direct naar inhoud van Regels
Plan: Sport- en recreatielandschap Stede Broec
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Sport- en recreatielandschap Stede Broec met identificatienummer NL.IMRO.0532.BPsportlandschap-VG02 van de gemeente Stede Broec;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het door een (mede)bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in de woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 archeologische waarden:

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  • b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, en de daarbij behorende ondergeschikte horeca;

1.19 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservice en bemiddelingsbureaus;

1.20 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidbeperkende voorziening:

een geluidscherm, een aarden wal of een combinatie van beiden, ten behoeve van het reduceren van de geluidsbelasting;

1.23 geluidgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;

1.24 geluidgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.25 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.26 geluidscherm:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het reduceren van geluidsbelasting;

1.27 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven of onder een andere woning is gelegen;

1.28 huishouden:

het in een woning met elkaar samen wonen van een aantal personen in een zekere continue samenstelling en waarbij tevens tussen deze verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);

1.29 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.31 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.32 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en mate van bedreiging van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;

1.33 natuurvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van de geleiding of wering van dieren;

1.34 nutsvoorzieningen:

publieke voorzieningen ten behoeve van onder meer op het openbare net aangesloten nutsvoorzieningen, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.35 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een kunstwerk:
    • 1. de bovenkant van het kunstwerk;
  • b. voor een geluidscherm op een aarden wal:
    • 1. de bovenkant van de aarden wal;
  • c. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute:
    • 1. de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • d. in overige gevallen:
    • 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.36 plattelandswoning:

een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond;

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een andere tegen vergoeding;

1.38 recreatieve verblijfsperiode:

periode waarin de geplaatste kampeermiddelen voor bewoning mogen worden gebruikt. Deze periode loopt van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.39 rijstrook:

een enkele strook van de weg, die voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, waaronder niet begrepen toe- en afritten en in- en uitvoegstroken;

1.40 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.41 straatprostitutie:

het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.42 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, daaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken en de tot de weg behorende bermen en zijkanten;

1.43 wonen:

het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of twee alleenstaanden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, leuningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 meetverschillen:

bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten bouwwerken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Plattelandswoning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Plattelandswoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een plattelandswoning;
  • b. sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • c. bruggen, dammen en/of duikers;
  • d. toegangswegen en paden;
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen,

met bijbehorende bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Plattelandswoning

Voor het bouwen van een plattelandswoning en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een plattelandswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de inhoud bedraagt ten hoogste 1.000 m³, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m;
  • e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 40 m²;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m, de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of waterloop bedraagt ten minste 1,5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. bouwwerken ten behoeve van erfafscheidingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van erfafscheidingen langs de openbare weg met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken, behorende bij een plattelandswoning, voor bewoning;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken, behorende bij een plattelandswoning, voor bedrijfsdoeleinden;
  • c. voor detailhandelsactiviteiten, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van de streek;
  • d. voor het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 onder a en 3.3 onder c voor het bieden van mantelzorg in de vorm van een afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. op het perceel al een woning aanwezig is;
    • 3. er geen onevenredige hinder voor aangrenzende percelen mag plaatsvinden;
    • 4. per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    • 5. inwoning plaatsvindt bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
    • 6. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoners of ander bewoners onredelijk bezwarend is;
    • 7. het oppervlak voor mantelzorg maximaal 75 m2 bedraagt;
    • 8. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    • 9. een indicatie door of vanwege de gemeente moet zijn afgegeven;
    • 10. binnen drie maanden na beëindiging van de mantelzorg dient de afhankelijke woonruimte ongedaan te worden gemaakt voor bewoning;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 onder a en 3.3 onder d voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. er niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt, met een maximum van;
      • 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
      • 60 m2 bij bouwpercelen van 750 m2 tot 1500 m2;
      • 75 m2 bij bouwpercelen groter dan 1500 m2;
    • 2. verkeersaantrekkende activiteiten niet zijn toegestaan;
    • 3. er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van ondergeschikte activiteiten die verband houden met de bedrijfsuitoefening;
    • 4. het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is, op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 5. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    • 6. reclameborden niet groter mogen zijn dan 0,5 m2, met de langste zijde maximaal 1 m;
    • 7. verlichte reclameborden niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een doorgaande functie, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal rijstroken van wegen ten hoogste 2 mag bedragen;
    • 2. het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' aangegeven lijn;
    • 3. parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
    • 4. de inrichting voor wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
  • b. kunstwerken, met dien verstande dat geen viaducten zijn toegestaan;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. natuurvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen voor waterbeheer;
  • i. water;
  • j. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke.
4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 7,5 m.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend;

