direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schaloenstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Om de herontwikkeling van het bestaande vastgoed van sociale huurwoningen in de Schaloenstraat en omgeving, gelegen in Moerwijk- Zuid, naar nieuwbouw mogelijk te maken dient er een bestemmingswijziging plaats te vinden. In het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o" is deze herontwikkeling zodanig ingepast en opgenomen dat de herontwikkeling planologisch wordt geregeld, wanneer de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o." is het bieden van een juridisch-planologisch kader om de ontwikkeling van 570 woningen mogelijk te maken na het slopen van de bestaande bebouwing. Van de nieuwe woningen zijn circa 220 bestemd voor sociale huur en circa 350 voornamelijk vrije sector huurwoningen met een middeldure huur tussen de liberalisatiegrens en € 900,-- per maand (prijspeil 2017)”. In de ontwikkeling is tevens voorzien in het op een nader te bepalen plaats oprichten van een bescheiden horecagelegenheid in de categorie licht.

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Moerwijk dat in 2015 is vastgesteld en overwegend conserverend van aard is. Na jaren van planvorming en onderzoek naar de ontwikkelingsmogelijkheden van dit gebied kan daadwerkelijk de herontwikkeling ter hand worden genomen. De ruimtelijke kaders hebben de bestaande ruimtelijke toestand min of meer bevroren, reden waarom voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan vereist is. Het nieuwe plan zal flexibel genoeg zijn om de beschreven ontwikkeling mogelijk te maken, maar oog hebben voor bestaande ruimtelijke kwaliteiten.

1.3 Begrenzing van het plangebied

De locatie Schaloenstraat e.o. ligt aan de zuidzijde van het Loevesteinlaan nabij de grens met de gemeente Rijswijk en vormt de zuidelijke begrenzing van Moerwijk-Zuid in het stadsdeel Escamp

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0001.png" , vastgesteld d.d.

ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. vervangt (gedeeltelijk) het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Moerwijk   27-11-2014   n.v.t.   20-02-2015  

Daarnaast is een klein deel van het bestemmingsplan Moerwijk 1e herziening (KO locatie Cannenburglaan) meegenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft de aansluiting van het genoemde bestemmingsplan op de Cannenburglaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan Moerwijk (2014)

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening (fiets) parkeren, vastgesteld 20 september 2018, geheel onherroepelijk 16 december 2018, waardoor actuele (fiets)parkeernormen in vigerende plannen worden gehanteerd.

De wijze waarop bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen".

1.5 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Schaloenstraat e.o. aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Wet en Regelgeving een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhouding van het plangebied tot aangrenzende gebieden, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed en de ruimtelijk en functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

2.2.1 Den Haag Zuidwest en Moerwijk

Den Haag Zuidwest is opgebouwd op de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop verbindingen loodrecht op de kust, die samen de voor Zuidwest kenmerkende gridstructuur vormen. Binnen deze herkenbare structuur van Zuidwest werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'Wijkgedachte' in de praktijk gebracht: herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. Naast de wijkgedachte is Den Haag Zuidwest opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan de inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijk werd ruimer, opener en groener in de vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met sprongen vooruit.

Den Haag Moerwijk

Het eerste stedenbouwkundig plan van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting voor Moerwijk dateert uit 1929. De wijk kreeg een hoge buitenrand met portiekflats en lagere bebouwing erachter. De eerste bebouwing is in 1933 opgeleverd. Na de economische crisis in de jaren '30 werd de bouw rond 1950 weer opgepakt en ging de ontwikkeling verder op basis van de nieuwe plannen van architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok. Het plan van Dudok vertoont een veel opener structuur met een duidelijke singel- en groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0003.jpg"

Globale begrenzing (binnen de rode lijn) en ligging van het plangebied

2.2.2 Locatie Schaloenstraat e.o.

De locatie Schaloenstraat e.o. ligt aan de zuidzijde van de Loevesteinlaan nabij de grens met de gemeente Rijswijk die ook de zuidelijke begrenzing van Moerwijk-Zuid vormt.

Moerwijk-Zuid is vooral na de oorlog tot stand gebracht in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw.

2.3 Cultureel erfgoed

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnnen het plangebied Schaloenstraat e.o. zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die bescherming behoeven.

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

De omliggende bebouwing aan de Loevesteinlaan en de Cannenburglaan betreft de zogenoemde strokenbouw die na de tweede wereldoorlog werd opgericht. De strokenbouw correspondeerde met de wijkgedachte. Dat hield in dat er tussen de bouwstroken gemeenschappelijke binnentuinen werden ingericht. De flat aan de Cannenburglaan en één van de twee flats aan de Loevesteinlaan beschikken over gemeenschappelijke binnentuinen.

Gebouwen

In en rondom het plangebied bevinden zich geen gebouwde monumenten en geen karakteristieke gebouwen.

2.3.1.2 Beschermd stadsgezicht

Het gebied Schaloenstraat e.o. is geen onderdeel van een Rijksbeschermd stadsgezicht

2.3.1.3 Gebouwde monumenten

In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als ook gemeentelijke momumenten en beeldbepalende gebouwen.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het plangebied Schaloenstraat e.o. ligt volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in een strandvlakte, ten noorden van de strandwal Rijswijk-Voorburg. Het strandwallenlandschap kreeg vanaf circa 5000 v. Chr. vorm door het ontstaan van zandruggen parallel aan de kustlijn. Door de vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de kustlijn langzamerhand naar het westen toe verlegd. Tussen de strandwallen was sprake van laaggelegen gebied, de strandwallen. Resten van de strandwal Rijswijk-Voorschoten met lage duinen kunnen nog in het plangebied voorkomen. Strandwallen hebben in zijn algemeenheid een hoge archeologische verwachting, want ze waren al vrij snel na hun ontstaan bewoonbaar. Resten van deze bewoning kunnen dateren vanaf het neolithicum. Door de vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de afwatering belemmerd en ontstonden er in de strandvlaktes moerassen waarin veen werd gevormd. Een doorbraak van de zee vanuit de Maasmond in het eerste millennium v. Chr. zorgde voor een krekensysteem (het Gantelsysteem) dat het gebied ontwaterde en ook geregeld klei afzette over grote delen van het strandwallenlandschap. In het zuidelijk deel van het plangebied is volgens de kaart een geul van het Gantelsysteem aanwezig. De kleiafzettingen van het Gantelsysteem hebben een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten met een datering vanaf de late ijzertijd. Vanaf de 12de/13de eeuw komen ontginningen in het gebied op gang.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Met uitzondering van het meest noordelijke deel heeft het plangebied een archeologische verwachting op de gemeentelijke Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart. Vanwege deze verwachting op archeologische resten en de geplande ontwikkelingen is in het plangebied archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureau- en verkennend booronderzoek (zie bijlage). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de opbouw van de ondergrond in het plangebied, op een vergraven bodem in de top van de Gantellaag na, goed bewaard is gebleven. De Gantelgeul die op de Nieuwe Geologische Kaart van Den Haag en Rijswijk binnen het plangebied staat weergegeven, is niet aangetroffen. De verschillende lagen in de ondergrond van het plangebied zijn onder zeer natte condities ontstaan. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat er in het verleden langdurige perioden zijn geweest waarin bewoning mogelijk was binnen het plangebied. Sporen van latere, middeleeuwse ontginningsactiviteiten zijn ook niet aangetroffen

2.4 Ruimtelijke structuur

Stedenbouwkundige context

Het plangebied is onderdeel van de geschiedenis en de ruimtelijke structuur van Moerwijk, maar vormt tevens een overgang tussen het meer stedelijke Moerwijk en de groen-duurzame nieuwe woonbuurt van Erasmusveld. Moerwijk is een stedelijke wederopbouwwijk uit de jaren '50 en Erasmusveld is aan het transformeren van een oude anonieme stadsrand naar een stedelijk woonmilieu met een groen karakter. Beide gebieden kennen een eigen dynamiek, karakter, stedenbouwkundige structuur en bebouwingsvorm.

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Moerwijk

Moerwijk wordt gevormd lange infrastructurele lijnen parallel aan de kust, de Melis Stokelaan en de Erasmusweg, en dwarsverbindingen met Rijswijk en Delft, de Loevesteinlaan en de Moerweg/Middachtenweg. Deze profielen verdelen Moerwijk in vier herkenbare buurten: Moerwijk-Noord, -Oost, -Zuid en –West. Naast de onderverdeling tussen de buurten zorgen de profielen voor een robuust ruimtelijke raamwerk dat als hoofdstructuur voor de wijk dient. Binnen de hoofdstructuur loopt de Cannenburglaan als ondergeschikte groene verbinding die de buurten van Moerwijk verbindt. Langs de Cannenburglaan zijn maatschappelijke gebouwen en winkelcentra gelegen en vormen langs de Cannenburglaan stedenbouwkundige verbijzonderingen. Binnen het raamwerk van Moerwijk zijn open bouwblokken met vrij toegankelijke tuinen gesitueerd. De open bouwblokken zijn in veel gevallen met stempels doorgezet, waardoor een bepaalde bebouwingsconfiguratie enkele malen gerepeteerd wordt.

Erasmusveld

Het Erasmusveld is een verzameling van grotere en kleinere woningbouwlocaties in een voormalige stadsrafelrand. Als kralen in een ketting hebben die allen hun eigen identiteit. De zogenoemde ketting wordt gevormd door het Ecolint die als ecologische verbinding met een langzaamverkeer route de woningbouwontwikkelingen aan elkaar koppelt. De omvang, stedenbouwkundige structuur en woningbouwprogramma van alle losse ontwikkelingen voegen zich in de stadsrand met grondgebonden woningen en een groen karakter.

Het plangebied.

Het plangebied ligt langs het ruimtelijke raamwerk van Moerwijk, namelijk de Loevesteinlaan. De Loevesteinlaan is een belangrijke infrastructurele ontsluitingsweg maar kent naast een hoge verkeersintensiteit ook een groene uitstraling. De straatwand langs de Loevesteinlaan wordt mede gevormd door een bouwvolume van 11 bouwlagen op de hoek van de Erasmusweg, een kerk als stedenbouwkundig accent op de hoek van de Cannenburglaan en een gesloten hoek van het bouwblok ten zuiden van de Cannenburglaan.

Rond de Loevesteinlaan is naast het ruimtelijk raamwerk ook een duidelijke overgang van de stedenbouwkundige structuur van ontwerper Dudok waarneembaar. Aan de noordoost-zijde loopt de structuur parallel aan de Loevesteinlaan, waarbij de structuur aan de zuidwest-zijde haaks op de Loevesteinlaan staat. De herkenbare Dudok-structuur vanuit Moerwijk komt in de Schaloenstraat e.o. niet tot uiting door de verdraaiing van het stratenpatroon.

