direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sport- en recreatielandschap Stede Broec
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ontwikkeling van het Middengebied

In 2017 heeft de gemeente Stede Broec de ‘Gebiedsvisie Stede Broec Zuidwest’ vastgesteld. In deze gebiedsvisie is de ambitie uitgesproken om het Middengebied te ontwikkelen tot een gebied waarbinnen sport, bewegen, recreatie en het landschap centraal staan. Ook wordt er ruimte geboden aan een woningbouwopgave. Er spelen diverse ontwikkelingen die deze ambitie ondersteunen en aanleiding vormen om aan de slag te gaan met de planvorming van dit gebied.

Achtergrond: voorkeursrecht op het plangebied

De gemeente Stede Broec heeft op 29 mei 2021 een voorkeursrecht gevestigd op een aantal agrarische percelen ten behoeve van de uitbreiding van het sportlandschap en een kleinschalige woningbouwontwikkeling. Dit voorkeursrecht is gevestigd op basis van art. 4 Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) met als grondslag de Gebiedsvisie & Ontwikkelkader, Stede Broec Zuidwest “Landschap in beweging” (structuurvisie). Van rechtswege is de geldigheidsduur van dit voorkeursrecht drie jaar na dagtekening van het besluit.

Aan de ontwikkeling van het sportlandschap ligt het Masterplan ‘Een nieuw sport- en recreatielandschap’ (Bijlage 1, Urhahn, oktober 2022) ten grondslag. Dit Masterplan geeft op hoofdlijnen de opzet van het plangebied weer. Het voorliggende bestemmingsplan biedt vervolgens het (juridische) kader voor beoogde gebiedsontwikkeling.

Bestemmingsplan met uitwerkingsplicht

Het plangebied is een nog te ontwikkelen gebied tot sport- en recreatielandschap. Het grootste deel van het plangebied is daarom voorzien van uit te werken bestemmingen. Het gaat om 'Natuur - uit te werken', 'Sport - uit te werken' en 'Wonen - uit te werken'. Deze bestemmingen houden een uitwerkingsplicht in voor het college van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in art. 3.6, eerste lid onder b van de Wet ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders dienen de bestemmingen uit te werken onder de voorwaarden die in de uit te werken bestemmingen zijn opgenomen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het masterplan 'Een nieuw sportlandschap' en opgesomd in de uitwerkingsregels van de desbetreffende bestemmingen. De uit te werken bestemmingen bevatten een bouwverbod: zolang en voor zover de bestemmingen niet onherroepelijk zijn uitgewerkt, mogen er geen bouwwerken worden gebouwd.

1.2 Plangebied

Het Sport- en recreatielandschap ligt in het zuidwesten van de gemeente Stede Broec, ingesloten tussen de Raadhuislaan, de Voetakker en de Wijzend, op de overgang van het stedelijk gebied naar het agrarisch landschap. Het grenst aan een aantal belangrijke structuren. Aan de noordzijde vormt de Tocht een belangrijke vaarroute en de aangrenzende Raadhuislaan is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg. Daarnaast begint aan de zuidzijde een groene zoom die een ruimtelijke buffer vormt tussen de provinciale weg en de achterliggende woonwijken. Rondom het gebied spelen daarnaast diverse ontwikkelingen. De Westfrisiaweg is aangelegd, er zijn verschillende particuliere initiatieven aan de noordzijde van het gebied en de woningbouw van Waterweide wordt in rap tempo gerealiseerd. Dit alles heeft een grote invloed op het gebied. Het is zaak dat het nieuwe Sportlandschap in de toekomst goed aansluit op al deze bestaande (en nieuwe) ontwikkelingen en karakteristieken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0001.png"
Figuur 1. Ligging van het sport- en recreatielandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0002.jpg"
Figuur 2. Begrenzing van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010

In de zuidwestelijke helft van het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' in werking (vastgesteld op 7 april 2011). Het deel van het plangebied waarvoor dit plan geldt kent hierin in zijn geheel een agrarische bestemming.

Verder geldt er een dubbelbestemming:

  • 'Waarde - Archeologie' om de te verwachte archeologische waarden te beschermen en te behouden.

Het rijksmonument is beschermd op basis van de Monumentenwet en kent de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.

Strijdigheid planvoornemen met het geldende plan:

  • De agrarische bestemming biedt geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor voorzieningen en gebouwen ten behoeve van de uitoefening van sport en recreatief gebruik;
  • Het bouwen en gebruiken van de gronden voor een reguliere woonfunctie is binnen de agrarische bestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0003.png"
Figuur 3. Uitsnede van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010

Bestemmingsplan Stede Broec - Zuid

In de noordoostelijke helft van het plangebied is het 'Bestemmingsplan Stede Broec - Zuid' in werking (vastgesteld op 28 februari 2013). Het plangebied kent in dit plan grotendeels een bestemming 'Sport'. Het jongerencentrum in de noordoosthoek van het plangebied heeft een Maatschappelijke bestemming. Verder is in het plangebied nog de bestemming 'Verkeer - Verblijf' van toepassing.

Met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden de te verwachten archeologische waarden beschermd.

Strijdigheid planvoornemen met het geldende plan
Het Sport- en recreatielandschap wordt heringericht, waarbij in de uitwerking de situering van de bouwvlakken kan wijzigen. De huidige bouwvlakken bieden dan mogelijk geen goede basis meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0004.png"
Figuur 4. Uitsnede van het bestemmingsplan Stede Broec - Zuid

Inpassingsplan Westfrisiaweg

Het inpassingsplan Westfrisiaweg is van toepassing in een gedeelte van het plangebied. Daarom zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels in het voorliggende plan overgenomen. Het voornemen levert geen strijdigheden op met het inpassingsplan Westfrisiaweg.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende deel van het bestemmingsplan volgt hoofdstuk 2, waarin verder wordt ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid op de schaal van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de omgevingsaspecten, gericht op de planologische- en milieukundige randvoorwaarden. Vervolgens licht hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure toe. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 6 zowel de maatschappelijke als economische uitvoerbaarheid van het plan. Verder horen er bij de toelichting van dit bestemmingsplan verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Functies en gebruik

In de huidige situatie heeft het plangebied meerdere functies. Het plangebied bestaat uit een sportpark, agrarische percelen, wegen en watergangen. Er zijn twee bestaande woonpercelen, aan Voetakkers 5 en aan Wijzend 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0005.png"
Figuur 5. Huidige situatie en gebruik

Aan de noordoostzijde is een groot gedeelte van het plangebied in gebruik als sportpark (sportpark De Kloet). Het bestaat uit (door bomen omzoomde) sportvelden, atletiekbaan, diverse club- en verenigingsgebouwen en parkeervoorzieningen.

Het sportterrein wordt momenteel door de volgende sport- en recreatievereningingen gebruikt:

  • Voetbalvereniging Zouaven
  • Streker Atletiek Vereniging
  • Streker Survival Vereniging
  • Jongerencentrum Inventas

Landschap

Bijzonder aan het gebied zijn de twee verschillende verschijningsvormen van het landschap. De zuid- en westkant karakteriseert zich als een agrarisch open landschap, een typisch Westfries polderlandschap. Waterlopen dooraderen het gebied en begrenzen de verschillende weilanden voor veeteelt en akkerbouw.

De noordoosthoek van het gebied kenmerkt zich als een cultuurlijk kamerlandschap ontwikkelt ten behoeve van de sport. Hier is een aantal sportverenigingen gesitueerd, zoals voetbalvereniging Zouaven, de Streker Atletiek Vereniging, de Streker Survivalvereniging en jongerencentrum Inventas. De sportvelden en verenigingen liggen in dit kamerlandschap, verscholen achter bosschages en bomenrijen, waardoor het gebied een besloten karakter heeft. Een bijzondere kwaliteit om te benutten bij verdere ontwikkeling van het gebied.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Toelichting op het Masterplan

Er zijn reeds vele sportvoorzieningen aanwezig en er liggen kansen om dit aanbod verder uit te breiden door verplaatsing vanuit andere delen van de gemeente. Denk bijvoorbeeld aan verplaatsing van zwembad/sporthal ‘De Kloet’, tennisbanen en handbal.

Een definitief inrichtingsplan is nog niet beschikbaar. Voor de ontwikkeling van het gebied zijn er vier scenario's geschetst (zie Masterplan, Bijlage 1). De daadwerkelijke uitwerking van de plannen volgt later. In het navolgende wordt globaal geschetst wat de ontwikkelprincipes en uitgangspunten zijn voor de toekomstige ontwikkeling van het plangebied. Het scenario van een Sportboulevard als basis biedt de meeste potentie en kan rekenen op draagvlak. Dit scenario biedt verder de volgende principes en uitgangspunten:

  • Biedt voldoende ruimte, maar maak het sportpark niet té groot in haalbaarheid (fase 1).
  • Creëer een ruime openbare parkzone met recreatieve mogelijkheden (varen, wandelen, fietsen, etc.).
  • Cluster verenigingen en zoek naar samenwerking en synergie.
  • Biedt ruimte voor niet- en anders georganiseerde sporter sluit aan bij maatschappelijke behoef-ten én ga allianties aan met verenigingen.
  • Beperkte woningbouw draagt bij aan haalbaarheid en sociale veiligheid.
  • Leg prioriteit bij langzaam verkeer en verbindt het park met de omgeving via veilige oversteken.
  • Parkeren aan de randen en benut parkeercapaciteit Martinuscollege en omgekeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0006.png"
Figuur 6. Impressie toekomstige situatie uit het Masterplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0007.png"
Figuur 7. Fragment van de mogelijke uitwerking van de toekomstige situatie

1. Grootschalig sportlandschap met groene kamers

Uitgangspunten

  • Schaalsprong van het huidige sportpark noodzakelijk om alle (nieuwe) sportvoorzieningen een plek te geven.
  • Kamerlandschap doorzetten als bijzondere landschapsstructuur.
  • Uitbreiden kamerlandschap naar het zuiden en westen. Dit draagt bij aan het realiseren van goede verbindingen met de omgeving en efficiënte grondverwerving.
  • Groene kamers waarbinnen bestaande en nieuwe (sport)verenigingen en sportvelden een plek krijgen.

2. Nieuwe parkrand

Uitgangspunten

  • Doortrekken van de groene zoom die grenst aan de noordzijde van de Provincialeweg
  • Deze groene zoom als nieuwe parkrand inrichten.
  • Park fungeert als overgangszone van het sportpark naar het (agrarisch) buitengebied
  • Onderdeel van parkzone is een halfverhard wandel- en fietspad aan de zijde van het sportpark (binnenzijde). Deze kan ook gebruikt worden voor het onderhoud en is alleen toegankelijk als het sportpark open is.
  • Onderdeel is ook een nieuwe vaarroute die Waterweide met de Tocht verbindt. Verbreding van waterlopen is noodzakelijk om voldoende ruimte voor boten en kano's te waarborgen.
  • Aan de westkant van het water (buitenzijde) vormt het park een natuurlijk overgang naar agrarisch gebied met veel ecologische kwaliteit. Aan deze zijde krijgt het water meer ruimte voor waterberging en natuurvriendelijke oevers zorgen voor een nieuw habitat voor flora en fauna die een bijdrage leveren aan de biodiversiteit.
  • In deze natuurzone slingert een natuurwandelpad die bewoners uitnodigt om een ommetje te maken. Ook met de hond. Daarnaast kunnen (delen van het) gebied worden ingericht als natuurspeelplaats voor kinderen.
  • Deze natuurzone is openbaar toegankelijk en verbonden met het sportpark middels een paar oversteken over het water voor wandelaars. Het water kan functioneren als natuurlijke barrière naar het sportpark. Oversteken over het water kunnen ’s avonds worden afgesloten i.v.m. overlast en veiligheid.
  • Langs het natuurwandelpad staan informatieborden geplaatst waar de geschiedenis van de plek (grafheuvels met monumentale waarde) worden toegelicht.
  • Grafheuvels zichtbaar en beleefbaar maken
  • Er is ruimte voor verschillende nieuwe woonvormen in een mooie parksetting. Er worden een aantal nieuwe woningen gerealiseerd aan de Wijzend (vrijstaand), en in het zuiden is er ruimte gereserveerd voor een nieuw wooncluster: een woonensemble bestaande uit kleinschalige appartementencomplexen.
  • Het is kansrijk om dit wooncluster te ontwikkelen voor senioren. Omdat dit wooncluster onderdeel uitmaakt van het sportlandschap is het denkbaar om de bewoners een (gratis) abonnement aan te bieden voor een nabijgelegen sportvereniging. Zodoende kunnen bewoners actief worden betrokken bij een levendig en aantrekkelijk sportlandschap.
  • Ruimte in de parkzone voor uitbreiden obstakels voor Survivalvereniging.

