeelte bij het bestemmingsplan. Hierin komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op het plangebied, de opzet van de wijk en het resterende deel van de woningbouwontwikkeling;
  • Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader voor dit bestemmingsplan en toetst bovendien of de nieuwe mogelijkheden die in dit plangebied geboden worden (de ontwikkeling van de noordrand) daaraan voldoen;
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de uiteenlopende milieuonderzoeken. Daarbij ligt de focus op de ontwikkelingsmogelijkheden van de noordrand, aangezien dit het enige deel van het plangebied is waar sprake is van een nieuwe ontwikkeling die op basis van de vigerende plannen nog niet mogelijk was;
  • Hoofdstuk 5 omvat de juridische planbeschrijving, waarin is vastgelegd hoe de regels zijn opgebouwd;
  • Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Meer specifiek is hier aandacht voor ontvangen inspraak- en overlegreacties en zienswijzen.
  • Hoofdstuk 7 biedt tot slot een toelichting op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Plangebied

De woonwijk Vossepolder bevindt zich in het noordoosten van Hillegom en wordt aan drie zijden begrensd door water en aan een zijde door een ontsluitingsweg. Ten noorden ligt de Weerlanervaart met daarachter de Oude Weerlaan met een karakteristiek bebouwingslint en de open landschapsstructuur van de Weerlanerpolder. Aan de oostzijde ligt de Ringvaart, die de grens aangeeft van de Haarlemmermeerpolder. De Vossevaart begrenst het zuiden van het de woonwijk. De zuidoever van deze vaart bestaat uit ligplaatsen voor woonboten. Achter deze woonboten ligt de jaren '60 woonwijk Meer en Dorp. De westelijke grens van de woonwijk is de ontsluitingsweg Weerlaan met hierachter de in de jaren '90 gerealiseerde woonwijk Woonpark Treslong.

Het plangebied zelf bestaat uit het nog te ontwikkelen deelgebied 6 aan de noordrand van het plangebied. Dit deelgebied wordt omringd door de Weerlaan (westzijde), de Weerlanervaart (noordzijde), de Ringvaart (oostzijde) en het al bestaande deel van de wijk (zuidzijde).

2.2 Hoofdstructuur van woonwijk Vossepolder

Het vigerende bestemmingsplan Vossepolder uit 2006 heeft de basis gevormd voor de gefaseerde ontwikkeling van de wijk die met de realisatie van deelgebied 6 wordt afgerond.

Waar de realisatie van deelgebied 6 als een logische afronding van de wijk als geheel kan worden aangemerkt, was er in 2006 nog sprake van open gronden en een manege. Om tot ontwikkeling van een woonwijk te komen is in die periode nadrukkelijk gestuurd op een heldere en goede hoofdstructuur voor de wijk en een heldere beschrijving van het gewenste eindbeeld, waarmee de wijk vervolgens fase voor fase gerealiseerd kon worden.

In dat verband zijn er drie documenten die van belang zijn om hier toe te lichten, te weten het bestemmingsplan Vossepolder 2006, het Verkavelingsplan en het Beeldregieplan.

2.2.1 Bestemmingsplan 2006

In het bestemmingsplan Vossepolder uit 2006 is zoals gezegd de hoofdstructuur van de wijk vastgelegd. Er is in dat verband een verkenning gedaan van functies en structuren in de omgeving en de wijze waarop die bepalend zijn voor de ontwikkeling van het gebied tot woonwijk. Daarbij zijn 4 belangrijke aspecten in beeld gekomen die in grote mate bepalend zijn (geweest) voor de inrichting en de fasering van de woningbouwontwikkeling. Dit zijn:

  • geluidhinder van de Weerlaan: het verkeer op de Weerlaan zorgt voor geluidsbelasting op het plangebied waar rekening mee gehouden dient te worden door voldoende afstand aan te houden.
  • woonboten: om rekening te houden met de woonboten die langs de zuidoever van de Vossevaart liggen is het stedenbouwkundig plan hierop aangepast.
  • leidingtracé: langs de noordelijke rand van het plangebied loopt een leidingtracé van Gasunie. Hier is rekening mee gehouden in de verkaveling van de woonpercelen en de positionering van de hoofdgebouwen.
  • manege; in het noordelijke deel van het plangebied was tot enige tijd geleden een manege aanwezig, die inmiddels verhuisd is naar een nieuwe locatie ten noorden van de Weerlanervaart. De aanwezigheid van deze manege de bijbehorende hindercontour, is met name bepalend geweest bij de keuze welke deelgebieden als eerst zijn ontwikkeld.

Een schematische weergaven van de genoemde belemmeringen heeft geleid tot een vlekkenkaart voor de ontwikkeling van de Vossepolder, welke is opgenomen in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Vlekkenkaart omgevingsfactoren Vossepolder

2.2.2 Verkavelingsplan

Binnen de hoofdstructuur die in het bestemmingsplan Vossepolder 2006 is vastgelegd, is vervolgens een Verkavelingsplan uitgewerkt. Een weergave daarvan is opgenomen in figuur 2.2. Het uitgangspunt hiervan is geweest dat de wijk een leesbare en herkenbare wijk voor de bewoners zou worden. In het Verkavelingsplan zijn tussen en rondom de bebouwing de volgende elementen te onderscheiden die belangrijke dragers zijn voor de herkenbaarheid en ruimtelijke samenhang van de wijk:

  • De Laan; de centrale ontsluitingsweg van de wijk voorzien van een singel.
  • De Groene Hoven; twee haaks op de laan gelegen groenstroken met een vrijliggend fietspad waaraan de noordelijke en zuidelijke woonbuurt zijn gelegen.
  • De Randen; het hele woongebied wordt omsloten door water en een groene buitenrand met doorzichten op de omgeving.
  • Zichtlijnen; In het plangebied liggen verschillende zichtlijnen die een relatie leggen tussen de Groene Hoven, de randen van het plangebied en de omgeving. Ook zorgen ze voor een open karakter in de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Verkavelingsplan Vossepolder

2.2.3 Beeldregieplan

Als derde sturingsmiddel is er naast het bestemmingsplan en het verkavelingsplan een Beeldregieplan opgesteld door de gemeente, dat stamt uit 2007. Het Beeldregieplan Vossepolder omschrijft haar eigen functie als volgt:

'het verkavelingsplan en bestemmingsplan vormen de belangrijkste ruimtelijke en juridische planologische kaders voor de woningbouwontwikkeling. De randvoorwaarden uit deze plannen (onder meer situering, maatvoering en programma) zijn echter nog 'beeldloos'. Om de vastgestelde ambitie ook in de toekomstige beeldkwaliteit van de bebouwing en openbare ruimte te kunnen realiseren, is dit 'Beeldregieplan Vossepolder' opgesteld.'

Via het Beeldregieplan kan de gemeente bij de woningbouwontwikkeling sturen op uitstraling en beeldkwaliteit van de woonwijk Vossepolder en de samenhang tussen de verschillende dragers in de wijk. Ook bepaalt het in hoge mate de identiteit van Vossepolder.

Uit het plan blijkt dat bij de ontwikkeling van de Vossepolder wordt gestreefd naar een dorpse, rustige en veilige woonomgeving, met groene kwaliteiten in de vorm van plantsoenen, singels en bomen. De uitstraling van de wijk is geïnspireerd op de kleinschalige tuindorpen die in de vooroorlogse periode in Hillegom zijn gerealiseerd. Voor Vossepolder wordt er één overheersend sfeerbeeld nagestreefd. De woningen hebben een jaren '20 en '30 stijl, met traditioneel kleur- en materiaalgebruik. De openbare ruimte is zorgvuldig vormgegeven, en kent één uniforme stijl. Erfafscheidingen bestaan uit een haag of een gemetselde plint met een hek er boven op.

In het Beeldregieplan zijn vervolgens verschillende zones onderscheidden, zoals blijkt uit figuur 2.3. Deze zones kennen een onderlinge samenhang, maar kunnen worden gezien als verschillende stedenbouwkundige eenheden met hun eigen beeldkwaliteit. De onderlinge verschillen van de zones komen tot uiting in aspecten als bouwmassa, stedenbouwkundige accenten, bouwhoogte, dakvorm en materialisering. Het Beeldregieplan neemt op deze wijze de positie in van de gemeentelijke Welstandsnota bij het beoordelen van bouwplannen binnen de Vossepolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0004.png"

Figuur 2.3. Zonering beeldkwaliteit Vossepolder

2.3 Fase 6

Fase 6 betreft de laatste fase van de wijk Vossepolder waarvoor de eindsituatie nog niet is vastgelegd. Door ontwikkelaar BPD is hier een plan voor uitgewerkt dat aansluit bij de hoofdstructuur van de wijk en de ontwerpgedachte uit het Beeldregieplan.

