Plan: | Grootebroek - Thea Beckmanweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0532.theabeckmanweg-VG01 |
In de woonwijk Oosterweed aan de Thea Beckmanweg 45 te Grootebroek bevindt zich een uitvaartcentrum. Het plan is om het gebied te herstructureren middels sloop en nieuwbouw in de vorm van acht patiowoningen.
Het beoogde plan is niet mogelijk op basis van de geldende beheersverordening 'Kom Stede Broec'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader.
Het plangebied omvat de gronden van de Thea Beckmanweg 45 te Grootebroek. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing weergegeven. Het plangebied is gelegen in de nieuwbouwwijk Oosterweed in Grootebroek.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening 'Kom Stede Broec' (vastgesteld op 5 juli 2018). In de beheersverordening is de bestaande planologische situatie vastgelegd. Het verordeningsgebied van deze beheersverordening bestaat uit de plangebieden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Kom Stede Broec en het bestemmingsplan Oosterweed.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Oosterweed' (vastgesteld 6 maart 2008). Het heeft hierin de bestemmingen 'Maatschappelijk - Uitvaartcentrum' en 'Recreatie'. Binnen de bestemmingen zijn woningen niet toegestaan. Het beoogde woningbouwplan is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oosterweed'
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige - en gewenste situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt aan de noordkant van de woonwijk Oosterweed in de kern Grootebroek. De wijk is in de jaren '10 van deze eeuw gerealiseerd. De hoofdfunctie in de wijk is het wonen. Daarnaast bevindt zich aan de zuidkant van de wijk, aan de Verlengde Raadhuislaan 1, een basisschool en hebben de gronden aan de noordkant van de wijk een blauwe, groene, recreatieve, parkachtige inrichting. Dit betreft de strook ten westen van het plangebied.
Het plangebied wordt aan de noordkant begrenst door een hoge aarden wal. Parallel aan de wal loopt de provinciale Drechtsterweg. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door de wijkontsluitingsweg de Verlengde Raadshuislaan en direct ten zuiden van het plangebied wordt op dit moment een appartementencomplex met daarin 22 woningen gerealiseerd. Verder ten zuiden en ten westen bevindt zich de rest van de woonwijk.
De wijk kenmerkt zich als een wijk waar sprake is van een grote diversiteit aan woningtypes. Het betreffen zowel vrijstaande woningen, twee-onder-een kapwoningen, rijenwoningen en op korte termijn ook een appartementencomplex.
De omgeving wordt gekenmerkt door een strakke en rationele stedenbouwkundige opzet. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn de straat volgt. Het parkeren in de wijk vindt zowel op de openbare weg als bij de woningen plaats.
Het plangebied is in de huidige situatie ingericht ten behoeve van een uitvaartcentrum. In het plangebied staat een gebouw en een parkeerplaats ten behoeve van het uitvaartcentrum. Aan de westkant bevindt zich een waterpartij met daarlangs een groenstrook.
Figuur 2.1 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer. Figuren 2.2, 2.3 en 2.4 een vooraanzicht.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Figuur 2.2 Vooraanzicht zuidelijk deel vanaf de Thea Beckmanweg (bron: Google Streetview)
Figuur 2.3 Vooraanzicht zuidelijk deel vanaf de Verlengde Raadhuislaan (bron: Google Streetview)
Figuur 2.4 Aanzicht vanaf de provinciale Drechterlandseweg (bron: Google Streetview)
Het doel van de initiatiefnemers is om het plangebied te herstructureren. Door middel van herstructureren wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.
Het programma bestaat uit de bouw van 8 patiowoningen bedoeld voor de doelgroep senioren. Met de realisatie van het woningbouwplan is de woonwijk Oosterweed afgerond. De woningen worden verdeeld in twee (geschakelde) rijen, waarvan één woning vrijstaand word gebouwd. De oriëntatie van de woningen is gericht op de nieuwe interne ontsluitingen die op de Thea Beckmanweg aansluit. Bij de woningen is plek voor twee parkeerplaatsen. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving. Dit houdt in dat de woningen zoveel mogelijk de rooilijn van de weg volgen.
De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag met een lessenaarskap. De goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk circa 4 -en 8 meter. De woningen betreffen levensloopbestendige woningen voor met name senioren. Daarnaast wordt het plangebied verder ingevuld met een nieuw aan te leggen weg en behoudt het gebied een parkachtig aanzicht. In het stedebouwkundig ontwerp is de bestaande waterpartij meegenomen en opnieuw ingericht. De oppervlakte van de waterpartij blijft ongewijzigd.
