direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wapserveenstraat-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om de volgende redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied 'Wapserveenstraat-West' op.

  • Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). De geldende planologische regeling is langer dan 10 jaar geleden vastgesteld.
  • De vaststelling op 19 november 2013 van de Partiële herziening van het Projectdocument Morgenstond Midden deelgebied 4.3 'De Drentse Hoek' (ES.128/ RIS139437) door Burgemeester en Wethouders van Den Haag, waarmee een terrein aan de Wapserveenstraat hoek Norgstraat voor herontwikkeling tot woningbouw op grond van kleinschalig opdrachtgeverschap ter beschikking komt. Het betreft maximaal 8 woningen met de mogelijkheid tot de uitoefening door de bewoners van bepaalde bedrijfsactiviteiten.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan is de herinrichting van het terrein aan de Wapserveenstraat hoek Norgstraat tot een woonlocatie, het daarop afstemmen van de inrichting van de aangrenzende Wapserveenstraat en de strook met het oostelijk daarvan gelegen woningbouwproject door middel van een groenstrook.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Den Haag in de wijk Morgenstond en in het middendeel daarvan. De begrenzing van het plangebied is als volgt:

  • a. de perceelsgrens met de terreinen van de noordelijk gelegen school,
  • b. de perceelsgrens met de terreinen van het oostelijk gelegen woningbouwproject,
  • c. de Wapserveenstraat en
  • d. de Norgstraat.

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Voor wat betreft het plangebied komt het bestemmingsplan na het door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 18 april 1950 vastgestelde 'Uitbreidingsplan Morgenstond'. Het betrof een verordening met kaarten.

Hoofdstuk 3 'Woningen' van dit plan laat in een terreinstrook aangeduid met de letter 'C drie woningen in drie woonlagen toe. De terreinstrook laat winkels op de begane grondlaag toe.

Op de bijbehorende kaart draait de strook met de Norgstraat mee. Aan de oostzijde sluit het aan de bestemming 'Openbare of bijzondere gebouwen' aan en aan de noordzijde aan de bestemming 'Schoolterrein'.

Ook de zuidzijde kent de bestemming 'Woningen in drie bouwlagen met winkels op de begane grond. De overzijde van de Norgstraat kent deze bestemming ook, maar laat geen winkels toe.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast genoemd uitbreidingsplan kent de gemeente Den Haag de volgende twee parapluherzieningen die op het plangebied van toepassing zijn en bedoeld zijn om een specifiek gebruik te reguleren.

  • De Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk

In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Het is op 25 november 2004 door de gemeenteraad vastgesteld.

  • De Parapluherziening Seksinrichtingen

De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan. Parapluherziening Seksinrichtingen waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen. Het is op 25 november 2004 door de gemeenteraad vastgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart) waarop bestemmingen zijn aangewezen en de bij deze bestemming behorende digitale regels Deze zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan wordt vergezeld van een toelichting bij het bestemmingsplan. In de toelichting is de nodige kennis vergaard omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen om bestemmingen aan te wijzen. De verantwoording van de bestemmingen is in paragraaf 5.3 vermeld..

Om tot deze verantwoording te geraken is de volgende werkwijze gevolgd om de nodige kennis omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. De eerdere of geldende bestemmingsplannen worden aangehaald en toegelicht. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van de doelen van het bestemmingsplan in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Milieu een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de voor de locatie relevante beleidsuitspraken en regelingen ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Milieu ten aanzien van milieukwaliteit, archeologie, waterhuishouding en flora en fauna.

In hoofdstuk 5 Planbeschrijving wordt - als bij onderdelen uit hoofdstuk 3 of 4 nader onderzoek noodzakelijk geacht werd - eerst getoetst welke betekenis deze onderdelen hebben en op welke wijze ze in het bestemmingsplan worden gewaarborgd. Dan worden in paragraaf 5.3 op grond van de hoofdstukken 2, 3 en 4 en genoemde toetsing de keuze van bestemmingen toegelicht. Verder wordt het bestemmingsplan beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een deel van Den Haag dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van onder natte omstandigheden afgezette bodemlagen. Klei en veen domineren de ondergrond. Deze ondergrond wordt afgewisseld met zand, afkomstig van zandkopjes. De zandkopjes zijn restanten van strandwallen die in de prehistorie onder invloed van overstromingen voor een deel zijn opgeruimd. De zandkopjes komen in ongeveer oost-west georiënteerde zones voor. Het plangebied ligt tussen enkele van die zandkopjes in. De strandwallen en de resterende zandkopjes waren direct na hun vorming in de prehistorie en daarna aantrekkelijke plaatsen om te wonen. Een tweede fenomeen dat dit deel van Den Haag kenmerkt is de aanwezigheid in de ondergrond van geulen die samenhangen met de Gantel. De Gantel was een getijdegeul die was ontstaan na een doorbraak rond 1000 voor Christus van de zee nabij de Maasmonding. Vanuit deze geul ontstond een wijdvertakt geulensysteem. De geulen verlandden in de loop van de tijd. Na verlanding bleven zij vaak als lichte verhoging in het landschap zichtbaar. In de periode dat zij watervoerend waren, waren met name de oeverwallen van de geulen aantrekkelijke woonplekken. Na de verlanding was de verhoogde geulbedding zelf een te prefereren locatie. Niet zeker is of alle geulen van het systeem al in kaart zijn gebracht. Dat betekent dat ook in het plangebied zo een verlande geul in de ondergrond aanwezig kan zijn.

Deze geologische bodemopbouw geeft aan dat het gebied juist een drassig en onaantrekkelijke plaats was om te wonen.

2.2.1 Zuidwest en Morgenstond

Den Haag Zuidwest is een grote stadsuitbreiding van Den Haag die in de decennia van de Wederopbouwperiode in de tweede helft van de 20e eeuw is gerealiseerd. Het is overwegend een woongebied met een beperkt aantal overige funkties.

In 1945 werd het gemeentebestuur geconfronteerd met een aanzienlijk woningtekort. Er was 5 jaar niet gebouwd en veel oorlogsschade geleden: 8373 woningen waren verloren gegaan, 1394 woningen zwaar beschadigd en 18.309 woningen licht beschadigd. Ook de sloop ten behoeve van de aanleg van de Atlanticwal noopte tot de ontwikkeling van Den Haag Zuidwest.

