direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De locatie Grotiusplaats is gelegen naast de Utrechtsebaan, tussen de Prins Clauslaan en de Koninklijke Bibliotheek. Het betreft een in het bestemmingsplan Bezuidenhout opgenomen ontwikkelingslocatie met de bestemming "Kantoor", dat echter nooit is gerealiseerd

Provast heeft de intentie om ter plaatse van de Grotiusplaats een tweetal woontorens te realiseren. De gemeente Den Haag zal de openbare ruimte herinrichten. De openbare ruimte wordt substantiel vergroot en vergroend door een deel van de Utrechtsebaan te overkluizen, waardoor het zicht op het onderlangs rijdende verkeer verdwijnt . Daarnaast worden het aansluitende deel van het Prinses Irenepad, een gedeelte van het Prins Willem-Alexanderweg en het begin van de Theresiastraat heringericht zodat een mooie verbinding ontstaat tussen de Haagse loper en de vernieuwde Grotiusplaats. Het vigerende bestemmingsplan ‘Bezuidenhout’ voorziet niet in de voorgenomen gebiedsontwikkeling. Om de beoogde ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Met dit bestemmingsplan wordt hierin voorzien.

1.1.1 Voorgeschiedenis

Op 13 mei 1993 (rv 152) heeft de raad het Masterplan voor de Grotiusplaats d.d. 5 februari 1993 op hoofdlijnen vastgesteld als stedenbouwkundig kader voor verdere bouwplanontwikkeling, inrichting openbare ruimte en reconstructie van de infrastructuur. Het plan is van de hand van de Catalaanse architect en urbanist Prof. Joan Busquets. De Grotiusplaats omvatte het gebied tussen het Prins Bernardviaduct, de Juliana van Stolberglaan en de Bezuidenhoutseweg en de Prins Clauslaan.

Met uitzondering van de nog niet bebouwde kavels op de Grotiusplaats is het plan gerealiseerd. Reeds ontwikkeld zijn de volgende programma's:

  • Woongebouwen: o.a. Adelheidstraat en Prins Willem Alexanderweg;
  • Kantoorgebouwen: o.a. de bruggebouwen aan de Juliana van Stolberglaan en aan de Theresiastraat en de uitbreiding van het Paleis van Justitie in de vorm van een 63 meter hoge toren;
  • Herinrichting van de Prins Clauslaan met natuurstenen bestrating op het grootste deel van de Grotiusplaats, fontijnen en overkluizing van een deel van de Utrechtsebaan en lichtmasten. In een later stadium is het nog niet bebouwde deel van de Grotiusplaats bestraat met het in de opslag aanwezige natuursteen.

Oorspronkelijk stond op de braakliggende kavel van de Grotiusplaats een kantorenprogramma van circa 40.000 m² b.v.o. gepland (de zogenaamde “Twin-tower”; de tegenpool van de toren van het Paleis van Justitie aan de overzijde van de Utrechtsebaan). De gemeente had voor deze locatie een Grondexploitatieovereenkomst met Multivastgoed die dateerde uit 1995. De beoogde kantoorontwikkeling met Multi Vastgoed is als gevolg van de gewijzigde marktomstandigheden niet tot uitvoer gekomen. In december 2012 is voor de locatie door de gemeente een plankaderwijziging vastgesteld waarmee de beoogde kantoorontwikkeling is komen te vervallen (RIS 255710). Het programma van de plankaderwijziging omvatte een gemengd programma met woningen, onderwijsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en openbare ruimte.

Medio 2015 heeft de gemeente de overeenkomst met Multi Vastgoed ontbonden en is een intentieovereenkomst gesloten met projectontwikkelaar Provast voor de realisatie van een gemengd programma bestaande uit onder andere woningbouw (RIS 286380). Sindsdien hebben de gemeente en Provast intensief gewerkt aan de verdere uitwerking van deze ontwikkeling.

Provast heeft haar plan verder uitgewerkt en de gemeente heeft in overleg met het Rijksvastgoedbedrijf en Provast de 'gebiedsvisie CS Oost' opgesteld, waarbij ook de ontwikkelingen rondom het Koninklijke Bibliotheekcomplex en het huidige ministerie van Buitenlandse Zaken zijn meegenomen. In november 2016 heeft het college ingestemd met de "gebiedsvisie CS Oost" ten behoeve van consultatie. Deze gebiedsvisie legt de randvoorwaarden en beleidsmatige kaders vast die gelden voor de ontwikkeling op de Grotiusplaats.

Daarnaast heeft de gemeente de invloeden van de Utrechtsebaan onderzocht, alsmede de constructieve en financiële en juridische aspecten van een eventuele overkluizing. De gemeenteraad heeft op 14 april 2017 ingestemd met een herziening projectdocument Grotiusplaats 2017.

Het beoogde ontwikkelprogramma met woningbouw en een commerciële plint past niet in het vigerende bestemmingsplan "Bezuidenhout" dat nog uitgaat van de bestemming Kantoren op de Grotiusplaats.

Om die reden wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld waarin de uitgangspunten van de "Herziening Projectdocument Grotiusplaats 2017" worden opgenomen.

Om de herontwikkeling planologisch mogelijk te maken is, met toepassing van de Haagse Coördinatieverordening (2013), besloten om voor de Grotiusplaats een nieuw bestemmingsplan vast te stellen onder gelijktijdige afstemming met de af te geven omgevingsvergunning en de te verlenen hogere waarden Wet geluidhinder.

1.1.2 Bouwinitiatief

Aan de hand van het stedenbouwkundig kader uit de gebiedsvisie CS Oost hebben de gemeente Den Haag en Provast gezamenlijk een indicatief programma opgesteld, dat als uitgangspunt voor de beoogde projectrealisatie dient. In totaal voorziet het nieuwe programma in ca. 55.000m2 woningbouw (ca. 655 woningen), ca. 850 m2 commerciële functies in de plint en een ondergrondse parkeergarage.

Een belangrijke drager van het overeengekomen programma is de gedifferentieerde woonfunctie (beleggershuurwoningen, goedkope- en vrije sector huurwoningen).

De totale oppervlakte van de in het gebied te realiseren buitenruimte bedraagt ca. 12.800 m2 (op maaiveld). Deze wordt door de gemeente ingericht volgens de Hofstadkwaliteit.

1.1.3 Utrechtsebaan overkluizing

Een belangrijk onderdeel van de gebiedsvisie CS Oost is de overkluizing van de Utrechtsebaan. Het maakt het woningbouwprogramma op de Grotiusplaats milieutechnisch gezien mogelijk en de overkluizing verbetert de loopverbinding tussen de stadsdelen Centrum, het Centraal Station, het Haagse Hout en het Beatrixkwartier. Als onderdeel van de ontwikkeling van de Grotiusplaats zal de eerste fase (het gedeelte tussen de twee bruggebouwen) worden overkapt. Dit deelproject beslaat een totale lengte van ca. 220 meter, met een oppervlakte van ca. 3.200 m2.

Ondanks de verdiepte ligging, vormt de Utrechtsebaan een visuele en psychologische barrière in de stad. Belangrijk onderdeel in het verbeteren van de verbinding tussen de stadsdelen Centrum en Haagse Hout is het overkappen van de Utrechtsebaan, oftewel het slechten van deze psychologische barrière in de stad. Dit betekent zowel een belangrijke symbolische ingreep, als ook een substantiële verbetering van de verblijfskwaliteit op maaiveld, waardoor grotere mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen (woningbouw) onstaan.

Beoogd wordt het dek van de overkluizing hoogwaardig en inspirerend en in de basis groen in te vullen. Deze groene ruimte moet gaan functioneren als een uitloper van de Haagse Loper en de diagonale verbinding richting het Beatrixkwartier, als verbindende route, als verpoosruimte voor de aangelegen kantoren, en als verblijf- en zichtkwaliteit voor de aanliggende woningbouw.

Met dit bestemmingsplan wordt dit juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is:

  • a. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • b. een aantal nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk maken, te weten:
    • 1. de twee woontorens op de Grotiusplaats, Grotius I midden op het plein, tussen de Koninklijke Bibliotheek en de Prins Clauslaan en Grotius II op de rand van de Grotiusplaats, grenzend aan het Prins Bernardviaduct.
    • 2. het overkluizen van de Utrechtsebaan ter hoogte van de Grotiusplaats, tussen de twee bruggebouwen.

1.3 Begrenzing en ligging van het plangebied

1.3.1 Plangebied

Het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats ligt in het stadsdeel Haagse Hout van de gemeente Den Haag en is gelegen ten noorden van het Prins Bernardviaduct, tussen de Koninklijke Bibliotheek en de Prins Clauslaan. Het plangebied omvat tevens het deel van de Utrechtsebaan ter hoogte van de Grotiusplaats. Zie kaart 1.1 voor de begrenzing va het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0001.png"

kaart 1.1: plangrens

1.3.2 Ligging in Den Haag

Kaart 1.2 geeft de ligging van het plangebied in Den Haag weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0002.png"

kaart 1.2: ligging plangebied in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats vervangt gedeeltelijk het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld  
Bezuidenhout   24 april 2014  

De gronden waar dit bestemmingsplan op ziet hebben in bestemmingsplan Bezuidenhout de bestemming ‘Kantoor-1’ en Verkeer - Hoofdverkeersweg. De gronden met de bestemming 'Kantoor-1' zijn bestemd voor kantoren. Binnen het bouwvlak is bebouwing met een hoogte van 13, 50 en 100 meter toegestaan. De gronden met de bestemming ‘Verkeer – Hoofdverkeersweg’ zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, openbaar vervoerstroken- en banen, ongebouwde parkeervoorzieningen, ondergrondse parkeervoorzieningen in 2 lagen met bijbehorende in- en uitritten, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken en voet- en fietspaden.

Kaart 1.2 geeft het huidige bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0003.jpg"

kaart 1.2: Uitsnede uit bestemmingsplan Bezuidenhout ter plaatse van het plangebied

Kaart 1.4 geeft inzicht in de in- en nabij het plangebied vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0004.png"

kaart 1.4: vigerende regeling in en rondom het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het Bezuidenhout -waarbinnen het plangebied valt- ontleent zijn naam aan zijn ligging aan het Haagse Bos. De wijk ligt in de voormalige Veenpolder, die al in de 15de eeuw werd ingepolderd. Tot in de 19de eeuw werd het beeld bepaald door enkele oude hofsteden en boerderijen, waaronder Huis ter Noot, De Kleine Loo, Huis ter Lap, Zandvliet, Carolinenburg en Zuiderbosch. Als start van de wijk kan worden beschouwd de aanleg in 1868 van de Eerste en Tweede van den Boschstraat ter plaatse van het 5 jaar eerder gesloopte Huis ter Noot. In 1878 werd Station Staatsspoor aangelegd. Tot de eeuwwisseling zou nog slechts beperkt gebouwd worden: in de directe omgeving van het station (het huidige Bezuidenhout-west) verrees "revolutiebouw" voor de middenstand en de arbeidersklasse. Deze bebouwing is in de jaren '70 van de vorige eeuw vrijwel geheel vervangen. Voorts werden langs de Bezuidenhoutseweg statige herenhuizen in eclectische stijl gebouwd en werd in 1885 het Emmapark aangelegd.

De trage aanleg van de wijk was voor een belangrijk deel te wijten aan de barrièrewerking van het spooremplacement in relatie tot het centrum. Daardoor en door de ligging in de polder verloor het Bezuidenhout de concurrentie met de op zandgrond gebouwde Archipelbuurt en Duinoord, die in de periode 1870-1900 de gegoede burgers aantrokken. Pas na 1895 werd gestart met een planmatige ontwikkeling van de Veenpolder. In 1897 werd het Uitbreidingsplan van Lindo voor het Bezuidenhout door de gemeenteraad goedgekeurd. Uitgaande van de orthogonale structuur van de polder ontwierp hij een wijk met enkele voor hem kenmerkende brede radialen. Het eerste deel tot de Laan van Nieuw Oost-Indië werd in de jaren tot de Eerste Wereldoorlog aangelegd met uitzondering van de Schenkkade en de omgeving van het Van Imhoffplein, dat in de jaren 1918-1921 tot stand kwam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0005.jpg"

Afbeelding 2.1: fragment uit Het Uitbreidingsplan voor 's-Gravenhage van Berlage uit 1908.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0006.jpg"

Afbeelding 2.2: fragment uit het Structuurplan voor Groot 's-Gravenhage 1948


Om het Bezuidenhout uit zijn isolement te halen was een verdiepte aanleg van de sporen naar het Staatsspoor en een nieuwe verbindingsweg ten zuiden van de Bezuidenhoutseweg tussen het Spuikwartier en het Bezuidenhout noodzakelijk. In Bezuidenhout-midden projecteerde Lindo een brede groenstrook tussen het Haagse Bos en de Juliana van Stolberglaan op de plaats, waar hij een nieuw wijkcentrum had gedacht. Het grootste deel van Dudok's wederopbouwplannen in dit gebied zijn niet gerealiseerd vanwege bezwaren bij de rijksoverheid en de NS. De NS betwijfelde de juistheid van de stationslocatie en de financiële haalbaarheid van een ondergronds spoorwegnet in Den Haag. Het rijk wilde bij nader inzien haar gebouwen niet concentreren rond het geprojecteerde 'Plein 1945' in het Spuikwartier en de PPD was het niet eens met de voorgestelde ontsluitingswegen door het Bezuidenhout en drong aan op de injectienaald (de later aangelegde Utrechtsebaan). Door al deze bezwaren van de belangrijkste partners in het planproces kon de gemeente het plan niet in zijn geheel vaststellen. Daarom werd het plan in 1947 in drie delen gesplitst, waarvan er twee uitgevoerd konden worden: Bezuidenhout A, het Spaarwaterplan werd in 1948 door de raad aangenomen en Bezuidenhout B voor het gebied tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en de huidige Utrechtsebaan in 1951. In dit wederopbouwplan Bezuidenhout B is voor een moderne opzet gekozen, gericht op de ontwikkeling van ‘Cityfuncties. Het Centraal Station is eind jaren '60 gebouwd en in 1973 voltooid waarbij twee etages openbaar vervoer elkaar bovengronds kruisen, anders dan het oorspronkelijke voorstel van Dudok om het station ondergronds aan te leggen. Uit deze periode stamt ook het tramviaduct, dat vanaf het Beatrixkwartier langs de Grotiusplaats richting CS gaat.

 

In 1976 is de Utrechtsebaan geopend. Ten oosten van de Utrechtsebaan verrezen kantoren. Het Paleis van Justitie, het Koninklijk Conservatorium en het ministerie van Landbouw en Visserij, dat reeds in de jaren vijftig werd gebouwd, bereikten de door de PTT-toren bepaalde maximale hoogte van 70 meter. Vanaf de jaren '70 verschijnt in het gebied wat we nu CS Oost noemen het winkelcentrum Babylon, het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In 2013 is New Babylon opgeleverd, een grondige renovatie van het oude winkelcentrum.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

2.3.2 Archeologie

Het plangebied ligt in een deel van Den Haag dat vooral door natte afzettingen wordt gekarakteriseerd. De bodemopbouw bestaat voor het overgrote deel uit veen op klei en veen op zand. De kleilagen zijn enige duizenden jaren geleden afgezet tijdens overstromingen. De zandafzettingen zijn ontstaan aan de kustvlakte en betreffen lage strandruggen en flanken van strandwallen. De veenlagen tonen aan dat het na de overstromingen en afsluiting van de kustlijn ter plekke behoorlijk drassig bleef. In het plangebied valt daarom geen pre- of vroeghistorische archeologie te verwachten. De natte geologische condities hebben de verdere geschiedenis van het plangebied bepaald. Vanaf de middeleeuwen heeft het gebied voor het overgrote deel uitgemaakt van de Bezuidenhoutsepolder en als zodanig eeuwenlang dienst gedaan als weideland. Rond 1900 werd het plangebied ingericht als woongebied en raakte het plangebied geleidelijk bebouwd vanaf het spoortracé aan de westzijde.

Het plangebied bevat geen bekende archeologische waarden. Daarnaast is de verwachting op het aantreffen van nog onbekende archeologische waarden laag.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige context

Het plangebied van het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is gelegen binnen de Gebiedsvisie CS Oost zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 23 maart 2017. In deze gebiedsvisie wordt ingezet op een levendig en aantrekkelijk gebied en een sterke verbinding tussen het Centrum, Den Haag Centraal, Bezuidenhout en Beatrixkwartier. Het plangebied is thuishaven van onder andere het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek en de Leidse Universiteit. Het doel is het gebied transformeren tot een levendig, hoogstedelijk gebied waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden.

Een ander onderdeel van de gebiedsvisie is de overkluizing (overkluizing is: een civieltechnisch kunstwerk waarmee een weg een andere weg, een plein of een waterloop (kruiselings) overwelft) van de Utrechtsebaan. In de visie wordt een doorkijk gegeven naar na 2026 waarin deze overkluizing mogelijk ook langs het voormalig Buitenlandse Zakengebouw wordt doorgezet.

2.4.1.1 De Grotiusplaats

Uitzondering zijn de bouwontwikkelingen Grotius I en II. Deze torens vormen geen onderdeel van een groter bouwblok. De Grotiusplaats, gelegen tussen het KB-complex en de Prins Clauslaan, biedt op dit moment direct ruimte voor ontwikkeling. Onderdeel van dit project wordt het gedeeltelijk overkappen van de Utrechtsebaan. De gemeente heeft een intentieovereenkomst met Provast gesloten.

2.4.1.2 Utrechtsebaan

Ondanks de verdiepte ligging vormt de Utrechtsebaan een grote ruimtelijke barrière tussen CS Oost en het Bezuidenhout. Ter plaatse van de Grotiusplaats is door het continue verkeer van deze ‘stedelijke hoofdweg’ sprake van een zeer onprettig verblijfsklimaat. Op dit moment is daarom geen kwalitatieve woningbouw mogelijk langs de Prins Clauslaan, die parallel loopt aan de Utrechtsebaan. Het oplossen van deze barrière (door overkluizing van de Utrechtsebaan) is cruciaal om de verblijfskwaliteit te verbeteren.

Door de voorgenomen overkluizing van de Utrechtsebaan ontstaat een goede overgang tussen CS Oost, Bezuidenhout en Beatrixkwartier. Gebieden met een belangrijke economische functie worden zo verbonden. De overkluizing heft de barrièrewerking van de Utrechtsebaan en de bijhorende milieuhinder op. De buitenruimte wint aan verblijfskwaliteit, en zal een prettige inrichting met veel groen krijgen.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied is gelegen in de wijk Bezuidenhout en omvat een deel van het CS-kwadrant. Het is een sterk OV-georiënteerd gebied, maar er is tevens veel doorgaand fiets- en autoverkeer (van/naar binnenstad en verder).

2.4.2.1 Autoverkeer

Het plangebied is direct bereikbaar vanaf de Utrechtsebaan via de op- en afritten bij Prins Bernhardviaduct/Juliana van Stolberglaan/Prins Clauslaan. De Utrechtsebaan/A12 is tot hier een regionale hoofdweg en gaat verder de stad in als een stedelijke hoofdweg. De Prins Clauslaan (nabij het kruispunt Juliana van Stolberglaan 2*3 opstelstroken), het Prins Bernhardviaduct met 2x3 opstelstroken*) en de Theresiastraat zijn wijkontsluitingswegen. Het Prinses Irenepad tussen Prins Clauslaan en Willem-Alexanderhof (van/naar achterliggend CS-kwadrant) is verblijfsgebied. De Prins Clauslaan en het Prins Bernhardviaduct zijn onderdeel van verschillende parkeerroutes en zijn aangewezen als route voor de nood- en hulpdiensten.

De rijbanen van de Prins Clauslaan zijn ten opzichte van de kruispunten enigzins verlaagd waardoor de trottoirbanden moeilijk oprijdbaar zijn voor auto's als maatregel tegen het 'stoepparkeren'.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

Station Den Haag Centraal, het vierde drukste treinstation van Nederland, ligt net buiten het plangebied. Over het tramviaduct (Juliana van Stolberglaan-Anna van Buerenplein) rijden vier tramlijnen. De dichtstbij gelegen halte is het tramplatform in het station. Naast het busplatform is de begin-/eindhalte voor metrolijn E van/naar Rotterdam. Buslijnen 18, 22 en 24 gaan tussen het busplatform en Benoordenhout en Bezuidenhout (via Prins Bernhardviaduct en Prins Clauslaan), maar de bushaltes liggen buiten het plangebied aan de Prins Clauslaan ten noorden van de Theresiastraat of op het busplatform.

Bus 24 heeft zijn halten op de Theresiastraat, bus 18 en 22 rijden niet door het plangebied. De bushalten op de Prins Clauslaan zijn streekbushalten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0007.jpg"

Afbeelding 2.3: Openbaar vervoerlijnen in en rondom het plangebied

2.4.2.3 Langzaam verkeer

De looproute tussen het station Den Haag Centraal en Theresiastraat wordt intensief gebruikt. De looproutes tussen het station en het Beatrixkwartier en tussen busplatform en Beatrixkwartier (langs Grotiuszijde van Prins Bernhardviaduct) worden momenteel matig gebruikt.

Het Prins Bernhardviaduct aan de zuidzijde van het plangebied is onderdeel van de sterfietsroute binnenstad – Voorburg – Leidschenveen. Hier zijn vrijliggende fietspaden. De fietspaden langs de Prins Clauslaan zijn onderdeel van het netwerk van hoofdfietsroutes. Dit zijn twee van de vier zijden van het fietsnetwerk rondom het CS-kwadrant. Daarbinnen zijn fietsers te gast, ook de fietsers van/naar de vestiging van de Leidse Universiteit op het Anna van Buerenplein. Buiten het plangebied onder het Koningin Julianaplein is een fietsenstalling voor 8.500 fietsen in aanbouw. Aan de Anna van Buerenstraat (onder het Prins Bernhardviaduct) is een fietsenstalling voor 1.100 fietsen en bak-/brom-/snorfietsen. De tijdelijke fietsenstalling en tijdelijke stalling voor motoren, brom- en snorfietsen en bakfietsen op de Grotiusplaats blijven tot 1 november 2017. Voor nieuwbouw gelden fietsparkeernormen (RIS294386).