Bouwhoogte woningen

  • Wooncluster zuidzijde: max. 14 m
  • Vrijstaande woningen: max. 10 m

3. Sportboulevard met sportclusters

Uitgangspunten

  • Ontwikkelen nieuwe sportboulevard als bijzondere identiteitsdrager van het gebied
  • Sportboulevard dient als centrale ontsluitingsas voor drie verschillende sportclusters.
  • In ieder sportcluster wordt aangestuurd op samenwerking. Denk hierbij aan het delen van voorzieningen zoals sportvelden, kantine en kleedkamers
  • Ook inzetten om collectieve duurzame energiebronnen. Denk hierbij aan zonnepanelen op daken van het sportcomplex, maar ook op het dak van het Martinuscollege, waar alle sportpaviljoens en woningen van profiteren.

Bouwhoogte sportvoorzieningen

  • Sporthal en zwembad: max. 15 m
  • Tennis- en handbalaccommodatie: max 7,5 m
  • (Gecombineerde) voetbalaccommodatie: max 8 m
  • Lichtmasten: max. 18 m

4. Verbonden met de omgeving

Uitgangspunten

  • Om het sportpark goed bereikbaar te houden en de verkeersveiligheid te verbeteren, is het noodzakelijk om de nodige ingrepen te doen in de inrichting van de aangrenzende Raadhuislaan. Deze straat afwaarderen qua vormgeving en inrichten als dorpsentree. Verlagen van de snelheid (nu 50 km/h) is hierbij noodzakelijk.
  • Aanpassen rotonde Raadhuislaan-Wijzend-Stede Broecweg om verkeersveiligheid voor wandelaars en fietsers te verbeteren.
  • Er worden twee nieuwe aansluitingen gerealiseerd aan de Raadhuislaan voor de auto, fietser en wandelaar. Deze vormen de hoofdentrees naar de Sportboulevard. Deze aansluitingen worden gecombineerd met de aansluitingen naar Waterweide en het Martinuscollege. Zo kunnen scholieren straks snel en veilig van school naar het sportpark.
  • Ter hoogte van de noordelijke aansluiting van Waterweide met de Raadhuislaan ook een nieuwe extra langzaamverkeersverbinding naar sportpark realiseren, met veilige oversteken voor wandelaar en fietser.
  • Het autoverkeer wordt direct bij de ingang van het sportpark geleid naar de twee collectieve parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen bieden voldoende parkeerruimte voor alle sportfuncties en woningen.
  • Extra parkeerplaatsen die nodig zijn bij een eventuele uitbreiding van het sportpark (zie ontwikkelprincipe 5) kunnen worden gerealiseerd door de parkeerclusters uit te breiden. Echter is het wenselijk om de parkeerdruk goed te monitoren om te ontdekken of extra parkeerplaatsen nodig zijn. Daarnaast is het wenselijk om te onderzoeken of de parkeerplaats van het Martinuscollege ook benut kan worden voor het sportlandschap. Zodoende wordt eerst aangestuurd op samenwerking en efficiënt grondgebruik.
  • Autoparkeerplaatsen klimaatadaptieve inrichting geven. Mogelijk gecombineerd met daken met zonnepanelen.
  • Sportboulevard autovrij. Wel toegankelijk voor nood- en hulpdiensten, laden en lossen en gehandicaptenplaatsen.

5. Flexibel in de tijd

Uitgangspunten

Ontwikkeling van het sportlandschap is een lange termijnproject (volledige inrichting duurt nog zeker 5 tot 10 jaar). In die tijd kan de vraag en behoefte naar nieuwe sportverenigingen, accommodaties en sportvelden veranderen.

Daarom zet dit plan in op flexibiliteit op drie manieren:

  • 1. Een ‘groene kamer’ in de noordoosthoek wordt ingericht als flexibel veld voor de buurt. Ofwel: de buurtkamer. Hier is ruimte voor initiatieven uit de buurt (beachvolleybalveld, voetbalkooi, outdoor fitness attributen, een buitenpodium). Deze functie kan om de zoveel tijd veranderen, aansluitend op de behoefte van de buurt. Een mooie (eerste) functie zouden een aantal sportattributen voor senioren en minder validen kunnen zijn om zo een bijdrage te leveren aan een inclusief sportlandschap voor alle inwoners. Het gebouw van Inventas blijft bestaan als onderdeel van deze buurtplek.
  • 2. In ieder sportcluster wordt ruimte gereserveerd voor mogelijke uitbreiding. Het paviljoen van Zouaven kan worden vervangen voor een gezamenlijk paviljoen met de KGB, waarbij beide verengingen kunnen uitkijken op hun eigen hoofdveld. Bij het nieuwe sportcomplex is ruimte voor bijvoorbeeld een extra sport - mogelijk tennis - hal en bij het tennis- en handbalcluster is ruimte voor extra buitenvelden voor beide sporten, of bijvoorbeeld een blaashal.
  • 3. In het noordwesten zijn een aantal velden gereserveerd voor eventuele uitbreiding voor voetbal. Mocht de club(s) toch meer behoefte krijgen aan velden aankomende jaren dan is hier ruimte om drie extra velden te realiseren.
2.2.2 Verdere uitwerking en verfijning in uit te werken bestemmingen

Aan het plangebied zijn de volgende uit te werken bestemmingen toegekend:

  • Wonen
  • Sport
  • Natuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0008.jpg"
Figuur 8. Uit te werken bestemmingen

2.3 Fasering

Voor de verdere ontwikkeling van het plangebied is het wenselijk om, gezamenlijk met de betreffende sportverenigingen, een ontwikkelstrategie op te stellen. Daarin zullen onder ander afspraken worden opgenomen over planning, fasering, financiering en concretisering van het plan van eisen (per vereniging).

Op basis hiervan kunnen vervolgstappen worden gezet. Denk hierbij aan het opstellen van een inrichtingsplan openbare ruimte, architectonische uitwerking van de sportclusters en verkeers(technisch)onderzoek naar de inrichting van de Raadhuislaan en aangrenzende infrastructuur. Als aanzet is een eerste fasering en financiële haalbaarheidsstudie op hoofdlijnen opgesteld.

Fase 1 bevat een concreet basis sportprogramma en dient gerealiseerd te worden vanuit de maatschappelijke opgaven. Dit programma is opgenomen in de dit masterplan.

Fase 2 bestaat uit een concrete invulling van de reserveringsruimte die in het huidige masterplan is opgenomen. Dit is de extra ruimte die is opgenomen binnen de sportclusters en in de noordwesthoek van het plangebied.

Fase 3 is een verdere ontwikkeling van het zuidwestelijk deel van het plangebied. De ontwikkeling van deze fase is wenselijk, maar niet cruciaal vanuit de behoefte c.q. creëren van ontwikkelruimte elders in de gemeente. Fase 3 biedt ruimte voor een mooie, parkachtige afronding en tevens ontwikkelruimte voor niet intensieve recreatie, duurzame energieopwekking en/of agrarische sector (bijvoorbeeld voor uitruil van de gronden).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante beleidskader toegelicht en wordt het plan hieraan getoetst.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. Gelet op de aard, omvang en ligging van het plan bevat het plan geen ontwikkelingen die in strijd zijn met de nationale belangen waarop de NOVI van invloed is.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels voor de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Zoals al in voorgaande paragraaf bij de NOVI is aangegeven, is er geen sprake van nationale belangen in het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking binnen dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Ad 1. en Ad 2. Het betreft een nieuwe stedelijk ontwikkeling

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of daarvan sprake is wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 12 woningen worden gerealiseerd.

Het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan bevat de mogelijkheid van maximaal 60 woningen in het plangebied. Gelet op de te realiseren oppervlakte sportvoorzieningen en de aantallen toe te voegen woningen is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen.

Ad 3. Passend binnen de behoefte van het ruimtelijk verzorgingsgebied

Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor is gekeken naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. In dit behoefteonderzoek gaat het om gemeente Stede Broec als primair verzorgingsgebied en de regio Westfriesland als secundair verzorgingsgebied. Dit is ook het niveau waarop regionaal afspraken worden gemaakt over de woningbouwprogrammering.

Ad 4. De ontwikkeling voorziet in een behoefte

De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarnaast moet bij de beoordeling van de behoefte het bestaand aanbod betrokken worden. Gemotiveerd moet worden dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:

  • Dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben.
  • Dat dit niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Volgens regionale afspraken
De provincie Noord-Holland streeft naar het realiseren van voldoende woningen van passende kwaliteit, waarbij volgens de ambities van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zoveel mogelijk in binnenstedelijk gebied wordt gebouwd. De woningbouwopgaven voor de provincie zijn door de gemeenten in regioverband vastgelegd in Regionale Actieprogramma's (RAP's). De RAP's geven uitvoering aan de provinciale woonvisie en bevatten kwantitatieve en kwalitatieve afspraken. De gemeente Stede Broec maakt samen met de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen en Drechterland onderdeel uit van de RAP-regio West-Friesland.

De kwantitatieve behoefte wordt bepaald door de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit in de regio Westfriesland. Alle gemeenten dragen bij aan het ontwikkelen en uitvoeren van voldoende plannen. Dit past binnen de gemaakte regionale afspraken. Voor een periode van 9 jaar (2017-2026) is op basis van de provinciale woningbehoefte-prognose in de gemeente Stede Broec vraag naar 443 woningen. De harde plancapaciteit ligt op 402 woningen. De beoogde woningen maken nog geen deel uit van de harde plancapaciteit. Het plan leidt niet tot overprogrammering. Het woonmilieu van het sportlandschap sluit aan op de behoefte binnen de regio.

Naast de kwantitatieve behoefte speelt ook de kwalitatieve behoefte een belangrijke rol. Het sport- en recreatielandschap met woonclusters onderscheidt zich van andere plannen vanwege de toevoeging van extra ruimtelijke kwaliteit door toepassing van een groene parkachtige setting en doorvaarbaar water. Er is ruimte voor verschillende nieuwe woonvormen in een groene parksetting. Er worden een aantal nieuwe woningen gerealiseerd aan de Wijzend (vrijstaand), en in het zuiden is er ruimte gereserveerd voor een nieuw wooncluster: een woonensemble bestaande uit kleinschalige appartementencomplexen.

Daarnaast is het goed ontsloten richting de omliggende stedelijke gebieden. Door de ligging aan de N307 zijn de kernen Hoorn en Enkhuizen goed bereikbaar, per auto respectievelijk binnen een kwartier en 10 minuten. Grootebroek heeft een intercitystation met directe verbinding naar Amsterdam Centraal en Enkhuizen. Het station Bovenkarspel-Grootebroek ligt op circa 10 minuten fietsen van de planlocatie, net als het centrum van Stede Broec. Het plan draagt ook bij aan een kwalitatieve invulling van de ambities uit de regionale structuurvisie 'Westfriesland een dijk van een regio'. De regio kiest voor enkele sterke dorpen met een concentratie van voorzieningen. De realisatie van Waterweide binnen Grootebroek past binnen deze beleidsambitie.