De Cannenburglaan loopt vanuit Moerwijk over het plangebied richting het Ecolint van het Erasmusveld. De inrichting van de Cannenburglaan heeft door toedoen van een keerlust van de tram een ander straatbeeld, waardoor de beleving van de straat volledig anders is dan in de rest van Moerwijk. Aan de kant van het Erasmusveld wordt het plangebied begrensd door een boezemvaart "de Strijp". De vaart met groene oevers past bij het groene karakter van het Erasmusveld. De toegankelijkheid van het water is beperkt door een afgeschermd volkstuinencomplex.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur
2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt langs de hoofdontsluitingsweg Loevesteinlaan, waarmee de snelweg A4 makkelijk en snel te bereiken is. Via de Cannenburglaan, Schaloenstraat en Lichtenburgstraat wordt het prlangebied ontsloten op de Loevesteinlaan. Aan de westzijde ligt de Hillenraadweg die de drie straten (Cannenburglaan, Schaloenstraat en Lichtenburgstraat) met elkaar verbindt.

De Cannenburglaan is, naast een ontsluitingsweg voor het plangebied, de ontsluitingsweg voor het verzorgingstehuis 'de Strijp' en 'Waterhof'.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

De ontsluiting van de locatie met openbaar vervoer is voorzien met tramlijn 16 en buslijn 23. Tramlijn 16 rijdt over de Erasmusweg en verbindt het Wateringse Veld met het centrum van Den Haag en het NS station Den Haag Centraal, via Laak en het NS station Den Haag HS. Bij de stations Den Haag HS en Den Haag Centraal kan overgestapt worden op een groot aantal andere tramlijnen, buslijnen en spoorlijnen. Hierdoor is een groot gedeelte van de stad en de regio goed bereikbaar.

Over de Loevesteinlaan rijdt buslijn 23, die een halte bij de Cannenburglaan heeft. Buslijn 23 is een lange lijn en doet een groot gedeelte van de stad aan. Lijn 23 rijdt van Kijkduin naar het Noorderstrand vice versa via het Leyenburg Ziekenhuis/OV-knoop Leyweg, winkelcentrum Leyweg, Moerwijk, Rijswijk, Voorburg, Bezuidenhout, Benoordenhout en Scheveningen.

Rondom het plangebied loopt een trambaan. In geval de dienstregeling van lijn 16 niet volledig kan worden uitgevoerd, kan van deze trambaan gebruikt gemaakt worden, de zogenaamde calamiteitenroute.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

Alle straten binnen het plangebied hebben allemaal stoepen voor de voetganger. Aanvullend daarop loopt een wandelroute tussen de strokenbouw door. De fietsers maken gebruik van de rijbanen met uitzondering van de Loevesteinlaan. Hier is het fietspad vrijliggend. Ten noorden van het plangebied ligt een sterfietsroute langs de Erasmusweg.

2.4.2.4 Parkeren

Het parkeren binnen het plangebied gebeurt langs de openbare weg in zowel parkeervakken als op straat.

2.4.3 Groen

Het plangebied kenmerkt zich door strokenbebouwing met daartussen grasvelden en enkele bomen. Verder maakt de Loevesteinlaan een groene verbinding tussen het Zuiderpark en de Rijswijkse Landgoederenzone. De laan is ook onderdeel van de stedelijke ontsluitingsstructuur. De Cannenburglaan is de groene interne verbinding tussen Moerwijk Noord, West, Zuid en Oost. Ook deze laan is zowel voor het groen als voor de infrastructuur belangrijk.

2.4.4 Water

Langs het plangebied loopt de boezemwatergang de Strijp. Deze watergang is de projectgrens aan de westzijde.

2.4.5 Bodem

Aan de hand van de resultaten van het bodem-onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, metselpuin en plastic) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De zandige grond is plaatselijk licht verontreinigd met zware metalen, PAK en PCB.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden en streefwaarden dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

2.4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich de reguliere kabels en leidingen. Onder de Loevesteinlaan loopt een hogedruk aardgasleiding. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van het groepsrisico van de leiding van de Gasunie.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Detailhandel

Ter hoogte van de kruising Loevesteinlaan en Cannenburglaan is een kleine strip met detailhandel gevestigd.

2.5.2 Wonen

Het plangebied is voornamelijk in gebruik voor woningen. In totaal gaat het om 200 sociale huurwoningen in eigendom van Staedion.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het Rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De structuurvisie raakt de belangen die in het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)


Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. In de ontwerp-NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het Rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.


De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.

Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 5.4.1.

Op grond van artikel 6.9 (Ruimtelijke kwaliteit) van de provinciale verordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan is onderdeel b "aanpassen" van toepassing. De ruimtelijke kwaliteit blijft ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing. Dit blijkt uit hoofdstuk 5.

Ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Met ingang van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. Naar verwachting zal in het eerste kwartaal van 2021 de definitieve vaststelling van de omgevingsverordening door Provinciale Staten plaatsvinden. Als Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de nieuwe ZHOV, zal de huidige omgevingsverordening worden ingetrokken.

Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet. Daarnaast veranderen de juridische instrumenten in sommige gevallen. Dat dwingt dan tot aanpassing van de regels. Ook heeft het Rijk op een aantal onderwerpen veranderingen doorgevoerd, waardoor de noodzaak of mogelijkheid voor de provincie om regels te stellen veranderd is. Daardoor zijn ook aanpassingen doorgevoerd. Beoogd is zaken zo gelijkwaardig mogelijk om te zetten.

Het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o.” is geheel in lijn met het huidige en toekomstige beleid van de provincie, zoals opgenomen in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. economische vernieuwing;
  • 3. transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. attractiviteit van de regio.

Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o is niet gelegen in een kansenzone. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt.

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. volgt de gedachtegang van de Agenda voor de Haagse Verdichting

3.2.4.3 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is..

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd worden:

  • kwaliteit van het proces door samen de stad maken en mogelijkheden te bieden aan initiatiefnemers;
  • oog hebben voor experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad;
  • ruimtelijke keuzen maken om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven;
  • ruimtelijke kwaliteit voor groen;
  • ruimtelijke kwaliteit voor cultuurhistorisch erfgoed;
  • ruimtelijke kwaliteit voor de buitenruimte;
  • deze factoren dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat;
  • kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie;
  • functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

De ruimtelijke opgaven voor Den Haag en de regio zijn in het kort:

  • Ruimte voor stedelijk wonen, om de groei van de bevolking te faciliteren
  • Ruimte voor aantrekkelijke groene buitenruimte, van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving
  • Ruimte voor (nieuwe) economie en toerisme, ter versterking van het economische vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame mobiliteit en
  • Ruimte voor energietransitie en klimaatadaptatie, nodig voor de ambitie om de stad in 2040 klimaatneutraal te zijn.

Het motto van de Agenda Ruimte voor de Stad is verdichten, verduurzamen en vergroenen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de nieuwe ontwikkelingen die voorzien worden, in lijn met en een aanvulling op de Agenda Ruimte voor de Stad.

3.2.4.4 Haagse hoogbouw, Eyeline en Skyline

De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.

Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.

De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.

Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn gebiedsspecifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven getoetst worden.

De Haagse hoogbouw kent een typologie waarvan de samenstelling de volgende opbouw kent:

  • Een stedelijke laag van 9-25 meter;
  • Een plint als onderdeel van de stedelijke laag;
  • De toren;
  • De kroon als beëindiging van de toren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0004.png"

Figuur: typologie en samenstelling Haagse hoogbouw

De bouwhoogte van de stedelijke laag kan variëren van 9 tot 25 meter. Deze laag vormt de belangrijkste wanden van de straat en sluit aan bij de verhoudingen van de historische stad of de directe omgeving. Het is dat deel van het gebouw dat door de voorbijganger wordt ervaren op ooghoogte, de ('eyeline').Tot ongeveer 25 meter is er direct contact mogelijk tussen binnen en buiten. De vormgeving van de stedelijke laag is cruciaal voor de beleving van de passant en ondersteunt een prettig of veilig gevoel.
De 'plint' wordt gevormd door de onderste of de eerste twee lagen van de stedelijke laag. Het deel dat vanaf de straat direct zichtbaar is en waar vrijwel alle interactie tussen straat en gebouw plaats vindt. Daar presenteren zich diverse vormen van bedrijvigheid, voorzieningen of woningen en komt de meeste dynamiek en levendigheid tot uiting. De plint is wellicht maar 10% van een gebouw maar bepaalt voor 90% de beleving ervan.

De regels uit de beleidsnota die van toepassing zijn voor de naoorlogse wijken waaronder de Schaloenstraat zijn:

  • de stedelijke laag en de plint vormen in de naoorlogse gebieden functioneel gezien een geheel;
  • de plint is straatgericht en representatief met bedrijven en/of voorzieningen (woningen zijn ook een optie);
  • de verdiepingshoogte van de eerste twee bouwlagen is minimaal 3,5 meter, dit is een uitzondering op de generieke regels uit de beleidsnota;
  • de stedelijke laag sluit in vormgeving en architectuur aan op de omliggende bebouwing.

Het voorliggende bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o." houdt rekening met de regels en ambities uit de nota Haagse Hoogbouw.

3.2.4.5 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

Het plangebied is onderdeel van het focusgebied van Zuidwest. Voor het betreffende plangebied wordt ingezet op het toevoegen van een substantieel deel woningbouw waardoor intensivering plaatsvindt. Daarnaast wordt ook een horecavoorziening zoals koffie of broodjeszaak, in een lichte categorie mogelijk gemaakt met een maximum van 250m². De ontwikkeling van het beoogde programma op de locatie is in overeenstemming met de in het beleid geformuleerde doelstellingen.

3.3 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

In het onderhavig plangebied komen geen monumentale gebouwen, beschermde stads- en dorpsgezichten voor.

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht

Een beschermd stadsgezicht is omschreven als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang en als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Schaloenstraat e.o.maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en uitgewerkt in de provinciale Omgevingsverordening. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);

Voor dit bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. zijn de volgende kenmerkende structuren en elementen van belang:


Molen- en landgoedbiotopen

Naast de historische structuren en cultuurlandschappen richt de provincie zich in haar beleid ook op twee bijzondere typen monumenten: molens en landgoederen. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor worden in de Verordening ruimte planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen.

Landgoed de Voorden is een landgoedbiotoop en ligt buiten het plangebied.

Erfgoedlijnen

Naast bescherming en versterking van erfgoed stimuleert de provincie ook de beleving en benutting ervan. Dit is gericht op zeven erfgoedlijnen, een beleidscategorie gericht op beleving en benutting, waar geen afzonderlijk beschermingsregime aan is verbonden. Erfgoedlijnen zijn kenmerkende ensembles van erfgoed, landschap en water die beschikken over een groot recreatief-toeristisch potentieel (Landgoederenzone, Waterdriehoek, Atlantikwall, Oude Hollandse Waterlinie, Limes, Trekvaarten en Goeree-Overflakkee). Het ruimtelijk beleid voor de erfgoedlijnen richt zich op de continuïteit van hun karakter, door behoud en versterking van de structuur, gecombineerd met het stimuleren van eigentijdse bestemmingen van dit erfgoed.