In figuur 2.4 is de inrichtingstekening van BPD weergegeven voor fase 6. Uit deze tekening blijkt duidelijk dat de structuur van fase 6 in belangrijke mate vastligt door de natuurlijke begrenzing van het deelgebied (Weerlanervaart, Ringvaart, Weerlaan) en door de eerdere fasen van de wijk die al gerealiseerd zijn of die nog gerealiseerd worden op basis van een reeds definitief vastgelegd bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0005.png"

Figuur 2.4. Uitsnede verkavelingsplan noordrand

Vanuit de gedachte van het oorspronkelijke Verkavelingsplan en het Beeldregieplan is door BPD een plan uitgewerkt dat aansluit bij de voorgestelde Tuindorp architectuur van het Beeldregieplan Vossepolder. Ten opzichte van het Verkavelingsplan is er sprake van enige verdichting, waarvoor de gemeente ruimte heeft geboden bij de aanbesteding van fase 6. Dit moet in het licht bezien worden van het actuele gemeentelijke Woonprogramma, dat voor de gehele gemeente een grotere woningbouwopgave omvat dan op het moment dat in 2006 het Verkavelingsplan werd opgesteld.

Programma

BPD heeft met behoud van het gewenste type architectuur en inrichting, ruimte gevonden om 47 woningen in het ontwerp op te nemen. Dit aantal onderverdeeld in 10 geschakelde woningen langs de Weerlaan, 5 vrijstaande woningen en 12 twee-onder-een-kapwoningen langs de Weerlanervaart, 2 twee-onder-een-kapwoningen langs de Ringvaart en 18 appartementen op het snijpunt van de Weerlaan en Weerlanervaart.

De bedrijfswoning van de voormalige manege blijft behouden en wordt bestemd als reguliere woning.

Eindbeeld

Waar BPD de ruimte is geboden om af te wijken van het Verkavelingsplan uit 2006 - om zo in de huidige markt in meer woningen te kunnen voorzien -, is tevens ruimte geboden door de gemeente om in enige mate af te wijken van het Beeldregieplan. Dit valt te motiveren doordat het Beeldregieplan inmiddels 15 jaar oud is en destijds bedoeld was om de transformatie van poldergebied naar woonwijk van heldere kaders te voorzien. Inmiddels is de wijk nagenoeg voltooid en is het logischer om te beoordelen of het bouwplan goed aansluit bij de reeds ontwikkelde en al vergunde (maar nog te bouwen) delen van de wijk.

Dit laatste is overigens alleen mogelijk door het bouwplan in ieder geval aan de sfeer van het Beeldregieplan te laten voldoen, aangezien de rest van de wijk al volgens het Beeldregieplan is uitgedacht. Het Beeldregieplan is in dit geval meer als referentiekader gebruikt en in mindere mate als strikt toetsingskader.

Het bouwplan van BPD leidt tot een eindbeeld dat goed aansluit bij de oorspronkelijke gedachte uit het Beeldregieplan. Dit valt af te lezen aan de diverse stroken en blokken met bebouwing waarin het bouwplan te onderscheiden valt. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het bouwplan per blok, waaruit blijkt dat het plan goed aansluit bij het Beeldregieplan zoals weergegeven in figuur 2.3.

De Weerlaanzone: waterwoningen

Het Beeldregieplan voorzag in deze zone in maximaal 10 geschakelde woningen parallel aan de Weerlaan die een belangrijke functie vervullen in de uitstraling van Vossepolder naar buiten toe. In het bouwplan van BPD zijn deze letterlijk opgenomen. Ze liggen met de achterzijde langs een brede waterloop parallel aan de Weerlaan. Door de plaatsing van de woningen is er sprake van wandvorming langs de Weerlaan. De woningen bestaan uit een laag met een ruime kap (bouwhoogte 12,5 m) waar nog twee woonlagen in gerealiseerd worden, waarbij de nok haaks op de Weerlaan is gesitueerd. Om de goot iets hoger te kunnen realiseren dan de feitelijke bouwlaag, is in het bestemmingsplan een goothoogte van maximaal 4 m opgenomen.

De Weerlaanzone: appartementen

Het appartementengebouw op het snijpunt van de Weerlaan en de Weerlanervaart vormt een hoogteaccent in de wijk. Het gebouw biedt de ruimte aan maximaal 18 appartementen. Het gebouw heeft een bouwhoogte van vijf lagen en een kap. De nok- en gevelopbouw sluit verder in vormgeving aan op de geschakelde woningen langs de Weerlaan.

De Weerlanervaartzone

De maximaal zeventien woningen langs de Weerlanervaart vormen samen de noordrand van het plangebied. Van deze zeventien woningen worden 12 twee-onder-een-kapwoningen gebouwd en 5 vrijstaande woningen. Deze woningen bestaan uit een bouwlaag met een kap waaronder nog twee woonlagen gerealiseerd kunnen worden. De bouwhoogte is bepaald op maximaal 11 m, wat aansluit bij de grondgebonden woningen in de aangrenzende fasen die al eerder gerealiseerd zijn dan wel worden. De achterzijde van alle woningen is naar de Weerlanervaart gericht.

Ongeveer in het midden van deze strook van woningen, wordt in noord-zuidrichting een fietspad aangelegd dat via een fietsbrug over de Weerlanervaart de bebouwde kom verbindt met het buitengebied.

Ringvaart

Langs de Ringvaart bevinden zich twee woningen. Het gaat om twee-onder-één-kapwoningen die bestaan uit twee woonlagen en een kap.

Openbaar gebied en parkeren

De wegenstructuur in het bouwplan van BPD sluit exact aan op het oorspronkelijke Verkavelingsplan en lag ook al vast door de eerste ontwikkelde delen van de wijk. Ook de water- en groenstructuur sluiten aan bij de oorspronkelijke opzet. Opgemerkt wordt dat er in de waterstructuur naar oplossingen is gezocht, die ook zijn gevonden, om meer watercompensatie te kunnen realiseren. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.

Wat betreft het parkeren wordt bij de grondgebonden woningen overwegend ingezet op parkeren op eigen terrein. De woningen beschikken allen voldoende ruimte om een of twee auto's op het voorerf te parkeren. Hier wordt ook op aangestuurd door in het openbaar gebied niet overdadig in parkeerruimte te voorzien. Bij het appartementencomplex wordt een parkeerkoffer gerealiseerd voor de bewoners van de appartementen. Langs interne wegen binnen het plangebied wordt aan een zijde voorzien in parkeerplaatsen. Dit hangt zowel samen met het gewenste eindbeeld als met het stimuleren van parkeren op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten het Rijk stelt bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes gemaakt worden bij de uitvoering daarvan. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken aan de nationale prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

Conclusie

De NOVI staat de voorgenomen laatste fase van woongebied de Vossepolder niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen.

Voor dit plan is de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant. Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bestaande planologische mogelijkheden spelen hierbij ook een belangrijke rol.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De locatie wordt aan drie zijden omsloten door stedelijke functies of heeft al een uit te werken bestemming voor wonen en is daarom onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Relevante regio

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de regio Holland-Rijnland en daarbinnen de gemeente Hillegom.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij sprake is van rechtstreekse of uit te werken bestemmingen die deze functie al mogelijk maakt.

Het plangebied valt in het geldende bestemmingsplan deels binnen de uit te werken bestemming woongebied (Artikel 4) en deels binnen de bestemming Manege (Artikel 5) met een wijzigingsbevoegdheid (Artikel 13) naar woondoeleinden.

De 47 woningen die in de noordrand voorzien worden, zijn deels geprojecteerd binnen het gebied van de uit te werken bestemming uit het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast wordt de bestaande woning behorende bij de manege herbestemd als reguliere woning. Deze woningen worden niet als stedelijke ontwikkeling gezien, gelet op de uitwerkingsplicht. Uit jurisprudentie (Uitspraak Raad van State 201401417/1/R1) blijkt immers dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan kunnen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden (ladder voor duurzame verstedelijking). Hier is sprake van onbenutte planologische mogelijkheden, die wederom worden vastgelegd.

Een ander deel van de woningen valt binnen de oorspronkelijke bestemming van de manege, waar een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen voor woningbouw. Om die reden dient uitgegaan te worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Omdat voor (een deel) van het plan sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is hierna de behoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

De eerste vraag die gesteld wordt vanuit de ladder is of er een regionale behoefte is naar de functie die het plan mogelijk maakt. Daarbij is het uitgangspunt dat de ontwikkeling plaats heeft binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie is reeds grotendeels bestemd als woongebied en valt geheel binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied'.