De woningbehoefte werd na de oorlog versterkt door de geboortegolf van de eerste naoorlogse jaren en de terugkomst van repatrianten uit de koloniën.

De ontwikkeling van Den Haag Zuidwest begon met de aanleg van Moerwijk. Vervolgens kwamen de plannen Morgenstond, Bouwlust en Vrederust aan de orde.

2.2.2 Het Uitbreidingsplan Morgenstond

Morgenstond is een naoorlogse wijk in het stadsdeel Escamp. Het gebied behoorde oorspronkelijk toe aan Loosduinen, maar deze gemeente werd in 1923 door Den Haag geannexeerd. In dat jaar schreef de gemeente een prijsvraag uit voor een uitbreidingsplan van Den Haag Zuid-West. Uiteindelijk werd met de aanleg van Morgenstond pas in 1950 begonnen.

Het oorspronkelijke 'Uitbreidingsplan Den Haag Zuidwest' is door de architekt Hendrik Berlage opgezet en door de architect Willem Dudok - sterk gewijzigd - afgerond. Het plan Morgenstond van Dudok uit 1949 is te beschouwen als een uitwerkingsplan van het 'Ontwerp-Uitbreidingsplan 's-Gravenhage Escamppolder, Madepolder, Ockenburgh' uit 1935. Het plan is gebaseerd op een rechthoekig grid van verkeerswegen, dat de wijk in zes buurten verdeelt. De basis van deze structuur wordt gevormd door de voortzetting van bestaande wegen. Hier overheen is een tweede grid van groenstroken aangelegd, dat gedeeltelijk het wegengrid overlapt en gedeeltelijk zelfstandig is. In de gevallen waar de doorgaande wegen en de groenstroken zijn samengevoegd is een sterke scheiding tussen de buurten ontstaan. Het duidelijkst geschiedt dit bij de Melis Stokelaan. Daar waar de groenstructuur zelfstandig is, vormt zij een verbinding tussen de buurten en een structurerend element voor de geconcentreerd gesitueerde voorzieningen (scholen, sport- en speelvelden e.a.). Voor Dudok was de wijkgedachte de basis voor de opzet van Morgenstond: een hiërarchische structuur met een opbouw uit buurten die deel uitmaken van een groter geheel. In de wijk is een rationele verdeling van de functies wonen, werken, recreëren en verkeer duidelijk herkenbaar. Naast deze functionele benadering moest de wijk ook voldoende licht, lucht en groen aan zijn bewoners bieden. Dit uit zich in open bouwblokken, strokenbouw en veel open groengebieden.

Afbeelding 2.1 Het uitbreidingsplan Morgenstond met aanduding van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0001.jpg"

De gemeente had wegens de schaarste aan cultuurgrond zich uitgesproken zo dicht mogelijk te bebouwen, hetgeen naar het oordeel van de Raad inhield: geen eengezinshuizen; die waren er in Den Haag al genoeg.

Om financiële redenen moest veelal worden gekozen voor woningbouw in vier lagen, waardoor de variatie hoofdzakelijk moest komen van de plaatsing van openbare en bijzondere gebouwen, winkelpleintjes en/of afwisseling van bouwstroken met traditionale bouwblokken. Wel werd er aandacht besteed aan ornamenten bij de entree's van portieken, ramen in kopgevels en aan dakoverstekken.

In de plannen van Dudok werd niet voorzien in een centraal winkelcentrum in Morgenstond. De gemeente vond het onjuist dat een dergelijke voorziening centraal in het plan ontbrak. Dit leidde tot het winkelcentrum Leyweg.

Al met al leidde dit tot een hoge dichtheid met woningen met een gering vloeroppervlak en weinig variatie. Op het hoogtepunt van de Zuidwest woonden hier ruim 100.000 inwoners. Rond de jaren '80/'90 was dat aantal gezakt tot ca. 45.000. Dit betekende dat draagvlak voor scholen en voorzieningen steeds minder werd.

Vanaf de jaren '80 is er op kleine schaal sprake van vernieuwing. Vanaf 1990 is er een groeiende behoefte aan kaderplannen waarbinnen de verdergaande vernieuwing van de verouderde woningvoorraad ter hand kon worden genomen. Uiteindelijk leidde dat in 2004 tot de vaststelling van de Structuurvisie Den Haag Zuidwest. Daarin wordt ingezet op de vervanging van meer dan driekwart van de oorspronkelijke bebouwing ( ruim 2300 woningen), waarbij gestreefd werd naar een grotere variatie in woningtypen en prijsklassen.

In mei 2002 is het stedenbouwkundig plan voor Morgenstond-Midden door het College van B&W vastgesteld.

Er werden 5 uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. De huidige structuur en kwaliteit van de openbare ruimte wordt versterkt.
  • 2. Het terugbouwpercentage is zo hoog mogelijk.
  • 3. De woningdifferentiatie wordt vergroot en aangepast binnen de structuur,
  • 4. Het gemiddelde woonoppervlak wordt verdubbeld.
  • 5. Het aandeel grondgebonden woningen is zo hoog mogelijk.
2.2.3 Morgenstond-Midden

Morgenstond-Midden, gelegen tussen de Loevesteinlaan, Melis Stokelaan, Dedemsvaartweg en de Hengelolaan, laat zich typeren als een compacte stedelijke tuinstad. Het combineert de kwaliteiten van het leven in de stad: de nabijheid van voorzieningen; winkels; openbaar vervoer en Zuiderpark en de kwaliteiten van het leven buiten de stad: ruime woningen; veel buitenruimte; geen congestie en voldoende parkeerruimte. De tuinstad kwaliteit wordt sterk bepaald door het groene karakter van de openbare ruimte. Deze ruimte heeft royale straatbomen, diepe voortuinen, openbare grasstroken en brede speeltrottoirs. Deze kwaliteit wordt alleen bereikt door in de bouwblokken voldoende parkeervoorzieningen op te nemen. De stedelijkheid ontstaat uiteraard ook door de aanwezige voorzieningen als het winkelcentrum Leyweg, het Zuiderpark en de tramlijnen. Daarnaast wordt een zo hoog mogelijk terugbouwpercentage gerealiseerd, komen er stedelijke wanden langs de doorgaande wegen en is er een rijke schakering van verschillende woningtypes. Ook door het hoge terugbouwpercentage en de aanvullende parkeervoorzieningen neemt het totale bouwvolume sterk toe. Om een relatief groot aandeel grondgebonden woningen te bouwen en de kwaliteit van de openbare ruimte zo groen, ruim en ontspannen mogelijk, is het bouwvolume compact gehouden.Het grootste deel van Morgenstond-Middenis sinds het begin van 21e eeuw vernieuwd, waarbij het straten- en watergangen-patroon is gehandhaafd en de meeste nieuwe bebouwing straatwanden vormt in een hoogte van 3 en 4 bouwlagen.