Het plangebied valt niet binnen een landgoederenzone, maar ligt wel nabij landgoedbiotoop De Voorden.

3.3.1.3 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

Het plangebied bevindt zich niet in een beschermd stadsgezicht

3.3.1.4 Monumentale gebouwen

In paragraaf 2.3.1.3 Gebouwde monumenten worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld.

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale gebouwen.

3.3.2 Archeologie

Het bureauonderzoek, aangevuld met het booronderzoek ter plekke, heeft aangetoond dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig of te verwachten zijn. Er is daarom op de plankaart geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.

Meer infomatie over het archeologiebeleid is te vinden op de website www.denhaag.nl/archeologie

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad.2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.

Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.

3.4.2 Ecologische hoofdstructuur

De Nota Stadsnatuur (RIS305824, vastgesteld 16 december 2020) is de opvolger van de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) waarvoor in 2014 een tussenbalans werd gemaakt (RIS 280306). De Nota Stadsnatuur is een nadere uitwerking van de Agenda Groen voor de Stad (RIS 294705) en heeft een stadsbrede scope. De Agenda Groen heeft ten aanzien van biodiversiteit de ambitie om de stad voor mensen, planten en dieren als ecosysteem te laten functioneren. De Agenda Groen beschouwt het netwerk van verbonden groengebieden – de Stedelijke Groene Hoofdstructuur – als basis voor natuur in de stad, zet in op het creëren van gunstige vestigingscondities voor planten en dieren en streeft naar biotopen met een zo groot mogelijke soortenrijkdom. In de Nota Stadsnatuur geven we hier uitwerking aan door in de in te zoomen op de inrichting en het beheer van het groenblauwe netwerk

Met deze nota wordt er ingezet op het in stand houden en verder ontwikkelen van een gezond stadsecosysteem. Dit wordt gedaan door:

  • het groenblauwe netwerk natuurlijker in te richten en uit te breiden;
  • met het beheer van groen en water nadrukkelijk rekening te houden met de leefomstandigheden van planten en dieren
  • te werken aan plantenrijk, helder stadswater met voldoende schuilplekken voor waterdieren;
  • het accent te leggen op een natuur inclusieve stad waarbij we kansen voor natuur zoveel mogelijk benutten;
  • het beheersbaar houden van overlast veroorzakende planten en dieren;
  • bewoners te betrekken bij stadsnatuur door middel van actieve communicatie en publieksacties;
  • de vitaliteit van stadsnatuur te blijven volgen om tijdig te signaleren of bijsturing nodig is.

Het plangebied ligt aan de ecologische verbindingszone Erasmuszone aan de Erasmusweg. De Erasmuszone is een langgerekte groene strook met een watergang langs de Erasmusweg, tussen de Lozerlaan en station Moerwijk. Op grotere schaal is de Erasmuszone onderdeel van de verbinding tussen de duinen en Midden-Delfland. De Erasmuszone sluit aan op twee andere verbindingszones in de stad, te weten de Laakzone in het oosten en op de zones in het Wateringse Veld in het zuiden. Een caravanbedrijf en een benzinestation zijn de grootste obstakels. Kleinere barrières worden gevormd door wegen en onderbrekingen of duikers in de natte verbindingen. Als streefbeeld geldt een vochtig loofbos met struweel-, mantel- en zoombegroeiing en aangrenzend bloemrijk grasland. De belangrijkste verbeterpunten zijn de aansluiting op de Laakzone en het verwijderen van obstakels.

Het plangebied maakt geen onderdeel van het Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Wel vraagt de verdichting van het gebied om een goede, hoogwaardige en groene invulling van de openbare ruimte en collectieve binnentuinen. De ruimtelijke drager voor de inrichting van het openbaar gebied is de aansluiting met de groene oevers van de watergang 'de Strijp'. Het groene gebied wordt verruimd en doorgetrokken over de autovrije Schaloenstraat, richting de Loevesteinlaan.

Het plan kent twee soorten van groene ruimtes, één met openbaar karakter en één collectief voor de bewoners van het bouwblok. De overgang tussen deze twee ruimten ligt in het groene interieur van het stedenbouwkundig plan. De grens daartussen wordt vormgegeven door een hoogteverschil, veroorzaakt door de half verdiepte parkeerbak.Het inrichtingsplan voor het groen met een openbaar karakter zal tezijnertijd ter goedkeuring aan de raad worden voorgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0006.jpg"

Uitsnede kaart Nota Stadsnatuur

3.4.3 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst zesde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 305534).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

3.4.4 Natuurinclusief bouwen

Met bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij het puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen van toepassing is. Het gaat om een grootschalig project gelegen in de stadszone-woonwijken. Hierdoor is de ambitie voor het te behalen aantal punten voor daken/gevels, verblijf en omgeving minimaal respectievelijk 6, 4 en 6 punten. Deze punten kunnen behaald worden met de maatregelen uit de tabel in bijlage "Puntensysteem Natuurinclusief bouwen Den Haag". Deze bijlage is aan de toelichting gehecht (Bijlage 5 Puntensysteem Natuurinclusief bouwen).

Bij de uitwerking van dit project tot een aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat het bouwplan de genoemde aantallen punten behaalt.

3.5 Water

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

3.5.2 Provincie

Het beleid van de provincie Zuid-Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • 1. de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • 2. de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • 3. het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).
3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.

Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • a. Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit.
  • b. Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst.

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptatie.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

3.5.4 Toekomstbestendig Haags water!

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.
3.5.5 Rioleringsplan

Integraal gemeentelijk rioleringsplan – voor een leefbare en water robuuste stad

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0008.png"  
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 2021-2025)  

De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

3.5.6 Betekenis van het beleid voor het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Kansen om de waterhuishouding te verbeteren worden beschreven en overlegd en zo mogelijk benut.

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen. In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten. Ten noorden/westen van het plangebied is een regionale waterkering aanwezig, zie bruine lijn in figuur 3.5.1. Het plangebied valt buiten de beschermingszone van deze regionale kering. De waterkering heeft geen effecten op de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0009.png"

Figuur 3.5.1. Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Delfland

Waterkwantiteit/voorkomen van wateroverlast

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken of vasthouden bij de plaats waar het valt, zie suggesties daarvoor ook in het thema afvalwater en riolering . De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater. Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar. Deze norm wordt voor deze ontwikkeling aangehouden in het vaststellen van de waterbergingsopgave.

Het plangebied ligt binnen een hoog deel van de Noordpolder, peil 1,30m -NAP. Binnen het plangebied Schaloenstraat e.o. zijn geen primaire of secundaire polderwatergangen aanwezig.

Voor de beoogde ontwikkeling is de watersleutel ingevuld. De huidige situatie betreft 11.407 m2 aan verhard oppervlakte/bebouwing en 7.797 m2 aan onverhard stedelijk oppervlakte. In de beoogde situatie gaat het om 10.654 m2 aan verhard oppervlakte/bebouwing en 8.550 m2 aan onverhard stedelijk oppervlakte. In figuren 3.5.2 en 3.5.3 zijn de oppervlakten in de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. Uit het invoeren van deze oppervlakten blijkt in het kader van klimaatadaptie een wateropgave van 108 m3 of 180 m2 (zie figuur 3.5.4). Dit om op lange termijn (scenario 2050) voldoende waterbergingscapaciteit te bezitten en de toenemende neerslagextremen het hoofd te kunnen bieden. De verharding in het plangebied neemt af en het oppervlakte groen neemt toe. Het graven van open water in het plangebied of peilvlak is voor de ontwikkeling niet mogelijk dus wordt conform het stroomschema van het Hoogheemraadschap (figuur 3.5.5) gecompenseerd door middel van vasthoudmaatregelen. Bij het tot stand komen van de vasthoudmaatregelen wordt de 'richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' in acht genomen. Deze richtlijn is raadpleegbaar op de website van het Hoogheemraadschap. Om aan de wateropgave te voldoen wordt een wadi gerealiseerd. De wadi('s) word(en)(t) aangelegd binnen de bestemming 'groen', exacte afmetingen, ontwerp en locatie worden in een later stadium bepaald en afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland. In het plangebied bevinden zich geen particuliere tuinen. Het openbaar groen komt in het beheer en onderhoud van de gemeente. Hemelwater wordt zo veel als mogelijk in de bodem geïnfiltreerd en vertraagd afgevoerd. afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0010.png"

Figuur 3.5.2 Verhard oppervlakte huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0011.png"  

Figuur 3.5.3 Verhard oppervlakte beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0012.png"

Figuur 3.5.4 Watersleutel

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0013.png"

Figuur 3.5.5 Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen

Grondwater

De bodem in de omgeving van de ontwikkeling is grotendeels aangepast ten behoeve van de bebouwing. Het dichtstbijzijnde bodemtype volgens bodemdata.nl betreft een lichte kleibodem met homogeen profiel. Voor aanvang van de werkzaamheden zal de bodem, waar nodig, geschikt worden gemaakt voor de ontwikkeling. De huidige grondwaterstand varieert tussen de 0,7 en 1,1 m –NAP. In het verleden zijn grondwaterstanden tot 0,3 m –NAP en 1,4 m –NAP waargenomen. De grondwaterstand wordt met behulp van nieuw geplaatste peilbuizen gemonitord. De grondwatersituatie levert, los van de parkeerbakken zoals hierna benoemd, geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

De ontwikkeling betreft onder andere twee half verdiepte parkeerbakken. Deze worden met de bovenzijde gerealiseerd op ca. 1,6 m –NAP en de onderzijde van de bouwkuip is beoogd op ca. 3,25 m –NAP. Voor de realisatie van deze parkeerbakken zullen verankerde damwanden geplaatst worden en wordt bronbemaling toegepast om het gewenste bouwpeil te bereiken. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd of melding gedaan. Voor aanvang van de werkzaamheden zal hierover afstemming met Hoogheemraadschap Delfland plaats vinden. Via de website van het Hoogheemraadschap is het mogelijk hiervoor een vooroverleg aan te vragen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De westboezem (boezemwater de Strijp) ten westen van het plangebied is een KRW-waterlichaam. De waterkwaliteit hiervan mag niet verslechteren. Het KRW-waterlichaam is niet binnen het plangebied gelegen. Er wordt voor de ontwikkeling geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De extra belasting op de riolering ten gevolge van de ontwikkeling valt binnen de capaciteit van het toekomstige rioolstelsel en het rioolgemaal. De ontwikkeling leidt niet tot extra overstorten op het oppervlaktewater. Daarmee is geen sprake van een negatieve invloed op de waterkwaliteit van de westboezem als gevolg van de ontwikkeling.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Gezien met dit plan een toename in het aantal huishoudens op locatie wordt voorzien zal de hoeveelheid afvalwater toenemen. Bij de gemeente zijn geen problemen bekend wat betreft de capaciteit of zuivering van de toekomstige riolering en het rioolgemaal. Voor de ontwikkeling wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hemelwater dat op de te realiseren gebouwen of daktuin valt, zal vertraagd afgevoerd worden naar het oppervlaktewater (afvloeiingscoëfficiënt van 0,9 voor dak en 0,7 voor groen dak) of geïnfiltreerd worden in de bodem. Verdere buffering en vertraagde afvoer vindt plaats binnen de functie 'groen' waaronder de toepassing van wadi('s). Er geldt afdoende buffercapaciteit voor de meest extreme stortbuien.

