direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Bovenkarspel - De Gouw 11 (De Gouwe Stek)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPGouw11-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Boerencamping De Gouwe Stek is gelegen in een lint van agrarische bedrijven aan De Gouw. Het betreft een minicamping met 50 standplaatsen, een boerenlandwinkel en dagrecreatie in de vorm van een 'Blote Voetenpad'. Deze recreatieve voorzieningen zijn ontstaan als nevenfuncties van een agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsvoering is inmiddels afgewaardeerd. Deze bestaat nu uit het telen van circa 2 hectare tulpen. De verwerking van de tulpenbollen vindt plaats in de aanwezige schuren. Het bedrijf is daarmee in hoofdzaak een recreatiebedrijf, met agrarische nevenactiviteiten.

De Gouwe Stek heeft bij de gemeente het verzoek ingediend om de recreatieve functies verder uit te breiden met ondersteunende horeca, een groepsaccommodatie en vijf trekkershutten. De gemeente wil hieraan in principe medewerking verlenen, maar daarvoor moet wel de bestemming van het perceel worden gewijzigd, zodanig dat het bedrijf wordt bestemd als recreatiebedrijf, overeenkomstig de actuele planologische situatie. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door het perceel De Gouw 11 te Bovenkarspel. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPGouw11-VG01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010, dat op 14 maart 2012 in werking is getreden. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in agrarische bedrijven. Bij deze bedrijven zijn, in het kader van verbrede landbouw, onder andere kleinschalige vormen van recreatie mogelijk. Op het perceel is een ontheffingsgebied opgenomen, waarbinnen een mini-camping met maximaal 50 standplaatsen toegestaan kan worden.

De recreatietak van het bedrijf is door de tijd zodanig gegroeid dat het maximum voor wat nog verbrede landbouw is, is overstegen. Met de voorgestelde uitbreiding kan niet meer worden gesproken van agrarisch bedrijf met recreatie als neventak, maar gaat het in hoofdzaak om een recreatiebedrijf. Dit gebruik is op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de voorgenomen ontwikkelingen en de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 De ruimtelijk- functionele structuur

De Gouwe Stek ligt in het landelijk gebied ten noorden van Bovenkarspel. Het betreft een relatief besloten gebied, met een diversiteit aan functies. Het plangebied is gelegen aan De Gouw, tussen twee (glas)tuinbouwbedrijven. Nabij het plangebied ligt verder het perceel van een tuincentrum aan de Veilingweg. In de directe omgeving ligt het recreatiegebied 'Het Streekbos'. Bovendien ligt Enkhuizen en de kust van het IJsselmeer op korte afstand. Dit geeft het gebied een hoge recreatieve aantrekkingskracht. Hierop is door verschillende lokale ondernemers ingesprongen door het aanbieden van logies.

2.2 Het plangebied

De eigenaren van het onderhavige bedrijf zijn verder gegaan. Het agrarisch bedrijf is (als hoofdtak) beëindigd. Op het terrein zijn verschillende recreatiefuncties aanwezig, namelijk een mini-camping met maximaal vijftig kampeerplaatsen, een boerenlandwinkel en dagrecreatie in de vorm van een "Blote Voetenpad".

De overgebleven agrarische bedrijfsvoering bestaat uit het telen van circa 2 hectare tulpen. De verwerking van de tulpenbollen vindt plaats in de aanwezige schuren. Verder worden 1,2 miljoen tulpen gebroeid en pioenrozen en agapanthussen op het bedrijf geteeld. Het agrarische bedrijf heeft al een aantal jaren een boerencamping met bij aanvang 25 kampeerplaatsen. Met een omgevingsvergunning is in 2012 de camping uitgebreid naar 50 kampeerplaatsen. De camping is alleen tijdens de recreatieve verblijfsperiode geopend, van 15 maart tot 1 november van ieder kalenderjaar. In de boerenlandwinkel worden producten van eigen oogst en aanverwante producten verkocht. Binnen het Landelijk Gebied is de verkoop van zelfgeteelde producten en streekproducten toegestaan.