De openbare gronden rondom de toekomstige woonkavels krijgen een groene invulling. De situering van een mogelijk invulling van het plangebied is weergegeven in figuur 2.5. Figuur 2.6 en 2.7 toont een impressie van de woningen die aan de waterpartij gebouwd worden en figuur 2.8 toont een impressie van de vrijstaande woning.
Figuur 2.5 Impressie gewenste inrichting
Figuur 2.6 Impressie straatbeeld voorgevel (woningen 1 tot 4)
Figuur 2.7 Impressie straatbeeld achtergevel (woningen 1 tot 4)
Figuur 2.8 Impressie vrijstaande woning (woning nummer 8)
Voor de ontwikkeling is een (concept) inrichtingsplan voor het openbaar gebied ontworpen, inclusief integraal ontworpen oever met lage steiger, uitwerking van het parkeren en de toegangsweg(en), inrichting van het openbare gebied en de overgangen van de openbare groenzone naar de private kavels. Dit plan is als bijlage 1 toegevoegd. Figuur 2.9 weergeeft hoe de openbare ruimte wordt ingericht. De uitvoering van dit inrichtingsplan is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels. Dit concept wordt in het kader van het voorontwerp nog besproken met het HHNK, de ontwikkelaar, gemeente en omwonenden.
In het plangebied zijn er een viertal kavels die direct grenzen aan het open water. Hier is de scheiding tussen openbaar en privé ter hoogte van de waterlijn. Om te voorkomen dat direct langs de waterlijn bouwwerken worden geplaatst of hoge walbeschoeiingen worden opgericht, is in de regels van dit bestemmingsplan een bouwverbod voor de eerste meter grenzend aan de waterlijn opgenomen.
Figuur 2.9 Inrichting openbare ruimte
Verkeersafwikkeling
De woningen worden ontsloten vanaf de Thea Beckmanweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van de toekomstige woningen. Daardoor ontstaat er hier geen onveilige verkeerssituatie of verkeersoverlast.
Parkeren
Het parkeren vindt volledig plaats binnen het plangebied. Voor het bepalen van de parkeernormen is uitgegaan van de CROW-norm (Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Stede Broec valt binnen de categorie 'matig stedelijk' waarbij de locatie zich in de bebouwde kom bevindt. Binnen de CROW-normen in deze specifieke situatie geldt voor koop rijenwoningen een parkeernorm van 1,9 per woning en voor een vrijstaande woning een norm van 2,2 per woning. In het plangebied zijn daarom 16 parkeerplaatsen nodig. Bij de woningen is plek voor 2 parkeerplaatsen per woningen en daarnaast worden 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Aan de parkeernormen worden hiermee ruimschoots voldaan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze zijn genoemd in het Barro.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit bestemmingsplan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Structuurvisie 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. In de Provinciale ruimtelijke verordening zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd.
De in dit bestemmingsplan mogelijk te maken woningen liggen binnen Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). De PRV geeft aan dat onder BSG wordt verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
In artikel 5a is bepaald dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling alleen is toegestaan als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Bij het bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkeling maakt de verordening gebruik van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Zoals beschreven in paragraaf 3.1 is met onderhavig project geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt de huidige maatschappelijke functie van het perceel aangemerkt als een stedelijke functie. Artikel 5c en de overige in de verordening opgenomen artikelen zijn derhalve niet van toepassing op dit project. Met dit bestemmingsplan is dan ook geen sprake die de provinciale belangen in de weg staan.
Regionale structuurschets 'Westfriesland een dijk van een regio' 2016
Westfriesland is een regio met veel kwaliteiten. De regio ligt prachtig aan het Markermeer /IJsselmeer, heeft een vitale, diverse agrarische sector, kent mooie steden, bestaat uit aantrekkelijke landschappen
en bezit een sterke ondernemersgeest. Een regio die gunstig gelegen is in Noord-Holland ten opzichte de dynamische Amsterdamse regio en goed verbonden is. Om de regio verder te versterken is het Pact van Westfriesland opgesteld. De zeven gemeenten van Westfriesland hebben aangegeven dat ze binnen vijf jaar tot de top 10 van meest aantrekkelijke regio's van Nederland willen horen. Om de ambitie te bereiken heeft de regio onder andere een regionale structuurschets opgesteld.