Klimaatadaptatie

De gemeente is ondertekenaar van het Convenant Klimaatadaptief bouwen. Onder thema 1 Wateroverlast geldt: Hevige neerslag leidt niet tot schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in de bebouwde omgeving. N1) Een groot deel van de neerslag (50 mm) van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt op dit terrein opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar, of wordt gestuurd. Voor het plangebied wordt hieraan invulling gegeven door de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk te beperken en daar waar mogelijk zodanig gedimensioneerd toe te passen dat het afwatert op plekken waar water kan infiltreren in de ondergrond. Verder worden een of meerdere wadi's beoogd, een daktuin van circa 2.250 m2 met ondergelegen een waterretentiesysteem en wordt regenwater losgekoppeld zodat het af kan stromen naar het oppervlaktewater. Het betreft zodoende een klimaatadaptieve ontwikkeling.

Als gevolg van de uitkomsten van windonderzoek is het bovenstaande plan enigszins aangepast (zie voor een nadere toelichting hoofdstuk 5.2.2). Door deze aanpassingen neemt het onverharde oppervlak met ca. 118 m² toe.

3.5.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025. Deze zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.4.2 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0014.png"

Op de Cannenburglaan ligt een tramspoor. Deze blijft ongewijzigd.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0015.png"

Ontsluiting van het plangebied vindt plaats vanaf de Lichtenbergweg of de Cannenburglaan. De parkeeroplossing (parkeergarage) dient op een erftoegangsweg aan te sluiten. Dit betekend geen inritten aan de Loevesteinlaan. In het plangebied wordt uitgegaan van een 30 km/uur regime.

Het vervallen van de Schaloenstraat, tussen de Cannenburglaan en de Lichtenbergweg, wordt akkoord bevonden zodat deze straat kan fungeren voor enkel langzaam verkeer. Wel dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid voor hulpdiensten in geval van calamiteit.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

In 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0016.png"

Afbeelding: Fietsroute netwerk (Bron: Ruime baan voor de fiets)

Fietsers kunnen, gelet op het 30km/uur regime, gebruik maken van de erftoegangswegen. Er zijn geen vrij liggende fietspaden aanwezig op de Cannenburglaan of de Lichtenbergweg.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

Het plan dient te voldoen aan het vigerend beleid voor parkeernormen (RIS181571) inclusief wijzigingen /aanvullingen op de nota parkeernormen (RIS291425) en fietsparkeernormen (RIS294386). Indien wordt afgeweken van de geldende parkeernormen zal via een mobiliteitsvisie moeten worden aangetoond of een afwijking parkeerbalans acceptabel is voor dit plan. Het plan dient minimaal te voldoen aan de bewonersnorm. Mocht blijken dat de parkeerdruk in de directe omgeving op een zaterdagmiddag en een werkdagavond (maatgevende tijden voor bezoekers) lager is als 80% dan kan een deel van de bezoekersnorm aan de openbare straat worden toebedeeld. De parkeergarage dient te voldoen aan de NEN2443-niet openbare parkeergarage.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen worden zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving.
  • Regionaal is de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad
  • 20% middeldure huurwoningen (€710-900, prijspeil 2017)
  • En een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Aan de nieuwbouw Schaloenstraat ligt een PUK ten grondslag. Hierin is opgenomen dat 220 woningen (38%) in de sociale huursector gerealiseerd worden en overigens circa 350 voornamelijk vrije sector huurwoningen met een middeldure huur tussen de liberalisatiegrens en € 900,-- per maand (prijspeil 2017)”.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

Het woonprogramma heeft voldoende diversiteit in woningtypen/groottes. Maximaal 20% van de woningen is een kleine woning met een woonoppervlak van maximaal 50m2. Uitzondering hierop is mogelijk voor studentenhuisvesting, zorgwoningen en bijzondere concepten. Studentenwoningen kunnen zowel zelfstandig- als onzelfstandige eenheden zijn. Een deel van de nieuwbouwhuurwoningen wordt verhuurd aan onmisbare beroepsgroepen: politieagenten, zorgpersoneel of leraren.

Voor het plangebied wordt, samen met aanbieders, de mogelijkheid om aan te sluiten op het Haagse Aardwarmte Leyweg B.V. (HAL) met een warmtenet op basis van geothermie, onderzocht. In het kader van de energietransitie en het Haags Energie Akkoord wordt dit gebalanceerde warmtenetwerk voor de bestaande wijk Bouwlust/Vrederust voorgesteld. Het netwerk wordt in de loop van 2020 gevoed door onder meer de binnenstedelijke geothermiebron aan de Leyweg, met de ambitie om in 2028 de gehele wijk aardgasvrij gemaakt te hebben.

3.7.3 Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.8.7);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.

In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In de woonagenda zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee;
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw;
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

De Woonagenda 2020-2023 is van latere datum dan dat er afspraken zijn vastgelegd over het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o., zijnde het PlanUitwerkingsKader van april 2020 (RIS 303670 en behandeling commissiebrief op 11 juni 2020, RIS 303672) en de anterieure overeenkomst van september 2020. Hierdoor zijn delen van de woonagenda die strijdig zijn met eerder vastgelegde afspraken niet van toepassing op de planontwikkeling van onderhavige ontwikkeling. In de woonagenda staat dat reeds gemaakte afspraken gerespecteerd worden.

Het minimum percentage voor sociale woningbouw is vastgelegd in de planregels.

3.7.4 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door het college van burgemeester en wethouders de beleidsregel bouwkundig splitsen vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

Ook is de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld in de gemeenteraad. In deze agenda staat het stedelijk beleid met betrekking tot bouwkundig splitsen.

De regels voor bouwkundig splitsen zijn strenger geworden. In een groot aantal gebieden in Den Haag is bouwkundig splitsen niet meer mogelijk. In een beperkt aantal gebieden is bouwkundig splitsen onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk. De regels voor bouwkundig splitsen zijn uitgewerkt in de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 die per 1 juli 2019 van kracht is.

Binnen het plangebied van Schaloenstraat e.o. is bouwkundig splitsen niet toegestaan.

3.8 Economie

Algemeen: Economische Visie Den Haag+ 2030

Deze economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;

2. een veerkrachtige economische structuur;

3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;

4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.

Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. is in overeenstemming met de economische visie.

3.8.1 Detailhandel
3.8.1.1 Gemeentelijk beleid

In lijn met het provinciale en regionale detailhandelbeleid is de Kadernota detailhandel Den Haag “De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal” (RIS 300626) in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.

Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.

Het plangebied Schaloenstraat e.o. maakt geen onderdeel uit van het hoofdwinkelstructuur. De winkelruimte die in de bestaande toestand aanwezig is, zal met de realisatie van dit project verdwijnen. Hiermee wordt aan het gemeentelijk beleid voldaan om winkelruimtes buiten de hoofdwinkelstructuur te beëindigen.

Ambulante handel

In de nota Markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 “De straat verdient het: handel in de buitenruimte” (RIS283882) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel. Straathandel zorgt voor reuring en dynamiek op straat, verhoogt de aantrekkelijkheid van de stad voor bewoners en bezoekers en schept werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De uitwerking van deze nota is in de Straathandelsverordening Den Haag 2017 (RIS295091) vastgelegd.

Doel van de Straathandelsverordening Den Haag 2017 is het stimuleren van economische activiteiten, het bieden van een gelijk speelveld, kansen aan zittende en nieuwe ondernemers, het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners, het corrigeren van in het verleden ontstane scheefgroei en het realiseren van een straatbeeld dat past bij de dynamiek van een grote stad.

In het plangebied Schaloenstraat e.o. is geen ambulante handel aanwezig.

3.8.2 Horeca
3.8.2.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Voor horeca in woongebieden is het volgende in de visie opgenomen (p.18):

"De leefbaarheid staat voorop in de woongebieden. Horeca heeft hier vooral een wijkverzorgend karakter. De focus ligt daarbij op winkelgebieden en kleinschalige verblijfspleinen. Uitgangspunt is daghoreca in beperkte mate".

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.


Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

Het plangebied Schaloenstraat e.o. maakt geen onderdeel uit de hoofdwinkelstructuur. De huidige detailhandel in de plint langs de Loevesteinlaan wordt in dit bestemmingsplan niet meer mogelijk gemaakt. Een voorziening zoals koffie of broodjeszaak is volgens de horecavisie in beperkte mate mogelijk in een lichte categorie. Het gestelde maximum in dit bestemmingsplan is 250m² BVO.

3.9 Recreatie

3.9.1 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatieruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen al dan niet met een functieaanduiding toegestaan.

3.10 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit doet de gemeente in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld.

Energie

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen wordt beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en een sterke vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud. Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).

Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Het behalen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.

Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.

De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.

Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement. De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.

Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (2012; RIS 251776)

Het document beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals het terugdringen van energieverbruik, het aanpassen van kust-klimaat-groen aan klimaatverandering, het stimuleren van loop en fiets bewegingen, en bouwen en hergebruiken van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit betekent in grote lijnen voor het plangebied, dat er ingezet wordt op hoge dichtheid bij een OV-knooppunt.

Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032). Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.

Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).

Voor hoogbouw voert de gemeente Den Haag aanvullend beleid. In de nota Haagse Hoogbouw: Eyeline & Skyline (RIS298448) is de ambitie opgenomen om volgens het meetinstrument 'GPR Gebouw' minimaal een 8 te scoren op de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Voor energie geldt bij de GPR een score van 9. In de BREEAM-NL methodiek dienen op gebouw- en gebiedsniveau minimaal 4 sterren te worden behaald.

Het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. is in overeenstemming met het duurzaambouwenbeleid.

3.11 Overig sectoraal beleid

In het plangebied zijn ook functies aanwezig waarvoor apart beleid is geformuleerd om nieuwe vestiging zo veel mogelijk te voorkomen. De bestaande vestigingen mogen worden voortgezet op grond van de beleidsstukken die hieronder worden behandeld.

3.11.1 Paraplubestemmingsplan Seksinrichtingen

Ten tijde van het van kracht zijn van het bordeelverbod werden seksinrichtingen (o.a. prostitutie-inrichting, erotische massagesalon, seksclub en escortbedrijf) voor het grootste deel van de gemeente Den Haag gereguleerd door een tweetal Leefmilieuverordeningen: Oude Centrum en Stationsbuurt (1992) en Recreatie-inrichtingen c.a. (1994). Na de afschaffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000 werd de regeling aangepast en opgenomen in het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003). Hiermee is aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling over seksinrichtingen toegevoegd.