Het blote voetenpad bestaat uit een wandelpad welke is aangelegd door het agrarisch land van het bedrijf, waar bezoekers met blote voeten doorheen lopen. Ook zijn er twee bruggetjes en een "Bosman" molentje geplaatst welke onderdeel uitmaken van het wandelpad. Het blote voetenpad wordt op een website voor wandelroutes al tot de top 10 van blote voetenpaden in Nederland en België gerekend.


Het gehele terrein van De Gouwe Stek beslaat circa 5 hectare. Op het noordelijk deel, aan De Gouw, staan de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen van het agrarisch bedrijf. Ten zuiden hiervan ligt het kampeerterrein, dat aan de zuidzijde wordt begrenst door een hoogspanningsverbinding. Het Blote Voetenpad ligt ten zuiden van deze verbinding. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPGouw11-VG01_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto plangebied en directe omgeving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een recreatiebedrijf is geen verstedelijking in dit kader. Er hoeft daarom niet te worden getoetst aan de ladder.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

Onder duurzaam ruimtegebruik is daarbij het streven naar voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen als een van de speerpunten genoemd. Uitgangspunt bij het recreatiebeleid van de provincie in relatie tot verstedelijking is het concentreren van intensieve recreatiegebieden dicht bij de steden en extensieve recreatie daarbuiten. De provincie benoemt in haar structuurvisie dat er behoefte is aan ruimte voor de groei van toeristische en recreatieve ondernemers. De ruimtevraag voor deze recreatieve en toeristische voorzieningen valt vrijwel altijd buiten Bestaand Bebouwd Gebied. Om de provinciale belangen te waarborgen is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS, vastgesteld op 21 juni 2010, sindsdien meerdere malen herzien) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Het uitgangspunt voor het landelijk gebied is dat er geen verdere verstedelijking plaatsvindt. Onder voorwaarden kan dit toch worden toegelaten.

In de PRVS zijn, naast bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied, meerdere bijzondere gebieden benoemd, zoals ecologisch waardevolle gebieden, nationale en metropolitane landschappen, landbouwgebieden, landbouwclusters, blauwe ruimte, duurzame energie en gebieden met bijzondere aardkundige waarden. Het plangebied ligt niet in of in directe nabijheid van een van deze gebieden. Hieronder wordt ingegaan op de regels die van toepassing zijn op dit plan.

De PRVS biedt mogelijkheden voor wijziging van een agrarisch perceel bij beëindiging van het agrarisch bedrijf. De nieuwe bestemming mag echter de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken. Er is in dat geval geen sprake van verstedelijking, maar van een functiewijziging. Echter voldoet de ontwikkeling niet geheel aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Het recreatiebedrijf overstijgt de voorgeschreven kleinschaligheid en vindt niet alleen in de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen plaats.

In dit geval is er geen sprake van een toevoeging van het ruimtebeslag van een stedelijke functie op het landelijk gebied. Het gehele terrein is al ingericht ten behoeve van verblijfs- en dagrecreatie en hier zijn de nodige toestemmingen voor gegeven. De bestemmingsplanwijziging is gericht op het toevoegen van functies binnen dit terrein. In planologisch opzicht is er wel sprake van een wijziging van een agrarische (landelijke) naar een recreatieve (potentieel stedelijke) bestemming. De mate van verstedelijking hangt af van de mate waarin nieuwe bebouwing wordt toegestaan. In dit geval wordt het huidige bouwvlak ten opzichte van het geldende bestemmingsplan verkleind en wordt er alleen op het kampeerterrein een beperkte oppervlakte aan bebouwing toegestaan. Dit is nu ook het geval. De toevoeging betreft de vijf trekkershutten. Per saldo is er geen sprake van een toename van de bouwmogelijkheden in het landelijk gebied, dus geen verstedelijking.

Wel wordt de inpassing van het terrein volgens de principes van de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRVS) onderbouwd (zie paragraaf 5.3). Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Voorts wordt in de ruimtelijke onderbouwing een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRVS een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.

Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).