De behoefte aan woningen blijkt vervolgens uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR) uit 2021 waarvan in figuur 3.1 een overzicht is weergegeven. Hieruit blijkt voor de gehele regio Holland-Rijnland een woningbehoefte voor de periode 2021-2030 van 27.450 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 WBR 2021

De WBR maakt in tegenstelling tot eerdere WBR's geen uitsplitsing meer per gemeente, maar wanneer naar de vorige WBR (2019) wordt gekeken kunnen voor Hillegom toch specifiekere conclusies getrokken worden. De WBR uit 2019 is weergegeven in figuur 3.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0007.png"

Figuur 3.2 WBR 2019

Uit die WBR kwam voor Holland-Rijnland een totale woningbehoefte naar voren van 24.160 (13.710 + 10.45) voor de periode 2020-2030. Geconcludeerd kan worden dat de totale woningbehoefteraming voor Holland-Rijnland in de WBR in 2021 omhoog is bijgesteld. Daar komt nog bij dat er in de WBR 2021 bovendien nog 22.150 woningen over de regio's verdeeld dienen te worden, wat nog voor een verdere ophoging zorgt. De cijfers die specifiek voor Hillegom waren uitgesplitst in de WBR 2019, te weten 700 + 560 woningen) zullen om die reden inmiddels ook hoger liggen.

Met het voorliggende bestemmingsplan dat in totaal 47 woningen mogelijk maakt, wordt bijgedragen aan deze toenemende woningbehoefte. De nadere sturing binnen de gemeente op aantallen en typen woningen vindt plaats op basis van het gemeentelijk Woonprogramma 2020-2024, dat in paragraaf 3.3.3 aan de orde komt.

3.2 Provinciaal

3.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 07-08-2021)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0008.png"

Figuur 3.3 Visiekaart Beter benutten bebouwde ruimte

Omgevingsverordening

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid. Lid 2 t/m 6 zijn in dit geval niet relevant.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Waar het gaat om de ruimtelijke kwaliteit, vormt de ontwikkeling van deelgebied 6 een logische en reeds geplande afronding van de wijk Vossepolder. Op de provinciale kwaliteitskaart is het gebied volledig ingetekend als 'steden en dorpen'. De ontwikkeling geeft invulling aan dit gebiedsidentiteit en sluit goed aan bij de hoofdstructuur van de bestaande wijk.

De wijk ligt tevens binnen een bredere zone die als stads- en dorpsrand is aangemerkt en waarin er aandacht moet zijn voor de overgang naar het buitengebied. In dat verband wordt opnieuw opgemerkt dat deelgebied 6 de afronding vormt van een grotere woonwijk die eerder in gang is gezet. Met name de rand langs de oostzijde is al grotendeels gerealiseerd, waarmee de overgang naar het buitengebied reeds bepaald is. De twee woningen uit deelgebied 6 die langs de Ringvaart gesitueerd zijn, passen in dat beeld. Langs de noordrand wordt de afronding van de wijk volledig door deelgebied 6 bepaald. Achter deze woningen zorgen de groene afronding van de wijk en de Weerlanervaart voor een natuurlijke afronding van de wijk en zachte overgang naar het buitengebied. Door middel van de aanleg van een fietsbrug wordt er tevens een verbinding gelegd richting het buitengebied, zodat beide gebieden goed met elkaar in verbinding staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0009.png"

Figuur 3.4 Uitsnede provinciale kwaliteitskaart

Waar het gaat om de ladder onderbouwing, geldt dat dit in paragraaf 3.1.2 reeds gemotiveerd is.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016)

In juli 2016 is door de betrokken gemeenteraden de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016) vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is drieledig:

  • het gedetailleerder dan in de Regionale StructuurVisie (RSV) vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het, in tegenstelling tot de RSV, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
  • het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De ISG2016 heeft een integraal karakter en geldt voor nagenoeg het hele buitengebied van de zes greenportgemeenten. Het beleid richt zich hoofdzakelijk op de toekomstige ruimtelijk functionele ontwikkeling van het buitengebied. Met als doel een gemeenschappelijke inzet voor de herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijk en recreatieve kwaliteiten.

Om het doel te bereiken hanteren de gemeenten een aantal pijlers voor het ruimtelijk beleid tot

2030, te weten:

  • faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
  • realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek;
  • bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
  • bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio HollandRijnland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0010.png"

Figuur 3.5 Uitsnede visiekaart

In de ISG is aangegeven dat de bovenregionale opgave voor de bouw van 1.500 woningen rondom station Hillegom grotendeels zal worden opgevangen binnen de (toenmalige) rode contouren van Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout. Mede vanuit het belang van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is er voor gekozen om de bollengrond rondom het station open te laten.

Het project Vossepolder deelgebied 6 valt binnen de ‘Begrenzing van het Stedelijk gebied van de Greenport’.

Conclusie

Het initiatief is in overeenstemming met de ISG2016.

3.3.2 Omgevingsvisie Heerlijk Hillegom (actualisatie, 2021)

De gemeente Hillegom heeft vooruitgelopen op de Omgevingswet al een Omgevingsvisie opgesteld, die de rol van de voormalige structuurvisie overneemt. Onder de naam 'Heerlijk Hillegom' stippelt de gemeente een globale koers uit voor de toekomst en de wijze waarop zij sturing wil geven aan toekomstige ontwikkelingen. Duurzaamheid neemt daarbij een centrale rol in. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie hebben veel inwoners, ondernemers, verenigingen en instanties meegedacht over de koers richting de toekomst.

In de Omgevingsvisie is Hillegom verdeeld in 6 deelgebieden. Per deelgebied zijn de belangrijkste karakteristieken en koers voor het betreffende deelgebied omschreven. De zes deelgebieden zijn in onderstaande zoneringskaart uitgesplitst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0011.png"Figuur 3.6 Zonering Omgevingsvisie

Het centrale thema en tevens hoofdthema uit de Omgevingsvisie is duurzaamheid. De gemeente hanteert dit als leidend principe voor de toekomstige ontwikkeling. Initiatieven moeten niet alleen bijdragen aan de kernkwaliteit van het deelgebied, maar ook aan een duurzame toekomst voor Hillegom en omgeving. Om de duurzaamheidsambities van de Omgevingsvisie te kunnen verwezenlijken heeft de gemeenteraad een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2018-2021 vastgesteld.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Heerlijke Woonplaats'. De koers hiervoor is gebaseerd op de volgende doelen:

  • behouden en versterken dorpse karakter;
  • nieuwbouw binnenstedelijk realiseren;
  • verduurzamen en kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad;
  • bevorderen gezondheid;
  • sociale cohesie versterken;
  • zorg dragen voor toekomstbestendige voorzieningen;
  • behoud en verbeteren van woon- en leefkwaliteit.

Conclusie

Het plan sluit aan bij de Omgevingsvisie door nieuwbouw binnenstedelijk te realiseren. Waarbij sprake is van een tuindorpuitstraling met groene erfafscheidingen en een aantrekkelijke open groene dorpsrand als natuurlijke overgang richting het polderlandschap.

3.3.3 Woonprogramma 2020-2024

Het ‘Woonprogramma 2020 – 2024: naar een duurzaam evenwicht’ is een uitwerking van de omgevingsvisie ‘Heerlijk Hillegom’. In dit woonprogramma beschrijft de gemeente de visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren. Het woonprogramma is op 9 juli 2020 vastgesteld door de gemeenteraad en loopt tot 2024. De opgave zoals beschreven in het woonprogramma is als volgt samen te vatten:

  • Een evenwichtige bevolkingsopbouw
  • Voldoende en divers woningbouwaanbod
  • Inzet voor woningzoekenden in de knel
  • Een toekomstbestendig woonaanbod in de wijken
  • Passend woonaanbod bij iedere levensfase

Daarmee wil de gemeente de volgende ambities bereiken:

  • We willen een evenwichtige bevolkingsopbouw behouden. Daarvoor is in Hillegom plek voor starters en doorstromers, jong en oud, ongeacht hun inkomen.
  • Onze woonwijken en woningen zijn klaar voor de toekomst. Ze voldoen aan de eisen en wensen van huidige en toekomstige bewoners, zijn energiezuinig en klimaatbestendig.
  • Mensen kunnen zelfstandig wonen en zijn onderdeel van onze gemeenschap, ook als zij zorg nodig hebben.

Voor woningbouwontwikkelingen hanteert de gemeente het ‘Afwegingskader woningbouw’. Hierin zijn kwantitatieve en kwalitatieve criteria opgenomen. Kwantitatief wil de gemeente tot 2030 circa 1.440 woningen toevoegen. Kwalitatief kijkt de gemeente naar variatie in het plan, duurzaamheid, levensloopgeschiktheid en woonzorginitiatieven. Daarnaast zijn er normen opgenomen voor het percentage sociale huur en betaalbare koopwoningen.