Er zijn geen sexinrichtingen aanwezig in het plangebied.

3.11.2 Paraplubestemmingsplan Detailhandel Vuurwerk

In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (vastgesteld d.d. 25 november 2004, onherroepelijk d.d. 27-09-2005) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Dit paraplubestemmingsplan geldt als overkoepelend bestemmingsplan voor het grondgebied van Den Haag.

De Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk reguleert verder vestigingen waar opslag van vuurwerk tot 10.000 kg is toegestaan. Deze vestigingen komen in het plangebied niet voor. Omdat deze vestigingen, mede vanwege de hoge woondichtheid van het gebied niet gewenst zijn, maakt het bestemmingsplan deze vestigingen niet mogelijk.

3.11.3 Belwinkels

In het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. worden geen belwinkels mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Natura 2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0017.png"

Afbeelding: deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Conclusie

Het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o." betreft een ontwikkelingsplan waarin een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied, waardoor er geen effect is op de Natura 2000-gebieden door de voorgestane planologische ontwikkeling.

Voor een volledige beschrijving van de in het plan opgenomen ontwikkelingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Planbeschrijving. De fysieke leefomgevingsaspecten voor dit bestemmingsplan worden in de hierna volgende paragrafen beschreven. Er is een vormvrije - m.e.r.-beoordeling gemaakt, omdat de herontwikkeling van het plangebied "Schaloenstraat e.o." naar woningbouw en commerciële functies valt te kwalificeren als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. De aanmeldnotitie is als Bijlage 14 bij de deze toelichting opgenomen.

De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgelegd met dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiele effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Met deze conclusie hebben wij besluit van 10 maart 2021 onder nummer DSB/10086105 ingestemd.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.

Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevi situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Door het onderzoeksbureau Peutz zijn onderzoeken verricht naar het bepalen van het groepsricico vanwege zowel de nabijheid van een hogedrukaardgasleiding en van een LPG-station nabij het plangebied. Beide onderzoeken zijn in de bijlagen van de toelichting opgenomen. De conclusie van beide onderzoeken is, dat door de toename van het aantal woningen sprake is van een beperkte toename van het groepsrisico, maar dat dit beneden de oriëntatiewaarden blijft.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het plangebied zijn de volgende locaties bekend, waar mogelijk nieuwbouw in geluidsbelaste situaties voorkomen:

Gelijktijd met dit bestemmingsplan is een voorgenomen besluit ontheffing hogere waarden ter inzage gelegd.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de 'Wet milieubeheer' (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o." maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • De bouw van circa 570 woningen bestaande uit circa 220 sociale huurwoningen en circa 350 voornamelijk vrije sector huurwoningen met een middeldure huur tussen de liberalisatiegrens en € 900,-- per maand (prijspeil 2017)”.
  • Ongeveer 250 m² bruto vloeroppervlakte voor lichte horeca.

De voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen (zie paragraaf 4.2) en daarmee tot wijzigingen in de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De toename van verkeer wordt gezien als worst case. Cumulatie met andere projecten zoals het CID is niet aan de orde aangezien deze nog niet voldoende concreet zijn (vastgesteld of binnen een jaar vastgesteld bestemmingsplan of verleende omgevingsvergunning handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening).

Met de NIBM-tool kan op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden in hoeverre een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). Het aantal extra motorvoertuigbewegingen per etmaal door het voorgenomen initiatief bedraagt 821. Aangezien geen lichte bedrijvigheid wordt toegestaan zal het aandeel vrachtverkeer minimaal zijn, worst-case is uitgegaan van één procent.

De bijdrage van het plan aan stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) bedraagt respectievelijk 0,68 en 0,12 ìg/m3. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de analyse van de meetgegevens, uitgevoerd door het RIVM, blijkt dat de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (ìg/m3) gemiddeld 37% lager ligt dan de jaargemiddelde concentratie PM10 (ìg/m3). Dit betekent dat de bijdrage van het plan aan fijnstof (PM2,5) uitkomt op ca. 0,08. Met behulp van de monitoringstool is op bepaald wat de huidige concentraties zijn ter plaatse van het plangebied (bron: https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/##). Uit de resultaten van de monitoringstool (figuur 9) blijkt dat de concentratie voor zowel NO2 als PM10 ver onder de grenswaarde van 40 ìg/m3 (voor zowel NO2 als PM10) blijft. Daarnaast wordt eveneens de grenswaarde voor PM2,5 van 25 ìg/m3 niet overschreden. Indien de planbijdrage van aan stikstofdioxide en fijnstof hierbij op wordt geteld blijven deze concentraties nog steeds ver onder de grenswaarden.

De Wereldgezondheidsorganisatie (of WHO) adviseert strengere normen dan de Europese Unie. De maximale normen voor fijnstof volgens de Wereldgezondheidsorganisatie bedragen 20 ìg/m³ voor PM10 en 10 ìg/m³ voor PM2,5. Aan deze normen wordt ter plaatse van het plangebied in 2030 voldaan. De verwachte oplevering van het bouwplan zal halverwege 2023 plaatsvinden waarbij de fijnstofconcentraties al richting de adviesnormen van de Wereldgezondheidsorganisatie verschuiven.

Met betrekking tot fijn stof PM10 blijkt uit dit rapport dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. De planbijdrage is kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.

Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. De bijdrage is overal kleiner [1,2] µg/m3. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (zie ook bijlage 2 van de Wet Milieubeheer) vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de toenames in stikstofdioxide en fijn stof zeer beperkt zijn en in 2030 voldoen aan de WHO normen. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit

Door het adviesbureau Rho is op 21 oktober 2020 een stikstofberekening uitgevoerd. De daarvan opgestelde memo is als bijlage 11 toegevoegd aan deze toelichting. Uit de met gebruik van de Aerius Calculator uitgevoerde berekening blijkt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning noodzakelijk. De AERIUS-berekeningen maken deel uit van de in de bijlagen van deze toelichting opgenomen memo.

4.6 Natuurbescherming

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

De kortste afstand tussen het plangebied en het dichtsbijzijnde Natura2000-gebied betreft Westduinpark&Wapendal en is op ruim vier kilometer afstand ten opzichte van het plangebied gelegen. De Natura 2000-gebieden Meijendel&Berkheide en Solleveld&Kapittelduinen zijn op ruim vijf kilometer gesitueerd. Aangezien de woningen gasloos worden uitgevoerd is de stikstofdepositie in de gebruikersfase voornamelijk afkomstig van de uitstoot van (vracht)auto's die fossiele brandstoffen gebruiken. In de aanlegfase is de uitstoot afkomstig van verbruik van fossiele brandstoffen door de inzet van materieel. Stikstofdepositie-onderzoek is in de Mer-aanmeldnotitie beschreven. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten ten aanzien van het aspect Natura 2000.

Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken op gebiedsbescherming:

  • Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden. In de nabije omgeving zijn wel ecologische verbindingszones aanwezig. Vanwege de kleinschalige aard van de werkzaamheden, afstand, tussenliggende gebieden worden geen significante effecten op Natura 2000-gebieden of de NNN verwacht. Een nadere toetsing aan de Wet Natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland is niet nodig.
  • Negatieve effecten door de geplande ontwikkeling op de NNN worden door de afstand, tussenliggende infrastructuur en de ligging in stedelijke gebied niet verwacht.
4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Om de nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld , geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0018.png"

Het plangebied is op geruime afstand van het dichtsbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gelegen, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het natuurnetwerk Nederland.

Als Bijlage 6 is het de rapportage mitigatie en compensatieplan aan de toerlichting toegevoegd.

4.6.3 Soortenbescherming

Soortenbescherming vindt plaats via de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt planten- en diersoorten en komt voort uit de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.6.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.6.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

Het plangebied is in 1998 onder de werking van de Boswet geplaatst.

4.6.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

4.6.7 Bomenbescherming

In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Door het adviesbureau voor bodem, water en ecologie is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Blijkens deze onderzoeken is de bodemkwaliteit geschikt voor de realisering van de voorgenomen ontwikkeling. De rapportage van deze onderzoeken is in de bijlagen (Bijlage 12) bij de deze toelichting pgenomen.

4.8 Windhinder en bezonning

Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.8.1 Algemeen

Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid.

Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.

4.8.2 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan

Ten behoeve van de in het plangebied te realiseren nieuwbouw is door het gespecialiseerd bureau Actiflow BV onderzoek verricht. In dit onderzoek wordt geconstateerd dat vanwege de voorgenomen hoogbouw in enkele situaties, indien geen maatregelen getroffen worden, sprake kan zijn van windhinder. De aanbevelingen, die het bureau doet dienen opgevolgd worden bij de uitwerking tot aanvraag omgevingsvergunning. Het onderzoek is als Bijlage 5 20201231_Windstudie_Moerwijk_te_Den_Haag_v4_0 bij deregels opgenomen.

4.8.3 Bezonning

De realisatie bouwwerken kunnen gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van eer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

Ten behoeven van de te realiseren nieuwbouw is door het architectenbureau een inventarisatie-onderzoek gedaan. Dit onderzoek is als Bijlage 13 Bezonningsonderzoekaan deze toelichting toegevoegd. Dit onderzoek toont aan dat aan de Haagse Bezonningsnormen ruimschoots wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 1 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

Het college heeft op 9 april 2020 ingestemd met het PlanUitwerkingsKader (PUK) voor de ontwikkeling van de Schaloenstraat (RIS 303670). Daarna heeft het college de commissie per brief (RIS 303672) geïnformeerd en is het PUK besproken in de commissie Ruimte van 11 juni 2020. Het volledige PUK is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Op basis van de randvoorwaarden uit het PUK is een stedenbouwkundig plan voor het plangebied uitgewerkt. De randvoorwaardenkaart uit het PUK is hieronder opgenomen, daarna volgt een toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0019.png"

Met de bovenstaande hoofdopzet, vastgelegd in het PUK, wordt voor de Schaloenstraat en omgeving een transformatie mogelijk gemaakt om de huidige 200 sociale huurwoningen te vervangen voor ca. 220 nieuwe sociale huurwoningen en ca. 350 marktwoningen. De ontwikkeling wordt ontsloten via de bestaande ontsluitingswegen rond het gebied. De huidige voorzieningenstrip komt te vervallen, omdat deze niet binnen het gemeentelijk detailhandelsbeleid past. Wel wordt er een horecavoorziening mogelijk gemaakt in de categorie licht.

