Plan: | Goudsmidsgaarde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0316BGoudsmids-50VA |
De gemeente wenst ter plaatse van de voormalige school, als laatste in gebruik geweest als jeugdzorgcentrum, aan de Goudsmidsgaarde 1 (Vrederust) kavels uit te geven voor Kleinschalig Opdrachtgeverschap (KO). Het gaat om tien kavels waar zelfrealisatoren een woning kunnen bouwen in maximaal drie bouwlagen. Omdat deze ontwikkeling niet past in het vigerende bestemmingsplan Vrederust is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Onderhavig plan maakt deze bestemmingsplanwijziging naar wonen mogelijk.
Het doel van bestemmingsplan Goudsmidsgaarde is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bouw van maximaal tien grondgebonden woningen aan de Goudsmidsgaarde 1.
De Goudsmidsgaarde 1 is gesitueerd in stadsdeel Escamp. De locatie wordt begrensd door Goudsmidsgaarde en Wolweversgaarde.
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Vrederust, door de raad vastgesteld op 5 juli 2012 (30 augustus 2012 onherroepelijk).
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Goudsmidsgaarde aangegeven. Ook is het doel dat met het bestemmingsplan wordt beoogd, omschreven. Om dit doel in een bestemmingsplan gestalte te geven, wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. Daarnaast is in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het vooroverleg.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Den Haag-Zuidwest kwam tot stand in de zogenaamde 'wederopbouwperiode'. In deze periode na de Tweede Wereldoorlog werden 30.000 woningen voor zo'n 100.000 inwoners gebouwd. De oorspronkelijke structuurvisie voor Zuidwest is gemaakt door Dudok, die in 1943 Berlage opvolgde als stedenbouwkundig adviseur van de gemeente Den Haag. In 1949 presenteerde Dudok zijn Structuurplan voor Groot 's-Gravenhage. De basis voor dit structuurplan vormde de wegenstructuur, een stelsel van zeer brede verkeerswegen die aansloten op de belangrijkste doorgaande routes. De lineaire structuur van Den Haag met lange verkeerswegen parallel aan de kust zette Dudok in het Zuidwestelijke stadsdeel voort. Als scheiding tussen de woonwijken waren brede groene stroken gedacht, die samen met de bestaande groengebieden één groot groensysteem vormden. Een grote verdienste van Dudok was dat hij de uitbreidingsplannen voor Zuidwest grotendeels liet aansluiten bij de bestaande wegenstructuur en de verkaveling van de polders, hierdoor was het mogelijk iedere nieuwe buurt binnen korte tijd bouwrijp te maken.
Afbeelding 2 - Structuurplan voor Groot 's Gravenhage uit 1949
Den Haag-Zuidwest, dat het grootste aaneengesloten, naoorlogse stadsdeel van Nederland zou gaan vormen, is gebouwd tussen 1950 en circa 1967. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit. De woningen werden breder en minder diep, zodat in meer vertrekken daglicht kon toetreden. De typische Haagse portiekwoning, met open portiek vanaf de straat, maakte plaats voor etagebouw met afgesloten trappenhuizen en bergingen in de onderbouw. Bouwblokken werden geopend en kregen gemeenschappelijke tuinen waarin voor individuele tuinen, schuurtjes en schuttingen geen plaats meer was.
In de wijken van Zuidwest is een ontwikkeling in de verhoudingen tussen architectuur en stedenbouw te zien. In Vrederust is niet langer de straat met gesloten wand, maar de wooneenheid het ordenend principe. De woongebouwen worden niet meer ingezet om straatwanden te vormen maar oriëntatie op de zon en ruimtelijke geleding krijgen voorrang. Door gestapelde bouw en eengezinswoningen in reperteerbare eenheid in afwisselende stroken samen te voegen ontstaat een ruimtelijk onbegrensde stempel. Door herhaling van deze stempels ontstaan bebouwingsvelden, waarin de stedelijke ruimte onbepaald raakt. Bijna alle gebouwen zijn drie of vier lagen hoog. De gemeente wilde geen eengezinswoningen bouwen in verband met schaarse grond. Hoger bouwen was financieel niet rendabel, omdat er dan weer liften nodig waren. Na de bouw van Den Haag-Zuidwest voltrekt zich een geleidelijke verandering in de wijken. De kinderen van de gezinnen verlaten het ouderlijke huis en daarmee komen de collectieve ruimten er verlaten bij te liggen. Door de komst van de auto en telefoon worden afstanden minder belangrijk en treedt schaalvergroting op. De buurt is niet langer de maat der dingen. In de laatste fase trekken ook de bewoners van het eerste uur langzaam weg. In de goedkope huizen komen Hagenaars met lage inkomens en opnieuw kinderen. De huizen zijn hiervoor eigenlijk te klein en dit conflicteert met de rust die de ouderen juist wensen. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt deze verandering onderkend en worden maatregelen genomen. Een belangrijke insteek was woningverbetering. Woningen werden beter geïsoleerd door toepassing van nieuwe kunststof kozijnen en het inpakken van de gevel. Naast woningverbetering is er op verschillende plaatsen in Vrederust veel vernieuwd. Op een aantal locaties zijn sportvelden en scholen vervangen door woningbouw.