Volgens gemeentelijk beleid
De gemeente Stede Broec wil dat alle inwoners prettig kunnen wonen en samenleven in een woning die bij hun past. Dat leidt tot levendige wijken en dorpen. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig. Voor starters willen we meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. We willen meer differentiatie in de woningvoorraad zoals, bungalows, patio woningen, mantelzorgwoningen of bijvoorbeeld tiny houses.

Een netto uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen met circa 120 woningen tot en met 2025. De Woonschakel zet in op een toevoeging van 100 woningen in deze periode. Deze zijn minimaal nodig om in de behoefte aan sociale huur te voorzien. Dat betekent dat gezocht moet worden naar extra locaties voor sociale huurwoningen. We houden de vinger aan de pols en monitoren scherp de ontwikkeling van slaagkansen voor jong en oud en anticiperen op ontwikkelingen (behoefteprognoses).

Meer diversiteit in de bestaande wijken en buurten: spiegelbeeldig bouwen. Minder sociale huur in wijken waar al een concentratie is (bestaande wijken Stede Broec Zuid, Broekerhaven en Princenhof), meer sociale huur in de uitbreidingswijken (Waterweide en/of Florapark) en vice versa. De diversiteit in de bestaande wijken en buurten vergroten is een langzaam proces en vraagt tijd, met wel de nieuwbouw als kans.

We zetten in op meer diversiteit in het woonprogramma. Dat betekent voor Stede Broec: meer gestapelde bouw, meer patiowoningen en ook meer luxe en onderscheidende woonvormen.

Het plan biedt ruimte voor verschillende nieuwe woonvormen in een groene parksetting. Er worden een aantal nieuwe woningen gerealiseerd aan de Wijzend (vrijstaand), en in het zuiden is er ruimte gereserveerd voor een nieuw wooncluster: een woonensemble bestaande uit kleinschalige appartementencomplexen.

Ad 5. De ontwikkeling is (gedeeltelijk) gesitueerd buiten bestaand stedelijk gebied

Voor de onderbouwing via de Ladder is relevant of de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied. Volgens de 'ladder van duurzame verstedelijking' gaat de voorkeur uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding.

Het bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking kent haar grondslag in de Bro. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt; ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Gronden waarop een agrarische bestemming rust en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt vormen geen onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied (ABRvS 29 april 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1340). Gronden die zijn bestemd voor een stedelijke functie en de locatie onderdeel is van het bestaand stedenbouwkundig samenstelsel van bebouwing, maar nog onbebouwd zijn, zijn te beschouwen als bestaand stedelijk gebied.

Dit maakt een groot deel van Grootebroek en omgeving bestaand stedelijk gebied. Op de aangrenzende percelen zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Sport' geldend. De uitbreiding van het sport- en recreatielandschap en toevoeging van de woonclusters is deels gesitueerd buiten bestaand stedelijk gebied.

De mogelijkheden voor inbreiding zijn binnen het bestaand stedelijk gebied van Grootebroek beperkt. De kern biedt geen ruimte voor nog meer woningen zonder aantasting van de leefbaarheid en de aanwezige groenstructuren of de openbare ruimte.

Ook een uitbreiding van het bestaande sportpark met nieuwe sportvoorzieningen is niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is simpelweg geen ruimte voor. Daarnaast wordt het noodzakelijk geacht om de sportvoorzieningen van Grootebroek zoveel mogelijk op één plek te clusteren.

De beoogde planlocatie grenst aan het bestaand bebouwd gebied en vormt een afronding van een woongebied. De groene parkrand vormt een nieuwe groene buffer tussen het stedelijk gebied van Grootebroek en het landelijk gebied.

Conclusie laddertoets

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw en realisatie van nieuwe sportvoorzieningen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk. Gemotiveerd is waarom de woningbouw en uitbreiding van het sportpark niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied kan worden ingepast. De woningbouwontwikkeling past binnen de gemaakte regionale afspraken. Het woonmilieu sluit aan op de behoefte binnen de gemeente en de regio.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 is door Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. De beleidsnota vervangt de Structuurvisie 2040 en loopt vooruit op de Omgevingswet, die in 2021 in werking zal treden. In de visie streeft de provincie naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • Dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • Metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • Sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • Nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Voor de beoogde ontwikkeling is met name het hoofdthema ‘sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio’s vitaal’ van toepassing.

Het plan biedt ruimte voor een mix van sport, recreatie, natuurontwikkeling en woningbouw. Uit paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat in een lokale en regionale behoefte wordt voorzien. Er is sprake van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik door aan te sluiten op bestaande voorzieningen binnen het stedelijk gebied. Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling bijdraagt aan de vitaliteit van de kern en de regio. De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Er wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland.

Zo zijn er in de Omgevingsverordening NH2020 onder andere instructieregels opgenomen voor het realiseren van stedelijke functies, zoals die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Deze regels zijn bijvoorbeeld gericht op het actief stimuleren van de regionale afstemming. Regionale afstemming staat centraal bij het realiseren van stedelijke functies. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering zijn hierbij belangrijke aspecten. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De ontwikkeling van het beoogde aantal woningen is namelijk in lijn met de gemaakte afspraken, er is geen sprake van overprogrammering.

Een gedeelte van het plangebied bevindt zich, conform kaart 19 van de Omgevingsverordening, binnen de vastgestelde contouren van het landelijk gebied. In samenhang daarmee is ook kaart 2 van de Omgevingsverordening van toepassing (Agrarische bedrijven). Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied agrarische bedrijven voorzien in agrarische bedrijven.

Ook bevindt het plangebied zich binnen de kritische afstand van Natura 2000-gebied. Hoe er wordt omgegaan met het behoud van Natura 2000-gebieden en het in stand houden van de waarden hiervan, is nader toegelicht in paragraaf 4.1 ‘Ecologie’. Er zijn geen andere artikelen uit de Omgevingsverordening NH2020 van toepassing op de gewenste ontwikkeling.

3.3 Regionale afstemming

3.3.1 Regionale structuurschets 'Westfriesland een dijk van een regio' 2016

Westfriesland is een regio met veel kwaliteiten. De regio ligt prachtig aan het Markermeer/IJsselmeer, heeft een vitale, diverse agrarische sector, kent mooie steden, bestaat uit aantrekkelijke landschappen en bezit een sterke ondernemersgeest. Een regio die gunstig gelegen is in Noord-Holland ten opzichte de dynamische Amsterdamse regio en goed verbonden is. Om de regio verder te versterken is het Pact van Westfriesland opgesteld. De zeven gemeenten van Westfriesland hebben aangegeven dat ze binnen vijf jaar tot de top 10 van meest aantrekkelijke regio’s van Nederland willen horen. Om de ambitie te bereiken heeft de regio onder andere een regionale structuurschets opgesteld.

De regionale ambities zijn vertaald in zeven doelstellingen. Samen dragen ze bij aan de ambitie om tot de aantrekkelijkste regio’s in Nederland te behoren en spelen ze in op de gewenste economische, sociale- en ruimtelijke structuurversterking. Met de zeven doelstellingen wordt bijgedragen aan de ambities:

  • 1. Westfriesland versterkt de leefbaarheid van (kleine) kernen;
  • 2. Westfriesland benut recreatieve potenties van kust en steden;
  • 3. Westfriesland bouwt aan een duurzame, klimaatadaptieve regio;
  • 4. Westfriesland zorgt voor woonruimte voor de Westfriese samenleving;
  • 5. Westfriesland versterkt de externe woonkwaliteit;
  • 6. Westfriesland biedt ruimte voor ondernemen;
  • 7. Westfriesland versterkt de agribusiness.

De realisatie van het sport- en recreatielandschap met woonclusters, dat op basis van voorliggend bestemmingsplan kan worden gerealiseerd, draagt bij aan een krachtigere kern Grootebroek. Het versterkt de leefbaarheid van Grootebroek. Daarnaast sluit het aan op de waterrijke opzet van de naastgelegen buurt Waterweide, wat extra woonkwaliteit toevoegt aan de regio Westfriesland.

3.3.2 Regionale woonvisie West Friesland 2017-2027

De woningmarkt blijft niet beperkt tot de gemeentegrenzen. Daarom vindt in regionaal verband, samen met buurgemeenten, het gesprek plaats over hoe invulling kan worden gegeven aan de regionale ambitie om extra woningen te bouwen om de overloop uit de Metropoolregio op te vangen. Er wordt in gezamenlijkheid gekeken naar wat hiervoor de beste regionale locaties zijn.

Binnen het Pact van West-Friesland is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. Deze Regionale Woonvisie zal aan het realiseren van die ambitie bijdragen. Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden. Doel van de regionale woonvisie is om de West-Friese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. De vijf speerpunten van de regionale woonvisie zijn:

  • 1. Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
  • 2. Vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern.
  • 3. Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
  • 4. Scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
  • 5. Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven

De beoogde ontwikkeling van maximaal 60 woningen draagt bij aan het vitaal houden van de kernen in West-Friesland door ook in de toekomst voldoende woongelegenheid te behouden voor de inwoners van Stede Broec. Door in te spelen op de behoefte aan appartementen zoals aangegeven in de woonvisie van Stede Broec wordt een onderscheidend woningtype aangeboden.

Een ander speerpunt van de regio West-Friesland bestaat uit het bevorderen van langer zelfstandig wonen. De vergrijzing en de huisvesting van zorgbehoevende zijn een belangrijk thema. Het is de ambitie om inwoners zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Hiervoor is er grote vraag naar levensloopgeschikte en nultredenwoningen. Het te ontwikkelen plan biedt hiervoor een kader.

3.3.3 Regionaal afwegingskader wonen West-Friesland 2021 en kwantitatieve woningbouwprogrammering 2021 - 2030

Regionaal afwegingskader wonen West-Friesland 2021

De regio Westfriesland heeft een regionale woonvisie tot 2026. Ter uitvoering van de regionale woonvisie is de regio met de provincie een woonakkoord 2020-2025 overeengekomen. In het woonakkoord is afgesproken om het regionale afwegingskader wonen aan te passen aan de afspraken uit dit akkoord.

Het afwegingskader is de basis voor de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering. Alle uit te werken harde en zachte woningbouwplannen onderbouwen, beoordelen en stemmen de gemeenten regionaal af aan de hand van de criteria in dit afwegingskader.

De Westfriese basis
Deze basis vormt de minimumvereisten waaraan elk plan moet voldoen. De gemeenten spreken regionaal af dat een woningbouwplan alleen aan de basis voldoet, als het plan scoort op elk van de criteria.

Ambitie of harde plancapaciteit: De kwantitatieve behoefte zoals genoemd in de basis wordt bepaald door de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit. Alle gemeenten dragen bij aan het ontwikkelen en uitvoeren van voldoende plannen.

Krachtige kernen: Aansluitend op de regionale structuurschets zetten de gemeenten in op krachtige kernen in de regio. Inzetten op krachtige kernen in de regio betekent dat de gemeenten haar bestaande sterke kernen sterk willen houden. Daarvoor hebben deze kernen een bepaalde massa nodig die een bepaald niveau aan voorzieningen kan garanderen. Daar profiteren omliggende (kleinere) kernen weer van. Het inzetten op krachtige kernen houdt overigens niet in dat er in kleinere kernen niet meer gebouwd mag worden. De gemeenten spreken af dat minimaal 70% van de woningbouwplannen in onderstaande krachtige kernen gebouwd worden. De regio sluiten voor dit onderdeel aan bij de kernenhiërarchie die elke gemeente hanteert. Een krachtige kern is in het geval van de Westfriese gemeenten voor wat betreft:

  • Gemeente Koggenland: Avenhorn/De Goorn, Obdam, Ursem, Spierdijk, Berkhout, Hensbroek, Zuidermeer
  • Gemeente Medemblik: Medemblik, Wervershoof, Wognum, Andijk
  • Gemeente Stede Broec: Bovenkarspel, Lutjebroek, Grootebroek
  • Gemeente Enkhuizen: Geen onderscheid, 1 kern
  • Gemeente Drechterland: Hoogkarspel, Venhuizen
  • Gemeente Opmeer: Opmeer, Spanbroek, Hoogwoud
  • Gemeente Hoorn: Geen onderscheid, 1 kern

Woningbouw binnenstedelijk of landelijk gebied: Uitgangspunt is dat woningbouw primair binnenstedelijk plaatsvindt, tenzij dit om uiteenlopende redenen niet mogelijk is. De regio geeft per plan aan of het plan in stedelijk of in landelijk gebied gelegen is. Wanneer een plan in het landelijk gebied gelegen is, moet aangetoond worden dat alternatieven binnenstedelijk (zoals inbreidings- of transformatielocaties) geen passend alternatief zijn. Een aangetoonde lokale behoefte kan bij gebrek aan binnenstedelijke alternatieven in die kern bijvoorbeeld reden zijn om landelijk te bouwen bij deze kern. In het woonakkoord is afgesproken dat de binnenstedelijke mogelijkheden in beeld worden gebracht.