Voor dit plan is vooral de mate van openheid van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook ligt het niet in of aan een historische structuurlijn en zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. De bestemmingswijziging is van toepassing op een terrein dat al voor recreatie is ingericht. De ontwikkeling blijft binnen de bestaande verkavelingsstructuur. Geconcludeerd wordt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024

Op 18 december 2014 is de Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is een integraal visiedocument dat alle aspecten bestrijkt die binnen een gemeente spelen.

Uitgangspunt voor het Landelijk gebied is het faciliteren van economisch gezonde agrarische bedrijven. Schaalvergroting brengt de beëindiging van agrarische bedrijfsvoering met zich mee. De gemeente biedt daarom de mogelijkheid om bij volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering, andere functies uit te voeren waaronder recreatie. De gemeente spreekt de ambitie uit om de recreatieve sector te stimuleren door het faciliteren van initiatieven van derden in de toeristische en recreatieve sector, met behoud van ruimtelijke kwaliteit.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2013)

In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is een beeld geschetst hoe de gemeente wil omgaan met Externe Veiligheid. De primaire doelen zijn het voldoen aan de wettelijke bepalingen, het beperken van de gevolgen van incidenten tot een algemeen aanvaard niveau, het voorkomen van nieuwe conflicterende situaties en het vastleggen van een lokaal vastgesteld ambitieniveau.

Het plangebied ligt in een zone waar rekening gehouden moet worden met vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westfrisiaweg. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de verantwoording van de risico's. Hieruit blijkt dat er sprake is van zodanig lage risico's dat aan de ambities van de gemeente, zoals beschreven in de beleidsvisie, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Het recreatiebedrijf dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op geluidshinder als gevolg van het bedrijf voor de omgeving.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen woningen in een rustig woongebied en woningen in een gemengde omgeving. Het overwegend agrarische lint waarin het plangebied ligt kenmerkt zich als een gemengde omgeving.

De Gouwe Stek wordt aangemerkt als een kampeerterrein/vakantiecentrum. Dergelijke inrichtingen vallen in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige functies van derden in een gemengde omgeving geldt. Deze richtafstand is bepaald op basis van de geluidsuitstraling van het terrein naar de omgeving. De toegevoegde functies zijn de horecavoorziening en de groepsaccommodatie. Een horecavoorziening van de voorgestelde aard en omvang valt onder milieucategorie 1 (café/kantine). Hier wordt in de regel geen luide muziek ten gehore gebracht. De groepsaccommodatie past op een kampeerterrein/vakantiecentrum en is dus ook onder milieucategorie 3.1 te scharen.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies zijn bedrijfswoningen van de naastgelegen agrarische bedrijven. Deze liggen op 10 en 30 meter vanaf het plangebied. Tussen de bedrijfswoning aan de westzijde (die op 10 meter vanaf het plangebied staat) en het als zodanig bestemde recreatieterrein zit een afstand van ruim 50 meter. Hier blijft namelijk een kavel agrarische grond bestaan. Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden. De zone van 30 meter rondom de recreatiebestemming is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPGouw11-VG01_0003.png"

Figuur 4.1. Milieuzone (30 meter) in relatie tot woningen (geel)

Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarom zal de bestemmingswijziging nooit een belemmering vormen voor de agrarische bedrijven naast het plangebied. Wel is het vanuit een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse van de kampeerplaatsen en andere verblijfsrecreatieve functies een aanvaardbaar verblijfsklimaat worden gegarandeerd. De bedrijven naast het plangebied zijn (glas)tuinbouwbedrijven (categorie 2), al dan niet met eigen distributiecentra (categorie 3.1). Hiervoor geldt dus ook een richtafstand van maximaal 30 meter in een gemengd gebied. Het kampeerterrein en de groepsaccommodatie liggen op grotere afstand van de betreffende bedrijven. Ter plaatse van de verblijfsrecreatie is dus ook sprake van een goed verblijfsklimaat.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die al wordt gebruikt voor een combinatie van agrarische bedrijfsvoering en recreatieve functies. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Vanuit de bodemkwaliteit bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan. Er worden geen risico's voor de volksgezondheid verwacht. Indien bouwplannen aan de orde zijn, waarbij nieuwe verblijfsruimten voor mensen worden gecreëerd, dan is in dat kader een verkennend bodemonderzoek nodig. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is niet in het geding. Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat alleen op een bedrijf ten westen van het plangebied opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Wel ligt het plangebied in het invloedsgebied van de N302, die circa 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt. Over deze weg vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De dienst Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een advies opgesteld ten aanzien van de externe risico's. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van (toenemende) relevante risico's ten aanzien van externe veiligheid. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