2.4.2.4 Parkeren

Net buiten het plangebied bevindt zich een openbare parkeergarage onder het Anna van Buerenplein, die ruimte biedt aan bezoekers van diverse functies in en rondom het CS-kwadrant. Op 31 januari 2017 heeft het college van B&W het Energiekwartier Regentesse-Zuid en CS-Oost aangewezen als OV-georiënteerde pilotgebieden met een lagere parkeereis dan de normen uit de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS296217). Dit betekent dat het naar beneden afwijken van de geldende parkeernormen door ontwikkelaars van bouwplannen binnen deze locaties zonder nadere motivering is toegestaan en dat voor nieuw te ontwikkelen en in aanbouw zijnde woningen en andere functies in deze gebieden geen parkeervergunningen worden uitgegeven (niet voor bewoners, niet voor bezoekers en niet voor werknemers). De Koninklijke Bibliotheek en andere gebouwen nabij het plangebied hebben eigen parkeervoorzieningen.

2.4.3 Groen

Nabij het plangebied is het Haagse Bos gelegen. In of rondom het plangebied bevindt zich geen structuurbepalend groen.

2.4.4 Water

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.4.5 Bodem

Het terrein heeft lang dienst gedaan als parkeergelegenheid ten behoeve van de omringende bouwactiviteiten. Enkele jaren geleden zijn de stelconplaten en de puinbaan verwijderd en is er tijdelijke tegelverharding aangebracht op 20- 30 cm zand. Een gedeelte van het terrein betreft een groenstrook. Sindsdien is het terrein niet vrij toegankelijk voor verkeer.

2.4.6 Kabels en leidingen

In de Prins Clauslaan ligt een waterleiding van Dunea. Er is geen sprake van een planologisch relevante waterleiding. De leiding heeft een diameter van 300mm en geen (boven)regionale transportfunctie. Tevens ligt er in de Prins Clauslaan een regenwaterriool voor de afvoer van regenwater uit de Utrechtsebaan. Deze leiding ligt buiten de grenzen van het plangebied.

2.5 Functionele structuur

Reeds ontwikkeld zijn de volgende programma's (uit masterplan Grotiusplaats, 1993):

  • Woongebouwen: o.a. Adelheidstraat en Prins Willem Alexanderweg;
  • Kantoorgebouwen: o.a. de bruggebouwen aan de Juliana van Stolberglaan en aan de Theresiastraat en de uitbreiding van het Paleis van Justitie in de vorm van een 63 meter hoge toren. In de plinten van de gebouwen aan de Theresiastraat is detailhandel, dienstverlening en horeca gevestigd.
  • Herinrichting van de Prins Clauslaan met natuurstenen bestrating op het grootste deel van de Grotiusplaats, fontijnen en overkluizing van een deel van de Utrechtsebaan en lichtmasten. In een later stadium is het nog niet bebouwde deel van de Grotiusplaats bestraat in het in de opslag aanwezige natuursteen.

Niet gerealiseerd:

  • Oorspronkelijk stond op de nog te ontwikkelen kavels van de Grotiusplaats een kantorenprogramma van circa 30.000 m² b.v.o. gepland (de zogenaamde “Twin-tower” van ca. 70-100 m hoogte bedoeld als tegenhanger van de toren van het Paleis van Justitie aan de overzijde van de Utrechtsebaan).
  • De verbindingsbruggen over de overkluizing van de Utrechtsebaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

De Actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.De Actualisering 2016 heeft betrekking op onder meer strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is opgenomen in hoofdstuk 5.

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing;
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. Attractiviteit van de regio.

Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is voor een deel gelegen in de kansenzone Centrum. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt.

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

De Agenda voor de Haagse Verdichting is voor het aspect hoogbouw vervangen door de Nota Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline (RIS298448, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 november 2017).

3.2.4.3 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen.

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen': ruimte bieden aan initiatieven, co-creatie van ruimtelijke plannen, stadsdebat over de toekomst van de stad en de samenwerking met stakeholders. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.


CS Oost met de Grotiusplaats is door de strategische ligging naast het station, in het hart van de stad en direct bij alle stedelijke voorzieningen dé plek voor verdichting en functiemenging. Ontwerp en programmering van buitenruimte en gebouwen faciliteren interactie, kruisbestuiving en kennisuitwisseling tussen verschillende functies en gebruikersgroepen. Zo zal naast het huidige al aanwezige kantoorprogramma een groot woonprogramma moeten worden gerealiseerd. In compacte vorm, dus in hoge dichtheid, met veel groene buitenruimte. Dit legitimeert hoog bouwen op de Grotiusplaats.

3.2.4.4 Nota Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline

Algemeen

De Nota Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline (RIS298448, door de raad vastgesteld op 27 november 2017) vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009, voorzover het hoogbouw betreft. De nota is een uitwerking van de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad die in 2016 is vastgesteld. Actuele ontwikkelingen en initiatieven vragen om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkeling.

De nota spreekt zich uit over beeldkwaliteitsaspecten en is daarmee een aanvulling op het welstandsbeleid. Ze biedt tevens randvoorwaarden voor ontheffingsprocedures, planuitwerkingskaders en voor een Nota van uitgangspunten.

De Nota heeft in principe een looptijd tot en met 2025 en zal medio 2019 tussentijds worden geëvalueerd.

De nota benoemd de volgende opgaven:

Slim groeien: Slim groeien is binnenstedelijk verdichten, maar ook geleidelijk transformeren, gebruiken en adaptief ontwikkelen. Slim groeien biedt kansen om de vestigingskwaliteit te versterken door innovatieve concepten voor duurzame stedelijke gebiedsontwikkeling.

Wonen, werken en voorzieningen: Tot en met 2025 zijn er 25.000 woningen nodig en in de periode tot 2040 nog eens 25.000. De speerpunten voor wonen zijn een sociaal-inclusieve stad, een attractieve en gastvrije stad met een toekomstbestendige woonvoorraad. Met een breed voorzieningenaanbod is Den Haag aantrekkelijk als stad om te wonen, werken, als toeristische bestemming en als vestigingsplaats. De benodigde planvoorraad kantoren en de ambities voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsklimaat zullen vooral in het CID gerealiseerd worden.

Duurzaamheid en groen: op gebouw- en gebiedsniveau worden duurzame maatregelen getroffen om een kwaliteitssprong te maken op weg naar een klimaatneutrale stad in 2040. Denk aan: een robuuste en aantrekkelijke (groene) buitenruimte, groen- en natuurinclusief bouwen, klimaatbestendig ontwerp. Flexibiliteit, functiemenging en overmaat in het ontwerp maken een gebouw duurzaam en daardoor ook toekomstbestendiger. Lopen, fietsen en hoogwaardig OV worden gestimuleerd, omdat de duurzaam en gezond zijn en weinig ruimte vragen. Om onnodig autogebruik en autobezit terug te dringen, zijn maatregelen nodig. Het parkeren van auto's moet op eigen terrein worden opgelost, bij voorkeur ondergronds of in het talud.

De nota biedt handvatten om hoogbouw op een verantwoorde en zorgvuldige manier in te passen in de structuur van de stad. Zeker daar waar er sprake is van gebieden met waardevolle stedenbouwkundige, architectonische, cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten. Daarmee krijgen initiatiefnemers duidelijkheid en worden ze uitgedaagd om met hoogbouwontwikkelingen bij te dragen aan een groene en duurzame stad én om met innovatieve oplossingen te komen. De hoogbouw in Den Haag moet aantrekkelijk, passend en vernieuwend zijn.

Haagse hoogbouw 'anno nu' kenmerkt zich door:

• een eigen Haagse signatuur: kwaliteit gaat boven hoogte;

• een hoogte van meer dan 50 meter;

• de menselijke maat: een aantrekkelijke stedelijke laag en levendige plint (de eyeline);

• elegante en slanke torens met een herkenbare beëindiging: een hoed, pet of kroon (de skyline);

• herkenbare en samenhangende clusters van torens;

• samengesteld bouwblok: stedelijke laag met torens;

• maatwerk per gebied, gebiedseigen architectuur passend bij de omgeving;

• verdichten, in combinatie met vergroenen en verduurzamen.

Het Central Innovation District (CID)

Het CID-gebied (Nieuw Centrum, Omgeving Den Haag Centraal, Beatrixkwartier, Laakhaven en de Schenkverbinding) is een prominent onderdeel van de Agenda Ruimte voor de Stad en het belangrijkste intensiveringsgebied van Den Haag. Het CID is de katalysator voor de vernieuwing van de economische basis van de stad en biedt uitzicht op forse nieuwe werkgelegenheid voor huidige en toekomstige generaties in de stad en wijde omtrek. Bovendien schept het CID de condities om de bereikbaarheid van Den Haag drastisch te verbeteren, de stad te verduurzamen, de realisatie van circa 18.500 woningen tot 2040 en het overbruggen van ruimtelijke, economische en sociale barrières.

De vestigingscondities binnen het CID zijn zeer aantrekkelijk: een centrale ligging, een hoog voorzieningenniveau in de directe omgeving, een grote concentratie van werkgelegenheid met overheden, bedrijven en kennisinstellingen en een uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer en over de weg. Tegelijk is de huidige bebouwingsdichtheid betrekkelijk laag als gevolg van de vele infrastructuur in het gebied. Hierdoor heeft het CID een grote verdichtingspotentie.

Het CID-gebied ondergaat de komende decennia een schaal en kwaliteitssprong en ontwikkelt zich tot een 'stad van de 21e eeuw' waarin dichtheid en stedelijke kwaliteit op een zeer hoog niveau samengaan. Met als resultaat een inspirerend werk- woon- en verblijfsklimaat, waarmee Den Haag bedrijven, kennisinstellingen en talent weet aan te trekken en binden aan de stad. Het CID draait om optimale voorwaarden voor interactie en toevallige ontmoetingen. Functiemenging, nabijheid, aantrekkelijke loop-, fiets en OV-verbindingen en ontmoetingsplekken in de buitenruimte en gebouwen zijn essentieel.

Het CID krijgt een state-of-the-art inrichting op het gebied van duurzaamheid, slimme technologie, woonvormen en services.

In totaal wordt tot 2025 tenminste 1.000.000 m2 gemengd programma (wonen, werken, onderwijs, services, cultuur) in het gebied gerealiseerd. Het CID is dan ook hét intensiveringsgebied waar het begrip Haagse hoogbouw gestalte krijgt: als middel om een levendig milieu met hoge dichtheid te realiseren; passend bij de stad, voortbouwend op de Haagse hoogbouwtradities en van hoge kwaliteit en ruimte biedend aan nieuwe woonvormen en diensten, met verrassende combinaties van functies en ontmoetingsplekken die het CID tot een onderscheidend gebied maken.

Voor de Haagse hoogbouw binnen het CID gelden de generieke regels uit hoofdstuk 6 van de Nota Haagse Hoogbouw. Deze regels krijgen een gebied specifieke uitwerking, zodat de hoogbouw zich voegt naar de verschillende buurten en deelgebieden binnen het CID.

Het CID kent vier flanken met verschillende deelgebieden:

1. Westflank: met karaktergebieden:

• Nieuw Centrum (Spui- en Wijnhavenkwartier, Resident)

• Nieuw Centraal, CS Oost/Grotiusplaats

2. Noordflank: met karaktergebied:

• Beatrixkwartier

3. Oostflank: met karaktergebieden:

• Laakhaven Centraal (ontwikkelingen rond de Waldorpstraat en Leeghwaterplein)

• Schenkverbinding (inclusief omgeving Rijswijkse Plein, Haagvlietpoort)

4. Zuidflank: met karaktergebieden:

• Stationsbuurt

• Oude Centrum

Binnen het CID concentreert de ruimtelijke dynamiek zich hoofdzakelijk binnen deze flanken. De west-, noord- en oostflank zijn de aangewezen plekken voor hoogbouwontwikkeling, als onderdeel van stedelijke intensivering en kwaliteitssprong. Veelal gaat het om gebiedsontwikkeling in samenhang met de aanpak van infrastructurele barrières. In de zuidflank zijn geen hoogbouwontwikkelingen voorzien, maar ligt de nadruk op transformatie binnen de fijnmazige context van de stationsbuurt en het Oude Centrum.

De Grotiusplaats ligt in deelgebied Westflank, Nieuw Centraal.

Omgeving Den Haag Centraal

Den Haag Centraal is dé OV-knoop van Den Haag, het afgelopen decennium vernieuwd als sleutelproject. Rond het station bevindt zich een grote concentratie voorzieningen (winkelcentrum, horeca, hotel), Universiteit, kennisinstellingen (Nationaal Archief, Koninklijke Bibliotheek, TNO), overheidsgebouwen (Paleis van Justitie, BuZa met tijdelijke tweede kamer) en hoogbouw met woningen. Alle ingrediënten van het CID zijn hier aanwezig in een hoog stedelijke setting. Naast de zeer goede bereikbaarheid en het voorzieningenniveau in de directe omgeving is Nieuw Centraal ook aantrekkelijk door de ligging aan de Koekamp en Haagse Bos. Deze kenmerken maken Nieuw Centraal bij uitstek geschikt als hoogbouwlocatie.

Er is het afgelopen decennium fors geïnvesteerd in de transformatie van het station en de stationsomgeving. In het verleden was het station slecht verbonden met de stad en werd de stationsomgeving gedomineerd door verkeersruimte en door introverte monofunctionele gebouwen. Een gevoel van stedelijkheid ontbrak. Zeker in de avonduren en weekenden was het er stil op straat. Dit is enorm veranderd door de aanleg van de Koningstunnel, de bouw van een nieuwe station terminal en de ingrijpende transformatie van New Babylon. Een onaantrekkelijke bovengrondse garage maakte plaats voor het nieuwe Anna van Buerenplein met nieuwbouw voor de Leidse Universiteit. Met deze succesvolle ontwikkeling is een desolaat gebied veranderd in een aansprekend stuk stad met een hoge dichtheid, goede functiemix en zorgvuldig ontworpen ruimte rondom een autovrij verblijfsgebied.

De ingezette lijn wordt de komende jaren doorgezet met nieuwe bouwontwikkelingen en herinrichtingen. Door de herontwikkeling van het KJ Plein wordt het station beter verbonden met de Koekamp.

Aan de oostzijde wordt de Haagse Loper doorgetrokken naar de Theresiastraat en wordt ter hoogte van de Grotiusplaats de Utrechtsebaan overkluisd. Een belangrijke fysieke en mentale barrière tussen de stationsomgeving en het Beatrixkwartier wordt daardoor weggenomen. De realisatie van circa 700 woningen met voorzieningen brengt meer leven in het gebied.

Typologie

Kenmerkend voor Nieuw Centraal zijn grote tot zeer grote blokmaten. Dit komt tot uiting in een typologie gebouwcomplexen bestaande uit een schakeling van volumes. De grote blokken zijn georganiseerd door publieke passages (New Babylon) of hofachtige ruimtes (BuZa). New Babylon is hét voorbeeld van Haagse hoogbouw in dit gebied. Binnen het karaktergebied Nieuw Centraal is Grotius 1 als solitaire toren een uitzondering op de bloktypologie.

Gebiedsspecifieke regels:

• in afwijking van de generieke regels uit de Nota mag langs de Koekamp en de Utrechtsebaan de stedelijke laag een grotere hoogte krijgen. Deze grotere hoogte komt al voor in dit karaktergebied, sluit goed aan op de schaal van de omringende bebouwing en de schaal van de Koekamp en Utrechtsebaan. Voorwaarde voor de afwijking is een hoogwaardige vormgeving en een goede inpassing (met uitzicht), afgestemd op bezonning en wind;

• een dubbelhoge plint van twee lagen, gevuld met een stedelijk programma;

• bij de grote blokken is er een interne structuur in de vorm van passages, atria en/of binnenhoven, ruimtes die zijn ontworpen als 'stedelijk interieur';

• parkeren is ondergronds opgelost, ontsloten vanuit zijstraten tussen de blokken.

Architectuur

Het architectuurbeeld rond Nieuw Centraal is tweede helft 20e eeuw en 21e-eeuws. Het vernieuwde New Babylon en de station terminal zetten de toon voor de toekomstige ontwikkelingen, samen met de ontwerpvoorstellen voor de bovenbouw bij het KJ Plein en de torens bij de Grotiusplaats. Uitgangspunt is om bij de vernieuwing van de grote complexen in het gebied (KB, BuZa) het interactiemilieu te versterken en de gebouwen 'te openen' naar de stad.

Gebiedsspecifieke regels:

• een stedelijke architectuur, vormgegeven met eigentijdse middelen en materialen (glas, beton, staal,

steenachtig);

• de grote blokmaat is herkenbaar in het gevelbeeld, het blok is ontworpen als architectonische eenheid;

• collectieve binnenruimtes (passages, atria) zijn goed verbonden met de buitenruimte en door een transparante vormgeving herkenbaar in het gevelbeeld;

• de stedelijke plint van twee lagen is herkenbaar in het gevelbeeld, met een transparante en open uitstraling;

• de verdiepingen van de woontorens hebben maximaal uitzicht door royale raampartijen;

• nieuwe ontwikkelingen hebben een expressieve toepassing van (groene) gevels, terrassen, buitenruimten en daken.

Buitenruimte

Het KJ Plein wordt heringericht in samenhang met de Koekamp: de “Groene Entree” van Den Haag. Met als ambities:

Het vergroenen van de stadsentree en het verbeteren van de toegankelijkheid van de Koekamp en het Haagse Bos. Op de plek van een voormalige bovengrondse parkeergarage is het Anna van Buerenplein gerealiseerd, een verblijfsgebied met een inrichting die aansluit bij de Haagse Loper aan de andere kant van het station. De Haagse Loper wordt doorgetrokken naar de Theresiastraat en Beatrixkwartier. Overkluizing Utrechtsebaan ter hoogte van de Grotiusplaats. Doel is het wegnemen van een grote fysieke en mentale barrière tussen het Haagse centrum en het Beatrixkwartier.

Grotiusplaats

De voorgenomen ontwikkeling voor de Grotiusplaats voldoet grotendeels aan de Nota Haagse Hoogbouw. Eyeline & Skyline, zoals de programmering en openheid van de plint, de relatie tussen gebouw en openbaar gebied, het ondergronds parkeren en een bijzondere beëindiging van de torens middels kroon.

De uitgangspunten voor de planontwikkeling van de Grotiusplaats zijn omschreven in ’Herziening projectdocument en grondexploitatie Grotiusplaats’ (RIS296560), wat is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 april 2017.

Op enkele punten wijkt het plan voor de Grotiusplaats af van de Hoogbouwvisie. Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de volgende stedenbouwkundige afwijkingen:

  • Solitaire positie Grotius I
  • Slankheidsregel toren Grotius I

Solitaire positie Grotius I

In de nota wordt gesteld dat alle hoogbouw onderdeel is van een samengesteld blok. Grotius I is echter als solitaire toren specifiek benoemd in de gebiedsspecifieke omschrijving voor Omgeving Den Haag Centraal (paragraaf 7.1.2 Nota Haagse Hoogbouw. Eyeline &Skyline) als uitzondering op de algemene regels. De Nota Haagse Hoogbouw volgt daarmee de uitgangspunten van de gebiedsvisie CS Oost en het gewijzigde projectdocument Grotiusplaats. Een belangrijke reden voor de solitaire positie van Grotius 1 is dat deze bijdraagt aan goede zicht- en looplijnen door het gebied, waarbij het KB-complex ook na realisatie van de Grotius torens zichtbaar blijft vanaf de Grotiusplaats.Slankheidsregel Grotius I

De diagonaal van de plattegrond van Grotius I is groter dan de maximale maat uit de Nota. Deze nota biedt echter de ruimte om op basis van stedenbouwkundige beoordeling af te wijken van deze maatvoering (paragraaf 6.1.3 Nota Haagse Hoogbouw. Eyeline &Skyline). De diagonaal van het onderste deel van de toren is 58 meter i.p.v. de maximale maat van 56 meter. Deze afwijking is minimaal en daarom acceptabel. De knik in de twee lange zijden van het gebouw breekt het gevelbeeld waardoor de toren minder massief oogt.

Ook ontbreekt de letterlijke 'verjonging' van de toren boven de 70 meter. Deze komt in het plan tot uitdrukking in het kleurgebruik en de detaillering van de toren (tevens bij Grotius II, die wel voldoet aan de slankheidsregels). Deze oplossing is opgenomen in het document 'Herziening projectdocument en grondexploitatie Grotiusplaats' (RIS296560),

Overige afwijkende punten

De nota Haagse Hoogbouw. Eyeline & Skyline bevat ook regels ten aanzien van aspecten als duurzaamheid, groen, natuurinclusief bouwen, klimaatbestendigheid en buitenruimte. Dit zijn echter geen aspecten die geborgd kunnen worden via een bestemmingsplan.

De uitgangspunten voor de planontwikkeling van de Grotiusplaats zijn omschreven in ’Herziening projectdocument en grondexploitatie Grotiusplaats’ (RIS296560), wat is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 april 2017.

3.2.4.5 Masterplan Grotiusplaats

Het plangebied van het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats maakte tot voor kort deel uit van het Masterplan voor de Grotiusplaats (vastgesteld op 5 februari 1993). Dit masterplan, van de hand van de Catalaanse architect en urbanist Prof. Joan Busquets, vormde het stedenbouwkundig kader voor verdere bouwplanontwikkeling, inrichting openbare ruimte en reconstructie van de infrastructuur. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een door wanden omsloten ruimte tussen de Koninklijke Bibliotheek aan de ene zijde en het Paleis van Justitie aan de andere zijde, waartussen de rijbanen van de Prins Clauslaan en de verdiept liggende Utrechtsebaan zijn gelegen. Op de koppen vormen de bruggebouwen de begrenzing van de Grotiusplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0008.jpg"

Afbeelding 3.1: Grotiusplaats, met op de koppen de bruggebouwen over de Utrechtsebaan

Tussen het KB-complex en de Prins Clauslaan ligt de Grotiusplaats. Dit onbebouwde kavel is ontstaan door het verleggen van een busbaan en staat sindsdien op de nominatie om te worden bebouwd. Joan Busquets heeft begin deze eeuw een plan geschetst voor bebouwing op dit plein in de vorm van een hogere en lagere woontoren in combinatie met een lager kantoordeel aansluitend op het KB complex. Een en ander is als zodanig vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. De Grotiustoren is de laatste uit te voeren fase van het Masterplan voor de Grotiusplaats (rv 152, 1993).

Sinds de vaststelling van het Masterplan in 1993 zijn nieuwe visies opgesteld, zoals de Gebiedsvsie CS Oost, waardoor het Masterplan niet meer het toetsingskader is.

3.2.4.6 Gebiedsvisie CS Oost

Eind 2016, begin 2017 hebben de gemeente Den Haag, het Rijksvastgoedbedrijf en Provast de gebiedsvisie CS Oost opgesteld (op 23 maart 2017 vastgesteld door het college van B&W). Met de gebiedsvisie wordt onderzocht hoe het gebied getransformeerd kan worden tot een levendig, hoogstedelijk gebied waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreeerd.