De provinciale Omgevingsverordening bevat een kaart met daarop aangegeven het landelijk gebied. Deze vormt een onderlegger voor dit afwegingskader. Wanneer binnenstedelijk geen alternatieven zijn, wordt gekeken naar mobiliteit, beschermingsregimes en aanvullende provinciale duurzaamheidseisen. De gemeenten gaan over alle plannen in landelijk gebied vroegtijdig met de provincie in gesprek en indien nodig worden hierover afspraken gemaakt.

Het plangebied ligt (gedeeltelijk) in het landelijk gebied. Dit betekent dat afstemming en instemming van de ambtelijke werkgroep wonen en het VVRE conform het afwegingskader noodzakelijk is. Daarnaast is het plan opgenomen op de lijst bij het woonakkoord. Alle plannen in het landelijk gebied (vanaf 1 woning) dienen op deze lijst opgenomen te worden.

Het Westfriese vooruitdenken
Met dit onderdeel van het kader geeft de regio invulling aan haar gezamenlijke ambities uit de regionale woonvisie, het woonakkoord dat we met de provincie zijn overeengekomen en het Pact 7.1 van Westfriesland. De regio realiseert dat niet elk plan op alle onderdelen positief kan scoren. Wel wil de regio een kwaliteitsimpuls geven en spreken de gemeenten met elkaar de inspanningsverplichting af om minimaal 4 van de 8 ambities te realiseren.

De criteria:

  • Het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen
  • Het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens
  • Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen
  • Het plan is circulair en energieneutraal
  • Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap
  • Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt
  • Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland
  • Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Het plan is besproken in de Omgevingstafel. Bij de omgevingstafel heeft de afdeling Wonen het reactieformulier op basis van het WestFries Woonakkoord ingevuld. Het plan is opgenomen op de lijst (dynamisch) bij het woonakkoord. Alle plannen in het landelijk gebied (vanaf 1 woning) dienen op deze lijst opgenomen te worden. Op deze wijze heeft de regionale afstemming met betrekking tot dit woningbouwplan plaatsgevonden.

Kwantitatieve woningbouwprogrammering 2021 - 2030

De kwantitatieve woningbouwprogrammering Westfriesland bevat voor Stede Broec een harde plancapaciteit van 402 woningen en een zachte plancapaciteit van 841 woningen. Het voorliggende plan waarmee maximaal 60 woningen mogelijk worden gemaakt is opgenomen in deze plancapaciteit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024

De gemeente Stede Broec zet zich in om nu en in de toekomst een duurzame woon-/werkgemeente te blijven. Dit betekent het respecteren en versterken van de kernwaarden van de gemeente en het tegengaan van ontwikkelingen die afbreuk doen aan die kernwaarden. Deze hoofddoelstelling valt uiteen in de volgende uitgangspunten:

Keuze 1 - Duurzame ontwikkeling
Gemeenten hebben een voorbeeldfunctie en de gemeente Stede Broec zet zich daarom in om het aspect duurzaamheid in de breedste zin van het woord structureel mee te nemen in haar projecten en organisatie.

Keuze 2 - Uitgaan van eigen kracht en identiteit - Bekend maakt bemind!
Stede Broec heeft een sterk eigen profiel als verstedelijkte plattelandsgemeente met een breed scala aan eigen voorzieningen en heeft daarmee een ander profiel dan bijvoorbeeld het naastgelegen Enkhuizen. Ontwikkelingen moeten de eigen bevolking aanspreken, dit betekent een transitie van aanbod naar vraaggestuurd bouwen op basis van de eigen identiteit. Ook moet het woningen- en voorzieningenaanbod aan blijven sluiten op het profiel van de inwoners van de gemeente. Dat wil bijvoorbeeld zeggen: minder reguliere eengezinswoningen en meer appartementen voor alleenstaanden en ouderen.

Keuze 3 - Behoud en versterking (ruimtelijke) kwaliteit
Het faciliteren van initiatieven op het gebied van wonen en werken mag niet betekenen dat er sprake is van een achteruitgang in de ruimtelijke kwaliteit door het aantasten van andere kernkwaliteiten, zoals het vele groen en water. Ruimtelijke kwaliteit draagt vanzelfsprekend bij aan het verblijfsklimaat en daarmee aan de aantrekkingskracht van de gemeente en het draagvlak voor voorzieningen zoals bijvoorbeeld scholen.

Keuze 4 - Verbinding van netwerken en gebieden
Een van de kernkwaliteiten van de gemeente Stede Broec is de aanwezigheid van een fijn netwerk aan natte en droge infrastructuur. Hierdoor is de gemeente relatief goed ontsloten. In de toekomst staan met name infrastructurele ingrepen in het regionale netwerk op de agenda van de provincie Noord-Holland. Hierdoor zal de bereikbaarheid van Stede Broec vanuit het westen en oosten nog beter worden. De noord-zuidverbindingen zijn echter ook van belang voor de algemene ontsluiting en een duurzame toekomst voor de werkgelegenheid.

Toetsing

Met de komst van de N23 werd in de toekomstvisie het doel gesteld om het zuidwestelijk gebied van de gemeente te transformeren. Het biedt de kans om hier meer functionele en ruimtelijke samenhang aan te brengen, in combinatie met de nieuwe hoofdontsluiting van de gemeente. Nieuwe functies en thema's komen samen in het gebied (toekomstige woningbouw, nieuwe waterverbindingen, nieuwe ontsluitingswegen en ontwikkelingen op en rond het sportpark De Kloet). In de toekomstvisie is het doel gesteld om een ruimtelijke gebiedsvisie te ontwikkelen. Dit heeft geleid tot een integraal en samenhangend programma. Zie hiervoor de navolgende paragraaf.

3.4.2 Gebiedsvisie en ontwikkelkader Stede Broec Zuidwest 'Landschap in beweging'

Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad de Gebiedsvisie Stede Broec Zuidwest vastgesteld. In de gebiedsvisie is voor het middengebied de ambitie opgenomen om door te ontwikkelen tot een gebied waarbinnen sport, bewegen, recreatie en landschap centraal staat en eventueel aangevuld met ondersteunende woningbouw. Deze visie is vertaald naar een Masterplan waarin de ontwikkelingsscenario's zijn geschetst. Dit Masterplan is nader toegelicht in paragraaf 2.2.

Deze visie vormt het ontwikkelkader waarmee initiatieven in het projectgebied ruimtelijk en programmatisch kunnen worden beoordeeld: sluiten ze aan bij de gebiedsambities en onder welke voorwaarden mag er worden ontwikkeld? Het gemeentelijke uitgangspunt is ‘ja, tenzij’: de gemeente wil ontwikkelingen graag faciliteren, mits ze bijdragen aan de vitaliteit en aansluiten bij de kwaliteiten van het gebied.

In de visie worden de volgende kansen en opgaven benoemd:

  • Kans: versterking van het karakter met het waterrijke landschap, sport en recreëren als kernwaarden. Zichtbaarheid van landschap, sport en recreëren versterken.
  • Kans: versterking van de landschappen, waarbij de lanen heldere structuurdragers zijn. De Raadhuislaan vormgeven als groene entree van Stede Broec.
  • Opgave: afbakening van de dorpsrand: waar eindigt het dorp en begint het agrarisch gebied?

Sindsdien zijn een aantal recente ontwikkelingen bepalend geworden voor de context van deze opgave. De N307 is inmiddels volop in gebruik en ten oosten van de locatie wordt de woonwijk ‘Waterweide’ ontwikkeld.

3.4.3 Woonvisie 2021 -2025 Stede Broec

Stede Broec is een plattelandsgemeente met een stedelijk karakter en een breed scala aan eigen voorzieningen. Het is een prettige wonen in onze gemeente met circa 22.000 mensen in de vitale, actieve en historische dorpen Lutjebroek, Grootebroek en Bovenkarspel. De gemeente is goed bereikbaar per weg en spoor, heeft twee NS-stations en de nieuwe Westfrisiaweg is een belangrijke verbetering.

Groen en water zijn onderscheidende kenmerken van de gemeente. Mede door de populariteit is het voor sommige mensen lastig om een betaalbare woning te vinden. Voor de komende vijf jaar ligt er daarom een stevige groeiopgave. We willen dat het in Stede Broec goed wonen en samenleven blijft.

De woningvoorraad is ruim en betaalbaar, zeker te opzichte van meer stedelijke gemeenten. De samenstelling is vergelijkbaar met de gehele regio West Friesland: 69% koopwoningen, 24% sociale huur woningen en 6% particuliere huurwoningen. Stede Broec heeft wel een eenzijdige woningvoorraad van vooral grondgebonden woningen (90%), voornamelijk koopeengezinswoningen en weinig appartementen.

We combineren de woonopgave met de transitieopgave vanuit vergrijzing, duurzaamheid en vermaatschappelijking van de zorg. De ambities voor 2021-2025 zijn:

  • 1. Een gezonde, evenwichtige woningmarkt met passende woningen, voor nu en later;
  • 2. Zorgzame wijken;
  • 3. Verduurzamen van de woningvoorraad.

Vooral punt 1 is voor de ontwikkeling van de woonclusters relevant. De belangrijkste uitdagingen die horen bij deze ambitie voor de komende vijf jaar zijn:

  • 1. 630 woningen nieuwe woningen erbij tot en met 2025. Dat betekent werk maken van aanjagen, versnellen en prioriteren.
  • 2. Een netto uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen met circa 120 woningen tot en met 2025. De Woonschakel zet in op een toevoeging van 100 woningen in deze periode. Deze zijn minimaal nodig om in de behoefte aan sociale huur te voorzien. Dat betekent dat gezocht moet worden naar extra locaties voor sociale huurwoningen. We houden de vinger aan de pols en monitoren scherp de ontwikkeling van slaagkansen voor jong en oud en anticiperen op ontwikkelingen (behoefteprognoses).
  • 3. Meer diversiteit in de bestaande wijken en buurten: spiegelbeeldig bouwen. Minder sociale huur in wijken waar al een concentratie is (bestaande wijken Stede Broec Zuid, Broekerhaven en Princenhof), meer sociale huur in de uitbreidingswijken (Waterweide en/of Florapark) en vice versa. De diversiteit in de bestaande wijken en buurten vergroten is een langzaam proces en vraagt tijd, met wel de nieuwbouw als kans.
  • 4. We zetten in op nieuwbouw en transformatie: in Stede Broec zien we met name transformatiekansen voor onder andere de bedrijvenstrook ten zuiden van het spoor. We zien mogelijkheden om wonen toe te voegen en tegelijkertijd de bedrijvigheid en werkgelegenheid vast te houden, zodat een multifunctioneel woon/werkgebied ontstaat.
  • 5. We zetten in op meer diversiteit in het woonprogramma. Dat betekent voor Stede Broec: meer gestapelde bouw, meer patiowoningen en ook meer luxe en onderscheidende woonvormen.
  • 6. Er moeten voldoende betaalbare huurwoningen beschikbaar komen voor uitstroom uit Maatschappelijke Opvang, Beschermd Wonen en Jeugdzorg (met name eenpersoonshuishoudens) en statushouders: kleine woningen, bij voorkeur tot de kwaliteitskortingsgrens en anders tot de eerste aftoppingsgrens. Daarnaast is een oplossing nodig voor inwoners met een urgente woningvraag die aangewezen zijn op wonen met begeleiding en nu niet onder Pilot Uitstroom vallen.
  • 7. Er moet voldoende huisvesting zijn voor arbeidsmigranten; de werkgevers zijn hiervoor hoofdzakelijk verantwoordelijk. Regionaal komen we met beleid over de huisvesting van arbeidsmigranten.