De veiligheidsregio adviseert nog wel om na te gaan of invulling is gegeven aan een eerder uitgebracht advies voor de locatie ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. De in het advies genoemde adviezen zijn uitgevoerd op het terrein.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 11 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voor recreatiebedrijf geldt dat alleen een extra verkeersaantrekkende werking in potentie leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit. De beperkte aanvullingen op het bestaande recreatieve aanbod hebben een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft het Markermeer en IJmeer, dat op ruim twee kilometer afstand ligt. Het plangebied ligt ook niet in of aangrenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die via de provinciale verordening wordt beschermd.

Het plan maakt het functioneel uitbreiden van een bestaand recreatiebedrijf mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden wordt geconcludeerd dat het plan geen significante invloed op beschermde natuurwaarden heeft.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit verschillende delen, namelijk het (voormalig) agrarisch bedrijfserf, het kampeerterrein, enkele akkerbouwgronden en het Blote Voetenpad. Op dit terrein komen verschillende vormen van beplanting, gebouwen en watergangen en partijen voor. Dit terrein kan een habitat vormen voor verschillende licht beschermde soorten, bijvoorbeeld mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. Ook zijn zwaarder beschermde soorten, waaronder met name broedvogels, niet uit te sluiten.

De fysieke ingrepen die dit plan voorstelt zijn zeer beperkt. Het gaat namelijk om het intern verbouwen van een schuur tot groepsaccommodatie en horecavoorziening en het plaatsen van enkele trekkershutten op het bestaande kampeerterrein. Hiervoor worden geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Het schaden van vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten op de locatie kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is aan het hoogheemraadschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. De korte procedure voor de watertoets kan worden gevolgd. In dergelijke gevallen geldt een standaard wateradvies. Het toetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2.

Verharding en compenserende maatregelen

Het plan heeft geen substantiële toename van verharding tot gevolg. Het gaat om circa 150 m2 vanwege de bouw van vijf trekkershutten (à 30 m2). Eerdere toevoegingen, zoals paden en het parkeerterrein, zijn onverhard of door middel van graskeien uitgevoerd. Het is dus niet nodig om compenserende maatregelen uit te voeren. Hemelwater kan infiltreren op het terrein of afgevoerd worden naar omliggende watergangen.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen kunnen invloed hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied moet zoveel mogelijk aangesloten worden op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie.

In dit geval vinden geen ingrepen binnen 5 meter vanaf een belangrijke watergang plaats.

Waterkwaliteit en riolering

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels kunnen door ongewenste lozingen in de hemelwaterriolering leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het hoogheemraadschap adviseert, en ziet toe hoe het beste met lozingen kan worden omgegaan. Daarnaast kan met een goede inrichting van het watersysteem sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem.

De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater. Dit houdt in dat zij op een verantwoorde wijze met het hemelwater dient om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten) (bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van uitlogende bouwmetalen of door verontreinigende activiteiten) of indien het hemelwater loost op kwetsbaar water (EHS, zwemwater, et cetera) dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.


Wettelijk kader, vergunningen en meldingen.

Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Bij een lozing op het oppervlaktewater kan het hoogheemraadschap voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in beheer bij het hoogheemraadschap en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning en/of keurontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Proces watertoets

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ter controle aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

4.8 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.

4.9 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan is op het gehele landelijke gebied met uitzondering van de bestaande bouwvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Hier moet bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm aandacht worden besteed aan de mogelijke archeologische waarde van het gebied. De feitelijke ingrepen als gevolg van dit plan zijn kleiner en worden dus niet belemmerd door de dubbelbestemming.