De gebiedsvisie CS Oost is een uitwerking van de vastgestelde Agenda Ruimte voor de Stad waarin het Central Innovation District (CID) is benoemd als economisch focusgebied. Volgens de Agenda Ruimte voor de Stad zet Den Haag in op de transitie van een administratief dienstencluster naar een internationaal concurrerende, innovatieve kenniseconomie op het gebied van vrede, recht, bestuur en veiligheid. De gemeente wil CS Oost, waarin een groot aantal kennisinstellingen en bedrijven zijn gevestigd, omvormen tot een bruisend innovatiemilieu. CS Oost wordt een levendig en gemengd gebied door toevoegen van woningen, verdichting, transformatie van bebouwing en door verbetering van de buitenruimte, onder andere door vergroening. Zo wordt de Haagse Loper doorgetrokken, zoals is vastgelegd in het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht”. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) staat voor de opgave het KB-complex toekomstbestendig te renoveren en te laten voldoen aan de eisen van de huidige gebruikers en tijd. Daarnaast is een belangrijke opgave voor het RVB om na de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer gedurende de verbouwing van het Binnenhof, een nieuwe invulling te vinden voor het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De belangrijkste doelstelling van deze gebiedsvisie is het vastleggen van de randvoorwaarden en beleidsmatige kaders voor de verschillende projecten in het gebied en hun onderlinge afhankelijkheden. De gebiedsvisie vormt de basis voor de aanpassing van bestemmingsplannen in het gebied. Daarnaast wil de gemeente graag op basis van deze visie allianties formeren van partijen in het gebied, om deze enthousiast te krijgen om bij te dragen in de ontwikkeling en verlevendiging van CS Oost.

De hoofdelementen van de visie voor CS Oost:
• beter verbinden met de omgeving;
• ontwikkelen tot een hoogstedelijk interactiemilieu;
• inzetten op meer levendigheid, duurzaamheid en groen.

In CS Oost is verdichting mogelijk in de vorm van hoogbouw, in hoogte aansluitend bij de torens van New Babylon (tot 140m). Aan de binnenzijde van het gebied liggen hoogtes van 60-70 meter meer voor de hand, maar onderzocht kan worden of hier ook meer hoogte mogelijk is. Torens zijn onderdeel van grotere bouwblokken, zoals bijvoorbeeld het geval is bij New Babylon.

3.2.4.7 Randvoorwaardenkaart

Voor CS Oost zijn de belangrijkste ‘spelregels’ vastgelegd in de randvoorwaardenkaart. Het gaat dan om bouwvlakken, (uiterste) rooilijnen, plekken waar een levendige plint wordt verlangd, een indicatie van ligging van mogelijke hoogteaccenten en belangrijke zichtlijnen. De randvoorwaardenkaart is in overleg met de initiatiefnemer verder uitgewerkt in de bouwregels van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0009.jpg"

Afbeeldlng 3.2: Randvoorwaardenkaart (bron: gebiedsvisie CS-Oost)

Deelproject Grotiusplaats

Doelstellingen

  • stedelijke verdichting;
  • verbeteren uitstraling bebouwing en buitenruimte;
  • verbeteren route langzaam verkeer Den Haag CS – Bezuidenhout/Beatrixkwartier

Uitgangspunten

  • op de Grotiusplaats kunnen twee torens worden ontwikkeld: Grotius I middenop het plein tussen de KB en de Prins Clauslaan en Grotius II op de rand van de Grotiusplaats aan het Prins Bernardviaduct;
  • KB-complex behoudt een overtuigende adressering aan de Prins Clauslaan. De KB is goed zichtbaar en er is een visuele relatie naar het Beatrixkwartier;
  • Het parkeren moet ondergronds worden opgelost en worden ontsloten vanaf de zijde Prins Bernhardviaduct;
  • fietsenstalling en bergingen van de woningen zijn goed bereikbaar en geplaatst binnen het bouwvolume of ondergronds;
  • minimale afstanden van circa 15m (zuidzijde) en circa 20m (noordzijde) tot de bruggebouwen;
  • de tussen het KB-complex en Grotius I gelegen nieuwe straat mag recht zijn maar dat is niet noodzakelijk. Een knik vanaf de nieuwbouw kan de routing richting het Beatrixkwartier en de presentatie van Grotius II aan het Prins Bernhardviaduct verbeteren;
  • de gebouwen hebben zoveel mogelijk een levendige, hoge plint rondom. De plint kan terugliggen, ten behoeve van het creëren van een arcade. Op de kop aan de zijde van de Haagse Loper heeft de plint een dubbele hoogte en/of een extra detail, om de hoofdentree te benadrukken.
  • de torens hebben een duidelijke plint of voet, een (subtiele) verjonging naar boven toe en een bekroning van de top.

Programma

  • Grotius I ca. 35.000 m2 wonen op een commerciële plint
  • Grotius II ca. 20.000 m2 wonen op een commerciële plint

Deelproject overkluizing Utrechtsebaan/ inrichting Prins Clauslaan

Doelstellingen

Belangrijk onderdeel in het verbeteren van de verbinding tussen de stadsdelen Centrum en Haagse Hout is het overkappen van de Utrechtsebaan, oftewel het slechten van deze psychologische barrière in de stad. Dit betekent zowel een belangrijke symbolische ingreep alsook een enorme verbetering van de verblijfskwaliteit op maaiveld, waarmee het betere mogelijkheden voor nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen biedt. Het vormt straks ook een belangrijke schakel tussen CS Oost, het Beatrixkwartier en de Theresiastraat. Middels het wegnemen van het verkeerslawaai van de Utrechtsebaan kan dit gebied een veel meer verbindende rol gaan spelen in de stad. Overkappen van snelwegen heft de barrièrewerking in de stad op, het vergroot de ‘quality of life’ ter plaatse enorm en het schept nieuwe ontwikkelmogelijkheden.

Uitgangspunten

  • De overkluizing van de Utrechtsebaan in CS Oost kan in een keer of gefaseerd worden gerealiseerd. De eerste fase betreft de overkluizing van de Utrechtsebaan bij de Grotiusplaats; De tweede fase betreft het gedeelte ter hoogte van Buitenlandse Zaken;
  • Omdat over de Prins Clauslaan nog behoorlijke hoeveelheden verkeer rijdt kan hij niet overal door voetgangers worden overgestoken. Daarmee is ook het overkapte middendeel niet vanaf alle randen te betreden. Ter hoogte van de bruggebouwen worden de toegangen gemaakt die vloeiend doorlopen van en naar de voetgangersoversteekplaatsen;
  • De invulling van het dek is hoogwaardig en inspirerend en in de basis groen (grassoorten of hagen, maar ook royale bomen t.p.v. verdikkingen in het dakpakket). Ter plaatse van de Grotiusplaats (fase 1) is deze groene ruimte tevens een uitloper van de Haagse Loper richting het Beatrixkwartier. Dit is terug te zien in het materiaalgebruik. De groene ruimte moet gaan dienen als verbindende route, als verpoosruimte voor de aangelegen kantoren, en als verblijf- en zichtkwaliteit voor de aanliggende woningbouw. Ook is een terras mogelijk, bijvoorbeeld ter plaatse van de paviljoens onder de bruggebouwen;
  • Afhankelijk van de lengte van de overkluizing wordt bepaald of er wel of niet sprake is van een tunnel. Indien beide fases worden gerealiseerd dient rekening te worden gehouden met maatregelen in het kader van de tunnelveiligheidswet. Bij de aanleg van de overkluizing in fase 1 wordt al rekening gehouden met het doorzetten van de overkluizing richting Bezuidenhoutseweg.

Programma

  • de eerste fase betreft de overkluizing van de Utrechtsebaan bij de Grotiusplaats. De lengte van de overkluizing is 220 meter, oppervlakte ca. 3.200 m2;
  • de tweede fase betreft de overkluizing ter hoogte van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit deel heeft een lengte van ca. 287 meter, hiermee komt de totale lengte op ca. 507 meter. De oppervlakte van dit gedeelte is ca. 8.700 m2.

3.2.4.8 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

Er is een financiele bijdrage van de gemeente Den Haag beschikbaar om de overkluizing van een deel van de Utrechtsebaan te realiseren.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht

Een beschermd stadsgezicht is omschreven als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang en als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

Voor dit bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats zijn geen van de genoemde kenmerkende structuren en elementen van belang.

3.3.1.3 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In het plangebied is geen sprake van beeldbepalende bebouwing met een hoge ensemblewaarde.

3.3.1.4 Monumentale gebouwen

In het gebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (paragraaf 5.4. van de Erfgoedwet).

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op: https://www.denhaag.nl/nl/in-de-stad/vrije-tijd-en-recreatie/kunst-en-cultuur/archeologie/beleidsnota-archeologie-2011-2020.htm

3.3.3 Archeologie ter plaatse van plangebied

Conform de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart is het gehele plangebied gelegen in een zone waar geen archeologische vindplaatsen worden verwacht, zie afbeelding 3.1. Den Haag stelt voor deze gebieden geen eisen met betrekking tot archeologisch onderzoek. Zowel de referentiesituatie als de situatie na de beoogde ontwikkelingen zal geen impact hebben op mogelijke archeologische waarden, aangezien het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0010.png"

Afbeelding 3.3: Uitsnede Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart gemeente Den Haag

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad 2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.

Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0011.png"

Afbeelding 3.4: Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Voor het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is de SGH niet van toepassing.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0012.png"

Afbeelding 3.5: Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur Den Haag

De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.

3.4.3 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

In het plangebied staan geen bomen.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften.

Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).


Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.


Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).


Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid,
  • het waterbeheer,
  • de waterkwaliteit en
  • het zuiveren van afvalwater.


Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.


In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.


Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.


Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiever te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.


In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.


Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:

  • de bestaande waterkeringen op orde houden;
  • het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
  • zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
  • de ecologische waarde van het watersysteem te behouden en te versterken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets ( www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2016-2020 (RIS 293272).


In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid,  op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel).


Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt in het boezemland (zie ook de bijlage bij de Visie Toekomstbestendig Haags water in het factsheet over de boezem).


Waterkwantiteit

Er geldt geen waterbergingsopgave voor het plangebied.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied zijn geen waterkeringen en geen KRW-wateren aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een ecologische verbindingszone.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

Een watervergunning is voor dit plangebied niet nodig, omdat er geen handelingen in- of bij sloten en dijken verricht worden, er geen grondwater ontrokken wordt (anders dan voor de bouwput) of water geinfiltreerd wordt.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In hoofdstuk 2.4.2 (Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0013.png"

Afbeelding 3.6: Streefbeeld openbaar vervoer (Haagse Nota mobiliteit)

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0014.png"

Afbeelding 3.7: Streefbeeld autoverkeer (bron: Haagse Nota mobiliteit)

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0015.png"

Afbeelding 3.8: Streefbeeld fietsverkeer (bron: Haagse Nota mobiliteit)

Binnen het plangebied is het langzaam verkeer gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van rijbanen en aparte fietspaden. Dit zal in de toekomstige situatie zo blijven.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost.

Het college kan in uitzonderlijke gebieden en situaties afwijken van de geldende parkeernormen. Argumenten om dit te doen zijn de bereikbaarheid en/of de ruimtelijke situatie. De aanwijzing van zo een ‘uitzonderlijk gebied’ wordt in een afzonderlijk collegebesluit vastgelegd. Een substantieel verschil in autobezit (bij woningen) en/of autogebruik (bij kantoren, bedrijven en voorzieningen) kunnen belangrijke argumenten zijn voor een dergelijk besluit. Ook kan daarbij gedacht worden aan gebieden die extreem goed bereikbaar zijn door de directe nabijheid van knooppunten van hoogwaardig OV en/of beduidend minder goed bereikbaar met de auto. Het college streeft bij deze uitzonderlijke gebieden naar een gebiedspecifieke normatiek ter bepaling van de parkeerbehoefte. Indien daartoe geen toereikende empirische basis voorhanden blijkt te zijn, zal de modal split richtinggevend zijn.

Aanwijzing CS - Oost als OV-georienteerd Pilotgebieden met lage parkeereis

Op 31 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten (RIS296217), zie ook Bijlage 11 bij deze toelichting, het gebied CS-Oost als OV-georienteerd pilotgebied aan te wijzen. Dit besluit maakt het mogelijk om zonder motivering toe te staan dat bij de realisering van bouwplannen geen minimale parkeernormen worden gehanteerd, maar ook dat voor nieuw te ontwikkelen woningen en andere functies geen parkeervergunningen worden uitgegeven.


Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2015 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. In de Metropolitan Review Rotterdam The Hague (OESO) wordt gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen. De regionale woonvisie zal hierbij wel ingaan op de uitdagingen en vragen die zijn opgeworpen in de OESO-rapportage. De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen, en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad
  • 20% middeldure huurwoningen (€710-900 euro, prijspeil 2017)
  • En een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

3.8 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.8.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag Duurzaam Agenda 2015 - 2020

In het coalitieakkoord wordt nadrukkelijk aandacht voor gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek in het hoofdstuk duurzaam denken en doen. Maar ook bij andere onderwerpen als bereikbaarheid, wonen, wijkaanpak en stedelijke economie. Dit in vervolg op de ingezette koers met de Kadernota Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009), de Integrale nota milieu en duurzaamheid (2013) en de Backcastingstudie waarin wordt beschreven wat gedaan moet worden om in 2040 daadwerkelijk CO2 neutraal te zijn. Duurzaamheid wordt zo steeds integraler onderdeel van het gemeentelijk werkveld waarbij enerzijds de basis op orde moet zijn en worden gehouden, maar anderzijds zijn er ook onderwerpen waarop komende periode extra inspanning nodig is. De Den Haag Duurzaam Agenda 2015-2020 (RIS 283893) verbindt het coalitieakkoord met de breedte van de gemeentelijke werkzaamheden en brengt, met vier prioriteiten, focus aan voor nieuw beleid. Die vier prioriteiten zijn:

  • verder verlagen van de CO2 uitstoot;
  • uitbreiden en verduurzamen van het warmtenet;
  • klimaatbestendig maken van de stad;
  • versterken van duurzame Haagse Kracht.

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats.

3.8.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Gemengde gebieden met het accent werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype .  
Bodem   Basis  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Basis  
Lucht   Basis  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Maximaal  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Basis  
Klimaat   Maximaal  

De uitwerking van het gebiedsgericht milieubeleid voor Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.4.2.

 

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn.

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de m.e.r.-beoordeling, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, ecologie en bodem.

4.2 m.e.r.-beoordeling

4.2.1 Inleiding

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

4.2.2 Toetsing voornemen aan Besluit m.e.r.

De gebiedsontwikkeling die middels het nieuwe bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt omvat de overkluizing van de Utrechtsebaan en de realisatie van woningbouw. Om te kunnen beoordelen of vanuit het Besluit m.e.r. de verplichting bestaat om een m.e.r. (beoordelings)-procedure te doorlopen dienen de ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden door het bestemmingsplan te worden getoetst aan de C-en D-lijst uit dit Besluit.


De beoogde ontwikkeling valt in het Besluit m.e.r. onder één van de categorieën waarvoor afgewogen dient te worden of sprake is van een m.e.r.- (beoordelings)plicht. De beoogde ontwikkeling valt in het kader van een stedelijk ontwikkelingsproject in het Besluit milieueffectrapportage in de D-lijst onder D. 11.2. "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer een stedelijk ontwikkelingsproject een milieueffectrapportage behoeft. Er is sprake van een m.e.r.-(beoordelings)-plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Deze drempelwaarden wordt in de voorliggende situatie niet overschreden. De beoogde gebiedsontwikkeling betreft een gebied kleiner dan 100 hectare. Bovendien is sprake van de realisatie van circa 655 woningen en zal het bedrijfsvloeroppervlakte circa 850 m2 bedragen. Dit betekent dat er dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.

4.2.3 Verwachte effecten van de voorgenomen ontwikkeling
4.2.3.1 Algemeen

Om een volledig beeld te schetsen van de impact van de overkluizing van de Utrechtsebaan en de realisatie van de woontorens aan de Grotiusplaats is de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De volledige notitie is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt per aspect kort toegelicht wat de verwachte effecten zijn van de realisatie de beoogde ontwikkelingen. Ten slotte zal worden geconcludeerd of voor de beoogde ontwikkeling een MER benodigd is.

4.2.3.2 Mogelijke milieueffecten

Geluid

Aangezien geluid over het algemeen niet erg ver reikt, is het ruimtelijke bereik van de beoogde ontwikkeling ten aanzien van het aspect geluid slechts beperkt. De overkluizing van de Utrechtsebaan zal de geluidbelasting in de omgeving ten gevolge van wegverkeer over de Utrechtsebaan reduceren. Ten opzichte van de referentiesituatie is derhalve sprake van een gunstige ontwikkeling. De realisatie van twee woontorens, zijn wat betreft geluid inpasbaar binnen de omgeving en leiden niet tot grote veranderingen voor de geluidsituatie. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is geen sprake van negatieve effecten voor het milieu. Door de toevoeging van woningen op een geluidbelaste locatie wordt wel het aantal bewoners dat aan hoge geluidniveaus wordt blootgesteld verhoogd.

Verkeer & Mobiliteit

In de referentiesituatie is wat betreft verkeer sprake van een druk stedelijk gebied. Het aantal voetgangers en fietsers zal naar verwachting toenemen. De hoeveelheid autoverkeer over de Utrechtsebaan zal afnemen ten gevolge van de ingebruikname van de Rotterdamsebaan. Ten opzichte van de referentiesituatie zal de beoogde ontwikkeling leiden tot meer autoverkeer ten gevolge van de ontwikkeling van de twee woontorens aan de Grotiusplaats. De beoogde ontwikkeling heeft aldus een effect op de verkeerssituatie. Conform bijlage III van de EU-richtlijn dient rekening gehouden te worden met het effect van andere projecten. Aangezien de verkeersdruk dankzij de ingebruikname van de Rotterdamsebaan in het plangebied zal worden verlicht, zal de beoogde ontwikkeling niet tot problemen leiden. De ruimte die hier beschikbaar komt kan op deze manier opgevuld worden door de verkeersgeneratie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Alsmede zal de realisatie van de woontorens naar alle verwachting niet tot parkeerproblematiek leiden, aangezien de woontorens in een OV-georiënteerd gebied worden gesitueerd en er desondanks een groot aantal parkeerplaatsen gerealiseerd wordt. De overkluizing van de Utrechtsebaan sluit goed aan op het voornemen van gemeente Den Haag om het CS Oost gebied OV-georiënteerd in te richten. Deze ontwikkeling biedt immers ruimte voor voetgangers en zal de doorstroming bevorderen. Het effect wat aldus door de beoogde ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren zal optreden zal onder andere door de aard en de beperkte omvang van het effect niet tot problemen leiden.

Luchtkwaliteit

Ten opzichte van de referentiesituatie zal de luchtkwaliteit lichtelijk verslechteren door de toename van verkeer ten gevolge van de ontwikkeling aan de Grotiusplaats. De overkluizing van de Utrechtsebaan zal echter zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij heel lokaal een verslechtering optreedt. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden aangezien de achtergrondconcentraties van de beschouwde luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de wettelijke grenswaarden conform de Wet milieubeheer. De beoogde ontwikkeling heeft aldus een beperkt effect op het milieu, mede gezien er slechts lokaal een effect optreedt. Bovendien is er nog ruimte voor overige ontwikkelingen in de omgeving zonder dat hierdoor sprake zal zijn van de overschrijding van grenswaarden, aangezien de grenswaarden middels de beoogde ontwikkeling niet worden overschreden en de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomst nog verder zullen afnemen conform de monitoring van het NSL. Maatregelen om de impact van het effect van de beoogde ontwikkeling te beperken zijn dan ook niet nodig.

Klimaat en energie

Bij de realisatie van de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met het klimaat en energie. De woontorens zullen aangesloten worden op stadsverwarming en er zal een WKO gerealiseerd worden. Alsmede zullen er zonnepanelen op het dak geplaatst worden. Op deze wijze wordt op een zorgvuldige wijze met energie omgegaan en draagt de beoogde ontwikkeling bij aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van zowel de gemeente als van de Europese Unie. De beoogde ontwikkeling heeft aldus geen grote negatieve gevolgen voor het milieu.

Duurzaam bouwen

Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met het aspect duurzaam bouwen. In het ontwerp van de woontorens aan de Grotiusplaats is duurzaamheid in het ontwerp geïntegreerd, waardoor sprake is van duurzame en energiezuinige gebouwen. Op deze wijze wordt inspanning verricht om de mogelijke nadelige effecten doeltreffend te verminderen.

Water

Door rekening te houden met het instandhouden en waar mogelijk optimaliseren van het lokale watersysteem zal de beoogde gebiedsontwikkeling geen negatieve impact hebben op het watersysteem. Ten opzichte van de referentiesituatie is er aldus geen sprake van een verslechtering. De beoogde ontwikkeling heeft aldus geen effect op het aspect water, waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen negatieve gevolgen voor het milieu optreden.

Bodem

De bodemkwaliteit wordt passend geacht in relatie tot het gebruik na de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. Ten opzichte van de referentiesituatie vinden er geen veranderingen plaats die invloed hebben op de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor het milieu ten aanzien van het aspect bodem.

Ecologie

Resumerend kan worden gesteld dat het plangebied geen betekenis zal hebben, zowel in de referentiesituatie als na de realisatie van de beoogde ontwikkelingen, voor beschermde planten en diersoorten. Middels de beoogde ontwikkelingen zullen geen nadelige gevolgen voor de plaatselijke natuur optreden. Voor alle planten- en diersoorten geldt wel de zorgplicht, hier dient derhalve rekening mee gehouden te worden. Tot slot is het plangebied niet in of nabij beschermde natuurgebieden gelegen, waardoor er geen negatieve effecten op zullen treden ter plaatse van beschermde natuurgebieden. De beoogde ontwikkeling zal in relatie tot het aspect ecologie niet zorgen voor nadelige gevolgen voor het milieu.

Externe veiligheid

Ten opzichte van de referentiesituatie ontstaat er geen onwenselijk situatie met betrekking tot de externe veiligheid. Er wordt ter plaatse van de woontorens immers voldaan aan de grenswaarde voor het PR. Bovendien zal het transport van gevaarlijke stoffen in de toekomst afnemen over de Utrechtsebaan door de ingebruikname van de RijnlandRoute, waardoor de risico's met betrekking tot de externe veiligheid kleiner zullen worden. Door het afsluiten van de Utrechtsebaan voor het doorgaand transport van gevaarlijke stoffen voordat de woontorens in gebruik worden genomen neemt het groepsrisico significant af. De overkapping van de Utrechtsebaan zal geen negatief effect hebben op de veiligheid ingeval van calamiteiten. Tot slot worden er voldoende maatregelen getroffen waardoor geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

Hinder tijdens aanleg

Gezien de tijdelijke aard van de aanlegwerkzaamheden en de beperkte hoeveelheid omwonenden rondom het plangebied zal de realisatie van de beoogde ontwikkelingen niet tot onaanvaardbare hindersituaties leiden. Het effect van de beoogde ontwikkeling met betrekking tot hinder tijdens de aanleg zal niet leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

Archeologie en cultuurhistorie

Door de realisatie van de woontorens aan de Grotiusplaats en de overkluizing van de Utrechtsebaan zullen naar alle verwachting geen archeologische waarden aangetast worden, aangezien er ter plaatse van het plangebied geen archeologische vindplaatsen verwacht worden. De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, en zal aldus niet gepaard gaan met negatieve gevolgen voor het milieu.