De regionale ambities zijn vertaald in zeven doelstellingen. Samen dragen ze bij aan de ambitie om tot de aantrekkelijkste regio's in Nederland te behoren en spelen ze in op de gewenste economische, sociale ruimtelijke structuurversterking. Met de zeven doelstellingen wordt bijgedragen aan de ambities uit het Pact:
Met de beoogde ontwikkeling wordt draagt bij aan een kwalitatief hoogwaardig aanbod voor de doelgroep senioren en daarmee aan de leefbaarheid van de kern. Het plan zorgt daarmee voor nieuwe woonruimte in de regio en versterkt daarnaast de externe woonkwaliteit. Het planvoornemen is in lijn met de Regionale structuurschets.
Regionale woonvisie West-Friesland 2017-2021
De Regionale woonvisie West-Friesland voor de periode 2017-2027 geeft invulling aan de ambitie van de regio West-Friesland om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.
De regionale woonvisie voor West-Friesland brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De woonvisie benoemt welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.
Het doel van de woonvisie is om de West-Friese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en de woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt zijn de speerpunten voor de woonvisie bepaald. Deze speerpunten zijn de ‘ankers’ waar de woonvisie en het RAP aan hangen. De West-Friese woonvisie zet in op de volgende vijf speerpunten:
De beoogde ontwikkeling van 8 patiowoningen draagt bij aan vitaal houden van de kernen in West-Friesland door ook in de toekomst voldoende woongelegenheid te behouden voor de inwoners van Grootebroek. Door in te spelen op de behoefte aan levensloopbestendige woningen c.q. seniorenwoningen zoals aangegeven in de Toekomstvisie van Stede Broec wordt een onderscheidend en complementair product geleverd.
Kwantitatieve woningbouwprogrammering Westfriesland 2019 en Afwegingskader wonen Westfriesland 2019
De prognose van het kwantitatieve woningbouwprogramma in de regio West-Friesland in de periode 2017-2030 bedraagt 8.071 extra woningen. Voor de gemeente Stede Broec bedraagt dit aantal 642 nieuwe woningen.
Bij nieuwe woningbouwplannen heeft de regio een afwegingskader opgesteld waaraan nieuwe plannen getoetst moeten worden. Plannen dienen ten eerste te voldoen aan de minimum vereisten van 'De Westfriese basis'. In dit geval past het beoogde woningbouwplan binnen de indicatieve regionale woningbehoefte (inclusief de buffer) en vindt deze plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van de krachtige kern Grootebroek. Naar het woningtype is daarnaast een concrete behoefte vanuit de doelgroep senioren.
Verder dienen woningbouwplannen een bijdrage te leveren aan de gezamenlijk ambities die de regio met elkaar gemaakt heeft. Ze willen hiermee een kwaliteitsimpuls geven, waarbij afgesproken is dat woningbouwplannen aan minimaal 5 van de 10 ambities voldaan wordt.
Met dit bestemmingsplan wordt aan onderstaande ambities voldaan.
Het toevoegen van 8 extra woningen binnen bestaand stedelijk gebied past dan ook binnen het Afwegingskader wonen Westfriesland 2019.
Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024
Voor wat betreft het gemeentelijk beleid is het beleidsstuk 'Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024', zoals vastgesteld op 18 december 2014, van belang. Dit is een integraal visiedocument dat alle aspecten bestrijkt die binnen een gemeente spelen.
Voor woningbouw wordt uitgegaan van bouwen op basis van vraag in plaats van bouwen op aanbod. In de structuurvisie wordt een matrix weergeven waarin de gemeente aangeeft welke ontwikkelingen 'moeten', welke ontwikkelingen de gemeente 'wil', welke zouden 'moeten kunnen' en welke ontwikkelingen de gemeente wil 'voorkomen'.
Onderhavig bestemmingsplan valt in de categorie welke de gemeente 'wil'. Hieronder valt een kleinschalig woningbouwinitiatief dat bijdraagt aan de woon- en leefomgeving kwaliteit.
Als gevolg van het toenemende aantal huishoudens, en de afnemen van de gemiddelde woningbezetting, zal de vraag naar woningen de komende jaren blijven bestaan. Naast een kwantitatieve vraag naar woningen is er ook sprake van een kwalitatieve vraag. Doordat er sprake is van vergrijzing zal de vraag naar senioren- of aangepaste woningen de komende jaren toenemen.
Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het beleid van de gemeente.