5.2.1 Stedenbouwkundige opzet van het plan

Bij de stedenbouwkundige opzet van het plangebied is rekening gehouden met de kaders uit het PUK, wat inhoud dat er voor het plangebied gekozen is voor een stedenbouwkundig concept van 'strakke randen en een groen interieur'. Langs de Loevesteinlaan is een straatwand voorzien die passend is bij de structuur van Moerwijk en de uitstraling van de Loevesteinlaan. Langs de groene oevers van de Strijp en richting het Erasmusveld houdt de bebouwing afstand tot het water om ruimte te bieden aan een parkachtige inrichting met kwaliteit. Tussen de twee bouwblokken loopt de Schaloenstraat, die zijn verkeersfunctie verliest en onderdeel wordt van het autoverkeervrije groene hart van het complex.

Ten noorden van de Cannenburglaan is een woongebouw van zes lagen gesitueerd, dat een kop op de groenstrook vormt. De nieuwe bebouwing aan de noordkant van de Cannenburglaan sluit aan bij de schaal, structuur en maat van Moerwijk. Het gebouw aan de noordzijde van de Cannenburglaan wordt vervangen door een iets geknikt woongebouw van deels vier, deels zes bouwlagen. Ten opzichte van de bestaande bebouwing wordt het iets naar voren geplaatst. Door de bouwhoogte van vier lagen en de verschuiving van de rooilijn blijft de kerk een dominant hoekgebouw. De bebouwing langs de Loevesteinlaan wordt vervangen door een vijflaags woongebouw. Dit blok staat op ongeveer dezelfde positie als de bestaande bebouwing.

Het ensemble ten zuiden van de Cannenburglaan voegt zich in de schaal en structuur van het Erasmusveld, wat inhoud dat er gekozen is voor twee half open bouwblokken die ieder een collectieve binnenterrein omsluiten. De openingen in beide bouwblokken liggen aan de Schaloenstraat, waarmee de binnentuinen in combinatie met de Schaloenstraat een open en groen karakter krijgen. Om de nieuwe bouwblokken goed in te passen in de bestaande context wordt de bouwhoogte gefixeerd op vijf bouwlagen. Daarmee wordt ruimte gegeven aan verdichting zonder de aansluiting op de omringende bebouwing te verliezen. Aan de Loevesteinlaan zal een toename in bouwhoogte bijdragen aan een beter geproportioneerd laanprofiel. In aanvulling op de stedelijke laag staan in beide bouwblokken hoger opgaande woongebouwen die in hoogte variëren van 11 tot 21 bouwlagen. Conform het Haagse Hoogbouwbeleid zijn deze woongebouwen onderdeel van het ensemble.

Hoogteaccenten

Loevesteinlaan

Het woongebouw van 11 lagen aan de Loevesteinlaan vormt samen met de bestaande maisonetteflat nabij de Erasmusweg een stedelijke begeleiding van deze laan en een krachtige markering van het begin van de laan.

Cannenburglaan

De schijf van 18 lagen aan de Cannenburglaan vormt een krachtig slotakkoord van de Cannenburglaan en is tegelijkertijd een schakel naar de grote institutionele bebouwing ten zuidwesten van het plangebied.

De Strijp

Langs de groene rand staat een woongebouw van 21 lagen. Dit hoogste volume staat op afstand van de grote stadsstructuur. Ook neemt het volume afstand van Moerwijk, waardoor het schaalcontrast verzacht en tegelijkertijd de alzijdigheid van het ensemble benadrukt wordt.

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt voornamelijk plaats vanaf de Lichtenbergweg of de Cannenburglaan. Hier hebben de gekozen parkeergarages hun ontsluiting. Dit betekent dat er geen nieuwe inritten aan de Loevesteinlaan gerealiseerd worden. Het deel van het plangebied ten noorden van de Cannenburglaan maakt gebruik van de huidige inrit aan de Loevesteinlaan.

Het parkeren wordt grotendeels opgelost door een half verdiepte parkeerbak. De overige parkeerplaatsen bevinden zich op maaiveld langs de ontsluitingswegen.

Het omzetten van de Schaloenstraat, tussen de Loevesteinlaan en Lichtenburgweg naar een langzaam verkeersroute zorgt voor een verrijking van het plan zonder dat het ten koste gaat van de bereikbaarheid. Wel dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid voor hulpdiensten in geval van een calamiteit.

Groen

Het verdichten van het plangebied vraagt om een goede, hoogwaardige en groene invulling van de openbare ruimte en collectieve binnentuinen. De ruimtelijke drager voor de inrichting van het openbaar gebied is de aansluiting met de groene oevers van de watergang de Strijp. Het groene gebied wordt verruimd en doorgetrokken over de autovrije Schaloenstraat, naar de Loevesteinlaan.

Het plan kent twee soorten groene ruimtes: één met een openbaar karakter en één met collectief karakter voor de bewoners van het bouwblok. De overgang tussen deze twee ruimten ligt in het groene interieur van het stedenbouwkundig plan. De grens daartussen wordt vormgegeven door een hoogteverschil, veroorzaakt door de half verdiepte parkeerbak. Het inrichtingsplan voor het groen met een openbaar karakter zal tezijnertijd ter goedkeuring aan de raad worden voorgelegd.

Water

Het plangebied is gelegen langs het boezemwater de Strijp en heeft zelf geen wateroppervlak. De dichtstbijzijnde watergangen liggen tussen het plangebied en de Sammersweg. Het plangebied ligt in een hoog deel van de Noordpolder. Het waterpeil in de Noordpolder bedraagt 1,30 meter onder NAP en wordt ter hoogte van de Laakkade en Julialaantje (Rijswijk) bemalen.

5.2.2 Gewijzigde invulling van de stedenbouwkundige opzet

De stedenbouwkundige opzet is op de volgende punten aangepast, waarbij de ruimtelijke uitgangspunten van het PUK zijn gerespecteerd:

  • 1. Het woongebouw van éénentwintig bouwlagen langs de Strijp is 90 graden gedraaid om het windklimaat in de openbare ruimte en collectieve binnentuin te verbeteren. Door de verdraaiing komt de korte zijde van het woongebouw op de meest voorkomende windrichting te liggen, zodat dit woongebouw aanzienlijk minder windhinder op maaiveld veroorzaakt.
  • 2. Om het gedraaide woongebouw stedenbouwkundig in te passen is het zuidelijk bouwblok van het ensemble verlengd, waardoor de open ruimte richting de Strijp iets verkleind is. Hiertegenover staat dat de collectieve binnentuin qua maatvoering gelijk blijft. Ook de ruimtelijke verbinding tussen Schaloenstraat en binnentuin zijn behouden gebleven.
  • 3. In de randvoorwaardekaart uit het PUK is een verbreding van de Schaloenstraat opgenomen richting de open ruimte langs de Strijp. In tegenstelling tot het PUK is de verbreding aan de noordzijde van de Schaloenstraat gelegen. Deze verbreding is noodzakelijk om de sfeer van het openbare gebied langs de Strijp in de Schaloenstraat te halen.
  • 4. Door deze verbreding aan de noordzijde van de Schaloenstraat is het noordelijk bouwblok van het ensemble kleiner geworden. Door het verkleinen van het bouwblok is de ruimtelijke verbinding tussen de Schaloenstraat en de collectieve binnentuin versterkt.

Het bovenstaande is verduidelijkt aan de hand van de onderstaande afbeelding. De nummering in de afbeelding en de bovenstaande nummering komen overeen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-50VA_0020.jpg"

Uiteindelijk stedenbouwkundig plan ten opzichte van de randvoorwaardenkaart uit het PUK

5.3 Duurzaamheid

5.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Regionale behoefte

De eerste trede van de ladder betreft de behoefte aan het programma en de regionale afstemming van het programma.

Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de regionale woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:

  • Bevolkingsprognose 2013 (BP2013) van de provincie Zuid-Holland;
  • Primos-prognose 2014 van ABF Research.

Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio.

Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.

Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. De regio stelt in de Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 dat er in de regio sprake is van een overaanbod van suburbane woonmilieus en een aanzienlijk tekort aan stedelijke en dorpse milieus.

Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag.

Binnen het plangebied is bebouwing in de vorm van appartementen voorzien. De behoefte aan appartementen ligt lager dan de behoefte aan eengezinswoningen doch ook in de regio is een groeiende behoefte aan appartementen op locaties dicht bij voorzieningen en concentratie plekken van openbaar vervoer. Het programma op deze ontwikkellocatie draagt bij tot dit woonmilieu.

5.3.2 Waterhuishouding

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

5.3.3 Duurzaamheidsbeleid

Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.10 van deze toelichting.

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.4.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend, maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen ook stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.4.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.1 .
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan "Schaloenstraat e.o." is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan maakt geen detailhandel mogelijk. Wel wordt lichte horeca mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 250m² en verdwijnt de bestaande detailhandel die buiten het winkelconcentratiegebied ligt.  
Cultureel erfgoed    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   Op basis van onderzoeken is de archeologische verwachting voor het plangebied laag, waardoor in het onderhavig plangebied geen archeologische waarde aanwezig is.  
Water  
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (ook wel WBP 5) is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. het Hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van grondwater   Over deze ontwikkeling heeft vooroverleg met het waterschaop plaatsgevonden.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Het plan is hiermede in overeenstemming.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: De bestemming Verkeer-Straat ziet op alle straten in het plangebied: Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat. Verblijfsgebieden zijn als Verkeer-Verblijfsgebied aangegeven.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren deels op eigen terrein en deels op de openbare weg.met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag   
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   In het plan wordt ingezet op de stedelijk gewenste verdichting.Het plan behelst circa 570 woningen, waarvan circa 220 in de sociale woningbouw (circa 38%) Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel en in Moerwijk ligt de focus daarbij op toevoeging van meer differentiatie aan de op dit moment grotendeels sociale woningvoorraad.  
In de Woonagenda 2020-2023 zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt.   De Woonagenda 2020-2023 is van latere datum dan dat er afspraken zijn vastgelegd over het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o., zijnde het PlanUitwerkingsKader van april 2020 (RIS 303670 en 303672) en de anterieure overeenkomst van september 2020. Hierdoor zijn delen van de woonagenda die strijdig zijn met eerder vastgelegde afspraken niet van toepassing op de planontwikkeling van onderhavige ontwikkeling. In de woonagenda staat dat reeds gemaakte afspraken gerespecteerd worden. Het minimum percentage voor sociale woningbouw is vastgelegd in de planregels.  
Economie  
Horeca
 
In het plangebied wordt de vestiging van lichte horeca tot maximaal 250 m² BVO toegestaan.  
Overig  
De in de parapluherzieningen opgenomen functies (verkoop van vuurwerk, seksinrichtingen)
zijn niet aanwezig in het plangebied. Wel is het algemene beleid ten aanzien van deze functies in de algemene regels van dit plan verwerkt.
Op de parapluherziening ten aanzien van archeologie wordt in de tabel “cultureel erfgoed” nader ingegaan.  
 

5.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (Artikel 3 tot en met Artikel 8) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (Artikel 9 tot en met Artikel 13) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 14 de slotregel in Artikel 15.
5.5.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is het aanwezige en toe te voegen groen met een openbare functie opgenomen.