Afbeelding 2.2 De bebouwde situatie op grond van het Uitbreidingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0002.jpg"

Buitenschil en binnengebied

In de bestaande situatie van Morgenstond-Midden is een duidelijk onderscheid van verschillende verkavelingstypen. De buitenrand van Morgenstond-Midden bestaat uit een dubbele ring van min of meer gesloten bouwblokken, de buitenschil. Binnen deze buitenschil is een opzet met meer zelfstandige gebouwen in een campus-achtige opzet het binnengebied. De lokatie van de Wapserveenstraat is gelegen in het binnengebied.

Afbeelding 2.3 Verkavelingstypen

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0003.jpg"

Wapserveenstraat west

De lokatie maakt deel uit van een bijzonder binnengebied binnen het stratenpatroon van Morgenstond-Midden en omgeven door de Wapserveenstraat, de Norgstraat, Oosterhesselenstraat en Hoogeveenlaan.

In tegenstelling tot andere “scholenpleinen” in Zuidwest was dit al een enigszins amorfe lokatie. Een winkelbebouwing met daarboven woningen vormde een straatwand aan de Wapserveenstraat.

Het PTT gebouw aan de Hoogeveenlaan was onderdeel van een straatwand, maar naast dit gebouw lag de groen plek met grote bomen. Aan de kant van de Norgstraat en Oosterhesselenstraat stonden schooltjes omgeven door schoolpleinen. Op het schoolplein aan de Norgstraat stonden ook enkele grote kastanjebomen. Met de invulling van deze lokatie wordt tevens het bijzondere karakter van dit “plein” benadrukt. Aan drie kanten vormen straatwanden met woonbebouwing een duidelijke begrenzing. Aan de kant van de Hoogeveenlaan vormt het voormalige PTT gebouw met de naastgelegen groenvoorziening met grote bomen een onderbreking van de woonwand. Met de nieuwbouwflat vormt het PTT gebouw een bijzonder cluster op dit plein. Parkeren vindt grotendeels op het binnenterrein plaats. Het groen en de schoolpleinen maken van de andere zijden het “plein” herkenbaar. De straatwanden om het plein zijn architectonisch herkenbaar door samenhangende architectuur en hoogtes.

Afbeelding 2.4 Voorgaande stedenbouwkundige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0004.jpg"

Dit bestemmingsplan is ten behoeve van de realisatie van een braakliggende lokatie aan de Wapserveenstraat welke in de oorspronkelijke plannen voor dit gebied bedoeld was voor het realiseren van bedrijfsunits en een parkeerpleintje.

Afbeelding 2.5 Braakliggende lokatie gezien vanaf de Norgstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0005.jpg"

Recentelijk is hier een school vernieuwd, een andere school gerenoveerd. Inmiddels is er ook een woningbouwplan met 44 appartementen in 4 lagen vergund achter het PTT gebouw dat samen met het PTT gebouw een cluster vormt. Deze cluster grenst aan een bestaand groenveld met volwassen bomen.

Tussen de school en deze nieuwbouwwoningen komt een straatje, dat oorspronkelijk geheel auto vrij was gedacht vanwege de beoogde entree van deze basisschool aan dit straatje. De entree van de school is uiteindelijk op het plein aan de Norgstraat gesitueerd. De hoofdentree van het appartementengebouw komt aan het straatje nabij de Wapserveenstraat.

Die hoofdentree moet bereikbaar zijn voor hulpdiensten. Daarom wordt na die hoofdentree het straatje door middel van paaltjes afgesloten, waardoor er toch sprake is van een autovrij deel en een autoluw deel nabij de entree van dat flatgebouw. Er worden ook een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd voor invaliden en bezoekers.

Afbeelding 2.7 Kopgevel van school

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0006.jpg"

In het plangebied is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden die zich toont in beplanting, beschermd stadsgezicht of monumenten.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

afbeelding van het nieuwe bouwblok

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0007.jpg"

Doordat de corporaties er geen heil meer in zagen om hier bedrijfjes te situeren, is er gekozen om hier middels klein opdrachtgeverschap (KO) mogelijk 8 werkwoningen te realiseren in eigenbouw.

Doordat elke eigenaar veel invloed heeft op de vormgeving van de eigen woning, onderscheidt de woningbouw zich hier van de uniformere woningen in de straatwanden. De kopwoningen hebben een grotere mogelijkheid tot het inpassen van ruimte voor bedrijfsuitoefening. Aan de Norgstraatzijde steekt de kopgevel iets door de rooilijn.

Aan de andere kant is de woningbouw zo gesitueerd dat de bijzondere zuideiljk gelegen kopgevel van de school prominent zichtbaar blijkt. Voor deze kop van de school wordt een groenperk aangelegd, die afhankelijk van de vormgeving en funktie van de naastgelegen woning doorsneden kan worden door een inrit. Met deze situering en vormgeving vormt dit KO plan een bijzondere invulling en versterkt de afwijkende en herkenbare architectuur de speciale funktie van dit “plein” als in de traditie van de meeste scholenpleinen in Zuidwest.

2.3.2 Verkeer en infrastructuur
2.3.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gestueerd op de hoek van de Wapserveenstraat en de Norgstraat. Deze straten maken deel uit van het stratenpatroon van Morgenstond Midden. Het zijn verblijfsstraten met 30-kilometer regiem. In de Wapserveenstraat zal ten oosten van het project een autoluw straatje worden toegevoegd ten behoeve van de de ontsluiting van de Nieuwbouwflat van Steadion.