De gemeente Stede Broec streeft naar een plancapaciteit tot en met 2025 die aansluit bij de woningbehoefte (minimaal 630 woningen). Ingezet wordt op doorstroming en meer differentiatie in het woningaanbod. Daarbij wil de gemeente meer betaalbaar bouwen en meer diversiteit. Stede Broec zet in op een passend woningbouwprogramma en waarbij afspraken worden gemaakt met initiatiefnemers van nieuwe plannen. We koersen op doorstroming, meer sociale huur, meer starterswoningen, meer betaalbare/sociale koop en ook meer diversiteit in (luxe) woonvormen.

Hierbij kijken we zowel vanuit RO-perspectief als vanuit de maatschappelijke opgaven en volkshuisvestelijke behoeften.

Woonopgaven nieuwbouw en bestaande voorraad

Tot en met 2025 zijn 630 woningen nodig, ten opzichte van de huidige voorraad. Ten opzichte van deze behoefte is de plancapaciteit (517 woningen t/m 2025) beperkt. Bovendien zijn hiervan 389 woningen in harde plannen voorzien, vooral in de uitbreidingswijk Waterweide. Er worden dus minder woningen gerealiseerd dan de gemeente zou willen. Plannen komen nog onvoldoende snel tot uitvoering. Sturen op realisatie en versnelling is noodzaak.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende relevante ruimtelijke ordenings- en milieuaspecten die een randvoorwaarde kunnen zijn voor de realisatie van het plan.

4.1 Ecologie

4.1.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

4.1.2 Beknopte natuurtoets

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het volledige onderzoek hiervan is toegevoegd in Bijlage 2.

SOORTENBESCHERMING
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen, jaarrond beschermde nesten van vogels en verblijfplaatsen en leefgebied van kleine marterachtigen verloren kunnen gaan. Voorafgaand aan daadwerkelijke uitwerking van het bestemmingsplan is een specifiekere natuurtoets nodig en eventueel nader onderzoek om de aan- of afwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen en jaarrond beschermde nesten van vogels in de te slopen bebouwing en/of bomen vast te stellen. Als er gewerkt wordt in struwelen en houtsingels is ook nader onderzoek naar kleine marterachtigen noodzakelijk. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.

Als routes over water en langs bomen doorbroken worden (bijvoorbeeld door demping, bruggen of kunstverlichting) kan de functie verloren gaan. In dat geval is eerst nader onderzoek nodig om te bepalen of een vliegroute aanwezig is.

Bij uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht van de Wnb moet acht worden genomen. Negatieve effecten op broedende vogels worden bij voorkeur voorkomen door bij de werkzaamheden buiten het broedseizoen te werken, dus buiten de periode (half februari) half maart tot half juli (eind september).

Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.

Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te laten inventariseren op broedgevallen door een broedvogeldeskundige. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Vanwege de algemene zorgplicht van de Wnb is het nodig om vegetatie ten minste een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden te verwijderen. Op die manier hebben algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor de algemene zorgplicht geldt, voldoende tijd om zich te verplaatsen naar een locatie buiten de invloedssfeer van de aanleg werkzaamheden.

GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Het plangebied ligt op meer dan 25 km van de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen. Er wordt in de aanleg- en gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden verwacht. Om een toename van stikstofdepositie in deze beschermde natuurgebieden uit te kunnen sluiten is een stikstofberekening in de AERIUS-calculator gemaakt (Bijlage 3).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN of BPL verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Het plan is daarmee in overeenstemming met provinciaal beleid en regelgeving.

ECOLOGISCHE MEERWAARDE
In de natuurtoets (Bijlage 2) wordt ook een advies gegeven voor een ecologische meerwaarde bij deze gebiedsontwikkeling (ten aanzien van natuurinclusief en diervriendelijk bouwen en groene inrichting).

Het toekomstige sport- en recreatielandschap biedt mogelijkheden voor het verhogen van de biodiversiteit. Het masterplan bevat uitgangspunten voor de inrichting van het gebied. Een van de uitgangspunten is dat de nieuwe parkrand aan de westkant van het water (buitenzijde) een natuurlijk overgang met veel ecologische kwaliteit vormt naar agrarisch gebied. Aan deze zijde krijgt het water meer ruimte voor waterberging en natuurvriendelijke oevers zorgen voor een nieuw habitat voor flora en fauna die een bijdrage leveren aan de biodiversiteit.

4.1.3 Conclusie

Ten gevolge van het planvoornemen kunnen mogelijk verblijfplaatsen en leefgebied van beschermde soorten verloren gaan. Voorafgaand aan de uitvoering van het bestemmingsplan dient een specifiekere natuurtoets uitgevoerd te worden op basis waarvan indien nodig een ontheffing aangevraagd kan worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in juli 2022 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en ergens anders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied bevatten. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van het voorgaande aangegeven te worden op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.2 Archeologie

Advies en bureauonderzoek archeologie

In het kader van de gebiedsontwikkeling heeft de gemeente Stede Broec een archeoloog van Archeologie West-Friesland ingeschakeld en een archeologisch bureauonderzoek laten uitvoeren. Archeologie West-Friesland is het archeologisch samenwerkingsverband van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec en Texel. Het advies is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Tijdens het bureauonderzoek is het plangebied inclusief een zone van circa 300 m rondom het plangebied onderzocht. Het doel van dit bureauonderzoek was het in kaart brengen van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied, zodat een gespecificeerde verwachting kon worden opgesteld.

Centraal in het plangebied ligt een Archeologisch Rijksmonument (Rijksmonumentnummer 45446). Hiervoor is de aanwezigheid van archeologische waarden al vastgesteld. In het bureauonderzoek is aangegeven wat de te nemen vervolgstappen zijn en hoe rekening kan worden gehouden met de archeologie bij de verdere inrichting van het plangebied. Dit stelt beperkingen aan nieuwe ontwikkelingen op die plek, maar biedt ook kansen: de zichtbaarheid van het monument verbeteren.

Het Archeologisch Rijksmonument is van zeer hoge archeologische waarde. Op het terrein heeft in de Midden-Bronstijd een rij grafheuvels gelegen, mogelijk omringd door een greppel met omwalling. Zes van deze grafheuvels zijn aangetoond tijdens archeologisch veldonderzoek. Hierbij zijn randstructuren van verschillende heuvelperioden en (vlak)begravingen onderzocht. Verder zijn onder andere een toegangsallee en een (mogelijke) omheining van de grafheuvelgroep aangetroffen. Deze sporen zijn zeldzaam. Daarnaast is onder de heuvels oud akkerland aangetroffen in de vorm van ploegsporen en rechte greppels met een datering (net) vóór de Midden Bronstijd. In 2020 zijn in het kader van een zogenaamde nulmeting zeven boringen gezet binnen het Archeologisch Rijksmonument. In twee boringen is een oude akkerlaag aangetroffen.

Voor de rest van het plangebied geldt een hoge tot middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. De paleogeografische, geomorfologische en bodemkundige evaluatie laat zien dat het landschap waarin het plangebied gelegen is in potentie geschikt was voor gebruik (bewoning, begraving, akkerland etc.) vanaf het Laat-Neolithicum tot in de Late Bronstijd, maar aanwijzingen voor resten uit het Laat-Neolithicum zijn nog niet aangetoond. Sporen van bewoning uit de Bronstijd zullen zich naar verwachting meer in het oosten en zuiden van het plangebied concentreren, ter plaatse van de zandige en zavelige gronden horende bij de grote kreekrug. Met name in het zuidelijk deel is de verwachting hoog, gezien de uitgevoerde onderzoeken in de directe omgeving. De resten bevinden zich direct onder de bouwvoor. Op basis van het huidige grondgebruik (deels sportvelden) en de ruilverkaveling, kan worden gesteld dat resten uit de Bronstijd vermoedelijk gedeeltelijk zijn aangetast.

Voor het Rijksmonument is een driedeling van gebruiksmogelijkheden aangegeven op basis van de aanwezige archeologische waarden en verwachtingen. Voor een deel van het Rijksmonument bestaan geen mogelijkheden voor enige vorm van bodemverstoring vanwege de aanwezige grafheuvels. Voor alle scenario’s en het gehele plangebied geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bodemroering is beoogd, het aspect archeologie zal moeten worden meegewogen en archeologisch veldonderzoek dient te worden uitgevoerd om de gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en de mate van intactheid van het bodemarchief te bepalen.

Ten aanzien van de concrete uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de volgende aandachtspunten:

  • Inpassen grafheuvels (Rijksmonument)
  • Verdiepend archeologisch onderzoek noodzakelijk (voor uitvoeren van werkzaamheden in gebieden met hoge archeologische verwachting)
  • Aanvragen vergunning Rijksdienst Cultureel Erfgoed
4.2.3 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Voor Stede Broec is vooral de landschappelijke ondergrond bepalend geweest in de historie van het gebied. De leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap. In de Leidraad wordt het plangebied gerekend tot het ensemble West-Friesland Oost.

West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. De ligging van de linten is afhankelijk van de richting van de ontginningen en vaak sterk gerelateerd aan de ondergrond (de hooggelegen kreekruggen).

De verkaveling heeft een grote samenhang met de ontginnings- en bewoningsassen, de afwateringskanalen, de achter- en zijkaden en de dijken. Door moderne bebouwing is weinig meer zichtbaar van de originele verkaveling. Wel zijn een aantal sloten aanwezig die nog de originele verkavelingslijnen volgen.

Deze sloten vormen onderdeel van een enorm systeem dat vanaf de Middeleeuwen is aangelegd om Westfriesland systematisch te ontwateren en geschikt te maken voor bewoning. Behoud van deze verkavelingssloten is gewenst. Het slotenpatroon wordt gehandhaafd. Uit de leidraad blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

4.2.4 Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door het aspect erfgoed in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.3 Bedrijvenhinder en milieuzonering

4.3.1 Wettelijk kader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk, dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.

4.3.2 Toetsing

Met voorliggend bestemmingsplan worden zowel hindergevoelige functies als hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt.

Het plangebied ligt aan de rand van een stedelijke omgeving met diverse functies zoals wonen, sport, en (agrarische) bedrijvigheid. Gelet op de locatie, de ligging en de diverse functies in de buurt van de locatie kan gesteld worden dat er sprake is van functiemenging.

Het sportcomplex kan op basis van de bijlage met richtafstanden van de VNG-brochure Bedrijven- en milieuzonering worden aangemerkt als 'Veldsportcomplex (met verlichting)' en ''Tennisbanen (met verlichting)' (SBI-2008 931). Dit valt onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende minimale richtafstand van 50 m. Wanneer de minimale richtafstand met één afstandsstap wordt verkleint in verband met omgevingstype 'gemengd gebied', dan is de minimale richtafstand 30 m. Gevoelige functies zoals woningen bevinden zich veelal buiten deze minimale richtafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0009.jpg"
Figuur 9. Weergave van de (te realiseren en bestaande) gevoelige functies, hinderveroorzakende functies en de relevante bijbehorende milieuzoneringen

Hoewel de definitieve inrichting van het gebied nog niet is gemaakt, is de kans groot dat het te realiseren wooncluster aan de noordzijde (Wijzend) zich binnen bevind binnen de 30 m zone tot sportvoorzieningen . In de uitwerking van het plan dient inzichtelijk gemaakt te worden op welke afstand de woningen van de sportaccommodaties zijn gelegen en moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd in verband met het geluid afkomstig van de sportvoorzieningen. De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord adviseert de inpassing van de sportvoorzieningen en woningen af te stemmen op basis van het nader akoestisch onderzoek. Dit is als voorwaarde aan de uitwerkingsregels gekoppeld.