In het kader van eventuele toekomstige ontwikkelingen wordt door de Archeologie West-Friesland een archeologische quickscan uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek en eventueel een veldtoets. De rapportage wordt in deze paragraaf verwerkt. Eventueel kan de dubbelbestemming worden verwijderd. Hierover wordt in een lager stadium van dit bestemmingsplan uitsluitsel gegeven.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt niet in een gebied met specifieke cultuurhistorische waarden. In het geldende bestemmingsplan is een aantal cultuurhistorisch waardevolle objecten beschermd. Het gaat om monumenten (objecten en terreinen, waaronder de Westfriese Omringdijk) en enkele watergangen. Het plangebied ligt niet in of nabij een cultuurhistorische waarde. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van cultuurhistorische waarde te stellen.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Het plangebied wordt gekruist door een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Deze verbinding vormt een uitgangspunt voor de inrichting van het terrein. Deze begrenst het kampeerterrein en het Blote Voetenpad. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is voor een zone van 9 meter aan weerszijden van het hart van de verbinding een regeling opgenomen ter voorkoming van hoge bouwwerken en beplanting. Hiermee zal bij de uitvoering van het plan rekening worden gehouden.

4.12 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan genoemd. Als drempelwaarden geldt een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw.

In dit geval vindt de ontwikkeling niet plaats in gevoelig gebied, omdat er geen sprake is van een Nationaal Landschap, een beschermd natuurmonument, een Natura 2000 gebied, een watergebied van internationale betekenis of van een kern- of natuurontwikkelingsgebied of verbindingszone binnen de EHS. De oppervlakte van het terrein is circa 5 hectare. Deze ontwikkeling vindt bovendien plaats op een locatie die al wordt gebruikt voor recreatie en het grootste deel is relatief extensief in gebruik.

Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beschrijving initiatief

De Gouwe Stek is een agrarisch bedrijf dat in de loop der jaren is uitgebreid met verschillende recreatieve nevenfuncties die passen binnen de verbrede landbouw. De eigenaren van het bedrijf willen de recreatieve voorzieningen verder uitbreiden met ondersteunende horeca, educatieve activiteiten, een groepsaccommodatie voor overnachting met een capaciteit voor circa 20 personen en 5 trekkershutten. Met dit initiatief wordt tegemoet gekomen aan een concrete vraag naar overnachtingsmogelijkheden voor groepen en passanten en de mogelijkheid om de gasten en dagrecreanten iets te eten en te drinken aan te kunnen bieden.

Ondersteunende horeca

Het initiatief omvat een ondergeschikt horecabedrijf waar dranken (hoofdzakelijk alcoholvrije dranken) en of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. De openingstijden van de ondersteunende horeca lopen synchroon met de recreatieve activiteiten in de recreatieve verblijfsperiode van 15 maart tot en met 1 november.

Educatieve workshops

De workshops worden als groepsarrangementen aangeboden en zijn bedoeld voor recreanten die meer willen weten over land- en tuinbouwaspecten. Onder andere aan de hand van het Blote Voetenpad worden recreanten voorgelicht over de land- en tuinbouwsector. Ook valt te denken aan workshops waarbij kennis van planten en kruiden wordt overgebracht. Deze arrangementen zullen door derden worden gefaciliteerd op het bedrijf.

Overige overnachtingsmogelijkheden

In een groot deel van het agrarisch bedrijfsgebouw worden overnachtingsmogelijkheden voor groepen van maximaal twintig (20) personen toegevoegd. Ook dit gebruik zal alleen plaatsvinden in de recreatieve verblijfsperiode.

Op de camping worden kleinschalige overnachtingfaciliteiten toegevoegd voor recreatieve passanten. Dit in de vorm van maximaal vijf trekkershutten.

Agrarische nevenactiviteiten

Door de toenemende recreatieve functies kan niet langer worden gesproken van verbrede landbouw. Daarom wordt de bestemming gewijzigd naar een recreatieve bestemming. De overblijvende agrarische functies zullen ten dienste van de recreatieve functie komen te staan. Het gaat dan om de teelt en verwerking van tulpen, verwerking van tulpenbollen, pioenrozen en agapanthussen.