Duurzaamheidsvisie 2018 - 2021
Klimaatverandering is in de afgelopen jaren meer en meer centraal komen te staan en vraagt om een integraal duurzaamheidsbeleid om de negatieve effecten tegen te gaan en de leefomgeving bestendig te maken tegen de nieuwe omstandigheden. In deze visie hebben we het over duurzaamheid in de fysieke leefomgeving, waaronder duurzame opwekking van energie, isoleren van de woningvoorraad, terugdringen van de CO2 uitstoot, toekomstbestendig inrichten van de leefomgeving en hergebruik van waardevolle afvalstromen.
De gemeente Stede Broec ziet duurzaamheid als het ontwikkelen van beleid en uitvoeren van projecten, zonder roofbouw te plegen op de leefomgeving en grondstoffen. De voordelen van vandaag worden niet afgewenteld op de toekomst. Stede Broec gelooft in een duurzame leefomgeving, waarin we vandaag en in de toekomst gezond en veilig kunnen leven. Stede Broec stelt zich de volgende doelen:
De doelstellingen zijn uitgewerkt in vijf thema's die in het onderliggende programma verder uitgewerkt worden. De thema's zijn als volgt:
De ambities zijn te groot en de doelstellingen onmogelijk te behalen zonder samenwerking. Stede Broec hoeft het gelukkig niet alleen te doen en het wiel niet opnieuw uit te vinden. Stede Broec heeft verschillende samenwerkingsverbanden met onder meer gemeenten in West-Friesland, de omgevingsdienst Noord - Holland Noord, het Duurzaam Bouwloket, de Provincie Noord Holland en de Rijksoverheid. Ook lokale organisaties zoals de Stichting Puur Slim West-Friesland (PSWF) en de Zonnecoöperatie West-Friesland zijn belangrijke partners.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het toepassen van duurzame principes is een belangrijk element binnen de realisatie van het woningbouwplan. In paragraaf 4.12 Duurzaam bouwen wordt dit verder toegelicht.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderdeel C en D van de bijlage uit het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 8 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2018 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling. Derhalve is, gelet op de formele beoordelingsplicht, een vormvrije mer-beoordeling nodig. De beoordeling is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De woonwijk waarin het plangebied ligt bevinden zich voornamelijk woningen. In de wijk komt alleen een basisschool uit milieucategorie 2 voor. Deze bevindt zich op circa 300 meter. Voor een basisschool geldt een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Gezien de ligging aan de rand van Grootebroek dient tevens rekening gehouden te worden met agrarische bedrijven in de omgeving. Het dichtsbijzijnde agrarische bevindt zich op circa 150 meter van het plangebied. Het betreft het akkerbouwbedrijf (milieucategorie 2) aan de Verlengde Raadhuislaan 8. Op het perceel is planologisch gezien tevens een melkveebedrijf uit milieucategorie 3.2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect weg verkeerslawaai relevant.
Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Drechterlandseweg (N302) en de Verlengde Raadhuislaan. Voor de ontwikkeling is daarom een geluidsonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen als bijlage 4. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan kan worden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 56 dB. .De grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.
Ten aanzien van de gezoneerde weg waarbij de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt is het vaststellen van een hogere waarde nodig. Hiervoor dient een besluit hogere waarde te worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 5) is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets.
Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen zoals opgenomen in bijlage 5. Met de uitvoering van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.
Verharding en compenserende maatregelen
Door de ontwikkelaar is een berekening gemaakt van de toename verharding. De verhardingstoename is 69m² waarbij 50% van het onbebouwde gedeelte van de percelen is meegerekend. Voor wat betreft het oppervlaktewater wordt er 26 m² ontgraven en 13m² gedempt. Een situatie tekening met de oppervlaktes is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting van het bestemmingsplan. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
Drooglegging
Op deze locatie is sprake van een beperkte droogligging. Vanuit het hoogheemraadschap wordt aangeraden om een drooglegging van circa. 70cm aan te houden.
Beheer en onderhoud waterlopen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. De ontwikkelaar dient de riolering conform de voorwaarden van de gemeente aan te leggen. De genoemde voorwaarden van het HHNK maken hiervan onderdeel uit. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Er is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Geadviseerd wordt om een gescheiden stelsel aan te leggen.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Ruimtelijke adaptatie
Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het hoogheemraadschap denkt graag mee over een klimaat adaptieve inrichting.
Voor de ontwikkeling wordt door een landschapsarchitect een inrichtingsplan opgesteld. In dit plan wordt rekening gehouden met een klimaat adaptieve inrichting.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.
In de planvorming moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van een ruimtelijke plan moeten de overwegingen hierover zijn opgenomen. Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan moet hiervoor een nadere afweging worden gemaakt.