Met de realisatie van deelgebied 6, wordt de wijk Vossepolder als geheel afgerond. Het aantal woningen uit deze fase (47) draagt bij aan de kwantitatieve opgave. In kwalitatieve zin geldt dat de wijk Vossepolder als geheel een diversiteit aan woningtypen en prijsklassen biedt waarmee op verschillende doelgroepen wordt gericht.

3.3.4 Parkeerbeleid (2017)

Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' regelt voor verschillende bestemmingsplannen dat het gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing is. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in separate beleidsnota's. Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is onder andere van toepassing op het bestemmingsplan Vossepolder 2006. Dit plan dient te voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Hillegom.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De parkeernormen van de gemeente Hillegom zijn opgenomen in de Nota parkeernormen (2016). De gemeente Hillegom kiest voor de parkeerkencijfers van CROW als basis voor de gemeentelijke parkeernormering (publicatie 317). In Hillegom is ervoor gekozen om de verscheidenheid aan woningen, die CROW hanteert bij haar kencijfers, te vereenvoudigen en te relateren aan het bruto vloeroppervlak achter de voordeur (m2 bvo). De parkeernomen voor woningen zijn opgenomen in figuur 5.1.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied krijgt twee verbindingen met de weerlaan. Een calamiteitenverbinding in de noordwesthoek van het plangebied (nabij het appartementengebouw) en een volwaardige verkeersontsluiting via de Cruquius. Deze weg is als centrale ontsluitingsweg van de wijk aangesloten op de Weerlaan, die is op haar beurt weer aangesloten op de N208. Hillegom wordt primair ontsloten via de N208. Deze weg heeft een gebiedsontsluitende functie. Binnen de bebouwde kom heeft deze weg, conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig, een maximumsnelheid van 50 km/h. De N208 verbindt Hillegom in zuidelijke richting via Lisse en Sassenheim met de A44 richting Den Haag. Ook geeft de N208 ten zuiden van Hillegom aansluiting op de N207 die in oostelijke richting doorloopt richting Alphen aan den Rijn. De weg sluit aan op de A4 richting Amsterdam en Rotterdam. In noordelijke richting verbindt de N208 Hillegom via Bennebroek en Heemstede met Haarlem. Tevens wordt Hillegom in oostelijke richting ontsloten via de Venneperweg. Deze weg verbindt Hillegom met Beinsdorp en Nieuw-Vennep.

Openbaar vervoer

De dichtstbij zijnde bushalte is de "Van Limburg Stirumlaan" (op circa 700 meter) waar alle buslijnen die Hillegom aandoen, stoppen. Hiervandaan vertrekken bussen naar Nieuw Vennep, IJmuiden, Leiden, Lisse, Heemstede, Haarlem, Hoofddorp Spaarne Ziekenhuis en Noordwijkerhout. Al deze bestemmingen zijn zonder overstap te bereiken.

Ten westen van het plangebied ligt het NS-station van Hillegom (op circa 2,3 km). Vanuit Hillegom vertrekken de treinen in de richting Haarlem en Leiden. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.

Langzaam verkeer

Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers. Langs de Weerlaan ligt een vrijliggend fietspad dat loopt naar de Weeresteinstraat en de N208, waarlangs ook een vrijliggend fietspad loopt richting Lisse en Bennebroek. Aan de noordzijde komt een nieuwe fietsontsluiting naar de Oude Weerlaan. Er komt ook een nieuwe fietsverbinding tussen de waterwoningen naar de Weerlaan. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt het fietsverkeer in de woonstraten gemengd afgewikkeld met autoverkeer.

Verkeersveiligheid

Het plangebied wordt gedeeltelijk ingericht volgens de principes van Duurzaam Veilig. Er vindt een gemengde afwikkeling van het verkeer plaats op de erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De Weerlaan heeft conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig, wel een vrijliggend fietspad, wat vanwege de hoge verkeersintensiteit benodigd is.

Parkeren

De gemeente Hillegom hanteert ook eigen parkeernormen, vastgelegd in de Deelnota parkeren uit 2016. In Hillegom is ervoor gekozen om de verscheidenheid aan woningen (die CROW hanteert bij haar kencijfers) te vereenvoudigen en te relateren aan het bruto vloeroppervlak achter de voordeur (m2 bvo). CROW relateert de kencijfers aan de prijsklasse en type. Ook het onderscheid tussen koop of huur wordt niet gehanteerd aangezien dit verschil nauwelijks relevant is voor de parkeerbehoefte als de woninggrootte wordt meegerekend. De parkeernormen uit de gemeentelijke nota zijn weergegeven in figuur 4.1. Voor Fase 6 geldt dat dit is gesitueerd in gebiedstype 'overig Hillegom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0012.png"

Figuur 4.1 gemeentelijke parkeernormen

De parkeerplaatsen dienen binnen het deelgebied of direct aansluitend aan het deelgebied gerealiseerd te worden. Dit is geborgd door, in aansluiting op het Parapluplan Parkeren, ook in dit bestemmingsplan regels op te nemen dat in voldoende parkeerplaatsen voorzien dient te worden. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is zodoende onderdeel van de plantoetsing bij de vergunningverlening.

Zonder de volledige parkeerbalans voor het plan van BPD hier toe te lichten - dat is zoals gezegd iets voor het moment van vergunningverlening - kan op basis van het verkavelingsplan dat in paragraaf 2.3 beschreven is, wel worden toegelicht hoe het parkeren in fase 6 wordt vormgegeven. Met overwegend vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen gaat, is er in dit deelgebied in belangrijke mate gezocht naar parkeren op eigen erf. Bij de vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen is op eigen erf ruimte om één of twee auto's te kunnen parkeren.

De overige benodigde parkeerplaatsen worden ingericht in het openbaar gebied. Er komt een afzonderlijke parkeeroplossing in de vorm van een grote parkeerkoffer direct bij het appartementencomplex. De overige parkeerplaatsen zijn gesitueerd langs de erftoegangswegen. Gelet op het gewenste eindbeeld, is daarbij sprake van parkeren langs één zijde van de weg. Ter hoogte van de waterwoningen kan er ook haaks geparkeerd worden bij de groenstrook.

Met de aanleg van bovengenoemde parkeervoorzieningen wordt voldoende parkeergelegenheid voorzien om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie van de verkeerstoename is opgenomen in tabel 5.2.

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Mvt/hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Appartementen   Koop, appartement, midden   18 woningen   5,6 per woning   100,8 mvt/etmaal  
Grondgebonden woningen   Koop, huis, vrijstaand   15 woningen   8,2 per woning   123,0 mvt/etmaal  
Grondgebonden woningen   Koop, huis, twee-onder-een-kap   14 woningen   7,8 per woning   109,2 mvt/etmaal  
Toename     47woningen     333,0 mvt/etmaal  

Tabel 5.2 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling bedraagt circa 333,0 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Dit verkeer zal worden afgewikkeld via de bestaande aansluiting van de wijk Vossepolder op de Weerlaan.

De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag op een gemiddelde werkdag. Op een gemiddelde werkdag dient uitgegaan te worden van een factor 1,11, wat 333 * 1,11 = 370 mvt/etmaal oplevert. Voor het drukste uur wordt uitgegaan van 10% van de etmaalwaarde, wat neerkomt op 10% * 370 = 37 mvt. Dit houdt in dat op het drukte uur een toename van 37 mvt via de genoemde ontsluiting afgewikkeld dient te worden. Deze verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte zal worden voorzien binnen het plangebied. De verkeerstoename zal afgewikkeld worden via de bestaande ontsluiting van de wijk en niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek

De woningen/appartementen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Weerlaan en de Hillegommerdijk (50 km/uur) en zijn ten gevolge van deze wegen getoetst aan de Wgh. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook een beschouwing gegeven van de Oude Weerlaan (30 km/uur).

Uit het akoestisch onderzoek, dat in Bijlage 8 is opgenomen, blijkt dat ten gevolge van de niet gezoneerde Oude Weerlaan de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Wel wordt ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde Weerlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting is 54 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Ook wordt ten gevolge van de gezoneerde Hillegommerdijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting is 53 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen zijn onvoldoende doeltreffend of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden en voldaan wordt aan het geluidbeleid, is het mogelijk om hogere waarden aan te vragen. Voor het plan zijn de volgende hogere waarden benodigd:

Weerlaan   53 dB   10 woningen
12 appartementen  
  54 dB   2 appartementen  
Hillegommerdijk   53 dB   3 woningen  

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Voor een deel van de beoogde woningen zijn hogere grenswaarden nodig. Deze worden via een afzonderlijke procedure, parallel aan dit bestemmingsplan, vastgesteld. Het besluit hogere grenswaarden is voor de volledigheid ook als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieu-aspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Het plangebied betreft een milieugevoelige ontwikkeling gezien het om de realisatie van 47 woningen gaat. In het gebied zijn er voornamelijk woningen te vinden. Hierdoor kan de omgeving getypeerd worden als 'rustige woonwijk'. Dit betekent dat de richtafstanden voor 'rustige woonwijk' tot omliggende milieubelastende functies in acht moeten worden genomen.