Spuitzone gewasbeschermingsmiddelen
De percelen aan de oostzijde van het plangebied zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Bij het telen van landbouwgewassen kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven.

Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Daarnaast heeft de aanwezigheid van een haag of andere beplanting een positief effect op de afstand tussen gevoelige functies en het gebruik van gewasbescherming.

Bij de uitwerking en inpassing van het uit te breiden sportterrein en woningbouwclusters dient rekening te worden gehouden met de genoemde afstand van 50 meter (zie figuur 9), dan wel voldoende voorzieningen te worden getroffen die eventuele hinder vanwege gewasbestrijdingsmiddelen kunnen wegnemen.

Bij de uitwerking van de bestemmingen wordt locatiespecifiek onderzoek uitgevoerd. Dit is als voorwaarde aan de uitwerkingsregels gekoppeld.

De aanwezige agrarische gronden leiden dan niet tot belemmeringen in de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.3 Conclusie

(Milieu)hinder van bedrijvigheid vormt nu geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Als bij de uitwerking van de plannen niet aan de minimale richtafstanden kan worden voldaan dient nader onderzoek naar milieuhinder plaats te vinden.

4.4 Lichthinder

4.4.1 Algemeen

Kunstmatige buitenverlichting, die sporters in staat stelt om ook na zonsondergang te kunnen sporten, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten. Mogelijke hinder wordt veroorzaakt door onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen. Kunstmatige verlichting kan ook een negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van specifieke soorten.

Als aangegeven in de vorige paragraaf wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinder-veroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een veldsportcomplex met verlichting geldt een indexering van 2.

De lichthinder die kunstmatige verlichting veroorzaakt hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Over effectafstanden van kunstmatige verlichting is nog weinig bekend. Deze afstanden zijn afhankelijk van verschillende aspecten:

  • de kenmerken van de verlichting (zoals verlichtingsintensiteit, de golflengtes ofwel spectrale samenstelling van het licht, de vorm van de armatuur, et cetera)
  • de situatie waarin de verlichting plaatsvindt (de transparantie van het landschap).
4.4.2 Wet- en regelgeving

Er is geen specifiek beleid of normen op rijksniveau ten aanzien van lichthinder. Overheden maken, afhankelijk van de locatie en gewenste activiteiten, een belangenafweging bij het toestaan van kunstlicht. Deze belangenafweging gaat over het bereiken van een balans tussen beschermen van natuur, milieu en gezondheid aan de ene kant, en het benutten van de fysieke leefomgeving voor activiteiten aan de andere kant.

Wel valt een sportcomplex onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd.

In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV veelal als uitgangspunt wordt gehanteerd. In deze publicatie zijn eisen gesteld aan:

  • de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
  • de lichtsterkte (I in cd) van de terreinverlichting in de richting van de betreffende lichtopeningen, en;
  • de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht.

De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald op grond van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.

In de aanbevelingen van NSVV zijn grenswaarden geformuleerd voor Ev, I en ULR waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes. Tevens wordt bij de grenswaarden voor Ev en I onderscheid gemaakt tussen de dag- en avondperiode (07:00-23:00 uur) en de nachtperiode (23:00-07:00 uur). In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0010.png"
Figuur 10. De door NSVV aanbevolen grenswaarden ten aanzien van lichthinder

4.4.3 Toetsing

Het te realiseren sportcomplex heeft een ligging in het landelijk gebied aan de rand van stedelijk gebied.

Tegenwoordig hebben moderne lichtmasten voor de verlichting van sportvelden standaard een hoogte 15 m. Een dergelijke hoogte is noodzakelijk om de velden voldoende te kunnen verlichten. In het bestemmingsplan is deze mogelijkheid opgenomen door een maximaal toegestane bouwhoogte van 18 m te hanteren.

Voor wat betreft de realisatie van de veld- en terreinverlichting moet in een later stadium middels lichthinderonderzoek worden onderzocht op welke wijze (positionering, oriëntatie van lichtmasten en armaturen) grenswaarden van de NSVV op de nabijgelegen hindergevoelige functies (de reguliere woningen) niet worden overschreden. Daarbij wordt aanbevolen om bij de uitwerking van het plan groene randen met bomen / opgaande beplanting in te passen tussen de sportvelden en de bestaande en te realiseren woningen voor preventie van lichthinder.

Dit onderzoek en de mogelijkheden van een lichthindervoorkomende gebiedsinrichting wordt bij de uitwerking van de plannen betrokken. Dit wordt als voorwaarde aan de uitwerkingsregels Wonen gekoppeld.

4.4.4 Conclusie

Gelet op de de mogelijkheid van een lichthindervoorkomende gebiedsinrichting en te treffen maatregelen bij de uitwerking van het plan, mag dit bestemmingsplan op het aspect lichthinder uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Geluid

4.5.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Alle wegen - met uitzondering van wegen waar maximaal 30 km per uur mag worden gereden, en woonerven - hebben op grond van de Wgh een geluidszone waarbinnen onderzoek moet worden ingesteld om te bepalen of de geluidhinder bij nieuwe geluidgevoelige objecten ook aan de wettelijke normen kan voldoen.

4.5.2 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

a) wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied

b) wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur

Voor voorliggend planvoornemen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige rapport hiervan is te lezen in Bijlage 5. De belangrijkste conclusies worden hier gedeeld.

In de directe omgeving van het plan zijn meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur gelegen. Dergelijke wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is een akoestisch onderzoek naar het woon- en leefklimaat ten gevolge van deze wegen benodigd. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt aangesloten bij de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wet geluidhinder.

Op basis van berekeningen op de grenzen van de bouwvlakken, dient ten gevolgen van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de N307, Raadhuislaan, Voetakkers en Wijzend een hogere waarde bij het college van B&W te worden aangevraagd.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de N307, Raadhuislaan, Voetakkers en Wijzend dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Het akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai wordt bij de uitwerking van het plan in de ontwerpfase verfijnd. Dan kan per woning/appartement nauwkeurig de (gecumuleerde) geluidsbelasting worden bepaald. Dit is ook nodig voor een aanvraag hogere waarde. Bij de uitwerking van de bestemmingen dient aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels van de woningen te worden uitgevoerd. Dit wordt als voorwaarde aan de uitwerkingsregels Wonen gekoppeld.

4.5.3 Spoorweglawaai

Plangebied ligt buiten de geluidszone van de spoorweg Hoorn - Enkhuizen. Hinder van spoorweglawaai is niet aan de orde.

4.5.4 Conclusie

Vanwege de nabije ligging van enkele wegen worden de maximale geluidswaarden overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Een besluit hogere waarde dient bij het college van B&W te worden aangevraagd bij nadere uitwerking van de plannen. Het plan wordt voor het aspect geluid uitvoerbaar geacht.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

4.6.2 Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.

Het plan voorziet niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. Het invloedsgebied daarvan reikt in de noordoosthoek een minimaal stuk tot in het plangebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0011.png"
Figuur 11. Invloedsgebied LPG-tankstation

Als gevolg van het plangebied neemt de bevolking in het invloedsgebied niet toe. Op de plek waar het invloedsgebied het plan doorsnijdt, is het jongerencentrum Iventas gevestigd. Zowel de ligging van het plangebied ten opzichte van het invloedsgebied als de huidige invulling van dat deel zorgen er voor dat het groepsrisico niet (significant) zal toenemen.

De invloed van het LPG-tankstation is dermate laag dat de verantwoording van het groepsrisico gemotiveerd achterwege kan blijven. Het advies van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is om het skatepark en de yoga en bootcamplocatie buiten de effectafstanden van 160 meter van het LPG-tankstation te realiseren. De realisatie van de sport/recreatiefaciliteiten en de woningen hebben een zeer beperkte invloed op een eventueel rampscenario. Aangezien het een voorlopig inrichtingsplan betreft, kan niet worden vastgesteld of deze aan de vereisten vanuit de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid VRNHN 2021 voldoen. De brandweer zal bij de verdere uitwerking van de plannen worden betrokken. Het skatepark en de yoga en bootcamplocatie worden buiten de effectafstanden van het LPG-tankstation gesitueerd.

Wanneer (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 200 m zone van de N307 worden voorzien, is de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In andere gevallen volstaat de beperkte verantwoording (zelfredzaamheid/bestrijdbaarheid). In het masterplan zijn de te realiseren woonclusters op meer dan 200 meter van de N307 gesitueerd, dit is dan ook het uitgangspunt voor nadere planvorming. De veiligheidsregio wordt om advies gevraagd over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij de verdere uitwerking van de plannen (ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico).

Verder zijn geen andere risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied aanwezig. Deze worden in het plangebied ook niet mogelijk gemaakt.

4.6.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet beperkt door externe veiligheidsaspecten.

4.7 Verkeer parkeren en luchtkwaliteit

4.7.1 Parkeren

Parkeernormen

Op dit moment zijn er geen parkeernormen of beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Stede Broec. In het Verkeersplan Stede Broec gaat de gemeente uit van de norm die het CROW hanteert. In de CROW is er tevens geen norm voor fietsparkeren en is er ook geen parkeernorm voor een voetbalveld. De parkeernorm die een voetbalveld het dichtst benaderd is die van een sportveld. Een voetbalveld heeft een netto oppervlak van 0,64 ha. In de CROW publicatie komt de parkeernorm overeen met een gemiddelde norm van 20 parkeerplaatsen per hectare. Voor de ontwikkeling van het sportlandschap wordt uitgegaan van de volgende normen conform de CROW:

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0012.png"
Tabel 1. Parkeernormen CROW voor diverse functies 

Voor de berekening van het fietsparkeren is geen norm gehanteerd en is uitgegaan van een gemiddelde van de huidige aanwezige fietsparkeervoorzieningen binnen de verschillende accommodaties binnen de gemeente Stede Broec. Op dit moment verschilt het aantal fietsparkeervoorzieningen per accommodatie en is een vergelijking gemaakt met normen uit andere gemeenten.
Voor het stallen van fietsen moet een voorziening voor 100% geschikt zijn voor fietsen met bredere banden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0013.png"
Tabel 2. Gemiddelde aantal fietsvoorzieningen per accommodatie

In de huidige situatie zijn er 64 parkeerplaatsen aanwezig op de locatie van de atletiekvereniging en de voetbalvereniging. Er is een opgave om de parkeersituatie rond het sportpark te optimaliseren. De parkeercapaciteit voor het sportcomplex is niet toereikend op piekmomenten. Een ander aandachtspunt betreft overstekende bezoekers tussen het sportcomplex en de parkeerplaats.

Parkeerbalans toekomstige situatie (voorkeursscenario)

De gemeente Stede Broec heeft een quickscan gemaakt waarin de effecten op de parkeerbalans (van het voorkeursscenario) worden beschreven (Bijlage 6).

De effecten voor parkeren zijn als volgt:

  • zes voetbalvelden, 77 parkeerplaatsen nodig
  • atletiek, 30 parkeerplaatsen nodig
  • grootschalige sportvoorziening:
    • 1. sporthal uitgaande van 2.350 m2: 68 parkeerplaatsen
    • 2. 6 tennisvelden en 2 padelbanen: 8 + 2 parkeerplaatsen
    • 3. Handbalveld: 23 parkeerplaatsen
    • 4. Zwembad klein 1.600 m2: 184 parkeerplaatsen
  • zestig woningen: 82 parkeerplaatsen. Uitgangspunt is dat één parkeerplek op eigen erf worden gerealiseerd voor de woningen aan de Wijzend. Voor de appartementen is het uitgangspunt dat alle voertuigen in het openbaar geparkeerd kunnen worden. Openbaar zijn er 82 parkeerplaatsen nodig.