De stedelijke en regionale ontsluiting van de locatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan en Hengelolaan.

Buiten het plangebied, op de hoek van de Erasmusweg en de Loevestreinlaan, loopt een hogedruk aardgas transportleiding.

2.3.2.2 Openbaar vervoer

De locatie is goed ontsloten per openbaar vervoer (zowel bus als tram). De stedelijke en regionale openbaar vervoer ontsluiting van de lokatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan, Dedemsvaartweg en Hengelolaan.

2.3.2.3 Langzaam verkeer

De stedelijke en regionale ontsluiting van de lokatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan en Hengelolaan Dit zijn tevens de belangrijkste fietsontsluitingen.

2.3.2.4 Parkeren

Er is ruimte voor parkeren aan de openbare straat.Er is aan de aansluitende Wapserveenstraat van haaks parkeren sprake.

2.3.3 Groen

In het plangebied is geen openbaar groen. Er is wel ruimte voor voor- en achtertuinen. In de directe nabijheid wordt een klein park aangelegd. Het gebied is geen onderdeel van de stedelijke groene hoofdstructuur of van ecologische verbindingszones.

2.3.4 Water

Waterkwantiteit en –bescherming

Het plangebied ligt in de Eshofpolder en dat is een van de lager gelegen gebieden in Den Haag. Het kent een gemiddelde maaiveldhoogte van 30 centimeter boven NAP, met als laagste punt 50 centimeter beneden NAP. Het plangebied ligt tussen strandwallen in. Deze kenen een hoogte van 1 tot 4 meter. De wallen bestaan zand, de bodem in het plangebied uit slecht waterdoorlatend klei of veen. De bovenste scheidende laag is veen met een dikte van 2,5 meter Op de veenlagen ligt vaak nog een toplaag van klei of stuifzand en ophoogmateriaal. Dat is in het plangebied het geval. De Eshofpolder heeft ruim 63 hectare oppervlaktewater. De polder is waterstaatkundig gezien een peilgebied. Met zowel in winter als in de zomer een streefpeil van 175 centimeter beneden peil.

De polder loost zijn water op de boezem via een gemaal bij de hoek Erasmusweg/Leyweg en een kleiner gemaal bij het Vinkenlaantje. De doorstroming verloopt globaal van het noordwesten naar het zuidoosten. De Eshofpolder is een kwelgebied. Het kwelwater komt uit een dieper – zanderig – bodempakket. De waterstanden in dat diepere pakket beïnvloeden daarmee de hoeveelheid kwelwater die aan de oppervlakte komt. Het grondwaterpeil ligt tussen 1 en 1,5 meter diepte. Het huidige bestemmingsplan liet een volledige verharding toe. Gebruik. Er zijn geen waterkeringen in het plangebied.

Waterkwaliteit

In het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Afvoer van afvalwater

Dunea N.V. verzorgt in het plangebied de drinkwatervoorziening. De flat in het plangebied kende een gemengd rioolstelsel dat levert aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie in de Harnaschpolder.'

2.3.5 Bodem

Het verkennend bodemonderzoek (8 oktober 2013) laat zien dat er geen sprake is van van ernstige bodemverontreiniging.

2.4 Functionele structuur

De locatie maakt deel uit van het multi-functionele binnengebied van Morgenstond Midden. Hier zijn verder enkele scholen, een parkje. plantsoenen en appartementsgebouwen. Het terrein ligt momenteel braak en had een woonbestemming met op de begane grond bestemming winkels.

2.4.1 Wonen

De locatie Wapserveenstraat ligt in de wijk Morgenstond in het stadsdeel Escamp. Deze wijk is begin jaren vijftig gebouwd. Het merendeel van de woningvoorraad bestaat uit appartementen (79%). Iets meer dan de helft van de woningen is in bezit van corporaties (56%), het overige deel is voornamelijk eigenaar-bewoner (40%), slechts een klein percentage is particuliere verhuur (4%). Het aandeel eenpersoonshuishoudens is het grootst (47%), maar komt overeen met het aandeel tweepersoonshuishoudens met en zonder kinderen (elk 22%). Het percentage huishoudens met een laag inkomen is 54 %, het percentage met een midden inkomen 36 % en 10 % van de huishoudens heeft een hoog inkomen. De meeste bewoners zijn tussen de 20 en 64 jaar. Qua etnische afkomst is de verhouding tussen allochtone en autochtoon gelijkmatig verdeeld.

Sinds begin deze eeuw tot heden is er veel geherstructureerd in Morgenstond. Dit heeft geresulteerd in bijna een verdubbeling van het aantal grondgebonden woningen: van ca. 2.000 woningen naar ruim 3.700 grondgebonden woningen in 2013. En het aandeel eigenaar-bewoners is daarmee eveneens aanzienlijk gestegen: van ruim 11% in 2000 naar 22% in 2013.

Kortom, het plangebied is sinds 2000 meer gemengd geworden op het terrein van: eigendomsverhouding (meer koop), grondgebondenwoningen, huishoudenssamenstelling (iets meer gezinnen) en etnische afkomst (vooral het aandeel Turkse, Marokkaanse en Surinaamse huishoudens is toegenomen).

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Wapserveenstraat-West vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader weer dat op dit bestemmingsplan van toepassing is. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een achttal eengezinswoningen. Behalve op het ruimtelijk beleid zal worden ingegaan op het sectoraal beleid over cultuurhistorie, verkeer, wonen en functiemenging.

3.2 Cultureel erfgoed

3.2.1 Cultuurhistorische waarde

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

3.2.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Wel is de wettelijke meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988): wanneer bij grondwerkzaamheden toch archeologische sporen of resten aan het licht komen, dan dient dit per omgaande te worden gemeld bij het bevoegd gezag (de afdeling Archeologie). In paragraaf 5.2.2 wordt getoetst tot welke eenheid uit de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart het plangebied behoort en welke bescherming daartoe in het bestemmingsplan is opgenomen.

.