Scouting Tjarda

In de omgeving ligt op circa 30 meter Scouting Tjarda Hillegom en valt onder enkelbestemming maatschappelijke ruimte. Dit kan onder 'buurt- en clubhuizen' worden geplaatst en valt onder milieucategorie 2. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter. Vanaf de woongevels tot aan het bestemmingsvlak voldoet het aan de richtafstand.

Gebr. Van der Geest B.V.

Naast de scoutingclub bevindt zich het bedrijf Gebr. Van der Geest B.V. wat een grondwerk en drainagebedrijf is en onder milieucategorie 3.1 valt. Dit geeft een richtafstand van 50 meter in een 'rustige woonwijk'. Gemeten vanaf het perceel tot aan de woninggevel is dit circa 32 meter. Voor op het perceel waar milieucategorie 3.1 is toegestaan is er een bedrijfswoning (Oude Weerlaan 67) te vinden die de afstand tussen de bedrijfsactiviteiten en het plangebied groter maakt. Wanneer hier rekening mee wordt gehouden, bedraagt de afstand van het meest nabijgelegen bouwvlak binnen het plangebied tot het feitelijke terrein van Gebr. Van der Geest 52 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.

De richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn gebaseerd op richtwaarden voor geluid. Voor een 'rustige woonwijk' geldt een richtwaarde van 45 dB(A). Ter plaatse van het meest nabijgelegen bouwvlak kan hier zonder meer aan worden voldaan. Gebr. Van der Geest dient te voldoen aan de algemene grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 50/45/40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Deze grenswaarden gelden voor de meest nabijgelegen woningen van derden, in dit geval de woningen Oude Weerlaan 69, 69 A en 69 B. De afstand van de achtergevels van deze woningen tot het centrale gedeelte van het terrein van Gebr. Van der Geest bedraagt cira 30 m. De afstand van de achtergevels tot de bouwvlakken binnen het plangebied bedraagt ca. 50 m. Dit betekent dat er sprake is van meer dan een afstandsverdubbeling ten opzichte van deze woningen en een globale geometrische afstandsreductie voor geluid van ten minste 6 dB (6 dB bij afstandsverdubbeling). Dit betekent dat als bij de woningen Oude Weerlaan 69/69A/B wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit, er ter plaatse van het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A), waarbij de afscherming van geluid door de bestaande woningen nog buiten beschouwing is gelaten.

De afstand van de bouwvlakken tot de in-/uitrit van het bedrijf bedraagt circa 35 meter. Het kan voorkomen dat zwaar vrachtverkeer in de nachtperiode vertrekt. Maximale geluidniveaus vanwege vertrekkende vrachtwagens mogen niet meer bedragen dan 60 dB(A) o.b.v. het Activiteitenbesluit. Omdat de afstand van in-/uitrit tot aan de bestaande woning Oude Weerlaan slechts 15 meter bedraagt, kan hier uitsluitend aan worden voldaan bij rustig wegrijden, waarbij ter plaatse van het plangebied eveneens automatisch wordt voldaan aan deze grenswaarde.

Het verkeer van en naar de inrichting van Gebr. Van der Geest B.V. op de openbare weg dient te voldoen aan het toetsingskader voor indirecte hinder (Schrikkelcirculaire). Ook voor dit aspect geldt dat bestaande woningen aan de Oude Weerlaan maatgevend zijn vanuit het oogpunt van belemmering. Wegverkeer in totaliteit is berekend/beoordeeld in het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai.

P.C. van der Wiel B.V.

Op circa 145 meter bevindt zich het bedrijf P. C. van der Wiel B.V. wat een allround organisatie is voor onder andere reiniging van rioleringen, veegwerk, groenvoorziening, onkruidbestrijding en drainagereiniging. Dit kan geplaatst worden onder vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. en heeft milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Hier wordt met de afstand van circa 145 meter ruim voldaan. In het westen van het plangebied bevindt zich een groothandel in bloemen en zaden. Dit valt onder milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 30 meter. Met een afstand van circa 215 meter wordt hier ruim aan voldaan. Het plangebied zelf kent nu nog deels de bestemming manege. Deze is echter al gesaneerd om ruimte te maken voor de beoogde woningen.

Conclusie

Er zijn rondom de Vossepolder enkele bedrijven te vinden, deze voldoen aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Daarnaast geldt (met name voor Gebr. Van der Geest B.V.) dat bestaande woningen op kortere afstand zijn gesitueerd en daarmee de milieuruimte (geluid) zodanig beperken dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, is er te zien dat er geen risicovolle inrichtingen zijn en geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt via spoor, weg of water.

Wel loopt er een buisleiding door het plangebied. Het betreft hogedruk aardgasleidingen van 40 bar en 12 inch met een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Voor de buisleiding is in het bestemmingsplan Centrum en Bedrijventerreinen in 2012 een risicoberekening uitgevoerd (Kwantitatieve Risicoanalyse QRA gasleiding W-532-12, 2 juli 2012, Kuiper Compagnons). In deze berekening zijn ook de wijzigingsgebieden Vossepolder meegenomen, waarin het plangebied deels als woningen en deels als manege is ingetekend. Uit de risicoberekening en de risicokaart blijkt dat de buisleiding geen PR 10-6 risicocontour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering. Tevens blijkt uit het onderzoek dat de waarde van het groepsrisico 0,021*de oriëntatiewaarde (ow) voor het groepsrisico bedraagt. Volgens het Bestuurlijk kader is bij een groepsrisico < 0,1*ow sprake van een verwaarloosbaar groepsrisico. Hierdoor zal bij een herberekening de conclusie niet veranderen wanneer het plangebied wel geheel als wonen is ingetekend. Uit het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland (2014) blijkt dat bij een lage groepsrisico er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarbij maatregelen niet getroffen hoeven te worden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio, dit advies is bijlage 9 opgenomen. Dit advies is in de verantwoording verwerkt.

Relevante risico's

Er bevinden zich diverse risicobronnen binnen of in de zeer directe omgeving van het bestemmingsplan. Het betreft hierbij de volgende risicobronnen, met de daarbij behorende scenario’s:

  • Gebouwbrand
  • Hogedrukaardgasleiding W-532-12 - Fakkelbrand
  • Bres in de polderdijk - Overstroming

Er bevinden zich geen andere relevante risicobronnen binnen of in de directe omgeving van het

bestemmingsplan.

Maatgevende scenario hogedruk aardgasleiding

Fakkelbrand

Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving ontstaan. De warmtestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor het slachtoffer- en schadebeeld.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Geadviseerd wordt vanuit de veiligheidsregio om een voorstel met de projecteringstekeningen van de brandkranen en eventuele andere bluswaterwinmogelijkheden inclusief de gereserveerde opstelplaats van het brandweervoertuig aan de brandweer voor te leggen.

Het plangebied kan bereikt worden aan de hand van de straten Schellinkhout, Hertog Reynout en Beijerinck. Deze komen uit op de Weerlaan. Dit kan worden bestempeld als een gedegen netwerk gezien de verschillende toegangswegen en de bereikbaarheid vanuit tegengestelde windstreken. Daarnaast kan via verschillende straten van de bron af worden gevlucht, deze dienen minimaal 4,5 meter breed te zijn met een minimale verharding van 3,25 en een vrije hoogte van 4,2 meter om de bereikbaarheid te garanderen.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 47 woningen. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt in de nabijheid van een hoge druk aardgasleiding wat enkele risico's met zich meebrengt. Uit een eerdere QRA waarin de ontwikkeling is meegenomen blijkt dat het groepsrisico < 0,1*ow en er sprake is van een verwaarloosbaar groepsrisico. Uit de beperkte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet rekening gehouden worden met een eventuele buisleidingincident. Deze komen niet vaak voor en worden hoofdzakelijk veroorzaakt door (graaf)werkzaamheden. Het effect van een incident zoals een fakkelbrand en bijkomende gevolgen zijn enorm. Daarom is een goede voorlichting van de bevolking en bedrijven van belang.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 47 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. In figuur 4.2 is een uitsnede hiervan opgenomen, die de metingen op de maatgevende wegen in de omgeving toont, te weten de Weerlaan en de Hillegommerdijk. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 16,6 µg/m³ voor NO2, 17,4 µg/m³ voor PM10 en 9,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0013.png"