Ook met de vernieuwingen van de laatste tien tot twintig jaar kent Vrederust een sociaal economische achterstand en veiligheidsproblemen. Dit vergt van de gemeente, corporaties en maatschappelijke organisaties een blijvende aandacht voor deze wijk. De noodzaak tot renovatie, groot onderhoud en sloop-nieuwbouwplannen blijft daarmee actueel.
Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren' die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek naar de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Binnen het plangebied Goudsmidsgaarde bevinden zich geen cultuurhistorische waarden
Het plangebied ligt volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk op de flank van een grote zandkop die vanaf De Gaarde naar de Melis Stokelaan loopt en verder buiten het plangebied richting de Lozerlaan en Hengelolaan. De hoger gelegen zandlichamen waren in het verleden aantrekkelijk voor bewoning en hebben daarom een hoge archeologische verwachting voor resten uit de prehistorische en vroeg-historische perioden. Het plangebied wordt tevens gekenmerkt door de aanwezigheid van klei- en veenlagen die onder natte omstandigheden zijn afgezet. Voor het veen geldt een verwachting op bewoningssporen, op plaatsen waar dit in de late prehistorie en vroeg-historische perioden door voldoende ontwatering drooggevallen was.
In de Middeleeuwen en Nieuwe tijd maakte het plangebied deel uit van de West-Escampspolder. Het gebied bestond toen uitsluitend uit weilanden en sloten. Uit die periode is in dit deel van het plangebied geen bebouwing bekend.
In het plangebied is recent archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek. Hierbij is vastgesteld dat de situatie zoals weergegeven op de Nieuwe geologische kaart niet overeenkomt met de bodem in het plangebied. In de ondergrond is geen sprake van een zandkop waarop in de prehistorie gewoond kan zijn. De bodemopbouw onder de ophogingslaag uit het midden van de twintigste eeuw bestaat uit een pakket homogene humeuze klei die met een scherpe ondergrens op de natuurlijk afgezette klei van het Laagpakket van Walcheren ligt. In het plangebied komt onder de klei een laag veen voor. Deze vertoont geen sporen van verdroging, wat de kans op het aantreffen van archeologische resten op het veen nagenoeg uitsluit. Onder het veen ligt een begraven landschap dat onderhevig was aan getijdewerking. Een dergelijke locatie was in de late prehistorie en vroeghistorische perioden te nat voor bewoning.
Om die reden is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1.
De Goudsmidsgaarde 1 is gesitueerd in stadsdeel Escamp. De locatie wordt begrensd door de Goudsmidsgaarde en Wolweversgaarde. Het pand is omsloten door verharding, bosjes en bomen met een klein speelterrein aan de straatzijde en een binnenplaats. De bebouwing direct in de omgeving bestaat uit recente grondgebonden woningen van twee tot drie lagen en aan één zijde een woonflat van vier bouwlagen uit de naoorlogse periode. De oppervlakte van de locatie bedraagt ca. 1.700 m2. De bebouwing betreft een voormalig schoolgebouw met één bouwlaag, als laatste in gebruik geweest als jeugdzorgcentrum. Het pand staat leeg. Ter voorkoming van kraak is het tijdelijk in gebruik bij een antikraak-organisatie.
Afbeelding 3: luchtfoto van het plangebied
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig.
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.3.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde raakt geen van de belangen die in de structuurvisie worden afgewogen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt (tien eengezinswoningen) is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Er zijn in het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde geen projecten van Rijksbelang (volgens het Barro) aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:
Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.
Samenhang tussen visie, programma's en verordening
De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.
Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.
De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
Het gemeentelijk beleid uiteengezet in de structuurvisie is onder andere gericht op het maken van een kwaliteitssprong en verdere ontwikkeling van de stad. Er zal in de periode tot 2020 een groot aantal woningen gebouwd moeten worden, onder andere om de doorstroming op gang te brengen en om te kunnen voorzien in een gevarieerd aanbod van woningen.
In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan). Het plangebied is niet gelegen in één van deze kansenzones.
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is..
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen
Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken”. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.
Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong in het OV gemaakt moeten worden.
In hoofdstuk 5.3 is nader ingegaan op de vertaling van dit beleid in het bestemmingsplan.