  • a. het gebruik van gronden voor tunnels;
  • b. het gebruik van gronden voor geluidbeperkende voorzieningen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 onder b en toestaan dat op gronden geluidbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidgevoelige functies noodzakelijk is. De bouwhoogte van deze voorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 5 Verkeer - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een doorgaande functie met dien verstande dat:
    • 1. het aantal rijstroken van wegen ten hoogste 4 mag bedragen;
    • 2. het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' aangegeven lijn;
    • 3. parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
    • 4. de inrichting wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
  • b. kunstwerken, met dien verstande dat viaducten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct';
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. natuurvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen voor waterbeheer;
  • i. water;
  • j. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke.
5.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 7,5 m.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend;

  • a. het gebruik van gronden voor tunnels;
  • b. het gebruik van gronden voor geluidbeperkende voorzieningen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 onder b en toestaan dat op gronden geluidbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidgevoelige functies noodzakelijk is. De bouwhoogte van deze voorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 6 Verkeer - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voorzieningen voor het langzaam verkeer,

met daaraan ondergeschikt:

  • c. voetpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. bouwwerken ten behoeve van de erfafscheiding zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen.
  • g. wettelijke beschermde rijksmonumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. bouwwerken ten behoeve van de erfafscheiding zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 8 Natuur - uit te werken

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden en landschapswaarde van de gronden;
  • b. extensief dagrecreatief medegebruik,
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. bruggen,dammen en/of duikers;
  • e. waterlopen en waterberging;
  • f. speel-, sport- en recreatievoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van duurzame warmte- en/of energieopwekking.
  • h. wettelijke beschermde rijksmonumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.
8.2 Uitwerkingsregels
8.2.1 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders werken de in lid 8.1 omschreven bestemming uit, met inachtneming van het gestelde in het masterplan 'Een nieuw sportlandschap', welke als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van deze regels, met daarin de volgende voorwaarden:

  • a. er dient te worden voorzien in een bufferzone vanwege lichthinder vanaf het aangrenzend sportterrein;
  • b. er dient te worden voorzien in ruimte voor duurzame energieopwekking;
  • c. er dient een functioneel toereikende afwatering van de sportvelden plaats te vinden;
  • d. de bestaande groen- en waterstructuren dienen te worden behouden;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, met name gelet op de grafheuvels (rijksmonument);
  • f. de 200 m afstandsregel vanwege de transportroute N307 dient in acht te worden genomen;
  • g. er dient te worden voorzien in een parkrand als overgangszone van het sportgebied naar het (agrarisch) buitengebied;
  • h. uit aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen negatieve effecten optreden op beschermde soorten en/of beschermde gebieden, dan wel dat een ontheffing voor de Wet natuurbescherming kan worden verkregen;
  • i. uit (verkennend) bodemonderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
8.3 Bouwregels

Zolang en voor zover de uitwerking niet onherroepelijk is, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 9 Sport - uit te werken

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve doeleinden, zoals sport- en speelvelden en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • b. sociaal-culturele doeleinden;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. toegangswegen, fiets- en voetpaden;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. nutsvoorzieningen.
9.2 Uitwerkingsregels
9.2.1 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders werken de in lid 9.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van het gestelde in het masterplan 'Een nieuw sportlandschap', welke als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van deze regels, met daarin de volgende voorwaarden:

  • a. er dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd;
  • b. er dient een functioneel toereikende afwatering van de sportvelden plaats te vinden;
  • c. de bestaande bomen moeten worden behouden;
  • d. de bestaande groen- en waterstructuren moeten worden behouden;
  • e. de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn of geschikt te worden gemaakt voor het gebruik;
  • f. er dient rekening te worden gehouden met de hindercontour van de LPG tank;
  • g. de bereikbaarheid en verkeersveiligheid dient te worden gewaarborgd;
  • h. er moet worden voldaan aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat;
  • i. uit aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen negatieve effecten optreden op beschermde soorten en/of beschermde gebieden dan wel dat een ontheffing voor de Wet natuurbescherming kan worden verkregen;
  • j. uit (verkennend) bodemonderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • k. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat er geen onaanvaardbare geluidhinder ten opzichte van geluidhindergevoelige functies zoals woningen plaatsvindt;
  • l. uit lichthinderonderzoek is gebleken dat er geen onaanvaardbare lichthinder ten opzichte van lichthindergevoelige functies zoals woningen plaatsvindt;
  • m. er moet worden geborgd dat er een groene scheg wordt aangelegd en instandgehouden ter plaatse van de aanduiding 'groen', voordat de gronden en bouwwerken in gebruik mogen worden genomen en zodanig samengesteld dat deze een robuuste, jaarronde visuele afscherming tussen het plangebied en de bestaande woningen aan de overzijde van de Raadhuislaan vormt;
  • n. uit locatiespecifiek onderzoek naar spuitzones in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is gebleken dat er geen onaanvaardbare hinder door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt.
9.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in ieder geval de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van gebouwen geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van een zwembad en/of een sporthal bedraagt ten hoogste 15 m;
    • 2. de bouwhoogte van clubgebouwen bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18 m.
9.3 Bouwregels