3.3 Ruimtelijk beleid

3.3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Wapserveenstraat-West worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Wapserveenstraat-West geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.6.2 dat de Toelichting omtrent deze ruimtelijke ontwikkeling blijk moet geven van een actuele ruimtelijke behoefte en die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (zie paragraaf 5.3).

3.3.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

Op 2 juli 2010 zijn de Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Ook de instrumenten die de provincie inzet, komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent met de Functiekaart en Kwaliteitskaart. Zij ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting.

Het plangebied maakt deel uit van het in de provinciale visie aangewezen stads en dorpsgebied, waar stedelijke ontwikkelingen als woningbouw toegestaan of gewenst zijn.

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten regels kunnen stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De Verordening Ruimte voorziet hierin. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De nota stelt onder meer voorwaarden aan de hoeveelheid kantoren, bedrijfsruimten en detailhandel.

De Provincie Zuid-Holland hanteert verder de "ladder van duurzame verstedelijking" . Het binnen de woonbehoefte toevoegen van woningen in het woongebied is in overeenstemming met het beleid van Provincie Zuid-Holland, omdat het gaat om het versterken van de woonfunctie binnen het bestaande stadsgebied.

3.3.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben onder meer volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen.

  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.
  • Het stimuleren van woningbouw in het bestaand stedelijk gebied

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.3.4 Gemeentelijk beleid
3.3.4.1 Wereldstad aan Zee

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca. 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca. 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan). Het gebied Zichtenburg Kerketuinen Dekkershoek maakt geen deel uit van een van de kansenzones of ontwikkelingsgebieden. Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis zijn in het Coalitieakkoord “Aan de slag” (d.d. 21-05-2010) en het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (d.d. 14-09-2011) nadere prioriteiten gesteld.

Met het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2012 (IpSO) biedt de gemeente duidelijkheid in welke projecten wordt geïnvesteerd en welke ambities worden nagestreefd. Markpartijen kunnen hier rekening mee houden en op anticiperen met hun investeringen. Uiteraard is het doorgaan van ontwikkelingen van meerdere factoren afhankelijk (o.a. economische conjunctuur), maar doordat de gemeente vasthoudt aan de ingezette koers en helderheid biedt voor welke projecten middelen worden gereserveerd wordt enige mate van stabiliteit en zekerheid geboden.

Het merendeel van het woningbouwprogramma moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Het centrumstedelijk milieu biedt daartoe de beste kansen. Prioriteiten zijn Scheveningen Haven, het centrum en Laakhavens.

De ruimtelijke strategie van Den Haag steunt op twee pijlers: “De Wereld in Den Haag” en “Den Haag in de Wereld”. De Wereld in Den Haag gaat over het verstevigen en robuust maken van de basis of het fundament van de stad met goede leefmilieus om te wonen, werken, ondernemen, recreëren. Tegelijkertijd werkt Den Haag aan het uitbouwen van de top (Den Haag in de Wereld), met als vaandel Den Haag Internationale Stad van Vrede en Recht.

3.3.4.2 De kracht van Den Haag

De kracht van Den Haag vermeldt de opgave om in te gehele stad totaal 30.00 woningen te herstructureren ten behoeve van 20.000 woningen in het (middel)dure segment. Het zuidwesten van Den Haag is als centraal vernieuwingsgebied aangewezen, met name voor de minder gevraagde kleine meergezinswoningen in het bezit van woningcorporaties. Het gebied rond de Leyweg is een van de concentraties voor deze transformatie. De Nota Krachtwijken zet dit beleid voort, waarbij zij de wooncarriere als reden voor de transformatie aanvoert. Voor het bestemmingsplangebied wordt ingezet op woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling wordt gerealiseerd door particulieren via het zogenaamde kleinschalig opdrachtgeverschap.

3.3.4.3 Structuurvisie Den Haag Zuidwest

De Structuurvisie Den Haag Zuidwest geeft aan het plangebied en haar directe omgeving een kwantitatieve woningbouwopgave van 75% van het aanwezige aantal woningen. De visie deelt het plangebied in de zone der gemengde woonvelden in. In deze zone wordt de identiteit van de woonomgeving bepaald door het continue systeem van woonstraten, singels en buurtparkjes. Het plangebied heeft een groen karakter. Het aandeel blijft hetzelfde naar krijgt een andere vorm: van gemeenschappelijke tuinen naar privé tuinen en vergroening van de profielen van de hoofdstructuren.

3.3.4.4 Projectopdracht kleinschalig opdrachtgeverschap

Op 3 december 2013 heeft het college van B&W van Den Haag de projectopdracht kleinschalig opdrachtgeverschap voor het plangebied goedgekeurd.

Om de stagnerende woningbouwproductie in de stad te stimuleren worden private partijen uitgenodigd om te ontwikkelen, te bouwen en te investeren in de stad. In de commissiebrief DSO/2011.1772 “Nieuwe kansen door Kleinschalig Opdrachtgeverschap” d.d. 17 januari 2012 is aangegeven dat er wordt ingespeeld op een nieuwe trend in de vastgoedmarkt. Dit met als doel de eindgebruiker – de burger, de ondernemer of investeerder centraal te stellen en in staat te stellen om hun eigen woning en/of bedrijf te (ver)bouwen naar eigen inzicht. Een van de kansen is het Kleinschalig of Particulier Opdrachtgeverschap (KO), wat aansluit op een duidelijke trend in de samenleving.

KO betekent in de kern dat een particulier individueel of samen met anderen opdrachtgever is voor zijn of haar woning en/of bedrijfsruimte en daar maximaal invloed op uit kan oefenen, op basis van eigen ideeën. In het project Kleinschalig Opdrachtgeverschap (KO) zal dit op diverse manieren vanuit de gemeente worden vormgegeven. Bij de vrije uitgifte van grondkavels voor de bouw van nieuwe woningen, kunnen particulieren en ondernemers zowel individueel als wel collectief hun woning(en)/bedrijf realiseren.