Figuur 4.2 Uitsnede NSL-monitoringstool

Op basis van deze waarden wordt geconcludeerd dat de metingen in de nabije omgeving onder de daarvoor geldende grenswaarden blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

De beoogde realisatie betreft het ontwikkelen van 47 woningen in de noordrand van de Vossepolder. Omdat hiermee sprake is van een functiewijziging is bodemonderzoek nodig om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan waren er reeds diverse bodemonderzoeken beschikbaar en voor de nog niet onderzochte delen zijn de benodigde onderzoeken in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd. Het overzicht van de relevante onderzoeken waarmee de milieukundige bodemkwaliteit binnen het plangebied is aangetoond, ziet er als volgt uit:

  • 1. Nader bodemonderzoek asbest (Tauw; kenmerk R002-1201443AGB-V01-efm-NL; d.d. 5 februari 2018);
  • 2. Verkennend bodemonderzoek asbest en actualiserend bodemonderzoek (Tauw; kenmerk R001-1261443AGB-agv-V02-NL; d.d. 2 maart 2018);
  • 3. Verkennend bodemonderzoek (IDDS; kenmerk 1810L897/JHA/rap1; d.d. 15 maart 2019)(zie Bijlage 1);
  • 4. Verkennend bodemonderzoek Oude Weerlaan 60 Hillegom (Tauw; kenmerk 1278217; d.d. 29 oktober 2020);
  • 5. BUS-evaluatie (Tauw; d.d. 3 december 2019);
  • 6. Instemming evaluatieverslag (brief Omgevingsdienst West-Holland; kenmerk D2020-085765; d.d. 2 juli 2020)(zie Bijlage 2);
  • 7. Verkennend bodemonderzoek (IDDS; kenmerk 1703K276/JHA/rap1; d.d. 9 mei 2017)(zie Bijlage 4);
  • 8. Verkennend bodemonderzoek (IDDS; kenmerk A2243/PBE/rap1; d.d. 3 maart 2022)(zie Bijlage 3).

Aan de hand van deze onderzoeken kan het plangebied in de deelgebieden worden ingedeeld zoals weergegeven in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0014.png"

Figuur 4.3 Opdeling plangebied voor de bodemonderzoek

De bodemonderzoeken leveren per deelgebied de volgende resultaten op, wat ook door de Omgevingsdienst West-Holland is beoordeeld.

Deelgebied 1

Het bodemonderzoek d.d. 15 maart 2019 (3) voldoet aan de NEN5740. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de grond en op het maaiveld zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen;
  • De bovengrond, ondergrond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.

Deelgebied 2

De bodemonderzoeken d.d. 5 februari 2018 (1) en d.d. 2 maart 2018 (2) voldoen aan de geldende normen. Naar aanleiding van de resultaten van deze onderzoeken is een bodemsanering uitgevoerd. De Omgevingsdienst heeft per brief (6) ingestemd met het evaluatieverslag (5). Uit de resultaten van de bodemonderzoeken en de (ingestemde) saneringsevaluatie blijkt het volgende:

  • De aangetroffen verontreinigingen met PAK, minerale olie en asbest zijn voldoende verwijderd. De locatie is hiermee geschikt voor de functie wonen met tuin;
  • De bovengrond, de ondergrond en het grondwater is niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.

Deelgebied 3

Het bodemonderzoek d.d. 29 oktober 2020 (4) voldoet aan de NEN5740. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in het opgeboorde bodemmateriaal bijmengingen met puin, baksteen en kooldeeltjes waargenomen. Visueel en analytisch is geen asbest aangetroffen in deze verdachte laag;
  • De bovengrond, de ondergrond en het grondwater zijn niet of licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.

Deelgebied 4

Het bodemonderzoek d.d. 3 maart 2022 (8) voldoet aan de geldende normen. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • De metselpuinhoudende grond is zintuiglijk en analytisch niet verontreinigd met asbest;
  • De boven- en de ondergrond zijn niet verontreinigd met de onderzochte stoffen;
  • Het grondwater is niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.

Deelgebied 5

Het bodemonderzoek d.d. 9 mei 2017 (7) voldoet aan de geldende normen. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de grond zijn plaatselijk bijmengingen aangetroffen met bodemvreemde materialen (baksteen, plastic, slib). De bijmengingen zijn met name aangetroffen ter plaatse van de gedempte watergangen en/of de inmiddels gesloopte paardenmanage.
  • Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen en/of puin waargenomen.
  • De bovengrond, de ondergrond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte stoffen.
  • De ondergrond ter plaatse van (vermoedelijk) gedempte watergangen) is licht verontreinigd met minerale olie.

Op basis van deze onderzoeken en de uitgevoerde sanering (deelgebied 2) wordt geconcludeerd dat de zone waarbinnen de 47 woningen beoogd worden hiervoor geschikt is.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoek, vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

De gemeente Hillegom heeft samen met de regiogemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse en Teylingen archeologisch beleid opgesteld. Hierin is de historie van het grondgebied geïnventariseerd. Op basis hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarop zones zijn vastgelegd met een uiteenlopende verwachtingswaarde voor de kans op archeologische vondsten.

Op basis van deze beleidskaart, stelt de gemeente bij grondwerkzaamheden een archeologisch onderzoek verplicht waarbij het principe gehanteerd wordt dat in zones met een hogere waarde dit onderzoek al verplicht is bij minimale ingrepen en bij zones met een lagere waarde pas bij werkzaamheden van grotere omvang een dergelijke onderzoek verplicht is.

In figuur 5.3 is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart opgenomen, waaruit blijkt dat het plangebied is gekenmerkt als een gebied met een lage verwachtingswaarde. Hieraan is de onderzoeksplicht gekoppeld bij ingrepen die dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld én groter dan 1.000 m2. Gezien de omvang van de beoogde werkzaamheden binnen het plangebied, betekent dit dat in het kader van dit bestemmingsplan archeologisch onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0015.png"

Figuur 5.3 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Hillegom

Onderzoek

Bij het tot stand komen van het oorspronkelijke bestemmingsplan voor de Vossepolder uit 2006, is reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd:

  • Schiltmans, D.E.A., 2004: Plangebied Treslong-Oost gemeente Hillegom. Een inventariserend archeologisch onderzoek (Raap-rapport 1046).
  • Schiltmans, D.E.A., 2004: Plangebied Treslong-Oost gemeente Hillegom. Een aanvulling op het inventariserend archeologisch onderzoek (Raap-notitie 968).

Uit de toelichting van dat plan blijkt het volgende:

'De gemeente Hillegom gaat zorgvuldig om met het culturele erfgoed dat niet direct zichtbaar is, omdat het zich beneden het maaiveld bevindt. Vanwege de redelijke tot grote kans om een waardevol archeologisch bodemarchief aan te treffen is in mei 2004 door RAAP Archeologisch Adviesbureau, een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek in mei 2004 zijn geen aanwijzingen gevonden voor vindplaatsen in het plangebied. Er zijn in het plangebied namelijk geen archeologische resten aangetroffen. In de conclusie van het onderzoek worden derhalve geen aanbevelingen voor een archeologisch vervolgonderzoek gedaan. Er wordt opgemerkt dat het noordelijk deel van het plangebied (circa 1ha), waar de manege is gelegen, niet onderzocht kon worden.

Dit deel is in december 2004 alsnog door middel van karterend booronderzoek onderzocht. Er zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Een vervolgonderzoek is niet nodig, zodat er met betrekking tot de archeologische waarden, geen belemmeringen zijn om het plan tot ontwikkeling te brengen.'

Conclusie

Gelet op bovenstaande was het plangebied al vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan is om die reden geen archeologisch onderzoek meer uitgevoerd.

4.8 Water

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NWP)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2022-2028 zal het Waterbeheerprogramma (WBP6) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar visie is voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De visie van het hoogheemraadschap kan samengevat worden in: water wijst de weg. Het beheergebied van Rijnland en het watersysteem moeten veerkrachtiger en flexiber worden, er is een noodzaak om water meer leidend te maken in de ruimtelijke inrichting. Belangrijk is om te blijven investeren in waterbeheer. Het werken aan oplossingen om de leefomgevings toekomstbestendig te maken doet het hoogheemraadschap niet alleen, maar in samenwerking met andere partijen zoals het Rijk, provincies en gemeenten. Er zijn vijf maatschappelijke opgaves geformuleerd:

  • bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
  • tegengaan van bodemdaling
  • versterking van de biodiversiteit
  • energieneutraal werken
  • Nederland circulair in 2050.