De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.
De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:
De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.
In de REIS wordt onder andere de grote woningbehoefte genoemd, gelet op de bevolgkingsprognoses die uitgaan van een verdere groei van 50.000 tot 80.000 inwoners in de komende vijfentwintig jaar. Om deze groei op te vangen zijn veel nieuwe woningen nodig. Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde geeft hier invulling aan, door de bouw van tien woningen mogelijk te maken.
Op 16 december 2004 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Den Haag-Zuidwest vastgesteld. In deze structuurvisie worden voor de lange termijn de ruimtelijke hoofdstructuur en programmatische hoofdthema's als samenhangend kader voor de ontwikkeling van deelgebieden en projecten vastgelegd. In de structuurvisie wordt Zuidwest in verschillende zones verdeeld. De zonering moet de realisatie van gedifferentieerde woonmilieus en het benutten van specifieke kansen en kenmerken per zone mogelijk maken. Elke zone kent zijn eigen programma, terugbouwpercentage en mate van vernieuwing.
Het plangebied ligt in de Dynamische zone. Deze zone tussen de Melis Stokelaan en de Erasmusweg wordt gekenmerkt door (een ontwikkeling naar) een grotere mate van menging van wonen met voorzieningen en economische functies en door een grotere mate van stedelijkheid, onder andere door hogere gemiddelde dichtheden. De belangrijkste kwaliteit van deze zone is de goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en auto zowel voor de regio als voor de stad Den Haag. Deze zone is daarom de aangewezen locatie voor woningbouw in hogere dichtheid en meer afwisseling, intensiever grondgebruik en functiemenging. Naast het wonen worden voorzieningen voor onderwijs, zorg en sport en recreatie in deze zone geconcentreerd. De reeks bijzondere clusters (scholen, sportvoorzieningen) biedt hiervoor goede kansen.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is.
Dit bestemmingsplan maakt nieuwbouw mogelijk in een bestaande woonwijk. Daarmee wordt wijkbewoners een mogelijkheid gegeven om te verhuizen binnen de wijk. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen. De hoogtes die zijn opgenomen op de verbeelding bieden reeds ruimte aan grondgebonden woningen in drie bouwlagen.
Voor dit project geldt dat de te bouwen woningen welstandsvrij zijn. Wel is de excessenregeling van kracht.
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS 296833). Den Haag heeft een goede uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad: een unieke ligging aan zee, een levendig centrumgebied en prettige woonwijken. De bevolking van Den Haag groeit. Dit biedt mogelijkheden om nog aantrekkelijker te worden. Niet alleen op het gebied van wonen, maar ook op het economische vlak. Den Haag kan dit onder andere bereiken door:
Den Haag kiest daarbij voor woningbouw voor alle lagen van de bevolking en voor mensen in allerlei verschillende levensfases. Belangrijke uitgangspunten zijn:
De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
Ten slotte dienen woningen bouwkundig in orde te zijn en te beschikken over voldoende gebruikskwaliteit. Bovendien worden duurzaamheid en levensloopbestendigheid steeds belangrijker. Daar passen forse ambities bij op het gebied van de woningvoorraad.
Voor Den Haag – Zuidwest wordt gestreefd naar meer differentiatie. Corporaties, gemeente en andere partijen werken aan verbetering en vernieuwing (o.a. door verdichting, woningverbetering, kleinschalige sloop/nieuwbouw, transformatie bestaand vastgoed, differentiatie in woningtypes en prijssegmenten) in wijken met een overwegend eenzijdige goedkope sociale woningvoorraad.
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde maakt de bouw van tien woningen mogelijk. Deze ontwikkeling sluit aan op de prioriteiten uit het woonbeleid, omdat er sprake is van aanvulling van een ander type woningen (ruime eengezinswoningen) binnen een wijk met een relatief eenzijdige (sociale) woningvoorraad. Daarmee wordt voldaan aan de doelstelling om in Den Haag - Zuidwest een meer gevarieerd woningbestand te realiseren. Met het toevoegen van de tien woningen wordt eveneens een bijdrage geleverd aan het realiseren van de verdichtingsopgave.
Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.
Op 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad de huisvestingsverordening 2015-2019 vastgesteld. In het verlengde van het kamerbewoningsbeleid worden krachtens dit besluit beperkingen opgelegd aan bouwkundige splitsing (woningvorming) in de aangewezen kwetsbare gebieden. In dit besluit is vastgelegd dat voor de aangewezen kwetsbare gebieden een woningvormingsvergunning is vereist. Deze vergunning tot woningsplitsing kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing nieuw te vormen woningen ontstaan met een woonoppervlak van minder dan 40 m2.