Gezondheid

De beoogde ontwikkelingen zullen van beperkte invloed zijn op de gezondheid van mensen. De beoogde ontwikkelingen zijn gelegen in een stedelijk gebied, alwaar reeds sprake is van blootstelling aan relatief hoge geluidniveaus en concentraties luchtverontreinigende stoffen. Door de toename van verkeer ten gevolge van de ontwikkeling aan de Grotiusplaats zal de luchtkwaliteit lichtelijk verslechteren. Dit effect wordt echter gecompenseerd door de overkluizing van de Utrechtsebaan. De luchtkwaliteit zal door de overkluizing ter plaatse van de beoogde woontorens namelijk lichtelijk verbeteren. De overkluizing biedt bovendien meer ruimte voor voetgangers en fietsers, wat de mogelijkheden voor lichaamsbeweging vergroot. Bovendien zal de beoogde ontwikkeling de kwaliteit van het binnenklimaat lichtelijk verbeteren met betrekking tot het aspect geluid. De beoogde overkluizing heeft aldus een positief effect op het woon- en leefklimaat.

Tot slot neemt de mate van zon in huis slechts in zeer beperkte mate af, waardoor er geen sprake zal zijn van relevante gevolgen voor de gezondheid van de omwonenden. Gezien de beperkte impact van de beoogde ontwikkeling op de gezondheid zijn er geen maatregelen benodigd waarmee de omgeving gezonder ingericht dient te worden. Met betrekking tot het aspect gezondheid is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving.

Leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit

In de referentiesituatie zorgt de Utrechtsebaan voor een barrière tussen het centrum en het Bezuidenhout en is ter plaatse van de Grotiusplaats sprake van een braakliggend gebied. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit. Door de overkluizing van de Utrechtsebaan wordt de barrièrewerking opgeheven en ontstaat er een aantrekkelijker verblijfsklimaat. Bovendien zorgt de realisatie van woontorens ter plaatse van de Grotiusplaats voor een meer dynamisch gebied, wat het woon- en leefklimaat ten goede komt. Door de toevoeging van groen en meer structuur zal de belevings- en gebruikswaarde van het plangebied worden versterkt. Tot slot zal bij de inrichting van het plangebied rekening worden gehouden met de optimalisatie van het windklimaat, waardoor een overwegend goed windklimaat haalbaar is. Resumerend kan gesteld worden dat na de beoogde ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit en een prettig verblijfsklimaat. De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Preventie onveilige situaties

Er is bij het ontwerp van de beoogde ontwikkelingen rekening gehouden met de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van incidenten. Zo zijn voldoende vluchtroutes aanwezig van de mogelijke risicobron af, en worden er diverse brandveiligheidsvoorzieningen getroffen. Bovendien zal de overkluizing van de Utrechtsebaan zorgen voor een overzichtelijke ruimtelijke structuur, waardoor het gebied prettiger en veiliger zal worden ervaren dan in de referentiesituatie. De realisatie van woningen en commerciële functies ter plaatse van de Grotiusplaats zal de stedelijke leegte opvullen en eveneens bijdragen aan een prettiger verblijfsklimaat.

4.2.4 Conclusie

Aangezien de impact op de beschouwde omgevingsaspecten beperkt van aard is en er geen nadelige gevolgen voor het milieu optreden is het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

4.3.2 Onderzoek en conclusies

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn, zie afbeelding 4.3.1.

Op ongeveer 350 meter afstand ligt het LPG Tankstation BP Beatrixlaan (Prinses Beatrixlaan 900) met een riscoafstand van 35 meter voor het plaatsgebonden risico en 150 meter voor het groepsrisico. Op ongeveer 190 meter van het plangeied staat de BEVI-inrichting E.ON Benelux Generations NV (een gasdrukregel- en meetstation) met een risicoafstand van 0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0016.png"

Afbeelding 4.1: uitsnede provinciale risicokaart

In de huidige situatie vindt er echter wel transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Utrechtsebaan. In de toekomst zal het transport van gevaarlijke stoffen echter grotendeels plaatsvinden via de Rijnlandroute. Dit is een nieuwe wegverbinding van Katwijk, via de A44, naar de A4 bij Leiden. Verwacht wordt dat deze route in 2022 gereed is.

Er zijn binnen het plangebied of in de directe omgeving geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De dichtsbijzijnde buisleiding ligt op ruim 1 km afstand van het plangebied.

Vanwege de ligging van het plangebeid binnen 200 meter van de Utrechtsebaan heeft Peutz onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsrisico's door transport van gevaarlijke stoffen (rapport HA 5274-1-RA-007 d.d. 11-04 2018).

Met een QRA zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) inzichtelijk gemaakt. Het PR wordt getoetst aan de grenswaarde van 10-6 per jaar en de (toename) van het groepsrisico wordt beoordeeld in het licht van de orientatiewaarde (OW) van het groepsrisico.

Het onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Plaatsgebonden risico

In figuur 4.3.2 is de ligging van de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) van 10-7 en 10-8 per jaar weergegeven ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (een PR 10-6 contour is niet aanwezig). Het plangebied ligt deels binnen de 10-7 contour en geheel binnen de 10-8 contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0017.png"

Afbeelding 4.2: weergave plaatsgebonden risicocontouren (PR-contour 10-7 (blauw) en PR-contour 10-8 (groen))

Uit het voorgaande volgt dat het PR ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over dit wegdeel nergens groter is dan 10-6 per jaar (deze contour is niet aanwezig). Aan de grenswaarde van het PR wordt derhalve voldaan. Dit geldt voor alle varianten en te beschouwen situaties.

Groepsrisico


Invloedsgebied
Voor de berekening van het groepsrisico is het van belang om de populatie binnen het invloedsgebied van het wegtraject te inventariseren. Het invloedsgebied (het gebied binnen de 1% letaliteitsafstand) is afhankelijk van de stoffen die worden vervoerd. Over de nabijgelegen A12 worden brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), giftige vloeistoffen (LT1 en LT2) en brandbare gassen (GF3) getransporteerd. De effectafstanden van deze gevaarlijke stoffen zijn gegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0018.png"

Tabel 4.1: effectafstanden gevaarlijke stoffen

Populatie plangebied

Huidige situatie

Ter plaatse van het plangebied is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig. Voor de berekening wordt voor de huidige situatie daarom uitgegaan van hetgeen volgens het bestemmingsplan maximaal planologisch doch realistisch is toegestaan. In tabel 4.2 zijn de populatie gegevens ter plaatse van de Grotiusplaats voor de huidige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0019.png"

Tabel 4.2: populatie in plangebied (huidige situatie)

Toekomstige situatie

Ter plaatse van het plangebied worden woningen en commerciële functies gerealiseerd. Bij de invulling van de commerciële functies is, worst case uitgegaan van horeca met een realistisch te verwachten openingstijd tot 01.00 uur. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de gehanteerde populatiegegevens in de dag- en nachtperiode ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0020.png"

Tabel 4.3: populatie in plangebied (toekomstige situatie)

Berekingen en rekenresultaten

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt in de huidige situatie overschreden. In het geval rekening wordt gehouden met de implementatie van de Rijnlandroute neemt het groepsrisico af, zie tabel 4.3 (GF3 staat voor de Rijnlandroute).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0021.png"

Tabel 4.3: Hoogte groepsrisico huidige en toekomstige situatie

4.3.3 Verantwoording groepsrisico

In de Gebiedsvisie CS oost is het volgende uitgangspunten met betrekking tot externe veiligheid opgenomen:

Bij een tijdelijk verhoogd groepsrisico is de verantwoording door het bestuur zorgvuldig, uitgebreid en expliciet en zijn maatregelen en alternatieven overwogen.

Wanneer de gemeente ruimte wil om een ontwikkeling mogelijk te maken, dan worden zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het groepsrisico op een verantwoorde manier beheersbaar te maken.

Verder gelden de uitgangspunten uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid uit de Nota Externe veiligheid Den Haag, waarin is bepaald dat bij externe veiligheidsknelpunten eerst aandacht besteed wordt aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen.


Overschrijding oriëntatiewaarde


Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen mogelijk in plaats van de oorspronkelijk beoogde kantoren. De locatie Grotiusplaats is gelegen in het invloedsgebied van de A12 (Utrechtsebaan).

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn gevolgen van de ontwikkeling voor het groepsrisico onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat het groepsrisico ter hoogte van de Grotiusplaats in de huidige situatie boven de oriënterende waarde ligt en door de ontwikkeling verder toeneemt. Door realisatie van woningen in plaats van de oorspronkelijk beoogde kantoren op de Grotiusplaats, neemt de populatie toe op de tijdstippen dat over de Utrechtsebaan gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Daardoor neemt het groepsrisico toe ten opzichte van de situatie waarin alleen kantoren op de locatie worden ontwikkeld.


Alternatieven en maatregelen om de risico's te beperken: bronmaatregelen


Heroverwegen route vervoer gevaarlijke stoffen Utrechtsebaan


Eind 2022 wordt de Rijnlandroute geopend. De tunnels op deze route zijn geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, in het bijzonder routeplichtige stoffen zoals LPG en Propaan. Met de Rijnlandroute ontstaat een alternatieve route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.


Zonder tussentijdse wijziging van het Haagse routeringsbesluit worden de toekomstige bewoners van Monarch III als de Grotiusplaats in de periode tot openstelling van de Rijnlandroute blootgesteld aan een verhoogd groepsrisico. Voor de Monarch III is dit twee jaar, voor de Grotiusplaats één jaar. Dit is een onwenselijke situatie.
Op basis van een uitgevoerde inventarisatie, overleg met Dienst Stadsbeheer, Omgevingsdienst Haaglanden, Provincie Zuid-Holland en Veiligheidsregio Haaglanden heeft het de voorkeur om geen tijdelijk verhoogd groepsrisico toe te staan, maar de Utrechtsebaan voor ingebruikname van Monarch III (Q1 2020) gesloten te verklaren voor het huidige doorgaand GF3 transport.

Door alleen transport van LPG bevoorrading van het LPG-tankstation aan de Van Stolkweg met een ontheffing toe te staan is er geen overschrijding van het groepsrisico meer.


Het transport van GF3 wordt door de gemeente Den Haag nu middels een venstertijdenregeling op werkdagen gedurende de avond en de nacht toegestaan. Gedurende het weekeinde gelden er geen beperkingen. Wettelijk gezien moeten vervoerders de bebouwde kom in principe vermijden, tenzij dit noodzakelijk is voor het bevoorraden of als er redelijkerwijs geen alternatieve route is. De gemeente is bevoegd gezag om de venstertijdenregeling aan te passen en daarmee de mogelijkheid om het doorgaande transport GF3 over de Utrechtsebaan uit te sluiten. Omdat de A12 tot aan de gemeentegrens deel uitmaakt van het wettelijk vastgelegde basisnet (geen beperkingen transport gevaarlijke stoffen) dient een zogenaamde 'gesloten verklaring' te worden ingevoerd. Deze maatregel geldt nu al buiten de venstertijden.


Het venstertijdenbesluit is destijds in 2013 genomen om de nieuwe kantoorontwikkelingen Monarch I t/m IV mogelijk te maken. Nu er echter op verschillende plekken woningbouw ontwikkeld wordt, biedt de venstertijdenregeling onvoldoende mogelijkheden om het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde te houden.

Op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen zijn transporteurs verplicht de bebouwde kom te mijden, tenzij dit noodzakelijk is voor het laden en lossen of wanneer er redelijkerwijs geen alternatieve route is.


De route A4/knooppunt Burgerveen/A44 is aan te merken als een redelijk alternatief, omdat deze route voldoende gebruiksruimte heeft.

Uit de Regeling Basisnet en de meest recente tellingen (2014) blijkt het volgende:

  • Tussen Wassenaar en Burgerveen:
    - gebruiksruimte GF3: 3000
    - realisatie GF 3 in 2014: 1186

  • Tussen Wassenaar en N14:
    - gebruiksruimte GF3: 1000
    - realisatie GF3 in 2014: 516


Voor de transporteurs van GF3 uit Katwijk/Oegstgeest e.o. is ruimte om via Burgerveen te rijden, namelijk nog voor 1814 transporten GF3.


De besluitvorming om het routeringsbesluit voor het gemeentelijk deel van de Utrechtse baan aan te passen en daarmee de mogelijkheid om het doorgaande transport GF3 over de Utrechtsebaan uit te sluiten wordt in gang gezet. Voor de bevoorrading van de LPG voorzieningen aan de Van Stolkweg/Prof. B.M. Teldersweg 4 dient een ontheffing te worden verleend om LPG te mogen vervoeren over de Utrechtsebaan. Deze besluitvorming wordt in gang gezet.


Alternatieven en maatregelen om de risico's te beperken: Effectmaatregelen


Voor de effectmaatregelen is in het bouwplan een maximale inspanning geleverd. Dit uit zich in de maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en hulpverlening en gebouw gebonden maatregelen zoals afschakelbare ventilatie, een intercomsysteem voor instructies bij calamiteiten, vluchtplannen en de situering van nooduitgangen dat (niet gelegen aan de zijde van de Utrechtsebaan).

De Provincie Zuid Holland en de Omgevingsdienst Haaglanden zijn bij het ontwerp van de overkluizing betrokken.

4.3.4 Raamwerk externe veiligheid CS-kwadrant oost
4.3.4.1 Algemeen

In opdracht van de gemeente Den Haag is een onderzoek verricht naar de hoogte van het groepsrisico (externe veiligheid) ten gevolge van de beoogde (her)ontwikkeling van het CS kwadrant oost (het gebied ten oosten van het centraal station in Den Haag) in relatie tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan. In deze paragraaf wordt een samenvatting van dit onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlagen, zie Bijlage 7 EV groepsrisico CS kwadrant 090118.

4.3.4.2 Uitkomsten onderzoek

De gemeente heeft op 23 maart 2017 een gebiedsvisie opgesteld voor het gebied ten oosten van het centraal station. De beoogde (her)ontwikkeling van het gebied is beschreven in de Gebiedsvisie CS-oost. Voor deze gebiedsvisie is destijds een onderzoek uitgevoerd met als doel de consequenties ten aanzien van het groepsrisico van de beoogde (her)ontwikkeling van het gebied ten oosten van het centraal station te bepalen en in beeld te brengen. Hierin is tevens het plaatsgebonden risico beschouwd. Inmiddels zijn in het (her)ontwikkelingsgebied verschillende nieuwe (concrete) plannen ontwikkeld en of ingediend.

In het Raamwerk externe veiligheid CS-kwadrant oost wordt met name in gegaan op de ontwikkelingen ter plaatse van de Grotiusplaats (Grotius I en Grotius II) en het Beatrixkwartier (Monarch III en Monarch IV).

Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Het plaatsgebonden risico is geen beperking voor de beoogde (her)ontwikkeling van het gebied.
  • In de beschouwde scenario's met een reductie van respectievelijk 50% en 75% van het vervoer van de routeplichtige stof GF3 als gevolg van de aanleg van de Rijnlandroute treedt een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico op. Bij een reductie van 75% is de overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico beperkt. De reductie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan door de aanleg van de RijnlandRoute is binnen voorliggend onderzoek binnen een bandbreedte ingeschat, terwijl de aangehouden reductie van zeer grote invloed is op het berekende groepsrisico.
  • Anderzijds is sprake van een gebied dat in ontwikkeling is. Het is niet ondenkbaar dat bepaalde elementen uit de visie uiteindelijk niet of anders ontwikkeld worden. Wanneer het programma hierdoor wijzigt heeft dit eveneens invloed op het berekend groepsrisico. In dat geval kan het groepsrisico afnemen tot onder de oriëntatiewaarde.
  • Ervan uitgaande dat de RijnlandRoute gerealiseerd wordt, is de beoogde (her)ontwikkeling van het gebied ten oosten van het centraal station conform gemeentelijk beleid mogelijk, ook al wordt een (beperkte) overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico berekend. Bij een bestuurlijke afweging kan meegewogen worden dat sprake is van een toekomstvisie waarvan het programma nog aan wijziging onderhevig zal zijn, en dat bij de berekening van het groepsrisico is uitgegaan van conservatieve uitgangspunten.
  • Bij een tegenvallende reductie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan vanwege de RijnlandRoute zou de gemeente Den Haag kunnen besluiten de Utrechtsebaan niet open te stellen voor vervoer van routeplichtige gevaarlijke stoffen. Uitgaande van een ontheffing voor maximaal 140 tankautobewegingen van stofcategorie GF3 in verband met de bevoorrading van het tankstation aan de Van Stolkweg, daalt het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde.

Voor de reductie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan door aanleg van de Rijnlandroute is binnen voorliggend onderzoek met een bepaalde bandbreedte gerekend, waarbij 50% afname als ondergrens wordt aangehouden. Bij een afname van ca. 80% procent (niet irreëel) daalt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De aangehouden reductie is van zeer grote invloed op het berekende groepsrisico. Door het intrekken van de venstertijden, is doorgaand verkeer van routeplichtige stoffen niet meer mogelijk. Voor de bevoorrading van het lpg-station kan een ontheffing worden verleend.

4.3.5 Advies Veiligheidsregio Haaglanden

De veiligheidsregio Haaglanden heeft op verschillende momenten geadviseerd over het bestemmingsplan en het bouwplan. Ze adviseert een aantal door haar genoemde maatregelen in het bestemmingsplan op te nemen, zoals

  • De locatie van de ventilatie en ontvluchting van de risicobron af;
  • Een nadere onderbouwing van de bescherming van de overkapping voor de omgeving;
  • Het van toepassing verklaren van landelijke wet- en regelgeving voor wat betreft de overkapping;
  • Het betrekken van de hulpdiensten bij de uitvoering van de overkapping;
  • Het beschouwen van het gehele tracé Utrechtsebaan;
  • Bouwkundige maatregelen aan het gebouw aan de zijde van de Utrechtse baan;
  • Afschakelbare ventilatie;
  • Voorbereiding interne organisatie;
  • Risicocommunicatie;
  • Bluswatervoorziening.


Het opnemen van de voorgestelde maatregelen in het bestemmingsplan is niet zondermeer mogelijk, omdat de maatregelen niet ruimtelijk relevant zijn. Wel worden ze in de toelichting benoemd en worden de maatregelen in het bouwplan betrokken. Zo wordt er afschakelbare ventilatie toegepast, zijn er bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor hulpdiensten aangelegd.


De veiligheidsregio heeft op 29 mei 2018 aangegeven in te kunnen stemmen met de bluswatervoorziening evenals de voorgestelde opstelplaats voor hulpdiensten. Het advies van de veiligheidsregio van 29 mei 2018 is als bijlage opgenomen in de toelichting

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeerslawaai

Langs wegen liggen van rechtswege geluidzones. Een geluidzone betreft een gebied waarbinnen planologisch beperkingen zijn qua realisatie van geluidgevoelige bestemmingen. De zonebreedte is onder meer afhankelijk van het aantal rijstroken en de wegclassificatie.

De planlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom en niet binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Er is uitsluitend sprake van stedelijk gebied.

Voor de volgende wegen gelden geen geluidzones:

  • wegen die zijn gelegen op een woonerf;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u.

Railverkeerlawaai

Net als voor wegverkeer liggen ook langs spoorwegen van rechtswege geluidzones. De zonebreedte voor hoofdspoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De hoogte van het geluidproductieplafond is opgehaald uit het geluidregister1 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In tabel 4.5 is een overzicht gegeven van de zonebreedtes zoals deze in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0022.png"

Tabel 4.5: zonebreedte (hoofdspoorwegen)

Uitgangspunten wegverkeer

De twee woontorens zijn gelegen binnen de zones van de volgende wegen:

  • Utrechtsebaan;
  • Prins Clauslaan;
  • Prins Bernhardviaduct/Juliana van Stolberglaan;
  • Theresiastraat;
  • Prins Willem-Alexanderweg;
  • Trambaan (lijn 2, 3, 4 en 6) ter hoogte van Prins Bernhardviaduct.

De Utrechtsebaan zal tussen het Prins Bernhardviaduct en de Theresiastraat volledig worden overkapt (gesloten overkluizing tussen beide viaducten). Dit gedeelte van de Utrechtsebaan zal een verwaarloosbare geluidbijdrage veroorzaken ter hoogte van de beschouwde woontorens, en is derhalve niet nader in het onderzoek beschouwd. De Theresiastraat wordt geheel afgeschermd door het gebouw dat op het viaduct van de Theresiastraat is gesitueerd. Derhalve is deze weg niet nader in het onderzoek beschouwd.

De trambaan over het Prins Bernhardviaduct wordt als wegverkeer beoordeeld (maar wordt wel berekend als railverkeer, bijlage IV van het Rmg2012), evenals de metrolijn E. De trambaan vormt namelijk geen onderdeel van de weg 'Prins Bernhardviaduct'.

Uitgangspunten railverkeer

De tramlijnen zijn berekend conform de rekenmethodiek voor railverkeerslawaai. De tramlijnen 3 en 4 betreffen trams van de RandstadRail waarvoor spoorvoertuigcategorie 10 is aangehouden. Op tramlijn 2 rijden Siemens Avenio trams waarvoor eveneens spoorvoertuigcategorie 10 is aangehouden. Op tramlijn 6 rijden alleen GTL8-voertuigen. De GTL8-voertuigen wordt fasegewijs vervangen door de Avenio (dit zal tot ca. 2024 zo blijven). Gezien de planperiode van 10 jaar mag ervan worden uitgegaan dat uitsluitend nog Avenio trams op dit traject rijden en is aldus eveneens spoorvoertuigcategorie 10 gehanteerd.

De metrolijn E, welke aan de noordzijde van de sporen van en naar Den Haag CS gelegen is, is per augustus 2016 in gebruik genomen. Op het traject rijden metrostellen van het type RSG3, categorie 7 op basis van de handleiding 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer Omgevingsdienst Haaglanden' opgesteld door Omgevingsdienst Haaglanden. De gehanteerde aantallen metro's per etmaalperiode zijn gebaseerd op de betreffende dienstregeling van de vervoerder waarbij is uitgegaan van twee gekoppelde metrostellen. In bijlage 2 is een overzicht gegeven van de gehanteerde intensiteiten.