Relevant is om in breder verband integraal naar het onderdeel bodem te kijken. In toenemende mate is bij het opstellen van een bestemmingsplan van belang na te gaan of de kansen van de ondergrond worden benut. Dit bijvoorbeeld voor bodemenergie of ondergronds bouwen. De verschillende gebruiksfuncties moeten zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd.
Op het perceel zijn in het verleden (1994-2005) bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit die bodemonderzoek blijkt dat het perceel in het verleden enige tijd is gebruikt als grond depot. Tijdens de onderzoeken is zintuigelijk incidenteel puinhoudende grond en stukjes asbest op het maaiveld aangetroffen. Analytisch is in de grond lichte verontreinigingen aangetroffen. In de grond is geen asbest aangetroffen.
Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Indien een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd komt de vraag aan de orde of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is, zoals bedoeld in artikel 8 lid 4 van de Woningwet.
Gelet hierop kan worden gesteld dat de huidige onderzoeken zijn verouderd en niet meer voldoen aan de huidige normen. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient dan ook een nieuwe verkennend bodemonderzoek en onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd.
Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor de ontwikkeling heeft Archeologie West-Friesland een archeologisch advies afgegeven (zie bijlage 6). Het overgrote deel van het plangebied is op de concept-beleidskaart archeologie van de gemeente Stede Broec reeds vrijgegeven op basis van archeologisch booronderzoek dat is uitgevoerd in 2004. Voor het overige deel van het plangebied worden vrijstellingsgrenzen van 1.000 en 2.500 m2 gehanteerd op de concept-beleidskaart. Deze grenzen worden door het plangebied echter niet overschreden.
Vanuit archeologisch oogpunt geldt geen beperking ten aanzien van de geplande bodemingrepen. Nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg is niet noodzakelijk.
Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het projectgebied. De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan de cultuurhistorische waarden van de ruimte. Hiervoor heeft de provincie de leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Op basis van deze leidraad bevind zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden, waar met dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Cultuurhistorie geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor NNN- en Natura 2000-gebieden. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig gebied ligt op 31 kilometer van het plangebied. Aerius rekent niet tot deze afstanden. Daarnaast is in de huidige situatie sprake van een uitvaartcentrum. Door de verwarming van dit pand vindt in de huidige situatie een uitstoot plaat. Binnen de huidige situatie zijn 31 parkeerplaatsen aanwezig waardoor aangenomen kan worden dat de verkeersgeneratie in de huidige situatie groter is dan de toekomstige situatie. Voor de 8 woningen wordt geen emissie gerekend omdat deze gasloos worden opgeleverd. De verkeersgeneratie van 8 woningen zal niet meer bedragen dan de huidige situatie. Er zal door de ontwikkeling een afname zijn van de stikstofemissie. Vanwege de grote afstand tot de stikstofgevoelige gebieden is er sowieso geen sprake van een relevante stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Voorgenoemde is middels een stikstof berekening bekrachtigd. De berekening is als bijlage 7 toegevoegd. Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
Soortenbescherming
Als er gebouwen worden gesloopt en/of bomen worden gekapt, kunnen hierdoor beschermde soorten worden verstoord. Omdat er sprake is van het slopen van bestaande bebouwing en de watergang gedeeltelijk gedempt wordt, is het mogelijk dat een leefgebied van (beschermde) diersoorten verstoord wordt. Daarom is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is als bijlage 8 toegevoegd.
De voorgenomen werkzaamheden hebben mogelijk effect op mogelijk aanwezige beschermde soorten. Dit betreffen vleermuizen, marters, huismussen en gierzwaluwen. Hiervoor zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 9, 10 en 11.
Tijdens het onderzoek zijn geen huismussen, gierzwaluwen, marters aangetroffen/waargenomen. Tijdens de veldbezoeken zijn er ook geen in- en uitvliegende vleermuizen waargenomen in het uitvaartcentrum of de omliggende bomen en bebouwing. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Voor de uitvoering van de werkzaamheden bij het plangebied worden er geen effecten verwacht ten aan zien van vleermuizen. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Onderzoek
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. In de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het projectgebied. Wel is op circa 750 meter ten zuiden van het projectgebied sprake van twee buisleidingen. Deze leidingen hebben een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Hiervoor geldt een risicoafstand van 70 meter. De afstand tussen plangebied en de betreffende leidingen is dus ruimschoots voldoende, waardoor er geen effect is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse. Een berekening of verantwoording is voor de buisleidingen niet noodzakelijk.