In paragraaf 5.2 wordt beschreven hoe met dit beleid in dit bestemmingsplan wordt omgegaan.
De Tweede Kamer heeft in november 2009 ingestemd met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.
Het plangebied Goudsmidsgaarde maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan.
Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie voor onze leefomgeving, vanaf 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) atlas opgesteld: een kaart met overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland.
De provincie wil deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland opgesteld.
De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie (paragraaf 5.7.4). Zo zijn op de Kwaliteitskaart van de structuurvisie de topgebieden en kroonjuwelen voor cultureel erfgoed aangegeven. Daarnaast geeft de Provinciale Structuurvisie ook algemene richtlijnen voor archeologie, molenbiotopen en landgoederen. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.
Het plangebied behoort niet tot een van de zestien topgebieden.
De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht en in het plangebied komt geen beeldbepalende bebouwing voor.
Er komen in het plangebied geen monumentale gebouwen voor.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.
Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag'.
In de Agenda Groen voor de Stad.2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.
Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.
Het Haagse groen wordt gezien als een vorm van kapitaal met ecologische, maatschappelijke en economische waarde. Deze waarden zijn verder uitgewerkt in de volgende zes thema's:
De ambities, thema's en kaarten in de Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda zijn de hoofdzaken vastgelegd en geeft daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Terugkijkend is bepaald wat er goed is aan het huidige groen en groenbeleid en wat voor de toekomst zeker moet worden doorgezet. Op basis hiervan worden de kernkwaliteiten bepaald van het huidige Haagse groen. Kernkwaliteiten zijn de groenelementen en –structuren, die de identiteit van Den Haag nu en in de toekomst bepalen. Om de kernkwaliteiten te duiden hebben een herijking van de stedelijke groene hoofdstructuur (SGH) en een actualisatie van de beleidsthema's uit 'Groen kleurt de stad' plaatsgevonden.
Binnen het plangebied is, met uitzondering van een smalle groenstrook langs de Goudsmidsgaarde, geen groen aanwezig.
De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.
In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van één van de stedelijke ecologische verbindingszones.
Behoudenswaardige bomen
In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.
Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag zie bijlage 9. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.
In paragraaf 5.2 wordt beschreven hoe met bestaande bomen in het kader van de planontwikkeling wordt omgegaan.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.5.2)
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.5.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (Rv 147 - 2010; RIS 176551). Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.
Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.
Binnen het plangebied zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone van een waterkering.
Waterkwantiteit
Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan maakt onderhavig bestemmingsplan in juridisch opzicht geen toename van verharding mogelijk.
Feitelijk is in de bestaande situatie ca. 1.315 m2 verhard. Op basis van de huidige verkavelingstekening en benutting van het volledige bouwvlak zal na realisatie van het plan ca. 1.314 m2 verhard zijn. Daarom zal de waterhuishouding met de beoogde bebouwing en inrichting van het maaiveld niet verslechteren. Het realiseren van extra waterberging is niet noozakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen en het plan maakt geen onderdeel uit van een (gemeentelijke) ecologische verbindingszone.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Hoewel er in dit deel van Den Haag nog geen gescheiden rioolstelsel is aangelegd, dient het hemelwater en afvalwater wel gescheiden bij de erfgrens aangeboden te worden, zodat bij een toekomstige aanleg van een gescheiden rioolstelsel hierop aangesloten kan worden.
Conclusie
De aspecten waterkwaliteit en waterkwantiteit vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van het Stadsgewest Haaglanden bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.
Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.
Relatie regionaal beleid met de ontwikkeling in het plangebied
De ontwikkeling van de tien woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, vindt plaats in een gebied dat goed ontsloten is met het openbaar vervoer. Daarnaast liggen op korte afstand van het plangebied langzaamverkeersroutes (o.a. de Melis Stokelaan). Door de ligging van het plangebied is gebruik van openbaar vervoer en de fiets een goed alternatief voor gebruik van de auto. Hiermee wordt aangesloten op de ambities uit de Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den
Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en de wijziging hiervan d.d. 3 maart 2016 (RIS 291425). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde in bijlage 1 en 2 van de regels opgenomen.
In de algemene afwijkingsregels van het bestemmingsplan zal worden bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
Fiets parkeren
De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. In bijlage 3 van de regels zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.
Relatie gemeentelijk verkeersbeleid met de voorgenomen ontwikkeling
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van tien woningen mogelijk. Deze kleine toevoeging zal, in vergelijking met de huidige maatschappelijke bestemming, nagenoeg geen invloed hebben op de verkeerssituatie van de buurt. In paragraaf 5.2 wordt beschreven hoe binnen het plangebied met het parkeerbeleid wordt omgegaan.
Den Haag maakt het duurzaam
De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.
Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.
Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'
Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)
De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.