Zolang en voor zover de uitwerking niet onherroepelijk is, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 10 Wonen - uit te werken

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen en erven;
  • c. straten en paden;
  • d. waterlopen en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.
10.2 Uitwerkingsregels
10.2.1 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders werken de in lid 10.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van het gestelde in het masterplan 'Een nieuw sportlandschap', welke als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van deze regels, met daarin de volgende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van voldoende parkeergelegenheid;
  • b. er dient een functioneel toereikende afwatering van de sportvelden plaats te vinden;
  • c. de bestaande groen- en waterstructuren dienen te worden behouden;
  • d. er moet worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het gestelde in de Wet geluidhinder;
  • e. de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn of geschikt te worden gemaakt voor het gebruik;
  • f. er dient watercompensatie vanwege de toename aan verharding plaats te vinden;
  • g. de 200 m afstandsregel vanwege de transportroute N307 dient in acht te worden genomen;
  • h. er dient regionale afstemming over de beoogde woningbouw plaats te vinden;
  • i. de bereikbaarheid en verkeersveiligheid dient te worden gewaarborgd;
  • j. de afstand tussen de woningen en de padelbanen dient minimaal 200 m te bedragen;
  • k. uit aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen negatieve effecten optreden op beschermde soorten en/of beschermde gebieden dan wel dat een ontheffing voor de Wet natuurbescherming kan worden verkregen;
  • l. uit (verkennend) bodemonderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • m. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat er geen onaanvaardbare geluidhinder ten opzichte van geluidhindergevoelige functies zoals woningen plaatsvindt;
  • n. uit lichthinderonderzoek is gebleken dat er geen onaanvaardbare lichthinder ten opzichte van lichthindergevoelige functies zoals woningen plaatsvindt;
  • o. uit locatiespecifiek onderzoek naar spuitzones in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is gebleken dat er geen onaanvaardbare hinder door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt.
10.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van woningen gelden in ieder geval de volgende regels:

  • a. er mogen zowel woningen in gestapelde vorm als woningen in niet-gestapelde vorm worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder b mogen er ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld uitgesloten' uitsluitend woningen in niet-gestapelde vorm gebouwd worden;
  • c. de bouwhoogte van een niet-gestapelde woning bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte een gebouw voor gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 14 m.
10.3 Bouwregels

Zolang en voor zover de uitwerking niet onherroepelijk is, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bouwregels‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Vergunningplicht

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 11.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

11.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport of de in lid 11.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
11.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
11.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

11.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag::

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 11.3.4 genoemde rapport of de in lid 11.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Bouwregels’ ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Vergunningplicht

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
12.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 12.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

12.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport of de in lid 12.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
12.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen (incl. sleufloos draineren);
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 1.000 m² beslaan.
12.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 12.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

12.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
12.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 12.3.4 genoemde rapport of de in lid 12.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Vergunningplicht

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
13.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 13.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

13.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 13.2.1 genoemde rapport of de in lid 13.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
13.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 13.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen (incl. sleufloos draineren);
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m² beslaan.
13.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 13.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

13.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
13.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 13.3.4 genoemde rapport of de in lid 13.2.2 genoemde quickcan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Ondergeschikte bouwdelen

De bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen mogen, in afwijking van het op de verbeelding en/of hoofdstuk 2 bepaalde, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. erkers en/of toegangsportalen: de bebouwingsgrens mag met maximaal 1,50 m overschreden worden ten behoeve van de bouw van een erker en/of toegangsportaal, mits naar de zijde van de weg een onbebouwd deel resteert met een diepte van tenminste 1,50 m;
  • b. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, veranda's, luifels en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot-en kroonlijsten, gevellijsten, pilasters, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-)prostitutie;
  • c. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan van goederen anders dan in gebouwen.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
      • de bouwhoogte van een gebouwtje niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bij recht in de regels gegeven maten, met uitzondering van percentages, met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan;
  • b. Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het ruimtelijk beeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de sociale veiligheid.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Prioriteit van (dubbel)bestemmingen
  • a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
  • b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
18.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Sport- en recreatielandschap Stede Broec'.