Er vindt over de N505, aan de overzijde van het plangebied, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Hierover geeft de omgevingsdienst Noord - Holland Noord (zie het advies van ONH in bijlage 12) aan dat de veiligheidsregio adviseert op onderstaande onderwerpen in het kader van zelfredzaamheid en rampbestrijding. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 33 meter van de weg en valt binnen het invloedsgebied. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de N505. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 8 woningen met elk een grootte van meer dan 60 m2. In de Handleiding populatieservice wordt voor een woonfunctie groter dan 60 m2 het kental 2.4 personen per woning gehanteerd. Dit geeft een extra populatie van 20 personen. In de HART worden onderstaande vuistregels gehanteerd voor de toetsing van de oriëntatiewaarde en 10% van de oriëntatiewaarde voor een weg buiten de bebouwde kom (80 km/uur).
Figuur 4.1 Drempelwaarden GF3-vervoer voor overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde, weg buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing
De afstand tot de weg bedraagt circa 33 meter en er zullen met de beoogde ontwikkeling 20 mensen toegevoegd worden in 8 woningen. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft aangegeven dat uitgegaan kan worden van 100 GF3 transporten per jaar. Uit de tabel blijkt dat er bij een afstand van 30 meter en 100 GF3 transporten per jaar er tot 300 mensen per hectare aanwezig kunnen zijn zonder dat de 10% van de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Aangezien het aantal mensen per hectare minder is dan 300, zal het groepsrisico niet met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde toenemen. Daarnaast bevindt zich momenteel een uitvaartcentrum van 542 m2 in het plangebied. Volgens de Handleiding Populatieservice heeft de bijeenkomstfunctie een kental van 5 m2 per persoon. Dit brengt het totaal op 108 personen in het uitvaartcentrum. Met de realisatie van de woningen wordt de personendichtheid fors naar beneden gebracht naar 20 mensen. Met de bovenstaande toetsing aan de vuistregels voor het groepsrisico in de HART is aangetoond dat het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde zal bedragen. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is op grond van het Bevt daarom niet vereist.
Wel dient de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid. Dit advies is van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord ontvangen.
Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord/brandweer
De brandweer heeft in zijn brief (zie bijlage 13) aangegeven dat het plangebied betrokken kan raken bij een ramp van enige omvang, maar het plan heeft daar betrekkelijk weinig invloed op. Het geven van een waarschuwing vooraf is niet mogelijk. Gegeven de geringe invloed van het plan op een eventuele ramp, de kleine kans op die ramp en de bestrijdbaarheid, worden geen maatregelen geadviseerd door de brandweer. Daarnaast benoemd de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (OD NHN) risicogerichte maatregelen die mogelijk in het plan geïntegreerd kunnen worden. Deze maatregelen hebben dan een gunstige uitwerking op de eventuele ramp. In bijlage 1 in het advies van de brandweer (zie bijlage 13) wordt een oordeel gegeven op de risicobron van de N505. Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot een substantiële wijziging van bestaande incidentscenario's. De bestrijdbaarheid van een eventueel rampscenario in dit gebied wordt door dit plan niet beïnvloed.
Mogelijk heeft een koude BLEVE effect op het plangebied. LPG komt vrij en ontsteekt direct. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een koude BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Tot op een afstand van 130 m kan nog ruitbreuk optreden. Effecten van plasbrand zijn niet aan de orde in verband met de tussenliggende aardenwal. Het betreft een geringe toename van aantallen aanwezige bewoners, waardoor er meer slachtoffers kunnen ontstaan.
Wel vindt over de N505, aan de overzijde van het plangebied, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Hierover geeft de omgevingsdienst Noord - Holland Noord (zie het advies van ONH in bijlage 12) aan dat de veiligheidsregio adviseert op onderstaande onderwerpen in het kader van zelfredzaamheid en rampbestrijding.
Beknopte verantwoording
Zelfredzaamheid
De mate van zelfredzaamheid is mede bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Bij zelfredzaamheid gaat het om de 'vermogens en handelingen van burgers om incidenten, en de nasleep ervan, zelfstandig dan wel met behulp van anderen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beheersen'.
Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door vluchten of schuilen. Voor de beoordeling van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen, is gekeken naar de volgende aspecten:
Zelfredzaam vermogen
Verwacht wordt dat de bewoners van het plan vergelijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse samenleving. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden.