Voor het plangebied wordt het volgende gesteld. Het kavelplan voor 8 aaneengesloten, grondgebonden zelfbouwwoningen is onderdeel van de multifunctionele opzet van het binnengebied Morgenstond Midden. Het blokje in maximaal 3 bouwlagen (10 meter hoogte) voegt zich in de omgeving door de ontspannen setting met voor- en achtertuinen en een vaste voorgevelrooilijn. Voor alle KO-locaties geldt dat het welstandsvrij is. De erfscheidingen die grenzen aan openbaar gebied worden door de gemeente voorzien van hagen die door de bewoners moeten worden onderhouden. Voor de woningen geldt een zelfbewoningsplicht voor minimaal 3 jaar. Op de gehele begane grond zijn bedrijfsfuncties mogelijk in de hindercategorie A ter versterking van de lokale economie in deze wijk. Met name de verruimde bouwmogelijkheden van de beide hoekkavels bieden hiervoor goede mogelijkheden. Hoewel uitgegaan wordt van zelfbewoning voor tenminste 3 jaar, kunnen er 2 aaneengesloten kavels worden gekocht voor de bouw van 1 grotere woning of 3 aaneengesloten kavels voor de bouw van 2 vrij indeelbare woningen.

3.3.4.5 Kavelpaspoort

Met het vastellen van het projectdocument zijn ook de voorwaarden voor de ontwikkeling vastgelegd in een zogenaamd kavelpaspoort.

Kavelpaspoort Wapserveenstraat:

  • Maximaal 8 geschakelde woningen, zelfbewoningsplicht, bedrijfsvoering op gehele begane grond mogelijk binnen categorie A functiemenging
  • De bebouwing bevindt zich binnen het aangegeven bouwvlak.
  • De voorgevelrooilijn aan de Wapserveenstraat wordt bebouwd.
  • De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter. Deze hoogte is inclusief de algemene vrijstelling van 10%. In het bestemmingsplan moet dus een hoogte van 9 meter worden aangehouden.
  • Er kan 1 woning worden gebouwd.
  • Er kunnen 2 of 3 aaneengesloten kavels worden afgenomen voor de bouw van 1 respectievelijk 2 grondgebonden woningen.
  • Op de verdiepingen kunnen buiten het bebouwingsvlak aan de voor- en zijgevelzijde ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons en erkers, worden gemaakt die maximaal 1 meter buiten het bebouwingsvlak liggen; deze bouwdelen liggen minimaal op 1 meter afstand van de bebouwingsgrens met de naastgelegen kavel en bedraagt maximaal 50% van de totale gevellengte.
3.3.4.6 Schaduwhinder

De gemeenteraad van Den Haag heeft bij nieuwbouw bezonningsnormen vastgesteld (14 juni 2011, RIS 180461) waaraan bij nieuwbouw en uitbreiding moet worden voldaan. Deze bezonningsnormen zijn van toepassing op eventueel zonverlies in bestaande woningen als gevolg van nieuwbouw. Op de beoordeling van dit aspect wordt in paragraaf 5.2 ingegaan.

3.4 Verkeer en infrastructuur

3.4.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Milieu.

3.4.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is erop gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

De stedelijke en regionale openbaar vervoer ontsluiting van de locatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan, Dedemsvaartweg en Hengelolaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0008.jpg"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn,

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0009.jpg"

De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg. De stedelijke en regionale ontsluiting van de lokatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan en Hengelolaan

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0270BWpvstrwest-50VA_0010.jpg"

De stedelijke en regionale ontsluiting van de lokatie gaat via Melis Stokelaan, Loevesteinlaan en Hengelolaan Dit zijn tevens de belangrijkste fietsontsluitingen.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de beleidsnota: “Nota Parkeernormen Den Haag” (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Op 3 december november 2013 is het projectdocument in het college goedgekeurd. Ten aanzien van parkeren is bepaald dat de parkeerplaatsen in de openbare ruimte mogen worden gerealiseerd (in de strook grenzend aan de woningen).

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zullen binnen afzienbare tijd worden ingetrokken. Het inlegvel met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage 2 opgenomen.

In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fiets parkeren

De gemeente hanteert voor functies, die in de Nota Parkeernormen Den Haag onder de noemer Kantoren, Bedrijven en Voorzieningen staan, een norm van 1 fietsparkeerplaats per 3 medewerkers.

3.5 Wonen

3.5.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen per jaar. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur.

Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Wapserveenstraat

Morgenstond heeft een zwakke positie op de Haagse woningmarkt als gevolg van een incourante woningvoorraad (overwegend kleine portiekappartementen met weinig comfort). Om te kunnen voldoen aan de toekomstige woningvraag is de fysieke aanpak van de woningvoorraad in combinatie met het verbeteren van de woonomgeving noodzakelijk. De wijk zal gevarieerder van opzet moeten worden waardoor buurten met meer een eigen karakter ontstaan.

Het plangebied is in de Haagse Woonvisie aangewezen als herstructureringsgebied en daarmee op het (verder) versterken van de wijk. De woningvoorraad is al aanzienlijk vernieuwd en verbeterd de afgelopen jaren. De komende tijd ligt de focus op het afronden van de stedelijke vernieuwing in deze wijk. Dit zal meer dan in het vorige decennium gebeuren via ingrijpende verbetering van de bestaande woningvoorraad (woontechnische verbeteringen en energiebesparende maatregelen). Maar ook via kleinschalige (sloop) nieuwbouw gebeuren van corporatiebezit en kansen voor particulier opdrachtgeverschap.

De ontwikkelingsrichting voor het plangebied zoals opgenomen in de Haagse Woonvisie is (modern) groenstedelijk wonen, met als woonsfeer 'groen en ontspannen wonen in de stad'. Dit houdt in dat we in dit vernieuwingsgebied de populariteit van het groenstedelijk milieu aangrijpen om een positief woonimago tot ontwikkeling te brengen in de vorm van meer ruimte voor grondgebonden woningen. Op project- en woningniveau dient de vraag en de specifieke woonwensen van (groen)stedelijk georiënteerde huishoudens centraal te staan.

 

3.5.2 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'werkwoningen in de Haagse regio' (RIS 72582, 22-02-2000) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

In paragraaf 5.3 wordt de afweging gegeven hoe in dit gebied met de bedrijvenfuctie wordt omgegaan.

3.6 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de Raad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RV 126_2011, RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life –aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap.