Met name de aspecten duurzaam bouwen en GPR beleid spelen bij de ontwikkeling van de tien woningen een rol.
Duurzaam bouwen in Den Haag
Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook zijn per 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.
GPR beleid
GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).
Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.
Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
EPC, Rc en GPR-waarden worden niet geborgd en zijn niet afdwingbaar via het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er bij de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan in een vroegtijdig stadium rekening wordt gehouden met dit beleid, omdat dit kan leiden tot keuzen die van invloed zijn op de (steden)bouwkundige uitwerking en ruimtelijke invulling van de plannen.
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.
Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.
Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt (tien woningen), hoeft er geen milieueffectrapport opgesteld te worden.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Door DGMR is onderzoek gedaan naar de gevolgen van externe veiligheid voor onderhavige planontwikkeling. Hieruit blijkt dat uit het oogpunt van externe veiligheid er geen belemmeringen zijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Op 7 november 2016 heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht. Aangegeven wordt dat de Veiligheidsregio heeft geconstateerd dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico’s. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
Door Wolf Dikken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het weg- en tramverkeer op de mogelijke woningen in het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden als gevolg van wegverkeer op zoneplichtige wegen.
De hoogst optredende gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 56 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh). Daarmee voldoet het plan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5.
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Door Wolf Dikken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het naastgelegen kinderdagverblijf op de mogelijke woningen in het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat geluidhinder ten gevolge van het stemgeluid van de kinderen van het naastgelegen kinderdagverblijf (al dan niet met maatregelen, zie hierna) tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Voor de kopgevels van de meest noordwestelijk en zuidwestelijk gelegen woningen (resp. woning 1 en 7, zie hieronder) geldt dat de kopgevels van beide woningen als dove gevel moeten worden uitgevoerd. Daarnaast dient vanaf de gevel van woning 7 over een lengte van 4 meter een geluidwerend scherm geplaatst te worden:
Deze eisen zijn overgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde maakt de bouw van tien woningen mogelijk. Het project blijft ruim onder de getalsmatige grens van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Met betrekking tot fijn stof PM10 blijkt dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, zal de planbijdrage kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3 zijn. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.
Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. Gelet op de omvang van de ontwikkeling, het bestemmingsplan maakt tien woningen mogelijk, zal de bijdrage kleiner dan [1,2] µg/m3 zijn.
De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.
In de Natuurwet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.
Door Antea is onderzocht wat de bijjdrage aan stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is als gevolg van de ontwikkeling van 10 woningen binnen het plangebied. Uit de berekening komt naar voren dat de hoogste planbijdrage op Natura 2000-gebieden lager dan 0,05 mol/ha/jaar bedraagt. De planbijdrage is niet hoger dan de drempelwaarde voor het doen van een melding van 0,05 mol per hectare per jaar. Het plan is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de effecten van stikstof op Natura 2000-gebieden. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.
De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:
Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust.
Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
In opdracht van de gemeente Den Haag heeft Adviesbureau voor bodem, water en ecologie (Atkb) onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de realisatie van de woningbouw in het plangebied. In deze paragraaf wordt een samenvatting van de resultaten gegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Aanwezige beschermde flora en fauna
In het plangebied kunnen algemene, tijdens het broedseizoen beschermde vogelsoorten voorkomen en het schoolgebouw dient mogelijk als verblijfplaats voor vleermuizen. Mogelijk komt ook de egel voor in de groenstructuren in het plangebied.
Het is uit te sluiten dat andere beschermde soorten aanwezig kunnen zijn in en in de omgeving van het plangebied.
Broedvogels (tijdens broedseizoen beschermd)
In de bomen en struiken rondom het schoolgebouw kunnen broedvogels tot broeden komen. Er is een directe overlap met het werkgebied. Zonder voldoende voorzorg kunnen nesten worden verstoord (overtreding artikel 11 Flora- en faunawet). Voor broedvogels zijn de volgende maatregelen nodig om een overtreding te voorkomen:
- rekening houden met het broedseizoen (in de periode half maart t/m half juli worden de meeste broedgevallen verwacht). Afhankelijk van het weer kan het broedseizoen eerder of later starten en langer doorgaan. Buiten deze periode is de kans op aanwezigheid van broedvogels erg klein;
- Indien niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, zijn (afhankelijk van het weer) controles op broedvogels noodzakelijk in de periode februari-september. Bij de aanwezigheid van een nest dient een verstoringsvrije zone te worden aangehouden, waarbinnen gedurende de periode van broeden niet wordt gewerkt. Dit dient door een ter zake kundige te worden bepaald.