Schuilen en vluchten
Een intact gebouw is geschikt om uit weg te vluchten na de 'koude BLEVE'. De afstand tot de ongevalslocatie in combinatie met de gebruikte materialen tijdens de bouw, het al dan niet openstaan van ramen en deuren bepaalt de invloed van secundaire brand. Het maatgevend scenario betreft een flitsramp, d.w.z. men krijgt geen signaal vooraf, en het voltrekt zich in circa 11 seconden. Alleen zij die binnen die 11 seconden een veiliger plaats bereiken beperken de mate van verbranding. De ernst van verbranding bepaalt de kans op overlijden.
Met een risicogerichte benadering van veiligheid wordt het mogelijk het bouwplan te optimaliseren ten opzichte van het EV-risico 'koude BLEVE'. Indien hiervoor gekozen wordt, dan kan de brandveiligheidsadviseur van VRNHN hier specifiek op adviseren.
Alarmeren van de bevolking
Verwacht kan worden dat het beschikbaar zijn van NL-Alert geen invloed heeft, omdat dit het scenariotype flitsramp betreft.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid betreft de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval en de mogelijkheden van hulpdiensten bij het beperken van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval. Voor het beperken van gevolgen is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hulpverlenende taken. Voor de beoordeling van de bestrijdbaarheid is gekeken naar de volgende aspecten:
Opkomsttijden
De opkomsttijden van de brandweer komen overeen met de normtijden zoals die zijn gesteld in het Besluit Veiligheidsregio's.
Bereikbaarheid van het plangebied
Het plangebied is in voldoende mate tweezijdig bereikbaar zodat de brandweer eventueel optredende effecten kan bestrijden.
Bluswatervoorziening
Het toetsingskader is de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland, uitgave november 2012. Geadviseerd wordt om deze handreiking toe te passen voor het plangebied. De aanwezige primaire bluswatervoorziening maakt het mogelijk een aanvang te maken met de bestrijding.
Mogelijkheden voor bronbestrijding
Mogelijkheden voor bronbestrijding bij een 'koude BLEVE' zijn niet aanwezig. Die effectafstand kan niet beïnvloed worden. De bestrijding richt zich op het helpen van hen in nood en het blussen van secundaire branden.
Capaciteit hulpverlening
Het scenario 'koude BLEVE' LPG zorgt op deze afstand mogelijk voor dodelijke slachtoffers. Meer dan 10 personen met zeer ernstig letsel kan het gevolg zijn. Personen kunnen namelijk buiten zijn en het is reëel dat personen binnen eveneens in gevaar komen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bevindt zich binnen het invloedsgebied van de N505. Uit het advies van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord/brandweer blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid als voldoende worden beschouwd. Wel moet rekening worden gehouden met eventuele maatregelen die voortkomen uit het advies van de veiligheidsregio.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N505 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er worden slechts 8 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.
Het plan is in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk klimaatbeleid. Het behoud van het water en de groene inrichting van de openbare ruimte is een belangrijke peiler in het plan en draagt er aan bij dat de toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering wordt opgevangen. Ook wordt het hemelwater niet afgevoerd op het riool en zoveel mogelijk rechtstreeks afgevoerd naar open water.
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld. Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
De te realiseren woningen zullen voldoen aan de heden ten dagen geldende duurzaamheidseisen en eisen in kader van energiezuinigheid. De doelstelling is dat de woningen zullen voldoen aan een duurzame energieklasse. Geconcludeerd wordt dat met de voorgenomen nieuwbouw van het plan wordt aangesloten op de duurzaamheidsambitie van de gemeente Stede Broec. De huidige norm is dat voor dit project geen aardgas wordt aangelegd.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op de actuele bestemmingsplannen in de gemeente Stede Broec. In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.
Groen
Het openbaar groen is bestemd met de bestemming 'Groen'. Bouwwerken, anders dan gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zijn hier niet toegestaan.
Verkeer – Verblijfsgebied
De ontsluitingswegen zijn bestemd als 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Bouwwerken, anders dan gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zijn hier niet toegestaan.
Voor de uitvoering van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Om te voorkomen dat direct langs de waterlijn bouwwerken worden geplaatst of hoge walbeschoeiingen worden opgericht is in de regels van dit bestemmingsplan een bouwverbod voor de eerste meter grenzend aan de waterlijn opgenomen.
Water
De bestaande waterpartij behoudt de bestemming 'Water'.