Artikel 4 Verkeer - Hoofdverkeersweg,5 Verkeer - Verblijfsgebied en Artikel 6 Verkeer - Verblijfsstraat 

Deze bestemmingen hebben betrekking op enerzijds het gedeelte van de hoofdverkeersweg Loevesteinlaan en anderzijds op de bestaande en nog te realiseren verblijfstraten.

De aanduiding Verkeersverblijfsgebied geldt voor de Schaloenstraat, die in de nieuwe situatie slechts toegankelijk zal zijn voor langzaam verkeer, waardoor deze straat in overwegende mate met groenvoorzieningen kun worden ingericht.

Artikel 7 Wonen - 1 en Artikel 8 Wonen - 2

Met deze bestemmingen wordt de beoogde nieuwbouw van appartementen mogelijk gemaakt. Daarbij is binnen de bestemming Wonen 2 op een nog nader te bepalen locatie lichte horeca tot een vloeroppervlak van ten hoogste 250 m2 toegestaan.

In beide artikelen is de verplichting opgenomen dat in totaal 220 woningen als sociale huurwoningen zullen worden geëxploiteerd door een toegelaten instelling.

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 12.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 12. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Schaloenstraat e.o.'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. maakt planologisch de ontwikkeling van circa 570 woningen bestaande uit 220 sociale huurwoningen en circa 350 voornamelijk vrije sector huurwoningen met een middeldure huur tussen de liberalisatiegrens en € 900,-- per maand (prijspeil 2017)” mogelijk.

In het plan is een bescheiden horecavestiging in de lichte categorie mogelijk. De bouw van het plan Schaloenstraat e.o. is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het bouwplan vindt plaats op percelen welke door de gemeente Den Haag in erfpacht zijn uitgegeven. Bij aanpassing van de erfpachtvoorwaarden ten behoeve van het nieuwe bouwplan wordt door de afdeling Erfpacht suppletie in rekening gebracht.

Kostenverhaal voor apparaatskosten en eventuele ingrepen in het openbare gebied dienen nog anderszins te worden verzekerd door het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

Kostenverhaal wordt hier verzekerd via een te sluiten anterieure overeenkomst tussen gemeente en initatiefnemer.

Het betreft het kostenverhaal voor apparaatskosten en de aanleg van openbare ingrepen.

Conclusie

Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins verzekerd is middels een getekende anterieure overeenkomst (september 2020) en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn, wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 23 juni 2020 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. GGD Haaglanden
  • 6. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 7. Politie Eenheid Den Haag
  • 8. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 9. HTM Personenvervoer NV
  • 10. Tennet Regio West
  • 11. NV Nederlandse Gasunie
  • 12. Stedin B.V.
  • 13. Wijkorganisatie Moerwijk
  • 14. De Moerwijk coöperatie

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

3. Hoogheemraadschap van Delfland

Inhoud:

Geachte college,

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Schaloenstraat e.o. in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Waterbelang onvoldoende geborgd

In het plan is het waterbelang onvoldoende geborgd en is nog onvoldoende invulling gegeven aan de uitgangspunten van goed waterbeheer, zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op onze website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen. In de handreiking zijn verschillende thema's benoemd. Wij verzoeken u deze thema's ook te benoemen in de toelichting en concreet te beschrijven, hoe het plan zich tot deze thema's verhoudt. In de bijlage van de handreiking is op pagina 50 en 51 per thema aangegeven, wat van belang is om te beschrijven in de waterparagraaf. Wij attenderen u erop, dat in de toelichting, paragraaf 3.5.6, beschrijvingen staan, die niet volledig en/of actueel zijn. Wij vragen u dit te controleren en aanpassingen te maken. Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de volgende wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de onderstaande punten.

Veiligheid en waterkeringen 

Het plan grenst aan een regionale waterkering van de Noordpolder. In paragraaf 3.5.6 onder Veiligheid en waterkeringen is aangegeven, dat in het plangebied een regionale waterkering aanwezig is. Daarnaast is beschreven, dat deze waterkering op de verbeelding en in de regels aangegeven wordt. Echter, op de verbeelding en in de regels is de waterkering niet opgenomen, mogelijk omdat het plangebied niet in de waterkering ligt. Wij verzoeken u te controleren, of het plangebied in de zonering van de waterkering ligt. Indien dit wel het geval is, dan vragen wij u de zonering van de waterkering als een dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" op de verbeelding en in de regels op te nemen. Mocht het plan niet in de waterkering liggen, dan verzoeken wij u de toelichting hierop aan te passen. Voor meer informatie over de exacte ligging van de waterkering verwijzen wij u naar de leggerkaart. Deze is te raadplegen via https://www.hhdelfland.nl/overheid/beleid-en-regelgeving/leggers.

Voorkomen van wateroverlast

In de toelichting (en bijlage) ontbreekt een onderbouwing van de wateropgave als gevolg van toenemende verharding. In de regels wordt een wateropgave van

208 m² genoemd. Het is echter onduidelijk, hoe de wateropgave opgebouwd is en tot stand gekomen is. Wij vragen u dit inzichtelijk te maken. Tevens vragen wij u aan te geven, op welke wijze invulling aan de wateropgave gegeven wordt. Een vroegtijdige invulling biedt meer kansen voor een integrale en duurzame oplossing. In artikel 6 en 7 van de regels is een voorwaardelijke verplichting voor het borgen van de wateropgave opgenomen. Dat is positief en waarderen wij. Wij verzoeken u in de verplichting terug te laten komen, dat wordt aangetoond, hoe de wateropgave opgebouwd is, hoe invulling aan de wateropgave gegeven wordt en dat advies met instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig is. Wij verzoeken u de toelichting (en bijlage) aan te vullen met een beschrijving van het huidig en toekomstig landgebruik, het verhard oppervlak dat in het plan mogelijk wordt gemaakt en het vereiste beschermingsniveau. In het kader van verhard oppervlak moeten concreet de huidige en toekomstige verhardings-percentages inzichtelijk worden gemaakt. Het helpt dit inzichtelijk te maken aan de hand van een plattegrond.

Watersleutel 

Delfland maakt gebruik van de watersleutel. Dit is een rekentool, die u helpt te bepalen, hoeveel waterberging gerealiseerd moet worden, om bij een ruimtelijke ontwikkeling de effecten op het watersysteem te compenseren. De watersleutel kan online worden ingevuld en dient als bijlage bij het ruimtelijk plan te worden toegevoegd. De watersleutel is te raadplegen via https://www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen/watersleutel.

Toelichting op wateropgave

Voor deze ontwikkeling geldt een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland de voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen. Wij verzoeken u in de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld en – wanneer van toepassing - aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen voldaan wordt.

Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in standhouden van de voorziening.

Grondwater

In het plan worden ondergrondse constructies aangebracht. Wij verzoeken u de geschiktheid van het gebied voor het ruimtelijk plan en de functie(s) met betrekking tot grondwatersituatie en bodem te beschrijven. Tevens vragen wij u de effecten van het ruimtelijk plan op het lokale grondwatersysteem/bodem te beschrijven en te beoordelen.

Watersysteemkwaliteit 

Wij vragen u te beschrijven, wat de effecten van de nieuwe ontwikkeling op de waterkwaliteit zijn en de mogelijke maatregelen voor het oplossen van eventuele negatieve effecten als gevolg van het ruimtelijk plan. Het plan ligt in de buurt van een primair boezemwater. Het afstromend hemelwater mag geen negatief effect op de waterkwaliteit hebben. Er mogen bijvoorbeeld geen uitlogende materialen worden toegepast.

Afvalwater en riolering

Wij verzoeken u in de toelichting te beschrijven, hoe in dit plan met de afvoer van afvalwater en hemelwater omgegaan wordt en wat de effecten zijn. Concreet gaat het hierbij om de huidige situatie voor afvalwater (riolering, overstorten, bergbezinkbassins en zuivering), de effecten van de toekomstige ontwikkeling (o.a. benodigde en beschikbare capaciteit) en de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van lozingen en de verwachte veranderingen daarin op het oppervlaktewater. Bij riolering is een gescheiden rioolstelsel het uitgangspunt. Wij vragen u het hemelwater, dat afkomstig van het verhard oppervlak is, niet direct op het oppervlaktewater af te voeren maar gebruik te maken van vasthoudmaatregelen. In de toelichting beschrijft u, dat de rioolpersleidingen onder de Loevesteinlaan net buiten het plangebied liggen. Toch is het van belang de rioolpersleidingen goed in het "oog" te blijven houden, aangezien deze een zeer belangrijke functie hebben. Afstemming met de leidingbeheerder is noodzakelijk, vooral ook tijdens de uitvoeringsfase.

Klimaatadaptatie 

Wij verzoeken u in de toelichting uitgebreider in te gaan op het thema Klimaatadaptatie en concreter aan te geven, hoe in het plan invulling aan klimaatadaptatie gegeven wordt.

De kans op wateroverlast neemt vanwege de klimaatverandering toe, zeker wanneer rekening met de levensduur van het gebouw wordt gehouden. Dit kan een achteruitgang betekenen, die met de ontwikkeling gecompenseerd dient te worden. De kaders hiervoor, die naast hemelwater ook andere aspecten omvatten, zijn in onderstaande bestuurlijke afspraken vastgelegd:

1. De gemeente Den Haag is ondertekenaar van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen, net als vele andere partijen en overheden. De gemeente heeft zich daarmee gecommitteerd om de eisen, die in dit kader afgesproken zijn, in haar beleid te verankeren. Dit plan biedt daarvoor de mogelijkheden.

De vertaling van de eisen uit het convenant naar gemeentelijke kaders heeft al vorm gekregen in het document "Haagse ambities en eisen Klimaat-adaptatie" (Concept 16 maart 2020).

2. In het Verstedelijkingsakkoord Zuidelijke Randstad is afgesproken, dat herontwikkeling en nieuwbouw volgens de principes van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen plaatsvinden. Dit is geborgd in artikel 7 f.

3. Het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie, waarin partijen afgesproken hebben klimaatadaptatie in 2020 in het beleid te verankeren.

Wij verzoeken u dan ook de Haagse eisen en ambities voor dit plan toe te passen.

Watervergunning- en/of meldplicht

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning-aanvragen.

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.

Reactie:

Naar aanleiding van deze brief heeft nader overleg plaatsgevonden tussen Hoogheemraadsschap, initiatiefnemer en de gemeente. Dit overleg heeft geleid tot overeenstemming over tekstuele aanpassingen in de betreffende delen van de toelichting.Deze aanpassingen zijn in voorliggend ontwerpbestemmingspan verwerkt.

6.Omgevingsdienst Haaglanden.

Van de Omgevingsdienst Haaglanden zijn twee reacties ingekomen.