Vleermuizen
Vleermuizen maken gebruik van kraam-, zomer-, paar- en winterverblijven en wisselen regelmatig van verblijfplaats. Afhankelijk van de soort en de tijd van het jaar verblijven ze in bomen, gebouwen, bruggen, bunkers etc. Daarnaast maken vleermuizen gebruik van lijnvormige elementen als vliegen/ of foerageerroute. Lijnvormige elementen zijn onder andere aaneengesloten bomenrijen en watergangen.
Door de voorgenomen sloop van de school zijn negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten. In de spouwmuur kunnen vleermuizen hun verblijfplaats hebben. Als gevolg van de sloopwerkzaamheden treedt er mogelijk verstoring en vernietiging van verblijfplaatsen op, waardoor een overtreding van artikel 11 plaatsvindt. Om vast te stellen of verblijfplaatsen aanwezig zijn in de bebouwing, is een nader onderzoek naar vleermuizen nodig.
Het aanwezige groen maakt het plangebied geschikt als foerageergebied. Echter zijn in de omgeving voldoende alternatieve groenstructuren aanwezig (zie figuur 2-1). Daardoor kan worden uitgesloten dat het plangebied dient als essentieel foerageergebied waar een groot deel van een lokale populatie van afhankelijk is. Algemeen foerageergebied is niet beschermd en daarom is nader onderzoek naar foerageergebied niet noodzakelijk.
De volgende aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van het vervolg:
- Aanvullend jaarrond onderzoek naar vleermuizen is nodig om vast te stellen of verblijfplaatsen aanwezig zijn in de bebouwing. Het aanvullend onderzoek is uitgezet.
Grondgebonden zoogdieren
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt onder andere de Flora- en faunawet. Voor Europees beschermde soorten (vogels en vleermuizen onder andere) zijn er geen wijzigingen in de beschermingswerking, ten aanzien van algemene zoogdieren wel. De egel is beschermd onder artikel 3.10, maar is in alle provincies vrijgesteld en daarom is aanwezigheid van deze soort niet meer van invloed op de ruimtelijke ingreep. Aanvullend onderzoek is voor deze soort niet nodig.
In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" (Rv 57 - 1998, RIS 021312) en daarmee onder de werking van de Boswet geplaatst. Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.
De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht
Gezien het goed functionerende systeem onder de Boswet, is ook in de Wet natuurbescherming gekozen voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.
Houtopstanden
Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wet natuurbescherming grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 (in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet) wél beschermd.
Bebouwde kom
De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. De grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van de Wet natuurbescherming heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wet natuurbescherming de komgrens zoals die is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).
Betekenis voor het plan
Binnen het plangebied zijn geen grote groengebied gelegen.
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. Er is geen ondergrondse brandstoftank bekend op de locatie.
Door Atkb is onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat:
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
Daarnaast is door Atkb een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de aangetroffen matige grondverontreiniging. Uit dit onderzoek blijkt:
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Uit het oogpunt van bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan
Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:
De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.
Thema | Welk ambitietype? | Kwalitatieve uitwerking | |
Bodem | Extra | De gemiddelde kwaliteit van de bodem wordt geschikt geacht voor het huidig en toekomstig gebruik (wonen met tuin). | |
Externe veiligheid | Maximaal | Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron. | |
Geluid | Maximaal | Door Wolf Dikken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het weg- en tramverkeer op de mogelijke woningen in het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden als gevolg van wegverkeer op zoneplichtige wegen. Ten aanzien van het geluid van het naastgelegen kinderdagverblijf blijkt dat voor één woning een dove gevel noodzakelijk is. Deze wordt in de planregels geborgd. |
|
Lucht | Maximaal | De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. | |
Mobiliteit | Extra | Er dient te worden voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de Nota parkeernormen (zie bijlage 1 en 2 bij de regels) | |
Schoon | Extra | In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat de wijk Vrederust, de wijk waar het plangebied van het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde deel van uitmaakt, wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit. | |
Water | Ambities per poldereenheid | Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, veiligheid en waterkering en afvalwater en riolering (zie paragraaf 3.6). Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. | |
Natuur | Extra | In of op korte afstand van het plangebied zijn geen Natura-2000 gebied of ecologische verbindingszones gelegen. Door Antea is onderzocht wat de bijdrage aan stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is als gevolg van de ontwikkeling van tien woningen binnen het plangebied. Uit de berekening komt naar voren dat de hoogste planbijdrage op Natura 2000-gebieden lager is dan de drempelwaarde voor het doen van een melding. Ook ten aanzien van soortenbescherming en bescherming van bossen zijn geen knelpunten naar voren gekomen die de ontwikkeling van tien woningen in de weg staan. | |
Klimaat | Maximaal | De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015. De woningen worden conform de eisen die voor energiezuinigheid gelden gebouwd. |
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kunnen de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.