De thema's voor de strategische doelen bestaan uit waterveiligheid, voldoende water, schoon water, waterketen, Rijnland duurzaam en Rijnland klimaatadaptief. In het waterbeheerprogramma is beschreven hoe het hoogheemraadschap de gestelde taken wilt bereiken en hoe ze denken dat te gaan doen. Het Waterbeheerprogramma (WBP6) 2022-2028 van Rijnalnd is te vinden op de website: www.bp6rijnland.nl

Keur Rijnland 2020

Het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Omgevingsverordening, Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  • a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
  • c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De Keur en Uitvoeringsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: https://www.rijnland.net/loket/vergunningen/keur-alle-regels-op-een-rij/

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied betreft een ingesloten terrein tussen de Weerlanervaart, Weerlaan en Schellinkhout. In het huidige plangebied heeft de bodem nog geen bestemming.

Bodem en grondwater

Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het projectgebied niet gekarteerd. In de omgeving van het plangebied ligt voornamelijk leemarm zand. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) lager is dan 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 50 centimeter en 80 centimeter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door watergangen behorende tot de categorie 'primair' of 'overig'. Volgens de Legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland kent de watergang behorende tot de categorie 'overig' een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De beschermingszones strekken zich uit tot 5 meter binnen het plangebied. Bij de bouw van de nieuwe woningen dienen deze beschermingszones in acht te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0016.png"

Figuur 5.4 Uitsnede Legger oppervlaktewateren. Het plangebied is rood omkaderd. Bron: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied grenst in het noorden aan de kern- of beschermingszone van een waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Er is vastgesteld dat in 2009 de stabiliteit van de kering is verstoord als gevolg van de aanleg van een damwand. Hiervoor zijn maatregelen genomen en is er een alternatief uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0017.png"

Figuur 5.5 Plangebied (zwart omkaderd) met waterkeringen. Bron: Hoogheemraadschap van Rijnland

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen er 47 woningen gerealiseerd worden op een gebied dat op dit moment nog grotendeels onbebouwd is. Daarnaast komt er een watergang te vervallen en wordt er een waterpartij vergroot. Ook de polder ten noorden van de Weerlanervaart zal worden vergroot.

Waterkwantiteit

Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert het uitgangspunt dat bij een toename van het verhard oppervlak met 500 m2 of meer de initiatiefnemer een oppervlakte ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak dient te reserveren voor extra open water als compensatie. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt hierbij is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 47 woningen. Het is echter de afronding van een totale woonwijk die gefaseerd tot ontwikkeling is gekomen en nog ontwikkeld wordt. In dat licht moet de watercompensatie in een breder licht bezien worden dan sec de compensatie die voor dit deelgebied benodigd is.

Voor de ontwikkeling in het noordelijke deel van de Vossepolder heeft het Waterschap in 2007 een Keurvergunning afgegeven die uitgaat van 5.270 m2 te compenseren oppervlaktewater in de wijk. De keurvergunning is opgesteld op basis van 2.970 m2 aan demping en 17.640 m2 toename aan verhard oppervlak. Inmiddels is dit achterhaald, en gaat het om een toename aan verharding van 20.355 m2. Dit houdt in dat er 6.023 m2 aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. In overleg met het Hoogheemraadschap is bekeken waar in de laatste fasen (fasen 3, 4, 5 en 6) extra water aangelegd kan worden.

De watercompensatie is niet volledig sluitend te krijgen binnen het plangebied. In overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland is afgesproken dat het te compenseren water niet in de polder zelf maar in de boezem gecompenseerd wordt. Er is in de boezem een positief saldo van 900 m2 water. De nog te graven vierkante meters aan water wordt hiermee verrekend. Deze afspraak wordt als voorwaarde opgenomen in de af te geven vergunning door het Hoogheemraadschap.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In het noorden grenst het plangebied aan een beschermingszone. Daarom moet er een vergunning aangevraagd worden om hier het plan te kunnen realiseren. Zo wordt voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

Afvalwaterketen en riolering

Ten aanzien van de afvoer van het afvalwater zal deze aangesloten worden op het bestaande rioolsysteem.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht in het plangebied. Hieruit blijkt dat in overleg met het Hoogheemraadschap tot passende watercompensatie is gekomen. Ook zijn er maatregelen genomen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura2000-gebied, weidevogelgebied, Natuurnetwerk Zuid-Holland en de daarmee samenhangende strategische reservering natuur of de karakteristieke landschapselementen.

Wel ligt het gebied op een kleine 3,5 km van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dat ook beschermd is tegen mogelijke effecten van externe ontwikkelingen. Daarom is een AERIUS-berekening noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0534.Vossepolder-VA01_0019.png"

Figuur 5.8 plangebied ten opzichte van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Om negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden uit te sluiten is een stikstofberekening gemaakt. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De toelichting is opgenomen in Bijlage 5, de losse berekening in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol N/ha/jr. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een significant negatieve aantasting van Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar, zonder verdere passende beoordeling en milieueffectrapportage.

Soortenbescherming

Er is een Quickscan uitgevoerd voor het laatste deelgebied langs de noordrand van het plangebied. Deze QuickScan is uitgevoerd door Jansen & Jansen Groenadviesbureau. De rapportage hiervan is terug te vinden in Bijlage 7.

Uit de conclusies van dit rapport blijkt dat de beoogde ontwikkeling uitgevoerd kan worden zonder dat daarbij de Wet natuurbescherming overtreden wordt. Wel zal hiervoor met de volgende zaken rekening gehouden moeten worden:

  • Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van verblijfplaatsen van algemene broedvogels in de ruigtevegetatie langs de randen van het onderzoeksgebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen wordt aangeraden om de rooi- en kapwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Als het toch noodzakelijk is om deze werkzaamheden uit te voeren tijdens het broedseizoen, dan dient daags voor aanvang van de werkzaamheden het werkgebied te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van actieve nesten;
  • Daarnaast moet rekening gehouden met de vlieg- en foerageerroute van de gewone dwergvleermuis langs de Weerlanervaart. De strook langs de Weerlanervaart heeft de bestemming Groen. Hierin is onder andere realisatie van groen- en speelvoorzieningen en langzaamverkeerverbindingen mogelijk. Het is belangrijk dat niet meer verlichting wordt toegepast dan strikt noodzakelijk. Indien het noodzakelijk is verlichting aan te brengen moet deze vleermuisvriendelijk worden uitgevoerd. De lichtbundel moet geconvergeerd en verticaal naar beneden gericht zijn en worden uitgevoerd in een vleermuisvriendelijke verlichtingskleur, bijvoorbeeld met amber. De verlichting moet zodanig worden aangebracht dat deze niet uitstraalt op de watergang, zodat deze gebruikt kan blijven worden als vliegroute en foerageergebied.
  • Er dient rekening gehouden te worden met de in de watergang aanwezige algemene vis- en amfibiesoorten (o.a. bruine kikker). De watergang dient op een vis- en amfibievriendelijke manier gedempt te worden, buiten de gevoelige periode van voortplanting en winterrust. Bij voorkeur dient dit dempen te worden begeleid door een ter zake kundige op het gebied van diervriendelijk dempen van watergangen. Globaal bestaat het diervriendelijk dempen uit de volgende stappen:
    • 1. Afdammen van de watergang;
    • 2. Afvissen van de watergang (kan hier met netten);
    • 3. Uitpompen, of uitscheppen van het water naar een naastgelegen watergang;
    • 4. Opnieuw afvissen van de watergang (watergang heeft nu een maximale diepte van 15 cm);
    • 5. Voorzichtig baggeren van de s loot en slib uitspreiden over de oever, de overgebleven vissen en amfibieën worden hierbij verzameld;
    • 6. Alle gevonden fauna wordt in een tijdelijke opvangbak gedaan;
    • 7. De gevonden fauna wordt uitgezet in een naastgelegen, soortgelijke watergang;
    • 8. De sloot wordt kort hierop gedempt.

Naast de bevindingen uit de genoemde quick scan, is er als gevolg van de eerdere sloop van de manege nog de geldende afspraak dat er binnen deelgebied 6 permanente voorzieningen voor de vleermuis en huismus gerealiseerd dienen te worden. Dit vloeit voort uit een activiteitenplan dat met deze sloop gemoeid is. Het gaat om de aanleg van 20 inbouwkasten voor vleermuizen en 20 kasten voor huismussen. Aan de omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden voor het plaatsen van 20 inbouwkasten voor vleermuizen en 20 kasten voor huismussen. De exacte locaties hiervoor zijn in bekend en zijn akkoord bevonden door het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Het plan is in bijlage 10 weergegeven.