Inhoud brief 16 juli 2020:

Algemene gegevens:  
Type advies vraag:   Wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening  
Registratie nummer:   NL.IMRO.0518.BP0360BSchaloen-20CO  

Het plan is beoordeeld op de volgende thema's

Geluid:   In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd. Naar verwachting zal ook een procedure hogere waarde Wet geluidhinder aan de orde zijn.
Geluid van bedrijven
Grenzend aan het plan ligt ten zuidoosten aan de Lichtenbergweg 6 de bestemming 'bedrijf', waarop de vestiging van o.a. een feestzaal of tankstation mogelijk is. De bestaande woonbebouwing aan de Lichtenbergweg 68-116 is maatgevend voor de geluidemissie van bedrijven op deze locatie. Het bouwplan levert derhalve geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering.
Voor de maatschappelijke bestemmingen in de directe omgeving geldt, dat de vervangende nieuwbouw niet op kortere afstand wordt gerealiseerd dan de woningen in de huidige situatie zijn gelegen. Hierdoor is er ten aanzien van de functies op deze bestemmingen geen sprake van een beperking in de uitvoering van activiteiten door de vervangende nieuwbouw.  
Externe Veiligheid:   Het vraagstuk externe veiligheid is geregeld in hoofdstuk 4.3 van de toelichting. In de bijlagen zijn de volgende twee rapporten gevoegd:
- Kwantitatieve risicoanalyse hogedruk aardgasleiding d.d. 27 juni 2019, kenmerk 20180900.001 (hierna: QRA buisleiding);
- Woningbouwontwikkeling Lichtenbergweg te Den Haag, Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) LPG tankstation (concept), d.d. 2 oktober 2018, kenmerk O 16103-2-RA-001 (hierna: QRA LPG-tankstation).

Van de QRA LPG-tankstation is een recentere versie ingediend (rapport van 23 september 2019). Omdat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt, is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze verantwoording ontbreekt. Er dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan bestrijdbaarheid en de mogelijkheden van zelfredzaamheid.
QRA LPG-tankstation
Sinds 1 april 2020 is er een nieuwe versie van de Rekenmethodiek Bevi. Vanaf die datum dient gebruik te worden gemaakt van het rekenmodel Safeti-NL versie 8.21. De QRA dient met dit rekenmodel te worden uitgevoerd.
In paragraaf 2.3 staat het volgende:
De circulaire is niet van toepassing in situaties waarvan een QRA vereist is en op besluiten waarbij de verandering leidt tot gelijkblijvende of positieve veiligheidsgevolgen. Beide zijn van toepassing op voorliggende rapportage. Derhalve behoeft de circulaire geen verdere beschouwing.
De noodzaak van een QRA is bij dit vraagstuk irrelevant. Er is geen sprake van gelijkblijvende of positieve veiligheidsgevolgen. Het groepsrisico neemt als gevolg van dit plan toe (meer slachtoffers in geval van een calamiteit). Het plan ligt inderdaad buiten de 60 meter contour zodat de circulaire verder geen consequenties heeft voor dit plan.
In tabel t4.1 en t4.2 is een verdeling van het aantal appartementen gemaakt op basis van de grootte (groter of kleiner dan 60 m2). De kengetallen zijn bepaald op basis van het bruto vloeroppervlak (bvo). Het oppervlak van de appartementen (bvo) dient te worden aangetoond.
In de QRA's wordt nog uitgegaan van een uitgebreide Wabo-procedure.
Er is nu sprake van een bestemmingsplanprocedure.
De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) dient om advies te worden gevraagd.  


















Bodem  
Aan het ontwerp bestemmingplan is geen bodemonderzoek toegevoegd, de bijlage 'bodemonderzoek' bevat alleen een offerte voor een bodemonderzoek. Van de locatie is bij de Omgevingsdienst Haaglanden geen bodemonderzoek bekend.
De huidige teksten zijn correct, maar niet volledig. Wij stellen voor om de onderstaande tekst in de bodemparagraaf op te nemen.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem.  
Conclusie:   De behandelde thema's vormen wel een belemmering voor een verdere planvorming. Geadviseerd wordt de gemaakte opmerkingen over te nemen.  

Inhoud brief 18 augustus 2020:

U hebt ons gevraagd of met het uitbrengen van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is voldaan aan de opmerkingen in het ODH-advies met kenmerk ODH-2020-00086476.

De noodzaak tot het inwinnen van advies bij het bestuur van de veiligheidsregio volgt uit wettelijke regelingen. Aan deze verplichting is voldaan. De door de VRH geadviseerde maatregelen in hun advies van 30 juli 2020, kenmerk 2020062436909, dienen in de toelichting bij het bestemmingsplan aan de orde te komen. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten kan in het plan worden geborgd (opstelplaatsen blusvoertuigen). Sommige maatregelen hebben echter betrekking op de gebruiksfase. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de projectontwikkelaar/verhuurder.

In ons vorige advies hebben wij aangegeven dat de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) dient te worden aangepast. Aangezien geen nieuwe rapportage is overgelegd, blijven onze opmerkingen hieromtrent onverkort van kracht.

Reactie:

Wat betreft het aspect geluid zal seperaat aan de bestemmingsplanprocedure een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarden door ons college behandeld worden.

Ten aanzien van externe veiligheid is ook een reactie van de Veiligheidsregio Haaglanden ontvangen. Met de aanbevelingen gedaan door de Veiligheidsregio zal bij de verdere bouwplanuitwerking en inrichting van het openbaar gebied met de geadviseerde maatregelen rekening worden gehouden. Daarnaast zijn de kwantitatieve risicoanalyses aangepast en tesamen met een verantwoording van het groepsrisico opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

Het bodemonderzoek is als bijlage 11 aan de toelichting toegevoegd.

8. Veiligheidsregio Haaglanden

Inhoud:

U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 23 juni 2020 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerpbestemmingsplan Schaloenstraat e.o te gemeente Den Haag. In deze brief treft u het advies aan, in de bijlage is dit advies nader uitgewerkt en onderbouwd.

Risicobronnen en effecten

Het plangebied ligt in de nabijheid van de volgende risicobronnen:

1. Transport van gevaarlijke stoffen over de Schaapweg

a. Brandbare vloeistoffen

b. Brandbare gassen

2. Hoge druk aardgastransportleiding

a. W-509-06-KR-009

3. LPG Tankstation

a. Shell tankstation, Schaapweg 1 te Rijswijk

De ergst denkbare scenario’s voor deze risicobronnen zijn een plasbrand van een tankwagen met brandbare vloeistoffen, een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas, een fakkelbrand van een hoge druk aardgastransportleiding en een BLEVE van een LPG-tankwagen bij het LPGtankstation. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitteen/of druk effecten optreden. De kans dat deze scenario’s plaatsvinden is zeer klein.

Risico voor de omgeving

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 555 woningen mogelijk. Door deze ontwikkeling nemen de risico’s toe. Dit betekent dat door deze ontwikkeling het groepsrisico van het LPG tankstation toeneemt van 0,25 maal de oriëntatiewaarde tot 0,44 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de hoge druk aardgastransportleiding neemt toe van 0,319 maal de oriëntatiewaarde tot 0,343 maal de oriëntatiewaarde. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is geen groepsrisicoberekening uitgevoerd. Op basis van de vuistregels voor vervoer over de weg1 kan echter geconcludeerd worden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Geadviseerde maatregelen

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

A. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)

B. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)

C. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

D. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (maatregelen t.b.v. de hulpverlening)

Ik verwacht dat dit advies voldoende informatie bevat om de verantwoording van het groepsrisico op te stellen en om maatregelen te kunnen treffen door middel van bestuurlijke afweging. De bovenstaande maatregelen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het groepsrisico en de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang.

Tot slot

Als u vragen heeft naar aanleiding van bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met mevrouw (geanonimiseerd) of (geanonimiseerd) of de heer (geanonimiseerd) . Voor vragen over de brandveiligheid kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl. Voor vragen over risicocommunicatie kunt u contact opnemen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden (communicatie@vrh.nl). Voor nadere informatie over de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen kunt u contact opnemen met de heer (geanonimiseerd ).

Reactie:

Onder dankzegging voor de inhoudelijke reactie wordt opgemerkt, dat bij de verdere bouwplanuitwerking en inrichting van het openbaar gebied met de geadviseerde maatregelen rekening zal worden gehouden.

9. HTM Personenvervoer NV

Inhoud:

In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerpbestemmingsplan Schaloenstraat e.o. wil ik het volgende opmerken. Op de Cannenburglaan ligt een calamiteitenspoor van HTM, dit spoor is belangrijk voor bijsturing in geval van  calamiteiten. Daarnaast is in het Vervoerplan opgenomen dat hier in de nabije toekomst weer regelmatig in de spitsuren trams gaan rijden (tussen Cannenburglaan en Scheveningen). Dit spoor moet dus zeker blijven liggen.

In de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat (art. 5) wordt dit spoor echter niet vermeld. Daarnaast zal voor de kort-trajecttrams op de Cannenburglaan een eindpuntvoorziening nodig zijn voor de bestuurders (koffie/toilet). Gaag zie ik dat zowel het spoor als de eindpuntvoorziening worden opgenomen in art. 5.

Reactie:

Onder dankzegging voor de reactie wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan is aangepast. Het tramspoor is toegevoegd aan artikel 5 en de eindvooziening is artikel 9 opgenomen.

10. Tennet Regio West

Inhoud:

Hartelijk dank voor de toezending van dit vooroverleg.

Het plan betreft de herontwikkeling (nieuwbouw van 555 woningen) van het bestaande vastgoed in de Schaloenstraat en omgeving.

Binnen de grenzen van dit plan bevinden zich geen assets die in beheer en eigendom zijn van TenneT TSO B.V.

Wij hebben dan ook geen opmerkingen op het plan en ik wens u veel succes bij de verdere uitwerking.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

In het planuitwerkingskader van de Schaloen is vastgelegd hoe het comunicatie -en participatietraject er uit ziet. De project website www.deschaloen.nl staat online sinds het ondertekenen van de anterieure overeenkomst. Parallel aan het tervisie leggen van het bestemmingsplan worden de omwonenden en belanghebbenden per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen. Er worden tevens een aantal (digitale) bijeenkomsten voor omwonenden en belanghebbenden georganiseerd om te informeren over het plan. Omwonenden en belanghebbenden kunnen gedurende deze sessies hun inbreng geven op de verdere uitwerking van het openbaar gebied. Daarnaast wordt gedurende een van de bijeenkomsten gepolst of er voldoende belangstelling is om een klankbordgroep op te richten, waarmee op regelmatige basis gecommuniceerd wordt over zaken als tijdelijke maatregelen en overlast. 

Als eigenaar van de bestaande woningen heeft Staedion intensief contact met haar bewoners. Het uithuizen loopt voorspoedig. Inmiddels is voor het eerste deelgebied de uithuizingsprocedure voltooid, waarmee de eerste woningen leeg staan. De uithuizingsprocedure voor het tweede deelgebied is in volle gang.