Het geluidproductieplafond van de spoorweg nabij het plangebied (referentiepunt 52713) is 56,7 dB met ingangsdatum 24 juni 2014. Hiermee bedraagt de zonebreedte voor de spoorweg nabij het plangebied 200 m.

De toren Grotius II is binnen deze zone en de toren Grotius I is buiten de zone gelegen. Beide woontorens zijn onderzocht voor railverkeerslawaai.

Rekenresultaten

Peutz heeft in opdracht van Provast akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting door weg- en railverkeer. De resultaten van het onderzoek worden hier weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

In onderstaande tabel zijn de optredende geluidbelastingen Lden inclusief aftrek ex artikel 3.4 van het Rmg2012 ten gevolge van de beschouwde wegen en hoofdspoorwegen opgenomen voor Grotius I en II.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0023.png"

Tabel 4.6: rekenresultaten geluid wegverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer (per weg) ten hoogste 61 en 63 dB Lden bedraagt voor respectievelijk Grotius I en II. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh met ten hoogste 13 en 15 dB overschreden. Hiermee wordt wel voldaan aan de grenswaarde voor de maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB voor wegverkeer.

Verder blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van railverkeer (hoofdspoorwegen) ten hoogste 56 en 57 dB Lden bedraagt voor respectievelijk Grotius I en II. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit het Bgh met ten hoogste 1 en 2 dB overschreden. Wel wordt voldaan aan de grenswaarde voor de maximaal te verlenen hogere waarde van 68 dB voor railverkeer.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Hogere grenswaarden

Algemeen

Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Voorafgaand aan het nemen van een hogere-waardenbesluit dient onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.

Hogere waarden kunnen op grond van het geluidbeleid van de gemeente Den Haag slechts worden vastgesteld indien aan de ontheffingsvoorwaarden uit het gemeentelijke beleid wordt voldaan.

Geluidbeleid gemeente Den Haag

In Den Haag mag de geluidbelasting van de geluidluwe gevel voor elk van de geluidbronnen of, indien er sprake is van meerdere geluidbronnen, cumulatief niet hoger zijn dan 53 dB (Lden) voor wegverkeer (incl. gedezoneerde wegen) en 58 dB (Lden) voor railverkeer. Aangezien het een cumulatieve geluidbelasting betreft voor wegverkeer, is de geluidbelasting per bron (weg en spoorweg vallend onder de definitie weg Wgh) altijd na aftrek ex artikel 110g van de Wgh.

Voorts is in het beleid opgenomen dat voor eenzijdig georiënteerde appartementen compensatie mogelijk is (50% geluidluw). Een eenzijdig georiënteerd appartement met een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde + 5 dB kan worden gecompenseerd met een éénzijdig georiënteerd appartement met geluidluwe gevel, die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde + 5 dB. Deze regeling geldt uitsluitend voor 1 à 2-kamerappartementen.

Bronmaatregelen

Ten aanzien van wegverkeerslawaai kunnen bronmaatregelen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of snelheidsverlaging. Snelheidsverlaging heeft een direct effect op de geluidemissie van wegverkeer. Indien de maximumsnelheid op de Utrechtsebaan, de Prins Clauslaan en het Prins Bernhardviaduct wordt teruggebracht, daalt de maximale geluidbelasting met ten hoogste 3 dB. Echter, omdat voornoemde wegen opgenomen zijn in de hoofdroutekaart van Den Haag voor hulpdiensten en openbaar vervoer, mogen op deze wegen geen snelheidsbeperkende maatregelen worden getroffen en is snelheidsverlaging niet mogelijk.

Zoals eveneens omschreven in de gemeentelijke richtlijn "stille wegdekken" is toepassing van geluidreducerende deklagen in stedelijke situaties om technische redenen niet mogelijk of wenselijk. Zo wordt op plaatsen met veel wringend verkeer (nabij kruisingen/rotondes) de toepassing van geluidreducerende deklagen afgeraden (tot 40 meter vanaf de kruising/rotonde). Gezien de locatie (nabij kruising van meerdere wegen) van het plangebied is toepassing van geluidreducerende deklagen derhalve deels mogelijk. Ter hoogte van het plangebied zal met het toepassen van geluidreducerende deklagen 0 tot 2 dB reductie worden gerealiseerd. Gezien dit zeer beperkte effect kan deze bronmaatregel mede gezien diverse verkeerskundige en financiele overwegingen als niet effectief worden beschouwd.

Maatregelen in het overdrachtsgebied

Maatregelen in de overdracht kunnen o.a. bestaan uit het plaatsen van schermen tussen de bron en de ontvanger. Als vuistregel bij het plaatsen van schermen tussen de bron en het plangebied geldt dat het scherm, om effectief te zijn, ten minste de zichtlijn tussen bron en ontvanger moet onderbreken. In deze situatie bevindt de bron zich op relatief korte afstand van de ontvanger. Teneinde de zichtlijn tussen bron en ontvanger te onderbreken dient rekening te worden gehouden met zeer hoge schermen indien deze op een afstand van twee meter van de weg geplaatst zou worden. Inpassing van dergelijke schermen stuit op financiële, stedenbouwkundige en veiligheidstechnische bezwaren.

Maatregelen bij de ontvanger

Grotius I

Alle tussenappartementen (1- en 2 kamerappartementen) in Grotius I worden voorzien van een buitenruimte met een gesloten borstwering met een hoogte van 1,2 meter. Een dergelijke maatregel reduceert de geluidbelasting met circa 1 à 2 dB (conform NPR 5272). De tussenappartementen aan de zijde van de Utrechsebaan zullen ondanks deze maatregel niet beschikken over een geluidluwe zijde. Deze appartementen worden echter voor het overgrote deel gecompenseerd door de tussenappartementen aan de 'achterzijde' (zijde Koninklijke bibliotheek). Deze appartementen beschikken zonder maatregelen reeds voor het overgrote deel over een geluidluwe gevel. Met de maatregel beschikken ook de overige tussenappartementen (zonder maatregelen 1 dB overschrijding) over een geluidluwe gevel zodat daarmee 49% van de éénzijdig georienteerde 1 à 2 kamerappartementen in Grotius I beschikt over een geluidluwe gevel.

Alle hoekappartementen worden voorzien van een buitenruimte met een gesloten borstwering met een hoogte van 1,2 meter en een geluidabsorberend plafond (absorptiecoëfficiënt > 0,8). Uit berekeningen ten aanzien van de hoekappartementen op de maatgevende bouwlagen volgt dat met deze maatregel alle hoekappartementen beschikken over een geluidluwe gevel.

De meeste woningen in de kroon beschikken over een terras in plaats van een balkon. In deze situatie kan op basis van de NPR 5272 voor een terras met gesloten borstwering een reductie worden gehanteerd van ten minste 7 dB. Bij de berekening van de geluidbelasting zonder maatregelen is uitgegaan van een vlakke gevel gelijk aan de rest van de woontoren, aldus zonder teruggelegen (terras)gevel. Met die berekeningen is een geluidreductie benodigd van ten hoogste 6 dB. Met de gesloten borstwering wordt reeds voldoende geluidreductie gerealiseerd. Vanwege de steeds verder terugliggende gevel op hogere woonlagen zal de geluidreductie verder toenemen.

Grotius II

Alle te realiseren balkons aan de noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke gevels (geldt tevens voor de kroon, vanaf verdieping 22) worden voorzien van een gesloten borstwering met een hoogte van 1,2 meter en een geluidabsorberend plafond (absorptiecoëfficiënt > 0,8). Uit aanvullende berekeningen (zie bijlage 7) ten aanzien van deze balkons op de maatgevende bouwlagen volgt dat met deze maatregel bijna alle appartementen met een balkon beschikken over een geluidluwe gevel. Dit geldt in ieder geval voor alle hoekappartementen. Diverse éénzijdig geörienteerde 1 à 2 kamerappartementen beschikken ondanks bovengenoemde maatregel niet over een geluidluwe zijde. Niet alle éénzijdig geörienteerde 1 à 2 kamerappartementen beschikken over een balkon. Een deel van deze appartementen beschikt reeds over een geluidluwe gevel (zie bijlage 6) het andere deel niet. In bijlage 8 is het telmodel opgenomen van alle éénzijdig geörienteerde 1 à 2 kamerappartementen. Uit dit telmodel volgt dat bijna driekwart (74%) van deze appartementen in Grotius II beschikt over een geluidluwe gevel.

Met voornoemde maatregelen bij de ontvanger is het maximaal mogelijke gedaan om de geluidbelasting ter hoogte van de gevels van de appartementen te reduceren. Gezien over het geheel van beide torens (Grotius I en Grotius II) kan gesteld worden dat circa 58% van alle éénzijdig geörienteerde 1 à 2 kamerappartementen beschikt over een geluidluwe gevel.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat op de gevels van de woningen binnen het plangebied de voorkeursgrenswaarde voor weg- en railverkeer van respectievelijk 48 en 55 dB Lden uit de Wgh wordt overschreden, maar wordt voldaan aan de maximaal te verlenen hogere waarde van respectievelijk 63 en 68 dB Lden. Geluidreducerende maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot ten hoogste de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard. Voor zover mogelijk worden wel aanvullende maatregelen bij de ontvanger getroffen. Derhalve dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Hiertoe dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het Hogere waarden beleid van de gemeente Den Haag. In het onderzoek is aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Derhalve bestaan voor de realisatie van de nieuwe woningen binnen het plangebied vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen.

De volgende hogere waarden dienen te worden aangevraagd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0024.png"

Tabel 4.7: Vast te stellen hogere waarden

Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 NIBM - Niet In Betekende Mate

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Bij kantoorlocaties gaat het om de toevoeging van 100.000 m2 vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • 655 woningen en circa 850m2 aan commerciele functies.

Dit ligt ruim onder de grens van 1.500 woningen of - in relatie tot kantoor - 100.000 m2 brutovloeroppervlak.

Er kan gesteld worden dat het project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Op de nsl-viewer (www.nsl-monitoring.nl/viewer) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de achtergrondconcentraties van stikstofdioxide NO2 32,3 ug/m3, van fijnstof PM10 21,5 ug/m3 en fijnstof PM2,5 12,4 ug/m3 bedragen. De grenswaarde voor toetsing van stikstofdioxide NO2 bedraagt 40ug/m3, van fijnstof PM10 40 ug/m3 en fijnstof PM2,5 25 ug/m3.

4.5.2 Luchtkwaliteit tunnelmonden

Ter beoordeling van het effect van de overkluizing is de luchtkwaliteit bepaald in een twintigtal beoordelingsposities rondom de geprojecteerde tunnelmonden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de luchtkwaliteit beschouwd ter plaatse van een te openen raam van een woning boven de François Valentijnstraat, alsmede ter hoogte van de onderste woonlagen van de geprojecteerde torens Grotius I en II.

In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.

Berekende concentraties

De berekende concentraties schadelijke stoffen in 2020 (na afronding van fase 1 van het aanbrengen van de overkluizing) zijn weergeven in onderstaande tabel. Ter vergelijking zijn tevens de concentraties weergegeven voor de autonome situatie, berekend met behulp van de NSL rekentool 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0025.png"

Tabel 4:7: Berekende concentraties NO2 en PM10

In 2020 zal naar verwachting geen sprake zijn van overschrijdingen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Het effect van de overkluizing is het grootst bij de concentraties stikstofdioxide (NO2). De jaargemiddelde concentraties NO2 zijn in gepresenteerd in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0026.png"

Afbeelding 4.3: overzicht jaargemiddelde concentraties NO2 in 2020 (tussen haakjes de autonome situatie)

Rondom de zuidelijke tunnelmond is in 2020 (fase 1) ten opzichte van de autonome situatie sprake van een toename van de stikstofdioxide-concentraties met maximaal ca. 1 ug/m³ (jaargemiddeld). Ter hoogte van de overkluizing daalt de concentratie stikstofdioxide met ca. 1 ug/m³ (jaargemiddeld). Nabij de noordelijke tunnelmond onder de Theresiastraat stijgen de de concentratie stikstofdioxide met maximaal ca. 2 ug/m³ (jaargemiddeld).

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwalititeit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

4.6 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Natuurwet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

Het plangebied is niet in of nabij een beschermd natuurgebied is gelegen, het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied betreft ‘Meijendel & Berkheide’ op een afstand van circa 2,5 kilometer.

4.6.1.1 Stikstofdepositie

De ontwikkeling van de woontorens kan een effect hebben op de stikstofdepositie ter plaatse van nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom dient er beoordeeld te worden of stikstofdepositie niet tot problemen leidt ter plaatse van nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.

Stikstofdepositie wordt binnen het project alleen veroorzaakt door verkeer ten gevolge van de woontorens, verkeer tijdens de bouw en door de aanlegwerkzaamheden. Het meest nabijgelegen voor stikstofgevoelige natuurgebied betreft de Meijendel & Berkelheide, welke op circa 2,5 km afstand is gelegen.

Met behulp van de AERIUS calculator is een berekening uitgevoerd om de impact van de ontwikkeling op de stikstofdepositie ter plaatse van nabijgelegen stikstofgevoelige natuurgebieden te bepalen, zie Bijlage 5. Hieruit komt naar voren dat de voorgenomen ontwikkeling geen significante invloed heeft op de stikstofdepositie ter plaatse van nabijgelegen Natura2000 gebieden. Dit kan worden verklaard doordat er geen sprake is van natuurgebieden op zeer korte afstand van het plangebied, de verkeersproductie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet zeer omvangrijk is en de aanlegwerkzaamheden slechts tijdelijk van aard zijn.

4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied zijn geen delen van het Natuurnetwerk Nederland gelegen, zodat er geen sprake is van effecten op het Natuurnetwerk Nederland - gebied.

4.6.3 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.6.3.1 Resultaten onderzoek

Om mogelijke negatieve effecten uit te sluiten is door Van der Goes & Groot een quick scan Natuurbeschermingswet uitgevoerd. Deze quick scan is als bijlage 4 bij deze toelichting, opgenomen.

Op basis van deze quick scan kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over waarnemingen en populaties in de omgeving, zal het plangebied geen betekenis hebben voor beschermde grondgebonden zoogdieren.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten (Slechtvalk, huismus), wordt geen negatief effect verwacht omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
4.6.4 Conclusie

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bodem

4.7.1 Algemeen

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

4.7.2 Resultaten onderzoek

In opdracht van de gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke ontwikkeling is door ATKB B.V. verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. Het onderzoekvan ATKB B.V. had tot doel om de huidige kwaliteit van de bodem (dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater) vast te stellen. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5725.

4.7.2.1 Voorgaand bodemonderzoek

De locatie is in verschillende fasen vrij intensief onderzocht.De onderzoeken hebben zich naast de algemene kwaliteit (NEN5740) tevens gericht op asbest (NEN5707). Uit het meest recente nader onderzoek (Kuiper en Burger, kenmerk 20080091/d01, d.d. 05-02-2008) blijkt dat in de grond op de locatie diverse bijmenging met bodemvreemd materiaal zijn waargenomen. Plaatselijk (een enkele boring tot een diepte van 1,2-1,5 m-mv) is een sterke verontreiniging met zink aanwezig. Uit nader onderzoek bleek dat sprake is van een zeer plaatselijke spot met sterk verontreinigde grond. Er is geen sprake van aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Uit de beoordeling blijkt dat sprake is van ten hoogste lichte verontreiniging met diverse zware metalen en PAK in de grond. In het grondwater wordt een lichte verontreiniging met chroom, arseen en xylenen gemeten. Er is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

4.7.2.2 Opslagtanks

Uit het tankarchief van Omgevingsdienst Haaglanden is gebleken dat op/nabij de locatie geen opslagtanks aanwezig zijn (geweest).

4.7.2.3 Bedrijfsactiviteiten en -inrichtingen

Uit het archief van de Omgevingsdienst Haaglanden is gebleken dat op of nabij de locatie geen potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

4.7.2.4 Bodemopbouw en geohydrologie

De bodem op de locatie bestaat uit zand met diverse bijmengingen met bodemvreemd materiaal. De zandlaag wordt tot een diepte van circa 3,0 m-mv aangetroffen. Daaronder is sprake van veen. De grondwaterspiegel op de locatie wordt verwacht op een diepte van circa 2,0 m-mv. De horizontale stromingsrichting van het freatisch grondwater is niet exact bekend, maar is naar verwachting noordelijk gericht, richting het oppervlaktewater.

4.7.2.5 Asbest

Op basis van de geraadpleegde historische gegevens en het uitgevoerde asbest in grond onderzoek worden op de locatie geen verontreinigingen met asbest verwacht. Tijdens het voormalig en huidig gebruik van de locatie (waaronder de bebouwingsgeschiedenis) is naar verwachting geen asbest(bouw)materiaal toegepast.

4.7.2.6 Resultaten veldonderzoek

In oktober 2016 zijn veldwerkzaamheden uitgevoerd. Hieruit bleek dat de bodem vanaf maaiveld tot een diepte van circa 3,0 m-mv bestaat uit matig fijn zand. Hieronder wordt veen aangetroffen. In de zandlaag worden diverse bijmengingen met bodemvreemd materiaal (voornamelijk puin) aangetroffen. De verkregen grondmonsters zijn geanalyseerd, waarbij het volgende is aangetroffen:

Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is tijdens uitvoering van het veldwerk geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

In de bovengrond en ondergrond worden licht verhoogde gehalten zware metalen (kwik, lood en zink) en PAK aangetroffen. Daarnaast worden in de bovengrond nog licht verhoogde gehalten PAK, PCB en minerale olie gemeten. De verontreinigingen zijn allen te relateren aan de bijmengingen met bodemvreemd materiaal. De mate van verontreiniging komt overeen met de verwachte bodemkwaliteit op basis van de bodemkwaliteitkaart en de voorgaande onderzoeken.

Het grondwater uit een peilbuis is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetroffen.

4.7.3 Conclusies

Het aspect bodem vormt geen bezwaar voor voorgenomen ontwikkeling. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Hierover heeft de gemeente afspraken gemaakt met de initiatiefnemer.

4.8 Verkeer en parkeren

In opdracht van Provast heeft Goudappel Coffeng de verwachte verkeersdruk door de ontwikkeling van de Grotiusplaats onderzocht.

Onderzocht is welke verkeersdruk in 2030 op de Prins Willem - Alexanderweg verwacht wordt zowel zonder als met de ontwikkeling van Grotius I en II. In het onderzoek is uitgegaan van de drukste momenten, de ochtend- en avondspits.

In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

4.8.1 Verkeersintensiteiten 2030
4.8.1.1 Verkeersintensiteiten zonder Grotius I en II

Op de Prins Willem-Alexanderweg rijden in de ochtendspits 530 motorvoertuigen het gebied in en 280 motorvoertuigen het gebied uit. Dit zijn 2-uurs cijfers. Het vermenigvuldigen van de verkeersdruk met 0,55 levert de uurintensiteiten op.

Dit komt neer op de volgende uurintensiteiten:

  • 530 x 0,55 = 292 motorvoertuigen het gebied in;
  • 280 x 0,55 = 154 motorvoertuigen het gebied uit.

Op de Prins Willem-Alexanderweg rijden in de avondspits 340 motorvoertuigen het gebied in en 560 motorvoertuigen het gebied uit. Dit zijn 2-uurs cijfers. Het vermenigvuldigen van de verkeersdruk met 0,55 levert de uurintensiteiten op.

Dit komt neer op de volgende uurintensiteiten:

  • 340 x 0,55 = 187 motorvoertuigen het gebied in;
  • 560 x 0,55 = 308 motorvoertuigen het gebied uit.

4.8.1.2 Verkeersgeneratie met Grotius I en II

De verkeersgeneratie van de projectontwikkeling Grotius I en Grotius II in 2030 wordt bepaald door de parkeernorm van de gemeente Den Haag te relateren aan een bijbehorend kengetal voor de verkeersgeneratie. Voor de vertaling van parkeernorm naar verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van CROW publicatie 317.

Op basis van de kentallen en het programma kan de verkeersgeneratie voor Grotius I en II worden bepaald. De verkeersgeneratie per werkdagetmaal is verkregen door de verkeersdruk per weekdagetmaal te vermenigvuldigen met 1,11 (conform de CROW rekenregel). Vervolgens is een vertaling gemaakt naar:

  • ochtendspitsuur: 9% van de etmaalwaarde (conform CROW publicatie 256):
    - inkomend: 11%
    - uitgaand: 89%

  • avondspitsuur: 7% van de etmaalwaarde (conform CROW publicatie 256):
    - inkomend: 64%
    - uitgaand: 36%

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0027.png"

Tabel 4.8: Verkeersgeneratie 2030 Grotius I en II (bron: Goudappel Coffeng)

De ontwikkeling van Grotius I en II leidt tot de volgende extra verkeersdruk:

  • Prins Willem-Alexanderweg ingaand vanaf Prins Bernhardviaduct:
    - ochtendspitsuur: 7 motorvoertuigen
    - avondspitsuur: 28 motorvoertuigen

  • Prins Willem-Alexanderweg vertrekkend richting Utrechtsebaan:
    - ochtendspitsuur: 49 motorvoertuigen
    - avondspitsuur: 15 motorvoertuigen
4.8.2 Verkeersafwikkeling

Om het effect van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling te bepalen zijn kruispuntberekeningen uitgevoerd voor het naastgelegen kruispunt Prins Bernhardviaduct – Juliana van Stolberglaan – Prins Clauslaan.

De kwaliteit van de verkeersafwikkeling op het met verkeerslichten geregelde kruispunt Prins Bernhardviaduct – Juliana van Stolberglaan – Prins Clauslaan wordt bepaald aan de hand van de cyclustijden voor de ochtend- en avondspits. Waarbij 120 seconden als maximale acceptabele waarde wordt gehanteerd. Berekend is dat de ontwikkeling van Grotius I en II niet tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling leidt. De cyclustijden zijn zowel in de referentievariant, de autonome variant 2030 en de planvariant 2030 62 seconden.

Het effect van de planontwikkeling op de verkeersafwikkeling is zeer beperkt. Dit komt doordat de verkeersgeneratie van de planontwikkeling in relatieve als absolute zin beperkt is.

4.8.3 Parkeren
4.8.3.1 Algemeen

Uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid zoals uitgewerkt in de Nota Parkeernormen Den Haag (Rv 139 - 2011; RIS 181571) is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost.

Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

4.8.3.2 Afwijken parkeernormen

Het college van Burgemeester en Wethouders hebben op 31 januari 2017 het CS-Oost gebied aangewezen als OV-georienteerd pilotgbied (RIS296217), zie bijlage 11.