Op de lange termijn voorziet het sportlandschap in een aantal voorzieningen die een extra effect hebben op de parkeerbalans:

  • drie extra voetbalveld voor toevoeging KGB, hiervoor zijn 38 parkeerplaatsen nodig
  • toevoeging van grootschalige sportvoorziening:
    • 1. een tweede kleine sporthal uitgaande van 1.800 m2: 52 parkeerplaatsen
    • 2. 5 tennisvelden: 7 parkeerplaatsen
    • 3. Handbalveld: 23 parkeerplaatsen

In het voorkeursscenario mag worden uitgegaan van dubbelgebruik van een aantal functies. Aangenomen wordt dat de sporthal en het zwembad een overlap in gebruik hebben. In het voorkeursscenario levert dit een voordeel van 68 parkeerplaatsen. In totaal zijn voor het voorkeursscenario 406 parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en 524 fietsparkeervoorzieningen nodig.

Op lange termijn dient er voor het parkeren van voertuigen en fietsen in het voorkeursscenario extra capaciteit te worden gereserveerd. Voor de uitbreiding van het sportlandschap zijn in totaal 120 extra parkeerplaatsen en 231 fietsparkeerplaatsen noodzakelijk.

4.7.2 Verkeer

Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de vuistregels en kengetallen die in de publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.

Verkeersgeneratie (voorkeursscenario)

De ontwikkeling van het plangebied heeft gevolgen voor de verkeersbewegingen en de verkeersafwikkeling op en rondom het sportlandschap. Deze effecten zijn beschreven in de Quickscan verkeer (Bijlage 6). Hierbij wordt het dubbelgebruik niet meegerekend in de verkeersgeneratie (worst-case scenario).

In het voorkeursscenario zijn in totaal 484 parkeerplaatsen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0014.png"
Tabel 3. Verkeersgeneratie planvoornemen

Het voorkeursscenario gaat uit van een verkeersgeneratie van (afgerond) 2.900 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersgeneratie neemt in dat geval met circa 1.250 voertuigbewegingen toe. Het verplaatsen van zwembad 'De Kloet' is niet van invloed op het aantal verkeersbewegingen op het sportlandschap. De toename is het gevolg van het toevoegen van de andere sportvoorzieningen, waaronder het realiseren van een grotere sporthal en de toevoeging van woningbouw.

Op de lange termijn worden extra verkeersbewegingen gerealiseerd door toevoeging van een kleine sporthal, een voetbalvereniging, extra handbalveld en tennisbanen. De berekening van de verkeersgeneratie op lange termijn is in tabel X weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0015.png"
Tabel 4. Verkeersgeneratie lange termijn

Voor de realisatie van het sportlandschap op de lange termijn moet rekening worden gehouden met een verkeersgeneratie van (afgerond) 3600 motorvoertuigen per etmaal. Dat is een toename van circa 2.000 voertuigbewegingen die van invloed is op de omliggende wegen.

Verkeersafwikkeling en veiligheid

Met de ontwikkeling van het sportlandschap heeft het voorkeursscenario gevolgen voor de verkeersafwikkeling rondom de ontwikkellocatie.

De toename van het aantal verkeersbewegingen vindt met name plaats op de Raadshuislaan tussen de Wijzend / de Stede Broecweg en de N307. Door de het centraliseren van de sportvoorzieningen in één sportlandschap zijn er meerdere ontsluitingen nodig.

Het is onwenselijk dat de hoofdontsluitingsfunctie wordt overgenomen door de Wijzend en Voetakkers. Deze smalle profielen kunnen dit niet aan, ze kunnen vanwege ruimtegebrek en (ondergrondse) infrastructuur niet worden opgewaardeerd. Daarnaast hebben beide wegen erfontsluitingen (agrarische bedrijven, woningen en recreatie). Dit alles kan leiden tot onveilige situaties, met name nabij de rotonde en de ingang van het sportpark. Zeker in combinatie met de grote groepen schoolgaande jeugd is dit geen ideale situatie. Om verkeer vanzelfsprekend naar de Raadhuislaan te geleiden wordt zuidelijk een nieuwe ontsluiting aangelegd en dient te worden voorzien in goede bewegwijzering. De verwachte significante toename van verkeer op de Raadhuislaan maakt het noodzakelijk om aanpassingen te doen om de afwikkeling van gemotoriseerd verkeer te optimaliseren.

Het gebied kent ook een aantal opgaven op het vlak van bereikbaarheid, veiligheid (fietsende kinderen) en parkeren. Voor de uitwerking van het bestemmingsplan of omgevingsplan is het noodzakelijk om nader onderzoek te doen naar verkeer en parkeren en passende maatregelen te nemen om te zorgen voor een veilige verkeersafwikkeling.

4.7.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 2.053 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 201 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2024). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing

Het planvoornemen heeft betrekking op de uitbreiding van een sportterrein, mogelijke verplaatsing van sportfuncties naar dit gebied en de realisatie van woningbouw (maximaal 60 woningen/wooneenheden). In totaal wordt er rekening gehouden met een (worst-case) toename van 2000 verkeersbewegingen. Er is een verkennend onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0016.png"
Figuur 12. Ingevulde NIBM-tool met de berekening van de bijdrage van extra verkeer als gevolg van dit plan op de luchtkwaliteit 

De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate. Gezien de aard en schaal zal deze wijziging niet leiden tot een dusdanige toename van het aantal voertuigbewegingen per weekdagetmaal dat de luchtkwaliteit in het geding komt. Er is geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

4.7.4 Conclusie

De ontwikkeling van het sportlandschap zorgt voor een significante toename van verkeer en een grotere parkeerbehoefte. Bij de uitwerking van het plan wordt een nader onderzoek of motivering ten behoeve van het aspect parkeren en verkeer geleverd, zodat daarin ook de uit te werken maatregelen worden beschreven. Ten aanzien van het voorliggende uit te werken bestemmingsplan is met behulp van de quick scan een voldoende beeld ontstaan van de parkeerbehoefte en verkeersaspecten. Ook het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.8 Bodem

4.8.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er in de toelichting inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Een belangrijk onderdeel hiervan is het inzicht in noodzakelijke financiële investering van een (potentieel noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is hierdoor in feite een onderdeel van de onderzoeksverplichting vanuit het college van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Een belangrijke opmerking bij dit onderdeel is dat ten behoeven van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een specifieke mate van bodemverontreiniging betekent in veel gevallen niet meteen dat er een probleem aanwezig is. In veel gevallen zal historisch onderzoek in relatie tot de betreffende verdachte locatie kunnen aantonen of er genoeg aanleiding is om bodemonderzoek te laten uitvoeren. Aan de hand van een oriënterend en/of nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of- en in welke mate en omgeving er sprake is van bodemverontreiniging. Op basis van nader onderzoek kan de provincie beslissen of het noodzakelijk is om de locatie gedeeltelijk of geheel te saneren en of er een noodzaak is tot beveiligingsmaatregelen. Tevens zal de huidige en/of toekomstige bestemming daarbij een rol spelen bij de keuze in saneringsvarianten.

4.8.2 Toetsing

Er zijn bij de herinrichting nieuwe bodemingrepen beoogd, zoals bouw en/of graafwerkzaamheden. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is voor het gehele plangebied een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem uitgevoerd door Econsultancy. Het volledige rapport hiervan is opgenomen in Bijlage 7.

Op basis van het vooronderzoek kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch mogelijk enige belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven derhalve aanleiding voor verder (water)bodemonderzoek dan wel een (water)bodemonderzoek op analytische grondslag. Op basis van de informatie uit onderhavig vooronderzoek zijn een aantal deellocaties geïdentificeerd. Plaatselijk zijn mogelijk verontreinigingen met asbest in de bodem te verwachten. Alvorens voor deze ontwikkeling in de toekomst het omgevingsplan wordt gewijzigd of een omgevingsvergunning wordt verleend, dient met behulp van een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740 en/of NEN 5707) te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.8.3 Conclusie

Het vooronderzoek bodem is een bureauonderzoek en geeft resultaten op basis van bekende informatie. Op basis hiervan is het plan niet op voorhand onuitvoerbaar, maar nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is wel nodig bij de uitwerking van het plan. In de planregels wordt daarom aan de uitwerkingsplicht de voorwaarde van aanvullend onderzoek verbonden.

4.9 Water

4.9.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

4.9.2 Watertoets en overleg HHNK

Met betrekking tot de wateraspecten is en wordt nog overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Aadachtspunten hierbij zijn:

  • Watercompensatie voor verhardingstoename
  • Inzetten op rondgaand watersysteem

Tijdens de voorbereiding van het plan is tevens een watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen in Bijlage 8 bij de toelichting. Op basis van het planvoornemen en de ingevulde watertoets is een normale procedure van toepassing.

4.9.3 Doorwerking in het plan

Verhardingstoename

Volgens het masterplan worden de sportvoorzieningen uitgebreid. Dit betreft binnen- en buitenvoorzieningen. Dit brengt ook extra verharding met zich mee (gebouwen maar ook bijvoorbeeld voor parkeren). Daarnaast wordt er in het masterplan rekening gehouden met beperkte woningbouw.

In het plan wordt er ook rekening gehouden met nieuw water, waaronder dat van de beoogde vaarroute. De hoeveelheden van de bestaande en toekomstige situatie zijn opgenomen in onderstaande tabellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0017.png"
Tabel 5. Hoeveelheden (oppervlakte in m2) bebouwing, terreinverharding, sportvoorzieningen, oppervlaktewater, landbouwgrond en groenvoorzieningen/natuur.

De huidige oppervlakte aan verharding is op basis van de informatie uit bovenstaande tabel 19.876 m2. Het programma voorziet in circa 57.712 m2 verharding (bestaand plus nieuw te realiseren). De totale verhardingstoename is bij benadering 37.836 m2 (57.712 - 19.876).

Watercompensatie / aanleg extra oppervlaktewater

De totale verhardingstoename van dit plan is afgerond 38.000 m2. Bij een verhardingstoename van meer dan 2.000 m2 is er maatwerk nodig voor de watercompensatie.

In het masterplan is een te realiseren vaarroute opgenomen. Hiervoor worden bestaande sloten verbreed en geschikt gemaakt voor dit doel. Deze vaarroute is gepland voor fase 3.

Er vindt voldoende watercompensatie plaats. Over fases 1, 2 en 3 wordt respectievelijk 3.508 m², 2.259 m² en 3.000 m² meer gecompenseerd dan vereist. Totaal is dat 8.767 m2, uitgaande van het gemiddelde compensatiepercentage van 14%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02_0018.png"
Figuur 13. Weergave uit het Masterplan van de beoogde aanleg/verbreding van een vaarroute

Klimaatadaptie

Met betrekking tot klimaatadaptie is het plan in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk klimaatbeleid. De gemeente Stede Broec is aangesloten bij het convenant voor klimaatbestendige nieuwbouw, waardoor gemeente zich commiteert aan een bepaalde ambitie aangaande klimaatadaptatie.

Daarnaast hebben de Westfriese gemeenten het uitvoeringsprogramma West-Friesland klimaatbestendig vastgesteld. Aan nieuwbouwlocaties stelt de gemeente hogere eisen dan aan bestaand gebied. Zo wordt bij aanleg voldoende ruimte geborgd voor groen en (oppervlakte)water. Deze eisen worden gebaseerd op het basisveiligheidsniveau zoals die voor de Metropool Regio Amsterdam in ontwikkeling is.

De realisatie van water en groen is een belangrijke pijler in het plan (zie paragraaf 2.2.1 Toelichting op het Masterplan) en draagt er aan bij dat de toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering wordt opgevangen. Ook wordt het hemelwater niet afgevoerd op het riool en zoveel mogelijk rechtstreeks afgevoerd naar open water.
De partiële peilherziening en het daarvoor benodigd watergebiedsplan wordt in een later stadium opgepakt en is een punt van aandacht voor het vervolg. Het Hoogheemraadschap Noord-Holland Noord wordt hierbij nauw betrokken.