Voor het plan is de Structuurvisie Den Haag-Zuidwest, waarin dit gebied als 'dynamische zone'is aangeduid, maatgevend. Daarin wordt meer variatie gevraagd dan de bestaande situatie. Het toevoegen van ruime eengezinswoningen is een goede aanvulling op de woningvoorraad van de wijk, die vooral uit appartementen en in mindere mate uit kleinere eengezinswoningen bestaat.
Daarnaast gelden als uitgangspunten de algemene karakteristieken van de wederopbouwwijk: brede en groene wegprofielen met ruime voortuinen. Voor de locatie is het behoud van de grote bomen aan de straatzijde het uitgangspunt voor de verkaveling geweest. Met name de grote platanen aan de Wolweversgaarde zijn beeldbepalend voor de straat en dienen behouden te blijven. De rooilijn voor de bebouwing is aan deze zijde afgestemd op de platanen en tevens op de rooilijn van de zorginstelling aan de zijde van de Beresteinlaan. Aan de Goudsmidsgaarde zal in de openbare ruimte één boom gerooid moeten worden om de entree naar de parkeerplaatsen mogelijk te maken. Ook hier is het behoud van zoveel mogelijk bomen het uitgangspunt voor de verkaveling geweest, net als het naastgelegen bouwplan van We Build Homes. Door de bebouwing verder terug te leggen en parkeerplaatsen aan deze zijde te situeren blijft het groene profiel van de Goudsmidsgaarde behouden. De te rooien boom zal worden gecompenseerd in het plan. Op de locatie zelf is een aantal kleinere bomen aanwezig die deels behouden blijven.
Aan de zijde van de Goudsmidsgaarde sluit het plan aan bij het naastgelegen woningbouwplan van We Build Homes, dat onlangs is opgeleverd. Voor dit plan is eveneens het behoud van de bomen aan de straatzijde het uitgangspunt geweest voor de verkaveling van het gebied. De bebouwing ligt verder naar achteren vanaf de straat gezien, zodat de bomen behouden kunnen blijven. De woningen sluiten qua oriëntatie aan bij de woningen van We Build Homes, haaks op de Goudsmidsgaarde.
Afbeelding 4: Concept-stedenbouwkundig ontwerp
Het plan gaat uit van totaal 10 woningen met een tuin op basis van zelfbouw. Dit voor eengezinswoningen met een breedte van 5,40 meter tot 5,70 meter en een lengte van 10 meter. De woningen mogen uit maximaal 3 bouwlagen (10 meter) bestaan. De woningen hebben allen een achtertuin op het zuidoosten.
Afbeelding 5: Artist impression Goudsmidsgaarde
Afbeelding 6: Mogelijke verkaveling
Het plan dient te voldoen aan de geldende parkeernormen en het bijbehorend toetsingskader van de Gemeente Den Haag. Het parkeren sluit aan bij de parkeeroplossing van het naastgelegen woningbouwproject, waarbij de parkeerplaatsen van de weg zijn afgeschermd middels een haag. Voor elke woning is ten behoeve van de bewoners één parkeerplaats voorzien op het terrein van de nieuwbouw; bezoekers parkeren aan de openbare straat. Blijkens parkeertellingen is hiervoor voldoende gelegenheid in de nabije omgeving.
In juni 2016 heeft het College van B&W ingestemd met de Nota van Uitgangspunten Goudsmidsgaarde, waarin de bouw van tien eengezinswoningen wordt voorgesteld. Aansluitend hierop heeft een buurtconsultatie plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een kleine aanpassing van het plan. Twee kavels zijn verbreed om parkeren in de achtertuin mogelijk te maken. De parkeerkoffer is aangepast om acht parkeerplaatsen in te passen.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||
Cultureel erfgoed | ||||
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | Uit het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 3.4.2) blijkt dat in het plangebied geen sprake is van een archeologische verwachtingswaarde, dan wel archeologische vindplaatsen. Om die reden is het opnemen van een dubbelbestemming niet noodzakelijk. | |||
Ruimtelijk beleid | ||||
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. | Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt (tien eengezinswoningen) is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde. | |||
De agenda voor de Haagse Verdichting voorziet naast de vijf bouwlagen ook in de verdichting van Den Haag door middel van dakopbouwen. |
Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw mogelijk in een bestaande woonwijk. Daarmee wordt wijkbewoners een mogelijkheid gegeven om te verhuizen binnen de wijk. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen. De hoogtes die zijn opgenomen op de verbeelding bieden reeds ruimte aan grondgebonden woningen in drie bouwlagen. | |||
In de Agenda Ruimte voor de stad wordt voor Zuidwest onder meer ingezet op differentiatie van de woningvoorraad: groenstedelijk en compact |
Het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde maakt de bouw van tien nieuwe grondgebonden woningen mogelijk die in kleinschalig opdrachtgeverschap worden ontwikkeld. Hiermee wordt gezorgd voor differentiatie van de woningvoorraad in dit deel van Zuidwest. | |||
Verkeer en parkeren | ||||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte |
In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein (10 parkeerplaatsen). De resterende parkeerbehoefte, die berekend kan worden volgens de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage 1 en 2 bij de regels, wordt opgevangen in het openbaar gebied. |
|||
Wonen | ||||
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is dat, als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit te verhogen. | Het bestemmingsplan maakt de bouw van tien eengezinswoningen mogelijk. Het gaat om woningen die via kleinschalig opdrachtgeverschap in de markt worden gezet. Met het toevoegen van de tien woningen wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de opgave om voor 2020 5.000 woningen binnen Zuidwest te realiseren en aan de doelstelling om in Haag Zuidwest een meer gevarieerd woningbestand te realiseren. | |||
Woningsplitsing | In artikel 5.2.1 is het aantal woningen binnen het plangebied en het toegestane aantal woningen per bouwperceel (maximaal 1) vastgelegd. Op basis van deze regels is woningsplitsing niet mogelijk. Het splitsen van woningen die in kleinschalig opdrachtgeverschap worden ontwikkeld is niet wenselijk, omdat dit haaks staat op de gedachte van kleinschalig opdrachgeverschap: het ontwikkelen van betaalbare woningen voor zelfbewoning. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Een gedeelte van de groenstrook langs de Goudsmidsgaarde is bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en wandelpaden toegestaan. Gebouwen zijn (met uitzondering van de gebouwen die zijn toegestaan op basis van de algemene bouwregels) niet toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsstraat
Het gedeelte van het plangebied dat ingericht zal worden ten behoeve van (hoofdzakelijk) parkeervoorzieningen is bestemd als Verkeer - Verblijfsstraat. Binnen deze bestemming zijn voet- en fietspaden en ongebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd (met uitzondering van gebouwen die op basis van de algemene bouwregels gebouwd kunnen worden). Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde,met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan.
De kavels die uitgegeven zullen worden, zijn bestemd als Wonen. Binnen het bouwvlak, dat is opgenomen op de verbeelding, mogen woningen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter. In totaal mogen 10 woningen worden gebouwd. Op ieder bouwperceel mag één woning worden gebouwd.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak en dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Goudsmidsgaarde'.
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van tien eengezinswoningen mogelijk. De bouw van tien woningen is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Het kostenverhaal is anderszinds verzekerd. Via gemeentelijke gronduitgifte vindt kostenverhaal plaats. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Doordat kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins is verzekerd, kan op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro worden besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Goudsmidsgaarde is op 17 oktober 2016 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
N.V. Nederlandse Gasunie heeft aangegeven dat de gasleidingingen van de Gasunie geen invloed hebben op de planontwikkeling. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van het Hoogheemraadschap van Delfland is onderstaande reactie ontvangen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
5. Hoogheemraadschap van Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de volgende reactie gegeven (geciteerd):
“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Goudsmidsgaarde in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over onderstaande punten.
Reactie
Groenstrook
De strook langs de Goudmidsgaarde (aangeduid op onderstaand kaartje met een pijl) is in het concept-ontwerp inderdaad als 'Wonen' opgenomen, maar zal niet worden uitgegeven ten behoeve van woningbouw en ook niet worden gebruikt ten behoeve van parkeren. Deze strook is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als 'Groen'.
Tussen de parkeerplaatsen en de Goudsmidsgaarde is op de concept-verkavelingstekening ook een deel als groen opgenomen. In dit geval is een 'Groen'-bestemming niet wenselijk, omdat kleine verschuivingen van de parkeerplaatsen dan niet in het bestemmingsplan zouden passen. In de praktijk zal dit deel echter (vrijwel) niet worden verhard. In deze zone staan bomen, die niet gekapt zullen worden. Met uitzondering van een eventueel klein strookje voor een kleine aanpassing van de parkeervakken, zal deze strook dus groen blijven, ondanks de verkeersbestemming.
Getallen watercompensatie
De getallen ten aanzien van de huidige en toekomstige verharding zijn toegevoegd aan paragraaf 3.6.2.
Gescheiden rioolstelsel
Hoewel er in dit deel van Den Haag nog geen gescheiden rioolstelsel is aangelegd, dient het hemelwater en afvalwater wel gescheiden bij de erfgrens aangeboden te worden, zodat bij een toekomstige aanleg van een gescheiden rioolstelsel hierop aangesloten kan worden. Deze tekst is ook aan paragraaf 3.6.2 toegevoegd.