Bij bouw en verbouw wordt afgezien van het opleggen van een parkeereis. De geldende parkeernorm wordt niet verplicht gesteld. De geledende parkeernorm wordt alleen toegepast als maximum ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen dat in het kader van het bouwplan mag worden gerealiseerd.

Voor de 655 appartementen en 850 m2 voorzieningen die met dit plan mogelijk gemaakt wordt geldt dan ook geen verplichting om een bepaalde hoeveelheid parkeerplaatsen te realiseren.

4.8.3.3 Parkeerplaatsen

Op basis van het parkeerbeleid zou er de verplichting zijn om voor deze ontwikkeling zo'n 450 parkeerplaatsen te realiseren.

Het bouwplan bestaat uit 120 sociale appartementen, 535 geliberaliseerde appartementen en 850 m2 commerciele voorzieningen (horeca, detailhandel, sportschool etc.).

voor appartementen tot 70m2 geldt een parkeereis van 0,5 pp/ per woning. 120 x 0,5 = 60 pp

Voor appartementen tot 100m2 geldt een parkeereis van 0,7 pp/ per woning. 535 x 0,7 = 375 pp

Voor horeca geldt een parkeereis van 1,2 pp/ per 100m2 bvo 3,09 x 1,2 = 5 pp

Voor een winkel 1,55 pp/ per 100 m2 bvo. 5,51 x 1,55 = 9 pp

Initatiefnemer ontwikkelt een twee laagse parkeergarage met circa 240 autoparkeerplaatsen. In deze parkeergarage zal ook ruimte zijn voor bergingen en parkeerplaatsen voor fietsen, bakfietsen, scooters en scootmobielen.

Door aanzienlijk minder parkeerplaatsen te realiseren dan noodzakelijk is op basis van het parkeerbeleid, wordt tegemoet gekomen aan het besluit van het college om het gebied rondom het centraal station aan te wijzen als OV-georienteerd pilotgbied.

4.8.3.4 Fietsparkeren

Om de kwaliteit van de openbare ruimte niet in het gedrang te laten komen, stelt de gemeente initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplekken. De fietsparkeernorm voor woningen is vastgelegd in artikel 4.31 van het bouwbesluit. Voor bedrijven en andere voorzieningen moet ook in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn. In de regels van het bestemmingsplan (artikel 8 lid b) is dan ook bepaald dat voor het stallen van fietsen en bromfietsen voldoende ruimte moet zijn aangebracht in- op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort.

4.9 Wind- en bezonning

In opdracht van Provast heeft Peutz onderzocht of de ontwikkeling van Grotius I en II tot een onaanvaardbaar windklimaat leidt en of de ontwikkeling tot onaanvaardbare verslechtering van de bezonning leidt.

4.9.1 Windklimaatonderzoek

De mogelijke windhinder als gevolg van de ontwikkeling van Grotius I en II is door Peutz onderzocht (rapport HA 5274-2-RA-004 d.d. 26 april 2018), zie bijlage 12.

Het doel van het onderzoek was het te verwachten windklimaat rondom de geplande nieuwbouw vast te stellen en te beoordelen.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat het te verwachten windklimaat op enkele plaatsen in de omgeving van de torens als matig of slecht moet worden beoordeeld. In onderstaande afbeelding worden deze plaatsen aangeduid als a1 en a3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0028.png"

Afbeelding 4.4: aandachtsgebieden windklimaatonderzoek (bron: Peutz)

Op de meeste plaatsen voor de gevels van de geprojecteerde torens is, met een hinderkans van minder dan 5%, een goed windklimaat voor de entreefunctie te verwachten. Op enkele plaatsen is sprake van een hinderkans groter dan 5%. Deze meetpunten liggen in de aandachtsgebieden a2 en a4.

Voor de oostgevel van Grotius 2 is sprake van een slecht/matig windklimaat op enkele posities. Dit kan met name een rol spelen voor het positioneren van een entreefunctie. Op plekken met een hinderkans vanaf 5% en hoger wordt geadviseerd geen entrees te situeren, of afschermende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door de entree in een nis te situeren.

Geconcludeerd wordt dat de negatieve effecten met een windafschemende terreininrichting, dan wel het positioneren van de entreefuncties tegen zijn te gaan.Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient dit verder uitgewerkt te worden.

In de regels van de bestemming Gemengd is bepaald dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen kan stellen ten aanzien van de situering van gebouwen ter verbetering van het windklimaat. Daarnaast is een bepaling opgenomen op basis waarvan het mogelijk is om middels een omgevingsvergunning af te wijken van van de bepalingen in het bestemmingsplan voor windafschermende voorzieningen in de vorm van windschermen of daarmee vergelijkbare voorzieningen.

4.9.2 Bezonningsonderzoek

In opdracht van Provast heeft Peutz bezonningsonderzoek gedaan met als doel de schaduwwerking van de hoogbouw te beoordelen en vast te stellen ter plaatse van de bestaande woning in de omgeving van het bouwplan. Het volledige onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen, zie bijlage 13.

4.9.2.1 Uitkomsten onderzoek

Door Peutz is hiertoe een bezonningsonderzoek uitgevoerd om zodoende de schaduwwerking van de woontorens vast te stellen en te beoordelen in relatie tot de bezonningssituatie bij omliggende bestaande woningen.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de schaduwwerking bij de meeste omliggende woningen voldoet aan het gemeentelijk beleid. De impact van de woontorens op de bezonning is grotendeels zeer beperkt. Er zijn echter een aantal uitzonderingen, waarbij de bezonning in de bestaande situatie onder de normwaarde van 2 uur valt en ten gevolge van geplande hoogbouw extra schaduw ontstaat. Op deze positie neemt de bezonning die in de huidige situatie reeds onder de normwaarde ligt, beperkt af met maximaal 55 minuten.

Deze situatie treedt op bij maximaal 16 studentenwoningen in het complex bij Hogeschool Inholland aan de Theresiastraat 8 (afbeelding 4.5). Ter plaatse van twee appartementen waar in de huidige situatie sprake is van meer dan 2 uur zon, leidt de hoogbouw tot een afname van de bezonning tot onder de norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0029.png"

Afbeelding 4.5: Bezonning op 19 februari om 14.30 uur; toename schaduw studentenhuisvesting (bron: Peutz)

Bij het appartementengebouw op de kruising van de Theresiastraat en de Adelheidstraat is bij het meest oostelijke appartement in de bestaande situatie een theoretische bezonningsduur van slechts 5 minuten vastgesteld. De hoogbouw zal de bezonning verder belemmeren. Er treedt een verslechtering op van 5 minuten.

Ook op de hoger gelegen verdiepingen treedt een verslechtering van bezonning op. Ter plaatse van 2 appartementen, waar er in de bestaande situatie al sprake is van marginale onbelemmerde bezonning van 5 en 10 minuten, neemt door de hoogbouw de bezonning verder af.

De bezonningsduur onder de normwaarde is het gevolg van het feit dat deze woningen zich bevinden in een stedelijk gebied met veel dichte en hoge bebouwing. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de woontorens ter plaatse van een zeer beperkt aantal woningen leidt tot een beperkte verdere afname (5 – 55 minuten) van de bezonningsduur op het maatgevende moment. Wanneer de zeer beperkte impact van de ontwikkeling van de woontorens wordt afgezet tegen het belang van de realisatie (toevoegen van circa 655 woningen aan de Haagse woningvoorraad) dan kan worden geconcludeerd dat er voldoende zwaarwegende redenen aanwezig zijn om een afwijking van het beleid te rechtvaardigen.

Hierbij de opmerking dat de afname van bezonning zich ook zou hebben voortgedaan, wanneer het huidige planologische regime van de Grotiusplaats maximaal zou worden gerealiseerd.

4.9.2.2 Conclusie

De realisatie van de woontorens aan de Grotiusplaats heeft een invloed op de bezonningssituatie in de omgeving. Ter plaatse van de meeste omliggende bebouwing wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm. Ter plaatse van een klein aantal woningen is sprake van een afname van het aantal uren bezonning.

De bezonningsduur onder de normwaarde is het gevolg van het feit dat de woningen zich bevinden in een stedelijk gebied met veel dichte en hoge bebouwing. Wanneer de zeer beperkte impact van de ontwikkeling van de woontorens wordt afgezet tegen het belang van de realisatie (toevoegen van circa 655 woningen aan de Haagse woningvoorraad) dan kan worden geconcludeerd dat er voldoende zwaarwegende redenen aanwezig zijn om een afwijking van het beleid te rechtvaardigen.

4.9.3 Bedrijven en milieuzonering
4.9.3.1 Algemeen

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgesteld.

Een belangrijk uitgangspunt van de handreiking is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium rekening te houden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0030.png"

Tabel 4.9: Richtfstanden tussen bedrijven en woningen (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering')

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (functiescheiding). Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. In de directe nabijheid van, en binnen de voorgenomen ontwikkeling zelf, komen winkels, bedrijven, maatschappelijke functies en woningen voor. Zowel op korte afstand als op blokniveau.

4.9.3.2 Milieuzonering Grotius I & II

Gesteld kan worden dat de projectlocatie Grotius I & II ligt in gemengd gebied. De ontwikkeling vindt plaats in een (centrum)gebied dat verschillende functies herbergt. Daarnaast ligt de ontwikkeling nabij doorgaande wegen. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen en een commerciële plint in één gebouw.

Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieu categorieën:

- categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen: de eisen uit het Bouwbesluit zijn toereikend;

- categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;

- categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Voor de diverse functies binnen een functiemengingsgebied zijn echter wel voorwaarden gesteld. Parkeergarages en supermarkten dienen in principe bouwkundig afgescheiden van andere gevoelige functies plaats te vinden vanwege de milieubelasting die zij kunnen veroorzaken. Verder moet het gaan om:

- Kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;

- Productie en laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;

- De activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig.

Binnen Grotius I en Grotius II worden enkel commerciële functies toegestaan die vallen onder milieucategorie A of B. Hierbij te denken aan (kleinschalige) detailhandel, horeca in de categorie middelzwaar op basis van het gemeentelijk beleid en maatschappelijke functies. De woningen worden bouwkundig afgescheiden van de commerciële plint. Derhalve wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor functiemenging.

Voor de omliggende bedrijven, zoals de Koninklijke Bibliotheek en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen hinder dan wel belemmering oplevert. De woningen zijn immers al toelaatbaar in relatie tot de commerciële plint omdat zij bouwkundig afgescheiden worden. Met andere woorden, de bedrijven in milieucategorie A en B die zich vestigen in de commerciële plint worden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering door de daarboven gelegen woningen. De omliggende bedrijven zijn op een grotere afstand dan de commerciële plint gelegen, waardoor in het kader van functiemenging ook deze bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Daarnaast zijn de milieudossiers van diverse omliggende bedrijven opgevraagd. Ook hieruit blijkt dat de te realiseren woningen geen belemmering opleveren voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.6 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

CS Oost met de Grotiusplaats is door de strategische ligging naast het station, in het hart van de stad en direct bij alle stedelijke voorzieningen dé plek voor verdichting en functiemenging. Ontwerp en programmering van buitenruimte en gebouwen faciliteren interactie, kruisbestuiving en kennisuitwisseling tussen verschillende functies en gebruikersgroepen. Zo zal naast het huidige al aanwezige kantoorprogramma een groot woonprogramma moeten worden gerealiseerd. In compacte vorm, dus in hoge dichtheid, met veel groene buitenruimte. Dit legitimeert hoog bouwen op de Grotiusplaats.

Het gebied heeft door haar ligging bij het Centraal Station en de organisaties die er gevestigd zijn, zoals het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek en de Leidse Universiteit, een grote potentie om in de toekomst bij te dragen aan de verdere economische ontwikkeling van de stad Den Haag. De gemeente wil CS Oost omvormen tot een bruisend en levendig gebied. Ruimtelijk wordt daarom ingezet op het creëren en uitbouwen van het hoogstedelijk milieu door middel van functiemenging, toevoeging van woningen, verdichting, en transformatie van bestaande bebouwing. Verbeteringen in de buitenruimte zijn noodzakelijk, onder andere door het maken van nieuwe doorbraken, verbeteren van de verbindingen met de omgeving zoals de Theresiastraat, Beatrixkwartier en Bezuidenhout-West en door vergroening en verduurzaming van het gebied.

Om de potentie van het gebied rond het Centraal Station te verhogen wordt ingezet op het verdichten, vergroenen en verduurzamen door ondermeer het bebouwen van de beschikbare locatie op de Grotiusplaats.

5.3 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats maakt de ontwikkeling van twee woongebouwen met commerciele plint en een ondergrondse parkeergarage mogelijk.

De nog niet bebouwde gronden aan de Grotiusplaats worden gezien als locatie waarop flinke verdichting kan worden gerealiseerd, voornamelijk door het bouwen van extra woningen. De ontwikkeling betreft de realisatie van twee woontorens, Grotius I als losstaande toren aan de Prins Clauslaan en Grotius II aan de Prins Willem-Alexanderweg in de oksel van de Koninklijke Bibliotheek en het tramviaduct.

In het vigerende bestemmingsplan Bezuidenhout zijn op deze locatie al bouwhoogten aangegeven tussen 50 en 100 meter hoogte en een stedelijke laag van 13 meter. De nieuwe ontwikkeling sluit qua hoogteopbouw niet aan op het vigerende plan door bouwhoogten van 101 en 122 meter te introduceren maar staan wel in lijn met de hogere bebouwing rondom het Centraal Station.

De bebouwing van het woongebouw Grotius II ligt nagenoeg op dezelfde positie als de bebouwing in het vigerende plan en in de beoogde stedelijke wand van de Juliana van Stolberglaan en langs die van het Prins Bernardviaduct. Twee zijden van Grotius II sluiten aan op de Koninklijke Bibliotheek locatie, waarmee deze toren onderdeel wordt van een groter aansluitend stedelijk blok met o.a. de Koninklijke Bibliotheek.

Om de contour van de toren van Grotius I te bepalen, is een aantal afstanden en belangrijke zichtlijnen bepaald. Zo is een tot de omliggende bebouwing, zoals de Koninklijke Bibliotheek en de twee bruggebouwen, vooraf bepaalde vrije zone aangehouden.

Tevens wordt vanaf de Prins Clauslaan een vrij zicht geboden op de hoek van de Koninklijke Bibliotheek en de doorsteek richting het Centraal Station en de binnenstad. Het bleek ruimtelijk, functioneel en in afstemming onderling tussen de (toekomstige) gebruikers, niet mogelijk de hoogste toren onderdeel van het bouwblok van de Koninklijke Bibliotheek te maken. Grotius I komt daardoor, in tegenstelling tot eerdere plannen die werden vertaald in het oude bestemmingsplan, los in de ruimte te staan. De losse positie van Grotius I maakt het mogelijk rondom deze toren te lopen. Aangezien levendigheid aan alle zijden van deze toren gewenst is zijn regels opgesteld om dit te waarborgen. Deze regels beschrijven plinthoogtes, en geven de mate van transparantie aan in een percentage. De meeste van deze regels gelden ook voor Grotius II.

Het woongebouw Grotius I zal 390 woningen omvatten, Grotius II 265 woningen. Tezamen voorzien de torens in ca. 655 woningen. In de plinten zijn commerciële voorzieningen (ca. 850 m2) voorzien die bijdragen aan de levendigheid op de straat; in het vigerende plan waren op deze locatie alleen kantoren toegestaan.

Onder de torens bevindt zich een tweelaagse garage waarin naast parkeerplaatsen ook fietsenstallingen, bergingen en technische ruimtes zitten. De garage wordt voor auto's ontsloten vanaf de Prins Willem-Alexanderstraat. De stalling is alleen te gebruiken door bewoners. Het dek van de parkeergarage is, met uitzondering van de nooduitgang, niet zichtbaar in het maaiveld rond de torens.

Woonvisie 2017 - 2030

De ontwikkeling Grotiusplaats is voor de vaststelling van de Woonvisie 2017-2030 gestart. In een eerder stadium zijn in de gunning en contractvorming afspraken gemaakt met de initiatiefnemer over de verhouding sociale, middeldure en dure woningen in het plan.

De gemeente accepteert voor deze locatie afwijken van de uitgangspunten van de Woonvisie 2017-2030 voor de verhouding sociale, middeldure en dure woningen, omdat de afwijkende verhouding op deze locatie niet ten koste gaat van de gemiddelde verhouding tussen deze categorieën over de hele gemeente. De woonvisie biedt ruimte om in individuele plannen een afwijkende verhouding te hanteren.

Beeldkwaliteit

Aan de architectuur van de bebouwing van de twee torens zijn specifieke eisen gesteld:

De architectuur is hoogwaardig en aansprekend, zowel in hoofdopzet als in detaillering. Grotius I en Grotius II zijn familie van elkaar. De twee torens zijn opgedeeld in drie zones met eigen kenmerken: een sokkel met een plint, een middendeel en een bekroning.

Plint

De plint heeft een hoogte van 6 tot 8 meter en is aan alle kanten voor circa 70% van de gevellengte transparant uitgevoerd, voor een goede doorkijk naar binnen vanaf de straat. In de plint is over deze lengte sprake van een levendig programma met deuren om deze functies te bereiken. Onder levendig programma vallen publieke voorzieningen en ook ruime entreepartijen van wonen en functies op de verdiepingen. Noodzakelijke dichte delen (zoals deuren voor afval en nooddeuren, etc.) zijn zoveel mogelijk rondom verdeeld. De gevels aan de twee achterzijden van Grotius II die grenzen aan de Koninklijke Bibliotheek zijn uitgezonderd van deze 70%-regel.

De regels zijn van groot belang voor de sfeer van het gebied. Voor deze twee torens met een klein vloeroppervlak, die 'los' in de ruimte staan, zijn ruimere eisen gesteld t.a.v. bergingen en fietsenstallingen om zodoende voldoende oppervlakte te kunnen realiseren waarin publiek levendig programma kan worden gerealiseerd.

De plint is niet enkel horizontaal, maar ook verticaal opgezet. De plint is onderdeel van de basis of de sokkel van het gebouw.

Basis/ voet/ sokkel

De basis van het blok is 20 meter hoog. Via dit deel van het gebouw landt de toren op de grond. De plint maakt architectonisch onderdeel uit van de basis (dit is geen horizontale losse strook). De basis moet zich in detaillering en ritmiek van de gevelopeningen en/of kleur en materiaalgebruik onderscheiden van het middendeel van het gebouw. De functies in deze eerste 20 meter leggen de relatie met de straat, daarom zijn gevelopeningen ruim. Het programma in de basis moet geschikt zijn om levendigheid aan de straat toe te voegen: woningen (met evt. buitenruimtes), en voorzieningen zijn hier passend. Functies met dichte geveldelen zijn op deze plek niet toegestaan. De gevels aan de twee achterzijden van Grotius II die grenzen aan de Koninklijke Bibliotheek (en benodigde ruimten voor afval, nooddeuren, etc.) zijn uitgezonderd van deze regel. De verhouding tussen basis en torenopbouw speelt een belangrijke rol in het voorkomen of verminderen van windhinder (voorkomen van valwinden en/of windoverlast bij entrees). Eventueel benodigde windwerende voorzieningen zijn integraal onderdeel van het ontwerp. Dit komt tot uitdrukking in de plastiek van de bouwmassa en vormgeving van entrees.

Middendeel

Het middendeel van het gebouw is samen met de bekroning onderdeel van de skyline van de stad. Het middendeel 'verjongt' ten opzichte van de plint. Dit effect kan bereikt worden door bijvoorbeeld een setback, of door slimme gevelcompositie, detaillering, kleurgebruik en/of materialisatie. Het middendeel onderscheidt zich ook in architectuur ten opzichte van de kroon.

Bekroning

Op de topverdiepingen verjongt de toren zichtbaar, d.w.z. dat de verdiepingsvloeren kleiner worden naar boven toe (geleidelijk of in stappen over meerdere verdiepingen). De 'kroon' vormt een speciale afronding van het gebouw.

Overkluizing Utrechtsebaan

De huidige gedeeltelijke overkluizing aan weerszijden de Utrechtsebaan bestaat uit waterbakken met fonteinen en transparante kappen. Deze worden vervangen door een volledige overkluizing van de verdiept liggende stadsautoweg tussen de rijbanen van de Prins Clauslaan.

De overkluizing heeft een tweezijdig doel. Enerzijds wordt het geluidsniveau van de verdiept liggende stadsautoweg volledig weggesaneerd waardoor de toegelaten geluidbelasting op woningen niet meer berekend behoeft te worden ten gevolge van de stadsautoweg, anderzijds wordt er een nieuwe stedenbouwkundige ruimte geïntroduceerd op de overkluizing. Door de overkluizing met groen elementen in te richten otstaat er een ca, 26 meter brede en ca. 95 meter lange verblijfsruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0031.jpg"

Afbeelding 5.1: impressie Grotius I en overkluizing Utrechtsebaan (bron: Provast)

Buitenruimte

De buitenruimte tussen de torens op het dek van de garage en de buitenruimte op de overkluizing van de Utrechtsebaan is openbaar gebied. Hier ontstaan belangrijke looproutes richting het Centraal Station, het Prins Bernhardviaduct, het Beatrixkwartier, Anna van Buerenplein en de Theresiastraat. De buitenruimte wordt zoveel mogelijk groen ingericht en waar mogelijk worden bomen geplaatst. Rond de groenelementen komen her en der zitbanken, zie ook onderstaande afbeelding.

De bestaande tijdelijke fietsenstalling langs het Prinses Irenepad wordt gecompenseerd op de Grotiusplaats en elders in de nabije omgeving, zoals bijvoorbeeld in de Anna van Buerenstraat.

Ook komen er op de Grotiusplaats fietsparkeerplaatsen t.b.v. de nieuwe commerciële ruimtes in de plint van de Grotiustorens.


Het buitenruimteontwerp rond de torens wordt ook aan de overzijde van de Prins Clauslaan doorgezet, waar nu nog de Utrechtsebaan zichtbaar is. Ter plaatse van de Utrechtsebaan wordt een overkluizing gemaakt die de verdiepte verkeersweg tussen de bruggebouwen volledig afsluit.

Op de overkluizing ligt een belangrijke looproute tussen de Haagse Loper vanaf het Centraal Station en het Beatrixkwartier. Op de overkluizing is een reservering voor een kiosk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0327GGrotiuspl-50VA_0032.png"

Afbeelding 5.2: inrichting buitenruimte Grotiusplaats

Voetgangers en fietsers

Het station vormt vanuit alle richtingen jet belangrijkste doel voor voetgangers. Zebra's op de Prins Clauslaan bepalen de looproutes naar het station. De voorkanten van de rechtbank en de nieuwbouw van de Grotiustorens zijn de belangrijkste bestemmingen op de Grotiusplaats.