In het bestemmingplan is de bestemming bedrijven niet opgenomen. Wel is het mogelijk gemaakt om binnen de bestemming wonen een bedrijfsfunctie uit te voeren. Daarvoor geldt het beleid ten aanzien van functiemenging. In paragraaf 5.3 wordt hierop ingegaan.

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave zoals verwoord in de Structuurvisie Den Haag 2020. Optimalisering van het grondgebruik is daardoor noodzakelijk. In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen menging op bedrijventerreinen, buurtniveau en pand- of blokniveau. Het mengen van wonen en werken kan op drie schaalniveaus plaatsvinden:

  • 1. op pandniveau, meestal een werkfunctie op de begane grond en woningen op de bovenliggende etages. In de Nota Woonwerkwoningen worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor woonwerkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, doorgaande wegen en langs spoorwegen;
  • 2. op blokniveau, waarbij één of meerdere panden binnen één blok volledig een woon- dan wel een werkfunctie hebben;
  • 3. op deelgebiedniveau, waarbij sprake is van een ruimtelijke en functionele samenhang van bedrijven en woningen die gevestigd zijn in één gebied.

Naast het mengen op de verschillende schaalniveaus is in de Functiemengingstrategie ook aangegeven door de gemeente Den Haag aan welke groottes gedacht kan worden op verschillende locaties als het gaat om functiemenging.

Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan +/-100 m2 mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen +/- 100- 500 m2 geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Groter dan 500 m² zou op bedrijventerrein of kantorenlocatie plaats moeten krijgen.

De algemene richtafstandenlijst uit de VNG-handreiking, vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met een afstandstap worden verminderd. Deze staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies), mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Functiemenging kan ook worden nagestreefd om de levendigheid in het gebied te bevorderen.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd. Een specifieke staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengingsgebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bedrijventerreinen.

Er is in de staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • A. Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • B. Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • C. Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;

activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

In paragraaf 5.3 wordt de afweging gegeven hoe in dit gebied met de bedrijvenfuctie wordt omgegaan.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem, archeologie, en gebiedsgericht milieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, juncto het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken waarin gevallen voorkomen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.

Geen van de in het Besluit genoemde gevallen betreft de projectie van maximaal acht woningen. Het is een overig geval'. Dan dienen de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer gevolgd te worden, waarbij aan de Richtlijn wordt gerefereerd. In bijlage III Richtlijn 09/11 van 3 maart 1997 is gezocht naar van betekenis zijnde selectiecriteria. Onder 1. is dat 'verontreiniging en hinder'. Dit wordt de vormvrije merbeoordeling genoemd.

Om een activiteit met als nadelige gevolgen verontreiniging en hinder als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage te onderscheiden, worden eerst de aanpassingen onderzocht en dan de bepaling van de nadelige gevolgen als verontreiniging en hinder.

De aanpassing betreft de beperking van de projectie van een flatgebouw in drie bouwlagen met een winkelstreep tot de projectie van een beperkte bouwstrook van maximaal 8 woningen in drie bouwlagen met de mogelijkheid om door de bewoners bedrijfsactiviteiten uit te voeren en een groenstrook. De nadelige gevolgen zouden alleen door de bedrijfsactiviteiten veroorzaakt kunnen worden. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.3 Externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit). De ontwikkellocatie aan de Wapserveenstraat ligt niet binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of een BEVI-inrichting. Daarom is deze ontwikkeling niet van invloed op het groepsrisico dat met dergelijke bronnen samenhangt.

4.3.1 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt, met uitzondering van de gasleiding van de geothermiecentrale (zie hierna), buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding.

Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

De ondergrondse gasleiding ten behoeve van de geothermiecentrale heeft een diameter van 100 mm en een werkdruk van 5 bar. Op grond van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is het Bevb niet op deze leiding van toepassing (druk is minder dan 16 bar).

De geothermiecentrale ligt op grote afstand van deze centrale, waardoor de noodzaak vervalt om haar betekenis voor de externe veiligheid nader te beschouwen

4.3.2 Transport over de weg

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Stofcategorie
 
Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4.000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4.000  

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Tabel Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Basisnet

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimten voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. De gebruiksruimte is de maximale vervoersintensiteit waarmee, bij het maken van berekeningen, rekening gehouden moet worden.

De volgens de circulaire voor Den Haag aan te houden veiligheidsafstanden en de voor stofcategorie GF3 geldende gebruiksruimten staan in onderstaande tabel.

wegvak
 
Veiligheids-
zone [m]  
Gebruiksruimte GF3  
A4   Pr. Clausplein - gemeentegrens   13   4.000  
A4   Pr. Clausplein - Knp. Ypenburg   23   3.743  
A4   Knp. Ypenburg - afrit 12   0   1.000  
A12   Prins Clausplein - afrit 4   0   1.500  
A12   afrit 4 - afrit 3 (Bezuidenhout)   0   0  
A12   Prins Clausplein - Zoetermeer   0   1.500  
A13   Knp. Ypenburg - afrit 9 (Delft)   17   3.639  

Bron: Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (bijlage 2)

Tabell Veiligheidszones rijkswegen en referentiewaarden berekenen groepsrisico

Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het Basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het Basisnet gelden namelijk bovenvermelde veiligheidsafstanden.

De geprojecteerde bestemmingen liggen ver buiten de veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

  • A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)
  • A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)
  • A4, tussen afslag Den Haag Zuid en afslag 13, Den Hoorn (Z10)
  • A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)
  • A13, tussen knooppunt Ypenburg en afslag Delft (Z29)
  • N44 tussen Wassenaar en de Benoordenhoutseweg

De vervoersfrequenties voor deze wegvakken staan in onderstaande tabel.

Traject
 
GF3   LT1   LT2   LT3   LT4  
N44 / Benoordenhoutseweg   575   0   0   0   0  
A12 / Utrechtsebaan   830   0   0   0   0  
Z8   2376   208   682   32   0  
Z9   281   0   88   0   0  
Z10   165   0   171   0   0  
Z29   2431   299   521   34   0  

Bron: Tellingen AVIV 2007 (databestand Rijkswaterstaat november 2011) en 2009 (A12)

Tabel Vervoersfrequenties gevaarlijke stoffen rijkswegen Den Haag

Op basis van de vervoersfrequenties wordt het maximale invloedsgebied bepaald. Voor de tracé's Z8 en Z9 van de A4 is het invloedsgebied 4 km (LT3) respectievelijk 880 m (LT2). Voor de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg is deze 355 m (GF3).