5.2 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Ruimtelijk gezien heeft de ontwikkeling geen grote impact op de omgeving. De functionele toevoegingen vinden plaats binnen de bestaande inrichtingsgrenzen. De nieuwbouw die plaatsvindt is beperkt tot enkele trekkershutten op het bestaande kampeerterrein.

Het terrein heeft een groene uitstraling. De erfbeplanting en inrichting is in samenspraak met Stichting Landschap Noord-Holland tot stand gekomen, met als doelstellingen:

  • het leveren van een bijdrage aan een aantrekkelijk landschap;
  • het bieden van voortplantingsplaatsen, voedselzoekgebieden, schuilgelegenheden en overwinteringsplekken voor vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen en insecten;
  • beschutting tegen wind, regen en zon;
  • privacy en een aangename woonomgeving.

Aan aanzicht op het terrein is weergegeven in figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPGouw11-VG01_0004.png"

Figuur 5.1 Huidige inrichting van het terrein

Verkeer en parkeren

Het plangebied heeft goede aansluitingen op de hoofdinfrastructuur via de Drechterlandseweg (N302) en de Veilingweg. De infrastructuur wordt ruimschoots toereikend geacht voor de recreatieve functies.

Voor het bepalen van de extra parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de CROW-norm (oktober 2012). Stede Broec valt binnen de categorie weinig/matig stedelijk waarbij het recreatiebedrijf zich in het buitengebied bevindt. Volgens deze normen geldt voor een attractie- en pretpark (dagrecreatie) een parkeernorm aan van minimaal 4 tot maximaal 12 parkeerplaatsen per hectare netto terrein. Het terrein is vijf hectare groot, waarvoor de een parkeerbehoefte van 20 tot 60 plaatsen geldt. De publicatie gaat hierbij uit van globale normen waarbij de toepassing hiervan met een ruime marge in acht kan worden genomen.

Op het terrein, achter de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, is een parkeerplaats aanwezig waar ruim 40 auto's geparkeerd kunnen worden. Hiermee wordt voldaan aan de normen.

Bij uitbreiding van de recreatieve nevenfuncties zal op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de Overige regels zijn bepalingen opgenomen die dit waarborgen. Op het terrein is voldoende ruimte om te voldoen aan de aanvullende parkeerbehoefte.

5.3 Ruimtelijke kwaliteitseis

Zoals beschreven in paragraaf 3.2 wordt de ontwikkeling niet beschouwd als verstedelijking in het landelijk gebied, omdat feitelijk sprake is van intensivering van een bestaand terrein en er per saldo niet meer bouwmogelijkheden worden geboden. De enige toevoeging zijnde vijf trekkershutten op het bestaande kampeerterrein. Daar tegenover staat dat het bouwvlak aanzienlijk kleiner wordt.

Hoewel deze vorm van recreatie een aan het landelijk gebied gebonden functie is, valt het formeel onder de stedelijke functies. Buiten het bestaand bebouwd gebied moet wel zorgvuldig te worden omgegaan met de mogelijkheden voor stedelijke functies. Hierom wordt de landschappelijke inpassing volgens de werkwijze van de ruimtelijke kwaliteitseis beschreven. Dit houdt in dat een verantwoording wordt gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het gebied.

Respecteren landschappelijke waarden

Het plangebied ligt in een intensief productiegebied waar verschillende bedrijven (agrarisch gelieerd, akkerbouw, glastuinbouw, tuincentrum) en recreatieve terreinen aanwezig zijn. Het gebied om het plangebied heen heeft een bosrijk karakter. Langs De Gouw is laanbeplanting aanwezig. Het gebied waarin het plangebied ligt is als geheel ingepast tussen bebossing en de bebouwde kom van Bovenkarspel.