Rond het CS kwartier en langs de Juliana van Stolberglaan komen 2-richtingen fietspaden. Door ruimtegebrek komt er voorlopig geen 2-richtingsfietspad langs de Grotiustorens. De fietsoversteek richting de Theresiastraat wordt aangegeven met fietsstroken.

Auto

De Prins Clauslaan is een belangrijke ontsluitingsroute en heeft een groot effect op de beleving van het gebied door ruimte, geluid en drukte. De Prins Clauslaan is alleen oversteekbaar ter plaatse van zebra's. Dit stuurt de looplijnen. Er gaat een expeditieroute via de Prins Willem-Alexanderstraat, via pollers, het gebied in en via de Prins Clauslaan het gebied uit, ook via pollers. Er komt een hulp- en nooddienstenpoller in het verlengde van de Theresiastraat. Aan de Prins Willem-Alexanderstraat, ter hoogte van de Grotiustoren komt een laad&losplek.

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Per 1 oktber 2012 is ze als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (in artikel 3.1.6 Bro). Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen.

Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

In bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats zijn de volgende ontwikkelingen van belang: Het realiseren van ca. 655 appartementen met in de plinten commerciële voorzieningen (ca. 850 m2).

5.4.1.1 Behoefte aan woningbouw

In de woningbouwprogrammering Haaglanden 2016 is voor het gebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats een programma opgenomen voor woningen in de vorm van appartementen. Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:

  • Bevolkingsprognose 2013 (BP2013) van de provincie Zuid-Holland;
  • Primos-prognose 2014 van ABF Research.

Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio.

Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.

Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag.

Binnen het plangebied is bebouwing in de vorm van appartementen voorzien. De behoefte aan appartementen ligt lager dan de behoefte aan eengezinswoningen doch ook in de regio is een groeiende behoefte aan appartementen op locaties dicht bij voorzieningen en concentratie plekken van openbaar vervoer. Het programma op de ontwikkelllocaties draagt bij tot dit woonmilieu.

Planlijst 2017

Voor de Haaglandse woningmarktregio hebben Gedeputeerde Staten een regionale woonvisie met bijbehorende planlijst aanvaard.

De locatie “Grotiusplaats” is opgenomen in de aanvaarde planlijst (2017) voor:

  • Grotiustoren 1: 391 woningen
  • Grotiustoren 2: 210 woningen

De behoefte aan de woningen is hiermee aangetoond en aanvaard. De genoemde aantallen in onderhavig bestemmingsplan komen nog niet overeen met de planlijst. De juiste aantallen zullen bij een volgend indieningsmoment doorgegeven worden, zodat deze in de regionale woonvisie kunnen worden opgenomen.

5.4.1.2 Behoefte aan detailhandel

De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt in de concentratie en clustering van detailhandel in de centra van steden, dorpen en wijken. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. Het provinciale detailhandelsbeleid is er verder op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën:

  • 1. 'te ontwikkelen centra',
  • 2. 'te optimaliseren centra' en de
  • 3. 'overige centra'.

De eerste twee categorieën zijn centra met een bovenlokale functie. De overige centra vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra
Op basis van het ja mits principe, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Primair wordt voor deze categorie centra gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Het gaat om de volgende locaties:

Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;

Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;

Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.

Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
Buiten de centra zijn enkele uitzonderingen mogelijk voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals de grote treinstations, zijn meerdere vestigingen passend. Op andere locaties, zoals een benzinestation, zal het aantal vestigingen in het algemeen beperkt blijven tot één. Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt toegestaan.

Relatie met Programma Ruimte
Op de projectlocatie wordt kleinschalige detailhandel gerealiseerd (circa 850 m2) in het centrum van Den Haag (Central Innovation District) nabij het centraal station (op ongeveer 5 minuten lopen). Door de realisatie van de woontorens met commerciële plint, de ontwikkeling van de openbare ruimte en de realisatie van de overkluizing wordt een milieu gecreëerd waar veel passanten en bezoekers aanwezig zijn. Het is geen milieu/centra dat een bovenlokale functie heeft in het kader van het Programma Ruimte en om die reden hoeft de behoefte hieraan niet regionaal te worden aangetoond.

Relatie met Verordening Ruimte
De Grotiusplaats ligt direct aan het centraal station en behoort tot het Central Innovation District. Gezien de ligging van het project, de (te realiseren) Haagse Loper en de ambitie voor het gebied, kan gesteld worden dat de locatie zich leent voor diverse winkels in de commerciële plint. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het in het Programma Ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief. Daarnaast is de omvang van de detailhandel gering, te weten 850 m2 waardoor het niet noodzakelijk is advies te vragen aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

Discussienota detailhandel Zuid-Holland 2017 (augustus 2017)

In augustus 2017 heeft Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland de discussienota detailhandel Zuid-Holland 2017 naar Provinciale Staten gestuurd. De nota beschrijft de laatste trends en ontwikkelingen op het gebied van detailhandel in Zuid-Holland. Op basis daarvan zijn een aantal voorstellen voor aanpassing van beleid geformuleerd.

Uitgangspunt van de nota is dat de provincie meer ruimte biedt voor lokaal maatwerk voor vestiging van nieuwe detailhandel en zelf gaat “meepoetsen” om winkelgebieden sterk en vitaal te houden. Kern van het beleid blijft dat Zuid-Holland winkels in de stads- en dorpscentra concentreert en uitbreiding alleen kan op plekken waar behoefte is, en zonder kannibaliserend effect op omliggende winkelkernen.

Een van de voorstellen in de discussienota is het voorstel om meer ruimte te geven, waaronder meer handelingsvrijheid voor Den Haag en Rotterdam wordt verstaan. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich duidelijk ten opzichte van de andere centra uit de detailhandelsstructuur. De binnensteden van Rotterdam en Den Haag hebben een bovenregionale functie en dragen ook aanzienlijk bij aan de (inter)nationale aantrekkingskracht op bezoekers. Voor deze twee centra stelt Gedeputeerde Staten dan ook voor de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland van 2.000 m2 bvo naar 4.000 m2 bvo te verhogen.

Daarnaast wordt voorgesteld het aantal regels voor kleinschalige detailhandel te vereenvoudigen, zodat ze minder gedetailleerd worden en er minder interpretatieverschillen ontstaan.

Relatie met discussienota
De discussienota beschrijft de lijn die de provincie graag wil inzetten ten aanzien van detailhandel. De projectlocatie is gelegen in het centrum van Den Haag, waar de provincie graag meer ruimte zou willen geven. Ook is het de wens om de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland te verhogen naar 4.000 m2. De voorgenomen ontwikkeling maakt circa 850 m2 detailhandel mogelijk op een locatie die veel bezoekers en passanten trekt. Derhalve is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de voorstellen die in de discussienota zijn verwoord.

CS-kwadrant
In de Detailhandelsnota Den Haag is het CS-kwadrant aangemerkt als een toplocatie. Het CS-kwadrant is een toplocatie waar zowel zakelijke als toeristische bezoekers uit de hele wereld de stad betreden. Deze entree naar de binnenstad kan ook op het gebied van specifieke, op reizigers gerichte, detailhandels- en vrijetijdsvoorzieningen een eye-catcher voor de stad zijn. Den Haag CS maakt volgens het vigerende beleidskader 'Binnenstadplan Den Haag 2000-2010' geen deel uit van het sfeergebied winkelkern. Binnen het project Den Haag Nieuw Centraal, met nu nog Babylon en het Centraal Station, is uitbreiding van voorzieningen mogelijk. Redenen hiervoor zijn de omvangrijke (nieuwe) bezoekersstromen, de schaalgrootte en de complementaire functie ten opzichte van de binnenstad. Uitbreiding is afhankelijk van de groei van het aantal reizigers/forensen, werkenden en toeristen en dient hoofdzakelijk op deze doelgroepen gericht te blijven en niet te concurreren met de binnenstad en de investeringen die daar nu in het kernwinkelgebied plaatsvinden. Momenteel bevindt zich circa 5.000 m2 v.v.o. detailhandel in het stationsgebied. Bij een in verhouding tot de toename van het aantal passanten onevenredige uitbreiding ten opzichte van de situatie in 2003, zal marktonderzoek de wenselijkheid en het effect op de binnenstad moeten aantonen. Uitgangspunt blijft dat wordt ingespeeld op de doelgroepen; reizigers/forensen, toeristen, werknemers en bewoners uit de directe omgeving

Agenda Ruimte voor de Stad

Op 15 december 2016 is door de gemeenteraad de Agenda Ruimte voor de Stad vastgesteld. De Agenda Ruimte voor de Stad is een nieuwe onderlegger voor het ruimtelijk beleid van de gemeente en vormt onder meer de onderlegger voor het ontwikkelen en beoordelen van nieuwe ruimtelijke plannen binnen gemeente Den Haag. Uit de Agenda Ruimte voor de Stad blijkt de wens voor een hoogstedelijk, aantrekkelijk gemengd woonmilieu in het Central Innovation District (CID).

Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt in de Agenda de wens uitgesproken aantrekkelijke hoogstedelijke, gemengde milieus in verschillende delen van het CID te maken. Het CID is een belangrijk knooppunt in de Randstad metropool, waar zich rond de stations Den Haag Centraal, Hollands Spoor en Laan van NOI (station Beatrixkwartier) een sterk functiegemengd hoogstedelijke interactiemilieu ontwikkelt. Een milieu dat draait om de nabijheid van, en de uitwisseling tussen, bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. Aangegeven is dat het van belang is dat wonen nabij goed bereikbare voorzieningenknopen wordt mogelijk gemaakt. Ook wordt het door ontwikkelen van dit gebied van belang geacht.

Relatie met de Agenda Ruimte voor de Stad
De locatie leent zich goed voor stedelijke verdichting, wat hier zoals gesteld ook gewenst is. Bovendien heeft de gemeente zich als doel gesteld het mogelijk maken van compacte mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen voor stedelijk georiënteerde doelgroepen. Het project sluit hier naadloos op aan. Het projectgebied maakt onderdeel uit van het CID, door toevoeging van circa 655 woningen wordt wonen in een gebied met een hoog, goed bereikbaar, voorzieningenniveau mogelijk gemaakt. Hier komt nog bij dat in de plint van de woontorens ruimte wordt gerealiseerd voor commerciële functies (circa 850 m2 b.v.o.). Dit sluit aan bij de wens van mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen.

Gebiedsvisie CS-Oost
De gebiedsvisie CS-Oost is in 2017 door de gemeente Den Haag, het Rijksvastgoedbedrijf en Provast opgesteld. De gebiedsvisie is een uitwerking van de vastgestelde Agenda Ruimte voor de Stad waarin het CID is benoemd als economisch focusgebied. De gemeente wil CS-Oost, waarin een groot aantal kennisinstellingen en bedrijven zijn gevestigd, omvormen tot een bruisend innovatiemilieu. CS-Oost wordt een levendig en gemengd gebied door het toevoegen van woningen, verdichting, transformatie van bebouwing en door verbetering van de buitenruimte.

De hoofdelementen van de gebiedsvisie zijn:

  • beter verbinden met de omgeving;
  • ontwikkelen tot een hoogstedelijk interactiemilieu;
  • inzetten op meer levendigheid, duurzaamheid en groen.

Door de overkluizing van de Utrechtsebaan ontstaat een goede overgang tussen CS-Oost, Bezuidenhout en het Beatrixkwartier. Dit zijn gebieden met een belangrijke economische functie en deze worden door de realisatie van de overkluizing met elkaar verbonden.

Voor het deelproject Grotiusplaats zijn in de gebiedsvisie o.a. de volgende doelstellingen en uitgangspunten geformuleerd:

  • stedelijke verdichting;
  • verbeteren uitstraling bebouwing en buitenruimte;
  • verbeteren route langzaam verkeer Den Haag CS – Bezuidenhout/Beatrixkwartier
  • de gebouwen hebben zoveel mogelijk een levendige, hoge plint rondom.

Relatie met gebiedsvisie CS-Oost

Uit de doelstellingen en uitgangspunten die genoemd zijn in de gebiedsvisie blijkt dat de realisatie van 850 m2 bvo detailhandel als onderdeel van de grotere ontwikkeling op de Grotiusplaats passend is. Daarnaast wordt in de gebiedsvisie het beoogde milieu ter plaatse duidelijk. CS-Oost wordt een hoogwaardig interactief milieu, waar behoefte aan een mix van wonen en werken is.

3. Conclusie 
Uit het voorgaande blijkt de behoefte aan commerciële ruimten gecombineerd met woningen binnen het hoogstedelijk gebied. Een van de doelstellingen van de gemeente is namelijk het creëren van mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen.

5.4.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005).

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats behoort tot het gebiedstype 'Gemengd werken'. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Welk ambitietype?   Kwalitatieve uitwerking  
Bodem   Basis   Uit het door atkb uitgevoerd verkennend bodemonderzoek (2016), zie bijlage Bijlage 9, is gebleken dat de bodem licht verontreinigd is. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.  
Externe veiligheid   Maximaal   De Utrechtsebaan is in het routeringsbesluit 2013 aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Het is niet mogelijk om het vervoer van niet-routeplichtige stoffen uit te sluiten. Wel wordt maximaal ingezet om de noodzaak voor het vervoer van routeplichtige stoffen (waaronder LPG en Propaan) weg te halen. Dit krijgt vorm in het onderzoek naar uitkoop LPG voor wat betreft het tankstation Van Stolkweg en het treffen van voorbereidingen om het routeringsbesluit gevaarlijke stoffen in te trekken.

Het ambitieniveau 'milieu maximaal' kan binnen het project Grotiusplaats alleen op gebouwniveau/ontwerp gerealiseerd worden. (zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid etc).
 
Geluid   Basis   Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals: de Prins Clauslaan, Juliana van Stolberglaan, Prins Bernardviaducht en de Utrechtsebaan Bij een groot deel van de geprojecteerde woningen in het project is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Alhoewel voorzien is in de overkluizing van de Utrechtsebaan, waardoor het geluidniveaus van deze stedelijke autoweg weg zal vallen, zal voor het geluidniveau vanwege de overige genoemde wegen toch een ontheffing van de voorkeurswaarde dienen te worden verleend, omdat stedenbouwkundige of bronmaatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn.  
Lucht   Basis   De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.  
Mobiliteit   Extra   Het plangebied is aangewezen als ov-georienteerd pilotgebied, waardoor er geen minimale parkeereis geldt.  
Schoon   Maximaal   In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Hofstadkwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Het plangebied Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats wordt schoongemaakt en schoongehouden op Hofstadkwaliteit.  
Water   Ambities per poldereenheid   Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwaliteit en ecologie, afvalwater en riolering. Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwantiteit.  
Natuur   Basis   In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. In het plangebied zijn geen ecologische verbindingszones gelegen.  
Klimaat   Maximaal   De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen.  

5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.5.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.5.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De behoefte is aangetoond, waardoor het plan voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het plan is in overeenstemming met de Provinciale Visie en de provinciale Verordening.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Met dit bestemmingsplan wordt maximaal 850m2 bvo detailhandel mogelijk gemaakt in de plint van de woongebouwen.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad houdt voor Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats in dat invulling wordt gegeven aan:  
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
Er worden op de planlocatie, langs de Utrechtsebaan, twee torens gerealiseerd van 100 meter en 120 meter hoogte.  
Water  
  er vindt geen toename van verharding plaats  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: deze bestemming is toegekend aan de Utrechtsebaan. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   Vanwege de ligging van het plangebied nabij het centraal station gelden de parkeernormen niet voor deze ontwikkeling. Het plangebied is aangwezen als pilotgebied.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2017 -2030 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Zodoende worden er twee woontorens met in totaal 655 appartementen gerealiseerd.  

5.6 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 Begrippen en artikel 2 Wijze van meten lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (zoals hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met artikel 5 bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 6 tot en met 9) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingssregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 10 Overgangsrecht de slotregel in artikel 11 Slotregel.
5.6.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd: De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen (uitsluitend op de boven de plint gelegen verdiepingen). De gronden in de plint zijn bestemd voor cultuur en ontspanning, detailhandel (max. 850 m2 bvo), dienstverlening, horeca in de categorie licht en middelzwaar, kantoor en sport (uitsluitend sportschool en fittness).

De gebouwen mogen uitsluitend binnen het hiertoe opgenomen bestemmingsvlak worden gebouwd. De bouwhoogte staat op de verbeelding aangegeven. Beneden peil mag een ondergrondse parkeergarage van maximaal 2 lagen gebouwd worden.

Artikel 4 Verkeer - Hoofdverkeersweg: De voor Verkeer - Hoofdverkeersweg aangewezen gronden zijn bestemd voor (verdiept aangelegde) wegen, openbaar vervoer stroken, geluidwerende voorzieningen en een viaduct waaronder de Utrechtsebaan is gelegen en waarboven een inrichting is ten behoeve van langzaam verkeer en groen. Binnen de bestemming is één kiosk toegestaan.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied: De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden en speelvoorzieningen, een parkeergarage en terrassen ten behoeve van de in naastgelegen bestemming gemengd gevestigde horeca-inrichtingen.

5.6.3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 10.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: Functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 9 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels: Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht: De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 11 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woontorens, alsmede in de gedeeltelijke overkluizing van de Utrechtsebaan.

In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m²

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

Voorliggend plan dat de realisatie van de twee woontorens en een overkluizing van een deel van de Utrechtse baan mogelijk maakt is deels een initiatief van ontwikkelaar Provast (de bouw van de twee woontorens) en deels een initiatief van de gemeente Den Haag (de overkluizing van de Utrechtse baan).

Ter plaatse van de woontorens is er sprake van een gemeentelijke gronduitgifte. De gemeente Den Haag heeft een ontwikkel- en realisatieovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar, deze zal uiteindelijk tot een uitgifte van de grond leiden.

De overkluizing van de Utrechtse baan is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro, waarvoor de gemeente verplicht is een exploitatieplan op te stellen. De gemeente Den Haag zal de overkluizing van de Utrechtse baan financieren en heeft hiervoor een reservering gedaan. De kosten die verband houden met de planprocedure, alsmede de uitvoering van het plan, worden geacht te zijn verzekerd via de opbrengsten van de gronduitgifte.

Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan of -overeenkomst is niet noodzakelijk.

Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

7.1.1 Algemeen

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 26 februari 2018 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan instanties toegezonden.

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

  • 1. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 2. HTM Personenveroer NV
  • 3. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 4. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 5. Provincie Zuid-Holland

7.1.2 Samenvatting reacties

In deze paragraaf worden de ingekomen Bro-reacties samengevat weergegeven en voor zover mogelijk beantwoord.

7.1.2.1 1. Hoogheemraadschap Delfland

Het Hoogheemraadschap (HHD) heeft met name opmerkingen over het thema Waterkwantiteit/ klimaatadaptatie. Ook heeft HHD ontbrekende informatie aangevuld.

Watercompensatie is niet verplicht voor deze geheel verharde locatie. Wel ziet HHD kansen voor klimaatadaptatie, die ze indien mogelijk geborgt zou willen zien in het bestemmingsplan.

1. Het groen invullen van de overkluizing, ziet HHD als een positief punt van deze ontwikkeling. Ook aan de daken van de woontorens kan een groenblauwe invulling worden gegeven. Dit is in de Nota Eyeline Skyline aangegeven. 100% van het oppervlak van de stedelijke laag moet terugkomen in de horizontale buitenruimte, waarvan 40% groen, met daarbij de intentie om waterbergende groene daken aan te leggen.

Het HHD ziet graag de volgende vragen in de toelichting beantwoord:

  • in welke mate draagt de groenvoorziening op de overkluizing bij aan het opvangen en vertraagd afvoeren van hemelwaterafvoer?
  • op welke wijze zal de beplanting op de overkluizing bewaterd worden?

2. Het HHD ziet waterbergingen en groene daken graag als dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen, zodat ze ook voor de toekomst verzekerd zijn.

3. HHD geeft een aantal aanvullingen op de tekst.

4. Er is mogelijk een watervergunning van- of melding bij HHD nodig.

Beantwoording:

1. De groenvoorziening op de overkluizing draagt in belangrijke mate bij aan het opvangen en vertraagd afvoeren van hemelwater.

De ontwikkeling Grotiusplaats is voor de vaststelling van de Nota Haagse Hoogbouw gestart. In een eerder stadium zijn in de gunning en contractvorming op basis van de uitgangspunten van de gebiedsvisie CS-Oost afspraken gemaakt met de initiatiefnemer over de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Het stedenbouwkundig kader voor de torens voldoet daarom niet aan alle uitgangspunten voor vergroening uit de nota.

Uit onderzoek is gebleken dat realisatie van beplanting in de kroon van de torens vanuit het oogpunt van veiligheid niet haalbaar is. Daarom is in dit bestemmingsplan een andere wijze van vergroening mogelijk gemaakt: ter plaatse van de toerit naar de parkeergarage kan een overbouwing met een groen ingericht dek worden gerealiseerd. In de planregels is opgenomen dat de dakconstructie van een overbouwing geschikt dient te zijn voor het aanbrengen van beplanting (bomen).

2. Het opnemen van een dubbelbestemming hoeft niet te betekenen dat waterbergingen en groene daken daadwerkelijk uitgevoerd worden of in de toekomst behouden worden. Het instrument bestemmingsplan is gericht op toelatingsplanologie. De gedachte hierachter is dat eenieder zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom.

Het opnemen van een dubbelbestemming kan waterberging en groene daken mogelijk maken, maar niet verplichten. Daar zijn andere instrumenten voor, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten waarin zulke afspraken vastgelegd zouden kunnen worden.

Binnen de gemengde bestemming zijn gebouwen en water toegestaan en daarmee ook groene daken en waterberging.

Het groen op de overkluizing zal bijdragen aan de opvang en het vertraagd afvoeren van hemelwater, omdat het pakket aarde dat wordt aangebracht op de overkluizing naar verwachting even dik is als het pakket op de rest van de Grotiusplaats. Eventuele extra watervasthoudende en waterbergende maatregelen moeten in balans zijn met de voorzieningen die getroffen moeten worden ten aanzien van externe veiligheid. Het groen op de overkluizing zal bereikbaar zijn voor een onderhoudswagentje. Daardoor zal het ook mogelijk zijn de beplanting te bewateren, als dat nodig is. De exacte uitwerking zal in een later stadium plaatsvinden.

3. De tekstvoorstellen zijn opgenomen in de toelichting, zie paragraaf 3.5 Water.

4. Een watervergunning is niet nodig,omdat er geen handelingen in- of bij sloten en dijken verricht worden, er geen grondwater ontrokken wordt (anders dan voor de bouwput) of water geinfiltreerd wordt.