Conclusie

Uit de AERIUS berekening blijkt dat de Natura 2000-gebieden de beoogde ontwikkeling niet in de weg zitten. Uit de Quickscan is gebleken dat, rekening houdend met de genoemde aandachtspunten, uitvoering van het plan mogelijk is binnen de kader van de Wet natuurbescherming.

Op basis hiervan vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEGrichtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan worden 47 woningen mogelijk gemaakt.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 47 woningen en blijft daarmee onder de drempelwaarde. Omdat het project onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting en hieruit blijkt dat geen sprake is van (mogelijke) significant negatieve effecten. Het doorlopen van een verdere (formele) mer-procedure is om die reden niet nodig.

Op basis van de in bijlage 11 opgenomen vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient het bevoegd gezag uiterlijk bij de vaststelling van dit bestemmingsplan het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld als een gedetailleerd eindplan. Gedetailleerd wil zeggen dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden gedetailleerd zijn vastgelegd en zo een herkenbaar beeld geven van de eindsituatie. De directe bestemmingslegging houdt in dat er op basis van dit bestemmingsplan direct omgevingsvergunningen verleend kunnen worden, er is bijvoorbeeld geen sprake van wijzigings- of uitwerkingsprocedures die eerst nog doorlopen moeten worden.

Tijdens het planproces is bovendien gekozen voor de procedure waarbij de aanvraag van de omgevingsvergunning door BPD gelijktijdig met de behandeling van het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht door middel van de zogenoemde coördinatieregeling. Dit leidt ertoe dat uiteindelijk op een en hetzelfde moment het bestemmingsplan wordt vastgesteld en de omgevingsvergunning wordt verleend.

5.2 Verbeelding

De verbeelding en in samenhang daarmee ook de regels zijn opgesteld conform de landelijke standaard SVBP2012. De verbeelding is opgebouwd uit diverse enkele bestemmingen, waarvan in de regels is bepaald wat hier de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn.

Zoals in de vorige paragraaf reeds benoemd is sprake van een gedetailleerd plan, wat maakt dat de verbeelding al een herkenbaar beeld geeft van het door BPD uitgewerkte bouwplan.

Op de verbeelding is binnen de bestemming Wonen met bouwvlakken weergegeven waar de hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden en diverse aanduidingen op de verbeelding corresponderen met specifieke bepalingen uit de regels. Zo zijn op de verbeelding de toegestane goot- en bouwhoogten, het maximum aantal woningen per bouwvlak en het type woningen (vrijstaand, aaneengebouwd, gestapeld) aangeduid. Hier wordt in de regels naar verwezen.

5.3 Uitleg van de planregels

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Het structureel, openbaar groen is bestemd als Groen. Deze bestemming laat in hoofdzaak de inrichting als openbaar groen toe. Daarnaast zijn ook elementen als speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en langzaamverkeersverbindingen (voet- en fietspaden) toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn gebouwen uitgesloten. Overige bouwwerken (logischerwijs uitsluitend ten behoeve van het toegestane gebruik) kent in de regel een beperkte bouwhoogte van 4 m.

Artikel 4 Verkeer

De hoofdstructuur voor auto- en (brom)fietsverkeer is bestemd als Verkeer. Hierbinnen bevinden zich de wegen, doorgaande fietspaden en parkeerplaatsen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen uitgesloten en dient overige bebouwing - met uitzondering van verlichting, verkeersregeling en bewegwijzering - te voldoen aan een hoogtemaat van maximaal 3 m.

Artikel 5 Water

De hoofdwatergangen en hoofdwaterstructuur binnen de wijk zijn bestemd als Water. Hiermee is niet alleen de ligging en de structuur van het water vastgelegd, maar ook de oppervlakte aan water. Dit laatste is relevant in verband met de opgave aan te realiseren oppervlaktewater ter compensatie van de toename aan verharding als gevolg van de Vossepolder als geheel.

Artikel 6 Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen op die gronden die als uitgeefbare woonkavels worden ingericht. Met bouwvlakken is op de verbeelding vastgelegd waar de hoofdgebouwen gesitueerd mogen worden, waarvan ook de goot- en bouwhoogte, het aantal woningen en het type woningen op de verbeelding is aangeduid.

In tegenstelling tot de hoofdgebouwen, mag overige bebouwing ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De regels bepalen daarbij dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend vanaf 2,5 m achter de voorgevel gerealiseerd mogen worden, waarmee de voorerven een open karakter behouden. Hier wordt verder aan bijgedragen doordat ook erfafscheidingen en overige bouwwerken, voor de voorgevel een beperking kennen in de toegestane bouwhoogte in vergelijking met wanneer deze achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd.

Artikel 7 Leiding - Gas

De gasleiding langs de noordrand van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Gas. Hiermee is niet alleen de aanwezigheid van de leiding toegestaan, maar worden ook voorwaarden gesteld aan het bouwen en andere (grond)werkzaamheden bedoeld voor andere - ter plaatse voorkomende - bestemmingen. Bepaalde werkzaamheden zijn alleen mogelijk nadat hiervoor een vergunning is aangevraagd waarbij de vraag centraal staat of deze werkzaamheden het leidingbelang schaden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Langs de Weerlanervaart, de Ringvaart en de Vossevaart zijn regionale waterkeringen aanwezig die bestemd zijn als Waterstaat - Waterkering. Met deze dubbelbestemming wordt zowel de aanwezigheid van de waterkering vastgelegd als beschermd. De bescherming bestaat eruit dat er voorwaarden worden gesteld aan het bouwen en andere (grond)werkzaamheden bedoeld voor andere - ter plaatse voorkomende - bestemmingen. Bepaalde werkzaamheden zijn alleen mogelijk nadat hiervoor een vergunning is aangevraagd waarbij de vraag centraal staat of deze werkzaamheden het leidingbelang schaden, waarover advies ingewonnen dient te worden bij de leidingbeheerder.

5.3.3 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Dit artikel voorziet in bouwregels die algemeen van toepassing zijn. Los van de bestemming die op een specifieke locatie geldt en de bouwregels die voor die bestemming zijn opgenomen in hoofdstuk 2, zijn de algemene bouwregels uit Hoofdstuk 3 altijd van toepassing.

In dit plan zijn algemene bouwregels opgenomen met betrekking tot het overschrijden van bouwgrenzen, de wijze waarop met bestaande afwijkende maatvoering wordt omgegaan en het vereiste om bij bouwplannen in het benodigde aantal parkeerplaatsen en eventueel benodigde ruimte voor laden en lossen te voorzien.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk van de bestemmingsregels af te wijken voor kleine afwijkingen.

Artikel 12 Overige regels

In de overige regels is vastgelegd dat daar waar naar wettelijke regelingen en bepalingen wordt verwezen, deze gelezen dienen te worden zoals luidend op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook is in dit artikel de koppeling gelegd met het gemeentelijk parkeerbeleid, waarmee de daarin opgenomen parkeernormen van toepassing worden verklaard.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg toegestuurd aan de relevante overlegpartners. In dat verband zijn reacties ontvangen van de volgende instanties:

  • Gasunie;
  • Veiligheidsregio Hollands Midden;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland

Tevens zijn de milieuonderzoeken tijdens deze ronde beoordeeld door de Omgevingsdienst West Holland.

Naar aanleiding van de overlegreacties is het plan op onderdelen aangepast en aangevuld. Dit heeft betrekking gehad op de paragraaf over externe veiligheid, de waterparagraaf en het artikel ' Leiding - Gas'.

Ook de beoordeling door de ODWH van de uitgevoerde milieuonderzoeken heeft geleid tot aanvullingen in (een aantal van) de uitgevoerde onderzoeken. De betreffende (milieu)paragrafen zijn naar aanleiding daarvan eveneens geactualiseerd.

De overlegreacties hebben hiermee vooral geleid tot een aanvulling in de motivering van het plan, en niet in de ruimtelijke mogelijkheden die met dit bestemmingsplan geboden worden.

6.2 Participatie

De initiatiefnemer en gemeente gaan rond de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een bijeenkomst organiseren om omwonenden en belangstellenden te informeren over de woningbouw van Fase 6 Vossepolder.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de wettelijke verplichtingen voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De zienswijzen die tijdens deze termijn ontvangen zijn, zijn door de gemeente in behandeling genomen en van een beantwoording gezien. Dit is vastgelegd in de Nota zienswijzen, die als Bijlage 13 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan, ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Hillegom is eigenaar van de grond en voor dit gebied is een Grondexploitatieplan Vossepolder van toepassing waarin de economische uitvoerbaarheid en het kostenverhaal afdoende is verzekerd. Jaarlijks wordt de Grondexploitatie Vossepolder herzien. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Met de initiatiefnemer van de te ontwikkelen woningen is in december 2021 een Koop- en Realisatieovereenkomst gesloten.