Bij de inrichting van het plangebied zijn het benadrukken van de oorspronkelijke richting van de verkaveling en de herkenbaarheid van landschappelijke elementen wel belangrijke uitgangspunten. Het bestaande recreatieterrein is zodanig ingericht dat het zich naadloos voegt in het landschappelijk raamwerk. De inrichting van het terrein is in grote lijnen gelijk met de huidige inrichting. Hoewel er enige intensivering plaatsvindt, zal de uitstraling van het terrein niet wijzigen. Het plan doet dus geen afbreuk aan de kenmerken van het landschap.

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Het projectgebied ligt in het oude Zeekleigebied. De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van West-Friesland. Vanuit de linten is het landschap in cultuur gebracht. Tot het einde van de 20ste eeuw lag het plangebied in een polder waarin weinig bebouwing aanwezig was en kleinschalig en grillig was. Het landschap had al wel een duidelijke noord-zuid gerichte structuur.

Pas in de jaren '80 is het gebied stedelijk ontwikkeld. Destijds zijn de wegen rondom het plangebied aangelegd en zijn de recreatiegebieden en het sportpark gerealiseerd. Het gebied tussen de Veilingweg en de Pauwsluissloot was één grote akkerbouwkavel. Het plangebied was nog onbebouwd. Eind jaren '80 en in de jaren '90 is de agrarische bedrijfsbebouwing binnen het plangebied gerealiseerd.

Het nu aanwezige landschap is het gevolg van grootschalige planmatige landbouwontwikkeling eind 20ste eeuw. Van oorspronkelijke historische structuren is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelen van een bestaand bedrijf goed aansluit bij de ingezette ontwikkelingsrichting.

De ordeningsprincipes van het landschap

Binnen het projectgebied is geen sprake van specifieke kernkwaliteiten zoals genoemd in de lijst kernkwaliteiten van het landschap en van de dorpsstructuur. Alleen het halfopen karakter van het gebied is kenmerkend. Aangezien de hoofdstructuur ongewijzigd blijft en de bebouwing reeds op een verantwoorde wijze is ingepast in het landschap wordt geen afbreuk gedaan aan deze openheid.

Bebouwingskarakteristieken

De bebouwingskarakteristiek in de omgeving sluit aan bij de grootschaligheid van de bedrijven. Het gaat vooral om bedrijfsloodsen en glastuinbouwcomplexen. De bedrijfsbebouwing binnen het plangebied is relatief kleinschalig. Vanaf De Gouw behoud het terrein een agrarische uitstraling, hetgeen past bij de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.

Inpassing in wijdere omgeving

Het plangebied ligt in een relatief klein stuk open agrarisch productiegebied binnen een structuur van bebossing en de kom van Bovenkarspel. Het recreatieterrein is, zoals ook beschreven in paragraaf 5.2, op een verantwoorde wijze ingepast in de landschappelijke structuur van de omgeving. Dit verandert in de toekomst niet.

Bestaande kernkwaliteiten van het gebied

Uit het voorgaande blijkt dat binnen en rondom het plangebied geen specifieke kernkwaliteiten aanwezig zijn. De ontwikkeling is perceelsgebonden en doet geen afbreuk aan de kenmerken en structuren van de omgeving.

5.4 Uitgangspunten voor het plan

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologische regeling waarbinnen de gewenste inrichting en functies van het recreatiebedrijf mogelijk zijn. Voor deze regeling gelden, naast de algemene regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Stede Broec, de volgende uitgangspunten:

Functionele mogelijkheden

Het bestemmingsplan biedt een globale, flexibele regeling waarbinnen dagrecreatie en de verschillende vormen van verblijfsrecreatie (groepsaccommodatie, kampeerterrein, trekkershutten), alsmede de ondersteunende functies mogelijk zijn. De verblijfsrecreatie is een meer gevoelige functie die een beperking kan vormen voor agrarische bedrijvigheid, en is daarom meer aan plaats gebonden, namelijk in de gebouwen of op het bestaande kampeerterrein hierachter.

Ten behoeve van de recreatieve hoofdfuncties zijn een bedrijfswoning, horecagelegenheid, sanitaire en educatieve voorzieningen mogelijk. Agrarische activiteiten zijn alleen nog mogelijk als nevenactiviteiten.