7.1.2.2 HTM Personenvervoer N.V.

HTM Personenvervoer N.V. (HTM) heeft per e-mail gereageerd op het concept ontwerp bestemmingsplan.

1. HTM schrijft dat door een klein deel van het plangebied (de zuidelijke punt) een railtracé loopt. Gevraagd wordt dit tramviaduct als zodanig te bestemmen, bijvoorbeeld via een aanduiding.

2. De woontoren Grotius 2 komt dicht op het tramviaduct en het Prins Bernhardviaduct te staan. HTM gaat er van uit dat zowel tijdens de bouw als daarna de exploitatie van trams en bussen hier geen nadelige gevolgen van ondervindt.

3. HTM geeft enkele tekstuele opmerkingen op de toelichting.

Beantwoording:

1.Het railtracé is op de verbeelding opgenomen en aangeduid met een functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct'.

2. Er wordt een bouwveiligheidsplan opgesteld, waarin ook ingegaan wordt op de exploitatie van trams en bussen. De ontwikkelaar maakt ter zijner tijd een afspraak met de HTM om het bouwveiligheidsplan te bespreken.

3. De tekstuele opmerkingen zijn in de toelichting verwerkt. Zie paragraaf 2.4.2 en paragraaf 4.4.

7.1.2.3 Veiligheidsregio Haaglanden

Met haar brief van 29 maart 2018 geeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VH) het volgende advies:

1. In de kwatitative risicoanalyse (QRA) is aangegeven dat het groepsrisico met de komst van de twee woontorens zal toenemen van 2,36 maal de orientatiewaarden naar 2,7 maal de orientatiewaarde. Wanneer het aantal transporten van brandbaar gas zal afnemen door de komst van de Rijnlandroute zal het groepsrisico afnemen tot 0,42 maal de orientatiewaarde, wanneer er maximaal 140 transporten per jaar plaatsvinden.

In de de verantwoording van het groepsrisico zijn de volgende maatregelen opgenomen:

  • vluchtwegen van de risicobron af;
  • de inlaat van het ventilatiesysteem van Grotius 1 zal aan de achterzijde van het pand worden geinstalleerd.

Geadviseerd wordt om deze twee maatregelen op te nemen in de regels van het bestemmingsplan en/ of op te nemen in de bouwvergunning.

2. In de QRA wordt aangegeven dat een deel van de Utrechtsebaan zal worden overkapt. In de QRA wordt aangenomen dat daardoor geen scherfwerend glas in de aanliggende gebouwen noodzakelijk is. De VRH is van mening dat dit afhankelijk is van de aard en constructie van de overkluizing en de dekking hiervan. Geadviseerd wordt om een nadere onderbouwing te geven op de bescherming van het gebouw als gevolg van de overkluizing.

3. Voor de overkluizing van de Utrechtsebaan is de Wet aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Warvw) en de Regeling Aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Rarvw), doordat de overkluizing minder dat 250 meter lang wordt (de overkluizing wordt 220 meter lang), formeel niet van toepassing. In overleg met alle betrokken partijen zal moeten worden vastgesteld welke voorzieningen in de overkluizing nodig zijn om bij verschillende scenario's de veiligheid voor omwonenden, verkeersdeelnemers en het veilig optreden van hulpdiensten te kunnen borgen. Geadviseerd wordt om de landelijke wetgeving met een gesloten tunneldeel tussen 250 en 500 meter formeel van toepassing te verklaren voor fase 1 van de overkluizing om hiermee een duidelijk kader te scheppen voor de benodigde (veiligheids)voorzieningen.

4. Van belang is om de uitvoering van de tunnel vooraf af te stemmen met de hulpdiensten. Daarnaast is onderdeel van wet en regelgeving voor tunnels het betrekken van de Tunnelveiligheidsbeambte (TVB) bij het ontwerp. Geadviseerd wordt diverse hulpdiensten en de Tunnelveiligheidsbeambte vroegtijdig in het ontwikkelproces te betrekken.

5. Geadviseerd wordt om de Utrechtsebaan, inclusief de verdiepte ligging en de toekomstige overkluizing, in advisering en uitvoering als geheel te beschouwen met als doel een eenduidig veiligheidsconcept voor weggebruiker als hulpdiensten te creeeren.

6. Om de effecten van incidenten te beperken worden maatregelen voor effectbeperking en het verhogen van de zelfredzaamheid geadviseerd, te weten bouwkundige maatregelen aan de zijde van de Utrechtsebaan, afschakelbare ventilatie, voorbereiden van de interne organisatie, risicocommunicatie, bluswatervoorzieningen.

7. Voor de geplande hoogbouwobjecten is de invulling van de brandveiligheidsvoorzieningen maatwerk. Geadviseerd wordt bij het voorontwerp de brandveiligheidsvoorzieningen met de Veiligheidsregio af te stemmen.

Beantwoording

1. In het bouwplan wordt hier rekening mee gehouden. Tot op een hoogte van 70 meter zijn de ventilatieopeningen van de risicobron af gepositioneerd. De vuchtwegen zijn eveneens van de risicobron af gepositioneerd.

2. De overkluizing zal volledig ingericht worden als verblijfsgebied. Ze wordt ingericht met verharding en opgenbaar groen. Er zal hierdoor sprake moeten zijn van een zware constructie. Constructiedikte(beton) is minimaal 60 tot 70 cm dik, verder wordt er overal een gronddek van minimaal 60 cm, maar grotendeels meer dan 1 meter toegepast. Met deze construcie zullen drukeffecten opgevangen kunnen worden.

In de bestemming Verkeer - hoofdverkeersweg is bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct" (sv-vi) een viaduct gereliseerd dient te worden, waarbij ten minste een gronddekking van 1 meter (of een gelijkwaardige oplossing) over het gehele viaduct toegepast wordt. Op deze wijze wordt geborgt dat er een voldoende zware constructie gerealiseerd wordt, waarmee de drukeffecten opgevangen kunnen worden.

3. In het bouwbesluit zijn technische voorschriften uit het oogpunt van veiligheid, sterkte van bouwconstructies (zowel bij brand) van bouwwerken, over vluchtroutes, hulpverlening en dergelijke opgenomen waaraan voldaan zal moeten worden. Wij vinden dat wanneer aan de voorschriften uit het bouwbesluit wordt voldaan de veiligheid voldoende zal worden gegarandeerd. Ook laat de gemeente een veiliheidsplan opstellen.

Hierbij de opmerking dat wij geen wetgeving die specifiek is opgesteld voor tunnels met een lengte van tussen de 250 meter en 500 meter van toepassing verklaren op de overkluizing van de Utrechtsebaan, omdat alleen de wetgever dit zou kunnen doen.

4. De Wet aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Warvw) en de Regeling Aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Rarvw) zijn niet van toepassing op de overkluizing van de Utrechtsebaan, omdat deze overkluizing een lengte van 220 meter heeft. De verplichtingen uit deze wet- en regelgeving zijn formeel niet van toepassing. Het spreekt voor zich dat de veiligheidsdiensten en (toekomstige) beheerder bij het ontwerp van de overkluizing betrokken worden.

5. Voor wat betreft veiligheidseisen wordt aangesloten op de wettelijke bepalingen, onder andere die uit het Bouwbesluit. Bij nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning voor de overkluizing zal nader ingegaan worden op het te hanteren veiligheidsconcept.

6. Bij de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning voor de overkluizing zal nader ingegaan worden op bouwkundige maatregelen voor effectbeperking en zelfredzaamheid. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin bepaald is dat de overkluizing ten minste een gronddekking van 1 meter krijgt. Op deze wijze wordt in het bestemmingsplan vastgelegd dat er voldoende maatregelen voor effectbeperking getroffen zullen worden.

7. Er zijn overleggen met de VRH, ODH, tunnelbeheerder en PZH opgestart om fase 1 en fase 2 (buza) op het gebied van (tunnel)veiligheid als geheel te beschouwen.

De aanvraag omgevingsvergunning voor de overkluizing zal ter zijner tijd voor advies voorgelegd worden aan de veiligheidsregio, zodat advies gegeven kan worden over brandveiligheidsvoorzieningen. De aanvraag omgevingsvergunning voor de hoogbouw is voor advies aangeboden aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Op 6 maart 2018 heeft de gemeente het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden op het bouwplan ontvangen. Het advies zal bij de vergunningverlening worden betrokken.

7.1.2.4 Omgevingsdienst Haaglanden

De Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) geeft per brief van 15 maart 2018 de volgende reactie op het concept ontwerp bestemmingsplan Bezuidenhout, 2e herziening - Grotiusplaats.

1. Het bij de toelichting opgenomen rapport H 5274-1-RA-004 d.d. 25-01 2018 is niet het meest recente rapport. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is een later versie ingedien (vs 5 februari 2018). Ten aanzien van dit rapport zijn er veel opmerkingen. Zowel voor het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning moet hetzelfde rapport worden gebruikt.

2. De overkluizing van de Utrechtsebaan kan een negatief effect hebben wanneer brokstukken van de overkluizing schade toebrengen aan de woontorens. Bij het ontwerp dient hier rekening mee gehouden te worden.

3. De conclusie dat het transport van gevaarlijke stoffen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling is te voorbarig. In de ruimtelijke onderbouwing dienen ook de overige toekomstige ontwikkelingen langs de Utrechtsebaan zoals beschouwd in de gebiedsvisie CS kwadrant oost, meegenomen te worden.

4. Op grond van het onderzoek externe veiligheid uitgevoerd in het kader van deze gebiedsvisie (rapport met kenmerk O 15449-3-RA-001) is er nog steeds sprake van een overschrijding van de orientatiewaarde bij een afname van 75% van het transporten GF3. Het thans voorgestelde programma voor de Grotiusplaats is omvangrijker dan de plannen waarmee in voornoemd onderzoek rekening is gehouden. De mate van overschrijding zal alleen maar toenemen.

5. Rapport O 15449-3-RA-001 zal geactualiseerd moeten worden. Hierbij dienen andere nieuwe ontwikkelingen ook meegenomen te worden.

6. In de ruimtelijke onderbouwing dient ook aandacht te worden besteed aan de bereikbaarheid voor hulpdiensten.

7. In paragraaf 5.4.2 (gebieds gericht milieubeleid) staat ten aanzien van EV dat op termijn het transport door gevaarlijke stoffen op de Utrechtsebaan, door opening van de Rijnlandroute, niet meer wordt toegelaten. Dit is onjuist. Het uitsluiten van gevaarlijke stoffen in algemene zin is niet mogelijk, omdat een groot aantal stoffen niet routeplichtig is.

8. Voor externe veiligheid geldt het ambitietype maximaal. Aangegeven moet worden, hoe aan deze ambitie invulling wordt gegeven. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij paragraaf 4.3.

9. In het rapport van 8 februari 2018 staat dat wanneer uitgegaan wordt van transport van gevaarlijke stoffen via de Rijnlandroute komt het groepsrisico (GR) onder de orientatiewaarde te liggen en is het niet nodig dit te verantwoorden. Het GR moet altijd worden verantwoord. Bij de verantwoording geldt als uitgangspunt de situatie voorafgaand aan de maatregel. In onderhavig geval is sprake van een maatregel na de bouw. Het groepsrisico dient uitgebreid verantwoord te worden.

10. De werkelijke effecten van de aanleg van de Rijnlandroute zullen pas blijken na ingebruikname van de weg. De tekst van paragraaf 4.1.2 moet worden aangepast.

11. In de QRA is rekening gehouden met een destijds in 2015 realistisch te verwachten scenario (175 woningen, 5.000m2 hotel en 1.000m2 horeca). Deze variant, is gelet op de aanvraag omgevingsvergunning voor 2 woontorens minder relevant, nu er een nieuwe ontwikkelovereenkomst is gesloten.

12. In hoofdstuk 6 van het rapport van 8 februari 2018 staat dat het groepsrisico afneemt. Volgens tabel 4.11 neemt het juist toe van 2,36 naar 2,7 maal de orientatiewaarde. Het rapport moet worden aangepast.

13. De verantwoording van het groepsrisico uit het rapport van 8 februari 2018 (hst. 5) dient aangepast te worden.

14. In de QRA moet nader ingegaan worden op het aspect zelfredzaamheid, aangezien de woongebouwen mede bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen. De mogelijkheid tot schuilen dient in de tekst te worden betrokken.

15. Op pagina 23 van het rapport van 8 februari 2018 staat dat de overkluizing een positief effect zal hebben bij een calamiteit. Dat is de vraag en is afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp. Dit zal in de ruimtelijke onderbouwing meegenomen moeten worden.

16. De laatste alinea van hoofdstuk 6 moet worden geschrapt.

17. In paragraaf 4.1.6 verwijzen naar de meest recente versie van de Handreiking Risicoanalyse Transport (versie 1.2 d.d. 11 januari 2017).

18. In tabel 4.9 op hele aantallen afronden.

19. Met het oog op het provinciaal belang vragen de ontwikkelingen om een nieuwe analyse, waarbij de mogelijkheid om het LPG-station aan de Prof. B.M. Teldersweg uit te kopen moet worden verkend en verschillende scenario's doorgerekend kunnen worden met aangepaste frequenties GF3-stoffen.

20. In de ruimtelijke onderbouwing moet worden gemotiveerd waarom afgeweken wordt van de systematiek van de gebruiksruimte van de Utrechtsebaan (omdat uit tellingen die de afgelopen 4 jaar zijn uitgevoerd is gebleken dat de intensiteiten GF3 in werkelijkheid lager zijn).

21. In de QRA kunnen in het kader van de gevoeligheidsanalyse ook berekeningen worden uitgevoerd op basis van de tellingen die tweemaal per jaar in opdracht van DSB worden uitgevoerd.

22. In gevoeligheidsanalyse kan rekening gehouden worden met het aandeel lege tankwagens (correctiefactor 0,6).

23. De Rijnlandroute wordt naar verwachting eind 2022 opgeleverd.

Beantwoording

1. In reactie op de brief van ODH is de rapportage van 8 februari 2018 aangepast. De aangepaste rapportage, rapportnummer HA 5274-1-RA-007 d.d. 11 april 2018 wordt in het bestemmingsplan gebruikt. Zie ook Bijlage 6 Externe Veiligheid bouwplan GP 110418

Doordat er sprake is van een gecoordinieerde vergunningaanvraag, wordt de aangepaste rapportage ook voor de vergunningaanvraag gebruikt.

2. In de regels van het bestemmingplan is bepaald dat de gehele overkluizing ten minste van een gronddekking van 1 meter (of hiermee gelijkwaardige oplossing) voorzien dient te zijn, zie artikel 4.4

3 t/m 21. De rapportage is naar aanleiding van de opmerkingen van de ODH aangepast. De aangepaste rapportage is verwerkt in pargraaf 4.3 Externe veiligheid.

Gezien de dynamiek van de omgeving, wordt de overlegstructuur in het kader van het Raamwerk Externe Veiligheid geintensiveerd. De aanbeveling naar de mogelijkheden om LPG Shell Van Stolkweg uit te kopen wordt in dit gremium behandeld. Er wordt gepolst hoe de brancheorganisatie staat tegenover uitsluiten van GF-3 over de Utrechtsebaan.

Het thema Externe Veiligheid staat hoog op de agenda van de gemeente Den Haag.

7.1.2.5 Provincie Zuid Holland

De provincie Zuid Holland heeft op 10 april 2018 schriftelijk gereageerd.

Detailhandel

Met het bestemmingsplan wordt een toevoeging van 850m2 bvo aan nieuwe detailhandel in de plint van het gebouw mogelijk gemaakt.

1. Uitgangspunt van het provinciaal detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken. Buiten de centra kan alleen ruimte worden geboden aan specifieke branches van detailhandel (‘perifere detailhandel’) of, onder voorwaarden, een aantal vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse goederen.

Het plangebied is geen bestaande winkelconcentratie als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de verordening. Het gaat ook niet om de toevoeging van een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie. Dit maakt dat enkel kleinschalige detailhandel in de vorm van een gemakswinkel of kleinschalige- en ondergeschikte detailhandel bij de beoogde culturele ` voorzieningen toegestaan zijn. In de verordening wordt voor deze vorm van kleinschalige detailhandel 200m2 als richtsnoer genoemd. Omdat het gebied verder niet is te beschouwen als gebied met veel passanten en bezoekers verzoek ik u om - gelet op de verordening - het aantal detailhandelsvestigingen tot één vestiging van 200m2 te beperken.

2. Ook verzoekt de provincie om op grond van artikel 2.1.1 van de verordening de behoefte in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te onderbouwen.

Wonen

3. Ook woningbouwontwikkelingen dienen te voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder.

Voor de Haaglandse woningmarktregio hebben Gedeputeerde Staten een regionale woonvisie aanvaard.

De locatie “Grotiusplaats” is opgenomen in de aanvaarde planlijst (2017) voor:

- Grotiustoren 1: 391 woningen

- Grotiustoren 2: 210 woningen

De behoefte aan deze woningen is aangetoond en aanvaard. De genoemde aantallen in onderhavig bestemmingsplan komen echter niet geheel overeen met onze planlijst. Verzoek is om de juiste aantallen bij een volgend indieningsmoment door te geven zodat deze goed in de regionale woonvisie kunnen worden opgenomen.

Externe veiligheid

Voor wat betreft het provinciaal ruimtelijk belang ‘groepsrisico’ vraagt de provincie aandacht voor het volgende: Op basis van de beoogde ontwikkelingen zal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico toenemen. Om het provinciaal ruimtelijk belang voor groepsrisico te kunnen beoordelen is het nodig dat het groepsrisico wordt verantwoord met daarbij duidelijkheid over (eventueel) benodigde mitigerende maatregelen.

Meer specifiek heeft de provincie de volgende opmerkingen:

4. Om het provinciaal ruimtelijk belang voor groepsrisico te kunnen beoordelen is het nodig dat het groepsrisico wordt verantwoord met daarbij duidelijkheid over (eventueel) benodigde mitigerende maatregelen. Meer specifiek hebben wij de volgende opmerkingen: Eén van de referentiesituaties gaat uit van een realistische verwachting voor de invulling van het plangebied. Met dit plan lijkt een twee keer zo groot programma gerealiseerd te worden. Uit de ruimtelijke onderbouwing wordt nog niet duidelijk waarom in deze omvang wordt afgeweken.Voor de verantwoording van het groepsrisico is het van belang om te motiveren waarom het niet mogelijk is om een geringer programma te realiseren met een lager groepsrisico zoals bijvoorbeeld in de referentiesituatie.

5. De overkluizing van de Utrechtsebaan ter hoogte van de Grotiusplaats wordt als belangrijke risico reducerende maatregel genoemd. Hiervan is alleen sprake als de overkluizing ook als zodanig wordt uitgevoerd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat nog onvoldoende. Mocht de overkluizing niet zodanig uitgevoerd worden dat het als risico reducerende maatregel aangemerkt kan worden, dan zal in het kader van de groepsrisicoverantwoording gemotiveerd moeten worden waarom dit niet gebeurt.

6. Daarnaast wordt er in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op een aantal aspecten ten aanzien van zelfredzaamheid. Voor een volledige groepsrisicoverantwoording ontbreken nog de mogelijkheden voor hulpverlening bij een bestrijding van incidenten met gevaarlijke stoffen.


7. Tevens ontbreekt een betreffend advies van de Veiligheidsregio Haaglanden. Een nadere aanvulling op de verantwoording van het groepsrisico is nodig om deze in overeenstemming te krijgen met het provinciaal ruimtelijk belang groepsrisico.

8. Gelet op de hoogte en toename van het groepsrisico is het van belang dat de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan een maximale inspanning levert om het groepsrisico zoveel als mogelijk te beheersen. Een betreffende afweging dient expliciet in de besluitvorming terug te komen. Dit past in het eigen beleid van de gemeente Den Haag, het past ook binnen de afspraken in het kader van de Gebiedsvisie CS kwadrant oost, die de gemeente specifiek voor externe veiligheid heeft gemaakt met de omgevingsdienst, de veiligheidsregio en de provincie. Binnen dat kader worden we graag betrokken bij de verdere uitwerking van dit bestemmingsplan.

Beantwoording

1. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat alleen vestiging van kleinschalige detailhandel buiten de centra plaatsvindt. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals grote treinstations zijn meerdere vestigingen van kleinschalige detailhandel passend.Op de projectlocatie wordt kleinschalige detailhandel gerealiseerd (circa 850 m2) in het centrum van Den Haag (Central Innovation District) nabij het centraal station. Door de realisatie van de woontorens met commerciële plint, de ontwikkeling van de openbare ruimte en de realisatie van de overkluizing wordt een milieu gecreëerd waar veel passanten en bezoekers aanwezig zijn. Meerdere kleinschalige detailhandelvestingen zijn passend op deze locatie.

In de Verordening Ruimte, artikel 2.1.4, staat dat een bestemmingsplan alleen in nieuwe detailhandel voorziet op gronden binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken. De Grotiusplaats ligt direct aan het centraal station. Gezien de ligging van het project, de te realiseren Haagse Loper en de ambitie voor het gebied, leent de locatie zich voor diverse winkels in de plint. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de in het Programma Ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief en in lijn met het bepaalde in artike 2.1.4 onder a van de verordening.

Het bestemmingsplan is niet aangepast voor wat betreft het aantal vierkante meters detailhandel.

2. Paragraaf 5.4.1 van de toelichting is aangevuld met een paragraaf waarin op de behoefte aan detailhandel/ een commerciële plint is ingegaan.

3. De juiste woningaantallen worden doorgeven, zodat deze in de regionale woonvisie kunnen worden opgenomen.

4. Bij de berekening van het groepsrisico is uitgegaan van de in tabel 3.9 van rapport HA 5274-1-RA-007 gehanteerde programma (655 woningen en 850m2 detailhandel). Dit is het aangevraagde programma en het programma dat wij voornemens zijn te vergunnen. Het realiseren van een geringer programma, is gelet op de afspraken die wij met initiatiefnemer gemaakt hebben niet mogelijk.

5. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waardoor verzekerd is dat de overkluizing voldoende bescherming zal bieden. Zie artikel 4.4 van de regels.

6. In hoofdstuk 4 'Verantwoording groepsrisico' EV onderzoek Grotiusplaats wordt ingegaan op de mogelijkheden voor hulpverlening. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, in bijlage 3 van het onderzoek is een situatietekening opgenomen, waarop de in- en uitrit voor brandweervoertuigen en andere hulpdiensten zijn ingetekend, alsmede de opstelplaats van de brandweer

7. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op 29 maart 2018 geadviseerd. Zie ook paragraaf 7.1.2.3.

8. Bij de besluitvorming over vaststelling van het bestemmingsplan zal een verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.