4.9.4 Conclusie

Het plan biedt een ruim kader waarbinnen voldoende watercompensatie kan plaatsvinden. Met betrekking tot klimaatadaptie is het plan in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk klimaatbeleid en het HHNK. Ten aanzien van de wateraspecten is het plan uitvoerbaar.

4.10 Duurzaam bouwen

De ontwikkeling zal op een duurzame en klimaatadaptieve manier moeten worden gerealiseerd:

  • Ambitie energieneutraal 2040
  • Gesloten energiebalans: energieneutrale ontwikkeling
  • Duurzame energieopwekking (bijvoorbeeld geothermie)
  • Samenwerking en beter benutten restwarmte van omliggende agrarische bedrijven
  • Invulling geven aan klimaatadaptieve nieuwbouw
  • Circulaire afvalinzameling
  • Goede afwatering van de sportvelden

Deze aandachtspunten worden meegenomen bij de nadere uitwerking van het plan. Het voorliggende plan biedt hiervoor op voorhand de ruimte.

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. In de nadere planvorming zal rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving wat betreft duurzaamheid.

4.11 Bezonning

Het wooncluster met hogere woongebouwen ligt op voldoende afstand van andere bebouwing. In het uit te werken plan moeten deze woongebouwen onderling ook op voldoende afstand worden gesitueerd. Het uit te werken plan biedt hiervoor voldoende kaders.

4.12 M.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die tot negatieve milieueffecten kunnen leiden. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage). De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. maar komen wel voor in de D-lijst.

 

Voor het bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing (Bijlage 9). Aan de hand hiervan wordt vóór terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan beoordeeld of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, wordt beslist of een milieueffectrapportage voor het planvoornemen moet worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten. Daarnaast kunnen er (aanvullende) regels worden opgenomen over voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend.

  • Nadere eisen

Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.

  • Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot de rangorde tussen de verschillende bestemmingen en het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Enkelbestemmingen

Agrarisch - Plattelandswoning
In het plangebied bevindt zich een woning welke feitelijk een plattelandswoning is, en in dit bestemmingsplan als zodanig wordt bestemd. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor bedrijfswoningen uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2010' zijn nu opgenomen als bouw- en gebruiksmogelijkheden van de plattelandswoning. Daarmee zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het gebruik van de bestaande woning niet verandert.

Verkeer - 1 en Verkeer - 2
Een deel van het provinciaal 'Inpassingsplan Westfrisiaweg' wordt opgenomen in dit bestemmingsplan. Dat deel van het plangebied is voorzien van de bestemmingen Verkeer - 1 en Verkeer - 2 zoals deze zijn opgenomen in het hiervoor bedoelde inpassingsplan. De bestemmingen zijn uitsluitend gewijzigd voor zover aanduidingen ontbreken in het plangebied en voorwaardelijke verplichtingen inmiddels zijn uitgevoerd.

Verkeer - 3
De gemeentelijke wegen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Verkeer - 3'. Deze gronden zijn primair bedoeld voor gebiedsontsluitingswegen en voorzieningen voor het langzaam verkeer. Er mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd.

Water
Het water langs de Voetakkers is voorzien van de waterbestemming. Deze gronden zijn met name bedoeld voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals kunstwerken zijn wel toegestaan. Met kunstwerken worden onder andere bruggen, dammen en duikers bedoeld. Binnen dit deel bevinden zich een klein gedeelte van de grafheuvels aangeduid als wettelijk beschermd rijksmonument. Dit heeft uitsluitend het doel om aan te geven dat die grafheuvels wettelijk beschermd worden door de Erfgoedwet.

5.3.2 Uit te werken bestemmingen

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van uit te werken bestemmingen. Het gaat om 'Natuur - uit te werken', 'Sport - uit te werken' en 'Wonen - uit te werken'. Deze bestemmingen houden een uitwerkingsplicht in voor het college van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in art. 3.6, eerste lid onder b van de Wet ruimtelijke ordening. Het gebied is een nog te ontwikkelen gebied tot sport- en recreatielandschap. De bestemmingsgrenzen van de uit te werken bestemmingen zijn op de verbeelding opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders dienen de bestemmingen uit te werken onder de voorwaarden die in de uit te werken bestemmingen zijn opgenomen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het masterplan 'Een nieuw sportlandschap' en opgesomd in de uitwerkingsregels van de desbetreffende bestemmingen. De uit te werken bestemmingen bevatten een bouwverbod: zolang en voor zover de bestemmingen niet onherroepelijk zijn uitgewerkt, mogen er geen bouwwerken worden gebouwd. Per 1-1-2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet kent de figuur van het uitwerkingsplan niet. Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt bij de aanvraag van een omgevingsplanactiviteit of het bouwplan uit een oogpunt van evenwichtige toedeling van functies aan locatis aanvaardbaar is.

Natuur - uit te werken
De gronden met de bestemming Natuur - uit te werken betreft het deel recreatielandschap uit het plangebied. Binnen dit deel bevinden zich grafheuvels welke een rijksmonument zijn. Deze grafheuvels moeten ruimtelijk en landschappelijk worden ingepast. Dit heeft uitsluitend het doel om aan te geven dat die grafheuvels wettelijk beschermd worden door de Erfgoedwet. Verder is er in het gebied ruimte voor duurzame warmte- en/of energieopwekking. Daarnaast zal het gebied een parkachtig karakter krijgen.

Sport - uit te werken
Het bestaande sportlandschap is voorzien van de bestemming 'Sport - uit te werken'. Zoals uit het masterplan blijkt, zijn er gronden binnen de Sport bestemming uit het huidige bestemmingsplan beoogd voor de bouw van sportvoorzieningen welke in het huidige plan geen bouwvlak hebben. Daarnaast biedt de globale bestemming de mogelijkheid om het masterplan verder uit te werken. Langs de Raadshuislaan moet een groene buffer worden aangelegd en in stand gehouden voordat de gronden en bouwwerken in gebruik mogen worden genomen.

Wonen - uit te werken
Het plangebied biedt beperkte mogelijkheden voor woningbouw. Dit kan uitsluitend in de noordwestelijke hoek aan de Wijzend en ten zuiden van het sportlandschap aan de Raadhuislaan plaatsvinden. Aan de Wijzend gaat het om grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Aan de Raadhuislaan kunnen er ook gestapelde woningen komen. Daar is de maximale bouwhoogte 14 meter.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 1/2/3
Uit de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat er zich in het plangebied gronden bevinden met drie verschillende vrijstellingsgrenzen voor wat betreft de oppervlakte. Deze gebieden zijn onder verdeeld in drie archeologische dubbelbestemmingen:

  • Waarde - Archeologie 1: vrijstellingsgrens van 100 m²;
  • Waarde - Archeologie 2: vrijstellingsgrens van 1.000 m²; en
  • Waarde - Archeologie 3: vrijstellingsgrens van 2.500 m².

Daarnaast geldt een vrijstellingsdiepte van 0,30 m beneden het maaiveld in geval van Waarde - Archeologie 1 en 0,40 m beneden het maaiveld in geval van Waarde - Archeologie 2 en 3. Uit het advies van Archeologie West-Friesland blijkt dat er zich al op deze diepte archeologische resten kunnen bevinden. Daarom is deze vrijstellingsdiepte aangehouden in de archeologische dubbelbestemmingen.

Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden afgegeven, dient met een archeologisch rapport te worden aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure

Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de hiervoor aangegeven overlegpartners voorgelegd. De volgende overlegpartners hebben een advies gegeven:

  • 1. Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;
  • 2. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • 3. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord;
  • 4. Archeologie West-Friesland.

Van de provincie Noord-Holland en de drie gemeenten zijn geen reactie ontvangen. In de Nota vooroverleg (Bijlage 10) is elke afzonderlijke overlegreactie opgenomen met aansluitend het commentaar van de gemeente. In de Nota vooroverleg is aangeven of en hoe een reactie heeft geleid tot aanpassingen in het voorliggende bestemmingsplan.

Ter inzage ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2023 tot 2 februari 2024 zes weken ter inzage gelegen (tegelijkertijd met het ontwerp exploitatieplan) . Gedurende deze periode is voor eenieder de mogelijkheid geboden een zienswijzen in te dienen. Zo krijgt iedereen de kans om kennis te kunnen nemen van het plan en de mogelijkheid om op het plan te kunnen reageren met een zienswijze.

Er zijn twee zienswijzen en drie overlegreacties tegen het ontwerp bestemmingsplan en het ontwerp exploitatieplan ingediend. In de Nota van zienswijzen (Bijlage 11) zijn de ingediende zienswijzen en overlegreacties samengevat weergegeven en tevens voorzien van een reactie. Ook wordt in de Nota aangegeven of en zo ja tot welke aanpassing de beoordeling van de zienswijze heeft geleid.

Gelet op de zienswijzen is het ontwerp bestemmingsplan op de volgende punten gewijzigd:

  • Het bestemmingsvlak 'Natuur - uit te werken' percelen D74 en D150 te beperken tot de parkrand. De overige agrarische gronden van Voetakkers 5 worden buiten het plangebied gehouden. Het plangebied is hierop aangepast;
  • Begrenzing van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is aangepast, zodat het gebied voorzien van de aanduiding 'rijksmonument' niet onder de dubbelbestemming valt;
  • Begrenzing van de aanduiding 'rijksmonument' is aangepast;
  • De regels met betrekking tot de aanduiding 'rijksmonument' zijn zo aangepast dat op die locatie geen dubbelbestemming met vrijstellingsgrens geldt;
  • De toelichting en de regels zijn aangepast in lijn met het advies van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Vaststelling

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging kan beroep worden ingesteld door belanghebbenden. Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De kennisgeving van de vaststelling wordt gepubliceerd in het gemeenteblad en door middel van een nieuwsbericht. Indieners van een zienswijze worden schriftelijk geïnformeerd over de besluitvorming.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

Een exploitatieplan is nodig voor de ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor voor vaststelling van het bestemmingsplan geen privaatrechtelijke overeenkomsten worden gesloten. Met het voorliggende bestemmingsplan worden gebieden van een juridisch-planologisch kader voorzien om een sport- en recreatielandschap, alsmede in beperkte mate woningbouw te plegen. Omdat de gemeente nog niet alle te ontwikkelen gronden in eigendom heeft, is een exploitatieplan opgesteld.

Het exploitatieplan regelt het verplichte kostenverhaal en stelt locatie-eisen. De totale (geraamde) kosten, waaronder de inbrengwaarden van de percelen, onderzoekskosten, bouw- en woonrijp maken, planontwikkelingskosten, bovenwijkse voorzieningen en planschade worden na rato van de opbrengstpotentie per eigenaar verdeeld. Per kavel volgt hieruit een exploitatiebijdrage, waarvoor in de omgevingsvergunning een betalingsregeling wordt opgenomen. Het exploitatieplan en de exploitatieopzet hebben, op grond van het bepaalde in artikel 6.13 lid van de Wet ruimtelijke ordening, nog een globale inhoud omdat het bestemmingsplan voornamelijk uit te werken bestemmingen hebben.

Het exploitatiegebied moet gezien worden als een ruimtelijk en functioneel samenhangend geheel. Voorgaande wordt in de toelichting bij het exploitatieplan nader verduidelijkt. Het exploitatieplan doorloopt een separate procedure, parallel aan het voorliggende bestemmingsplan en wordt tegelijk met dit bestemmingsplan vastgesteld.

Uit de exploitatieopzet blijkt dat sprake is van zogenaamde macroaftopping, als bedoeld in artikel 6.15 van de Wet ruimtelijke ordening. Omdat het maatschappelijk belangrijk is dat het project wordt uitgevoerd, zal het tekort uit de exploitatieopzet door de gemeente worden gedekt, waardoor het project financieel haalbaar is. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.