Wonen
De toekomstige patiowoningen krijgen de bestemming 'Wonen'. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Middels de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' en 'maximale bouwhoogte (m)' is een maximale goot- en bouwhoogte bepaald. Voor het platte dak is deze hoogte bepaald tot maximaal 3 meter. Voor het overige gedeelte bedraagt de goot- en bouwhoogte respectievelijk 4- en 8 meter.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Overleg
Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. In dit kader heeft Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), de gemeente Medemblik en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord op het voorontwerp bestemmingsplan gereageerd.
De ingebrachte overlegreactie is ontvangen binnen de gestelde termijn, HHNK is als water- en wegbeheerder in die zin belanghebbende / vooroverlegpartner en daarmee dus in beginsel ontvankelijk. In onderstaand overzicht wordt de ingediende overlegreactie samenvattend beschreven en van een reactie voorzien. De overlegreactie leidt tot een aanpassing van het ontwerp-uitwerkingsplan in de toelichting.
Overlegreactie | Reactie |
Ad 1.1 Waterkwantiteit In het vooroverleg is aangegeven dat sprake is van een verhardingstoename van 400m2. Daarmee zou de compensatieplicht vervallen. Vanuit het hoogheemraadschap wordt aangehouden dat 50% van de onbebouwde particuliere percelen als verharding moet worden meegeteld. Is hier bij de berekening van de verhardingstoename rekening mee gehouden? Uit een eerder toegestuurde situatieschets blijkt dat de inrichting van de voorliggende waterpartij veranderd, aan de westzijde lijkt een deel te worden gedempt en aan de oostzijde een deel te worden ontgraven. Klopt deze interpretatie? Graag verneem ik hoeveel oppervlaktewater wordt gedempt en hoeveel wordt gegraven. Op deze locatie is sprake van een beperkte droogligging. Vanuit het hoogheemraadschap raden wij aan om een drooglegging van circa. 70cm aan te houden. Ad 1.2 Waterkwaliteit Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Voor dit plan zullen huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden moeten worden. Het hemelwater kan worden geloosd op de aanliggende waterpartij. Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het afstromende hemelwater. Met betrekking tot het afstromend hemelwaterwater raden wij aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Ad 1.3 Inrichting watersysteem Eerder is vernomen dat het voornemen bestaat om de vlonders / steigers aan te leggen op eigen terrein. Er zullen geen steigers over het water worden gebouwd door de ontwikkelaar. Ad 1.4 Ruimtelijke adaptatie Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het hoogheemraadschap denkt graag mee over een klimaat adaptieve inrichting. Ad 1.5 Vergunningen en ontheffingen Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Houdt u rekening met de noodzakelijke proceduretijd die hiermee is gemoeid. |
1.1 Waterkwantiteit Door de ontwikkelaar is een berekening gemaakt van de toename verharding. De verhardingstoename is 69m² waarbij 50% van het onbebouwde gedeelte van de percelen is meegerekend. Voor wat betreft het oppervlaktewater wordt er 26m² ontgraven en 13m² gedempt. Een situatie tekening met de oppervlaktes is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. 1.2 Waterkwaliteit De ontwikkelaar dient de riolering conform de voorwaarden van de gemeente aan te leggen. De genoemde voorwaarden van het HHNK maken hiervan onderdeel uit. 1.3 Inrichting watersysteem Voor de ontwikkeling wordt door een landschapsarchitect een inrichtingsplan opgesteld. Het uitvoeren van steigers is opgenomen in dit plan. 1.4 Ruimtelijke adaptatie Voor de ontwikkeling wordt door een landschapsarchitect een inrichtingsplan opgesteld. In dit plan wordt rekening gehouden met een klimaat adaptieve inrichting. 1.5 Vergunningen en ontheffingen We nemen kennis van het advies. |
De ingebrachte overlegreactie is ontvangen binnen de gestelde termijn, de veiligheidsregio is als adviesorgaan van de gemeente in die zin vooroverlegpartner en daarmee dus in beginsel ontvankelijk.
Reactie gemeente:
Omdat ons MER advies goed is overgenomen, hebben wij geen nader advies op dit ontwerp BP.
De overlegreactie leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
De ingebrachte overlegreactie is ontvangen binnen de gestelde termijn, het betreft een buurgemeente en is in die zin vooroverlegpartner en daarmee dus in beginsel ontvankelijk.
Reactie gemeente:
Het plan voor het slopen van een uitvaartcentrum voor de nieuwbouw van 8 patiowoningen op het perceel Thea Beckmanweg 45 te Grootebroek geeft vanuit de gemeente Medemblik geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
De overlegreactie leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het stedebouwkundig ontwerp is namelijk in nauw overleg met de omgeving tot stand gekomen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom voor 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vervolg
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.