Bouwmogelijkheden

Het huidige agrarische bouwvlak is beperkt tot de bestaande gebouwen. Binnen dit bouwvlak kunnen gebouwen ten behoeve van het recreatiebedrijf worden gebouwd. Kassen zijn in dit geval gelijkgesteld aan gebouwen. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend 5 trekkershutten en een maximum van 300 m2 aan ondersteunende gebouwen, zoals voor sanitair en onderhoud.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.

Agrarisch

De delen van het plangebied die uitsluitend een agrarisch gebruik houden zijn bestemd als 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is alleen het agrarisch grondgebruik en de inrichting van het landschap met bijvoorbeeld watergangen, beplantingen en paden mogelijk. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel is in beperkte mate ruimte voor andere bouwwerken, zoals afscheidingen.

Recreatie

Het recreatiebedrijf is geregeld in de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in dagrecreatie, een groepsaccommodatie (binnen bouwvlak), een kampeerterrein en 5 trekkershutten binnen de aanduiding 'kampeerterrein', en een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ten behoeve van het recreatiebedrijf zijn ondersteunende functies, zoals horeca, sanitaire voorzieningen, educatieve functies en agrarische nevenactiviteiten mogelijk.

De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de huidige mogelijkheden en het in paragraaf 5.1 beschreven programma. In het bouwvlak bestaan ruime bouwmogelijkheden. Dit bouwvlak is afgestemd op de bestaande gebouwen, dus hier is geen sprake van een significante toename. Daarnaast mag op het kampeerterrein een beperkte hoeveelheid gebouwen worden gebouwd. Dit ten behoeve van ondersteunende functies (sanitair en onderhoud) en de vijf trekkershutten.

Waarde - Archeologie

De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde is voor het plangebied, met uitzondering van het bouwvlak, overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat bij ingrepen buiten het bouwvlak, groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek wordt gevraagd. Op basis van het al uitgevoerde onderzoek (zie paragraaf 4.9) is het bouwvlak vrijgegeven voor wat betreft archeologie.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling van het project in de begroting meegenomen. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente heeft beoordeeld dat er geen sprake is van een kostenverhaal, anders dan plankosten. Deze worden via leges verrekend. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

De kosten voor het maken van een nieuw bestemmingsplan zijn vastgelegd in de gemeentelijke legestabel. De initiatiefnemer is van tevoren op de hoogte gesteld van deze kosten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Omdat dit plan ten opzichte van de huidige situatie slechts beperkte mogelijkheden biedt en vooral het correct bestemmen van een recreatiebedrijf omvat, is gekozen voor een vereenvoudigde procedure van vooroverleg. Het ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn drie reacties ontvangen, namelijk van de provincie, gemeente Medemblik en van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD). Een verslag hiervan is opgenomen in de reactienota overlegreacties en zienswijzen (Bijlage 4).

Provincie Noord-Holland heeft in een e-mail laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Buurgemeente Medemblik laat in een e-mail weten dat zij geen aanleiding zien om een reactie in te dienen. Opgemerkt wordt dat zij het, gezien de regionale opgave ten aanzien van toerisme en (water)recreatie, een prima ontwikkeling vinden.

De RUD heeft een advies gestuurd ten aanzien van de milieuparagrafen in het bestemmingsplan. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3. De betreffende paragrafen zijn hierop aangepast c.q. aangevuld. Ten aanzien van externe veiligheid wordt opgemerkt dat in het bestemmingsplan wel degelijk aandacht was besteed aan de ligging in het invloedsgebied van de N302 en dat de conclusie (van de Veiligheidsregio) luidt dat er geen sprake is van (toenemende) relevante risico's ten aanzien van externe veiligheid. Verder onderzoek of toetsing is daarom niet nodig. De beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Stede Broec komt in paragraaf 3.3 aan de orde.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 31 maart 2016 gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de reactienota overlegreacties en zienswijzen. Deze is opgenomen in Bijlage 4. De zienswijzen geven geen aanleiding tot het inhoudelijke aanpassen van het bestemmingsplan.

Vaststelling

De gemeenteraad besluit over de vaststelling van het plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.