Het plangebied ligt buiten de maatgevende invloedsgebieden.

Het plangebied ligt ook buiten het invloedsgebied (355 m) van de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen.

Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

4.3.3 Inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations, propaantanks of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het gebied aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen en installaties van LPG-tankstations liggen op meer dan 150 m vanaf de grens van het plangebied. Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet vereist.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

4.4.1 Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door de zoneringsplichtige Dedemsvaartweg ter hoogte van het kavel lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde. Wat betreft de gecumuleerde geluidsbelasting wordt de plandrempel van 69,5 dB niet overschreden. De ontwikkeling van het kavel is inpasbaar binnen het kader van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder, zonder dat daarvoor ontheffingen van de voorkeursgrenswaarden aangevraagd hoeven te worden.

4.4.1.1 Industrielawaai

Op industrieterreinen waarop grote lawaaimakers gevestigd mogen zijn geldt een zoneringsplicht.

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5,titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend.

De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):

  • dit niet leidt tot het overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

In dit geval biedt de ontwikkeling aan de Wapserveenstraat ruimte aan de realisatie van acht woningen. Daarmee is duidelijk dat deze ontwikkeling zonder meer niet in betekenende mate bijdraagt aan de plaatselijke luchtkwaliteit.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

Er bevinden zich geen Natura2000-gebieden in of nabij het plangebied.

4.6.2 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Toetsing aan de Flora en Faunawet wordt beschreven in paragraaf 5.2.6.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Door het verkennend bodemonderzoek (8 oktober 2013) is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Bij afvoer van de grond gelden er beperkingen ten aanzien van het hergebruik. De bodemonderzoeken zijn in de bijlage 2, 3 en 4 van de toelichting opgenomen. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In paragraaf 5.2.7 wordt op de betekenis van de Wbb nader ingegaan.

4.8 Waterhuishouding

Waterkwantiteit en – bescherming

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water uit 2011 is tussen alle bestuurslagen de afspraak gemaakt om te streven naar een goed functionerend watersysteem, in die zin dat het systeem de te verwachten grotere neerslag goed kan verwerken. Het watersysteem moet beheersbaar zijn. In het akkoord zijn naar functie van een gebied beschermingsniveaus bepaald. Zo mag in het plangebied wateroverlast slechts eens per honderd jaar voorkomen. Om te bepalen of deze beschermingsniveaus ook bereikt kunnen worden is door het Hoogheemraadschap van Delfland (verder 'het schap') de studie ABC-Delfland verricht.

De studie ABC-Delfland

In deze studie staan de resultaten vermeld van een onderzoek van het schap naar het watersysteem van de polders en boezemgebied, waarbij verkend werd welke technische maatregelen getroffen moesten worden om de bemaling en de afvoercapaciteit van dat systeem te verbeteren. Verder werd per polder berekend op basis van gestelde beschermingsniveaus en de maximaal toelaatbare peilstijging hoeveel waterberging er nog bij moet. Voor stedelijk gebied behoeft de waterberging per hectare 325 m3.

Waterbergingsvisie Den Haag

In de Waterbergingsvisie, die op 12 december 2007 besproken werd in de commissie Stadsontwikkeling en Ruimtelijke Ordening van de gemeenteraad van Den Haag, zijn maatregelen opgenomen om het bergingstekort in verschillende delen van de stad op te lossen en zijn afspraken gemaakt over de uitvoering en financiering van de maatregelen en de doorwerking hiervan in de ruimtelijke planvorming. De visie werd onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente Den Haag en het schap opgesteld. Voor de Eshofpolder komt de visie tot de conclusie dat een waterbergingstekort is van 79.000 m3.er extra waterberging noodzakelijk is. Zowel een peilstijging van het oppervlaktewatersysteem of infiltratie zou een bijdrage aan de waterbergingsopgave kunnen leveren. Wat betreft de peilstijging zou het peil met maximaal 1 meter kunnen stijgen zonder wateroverlast te veroorzaken. Ook infiltratie bood een mogelijkheid om extra water te bergen, maar door de hoge grondwaterstand bleek dat geen kansrijke oplossing.

Naast een peilstijging met 60 centimeter in de Eshofpolder werden in Morgenstond de waterlopen in het park tussen de Genemuidenstraat en de Melis Stokelaan vergroot met 1,2 hectare oppervlaktewater. Daarmee werd het bergingstekort weggewerkt.

Verordening Ruimte& Keur van Delfland

In de op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte is opgenomen dat regionale waterkeringen een provinciaal belang vertegenwoordigen en in een bestemming moeten worden opgenomen. De Keur van het schap is op 22 december 2009 in werking getreden en stelt regels aan het gebruik van de primaire waterkeringen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Teneinde te bewaken dat het watersysteem de te verwachten grotere neerslag goed kan verwerken is in dit akkoord omtrent lopende herzieningen van bestemmingsplannen afgesproken dat de bevoegde overheden waar mogelijk anticiperen op de uitkomsten van bovengenoemde inspanning. In het akkoord wordt dit de 'watertoets' genoemd. Het schap hanteert bij ruimtelijke ontwikkelingen of het stand-stillbeginsel, waarbij de waterhuishouding minimaal even goed blijft functioneren - of het benutten van kansen om bestaande knelpunten op te lossen dan wel het watersysteem te verbeteren.

Waterkwaliteit

De Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) – verder de richtlijn - is door de Europese commissie op 22 december 2000 in werking gesteld. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van waterlichamen te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De richtlijn heeft betekenis voor riolering, afkoppelen van hemelwater en de inrichting van watergangen en oevers.

Afvoer van afvalwater

De Wet milieubeheer bepaalt dat gemeenten zorg dragen voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater(artikel 10.33) Artikel 4.22 verplicht de gemeenteraad telkens voor een daarbij vast te stellen periode een gemeentelijk rioleringsplan vast te stellen. In 'het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015' wordt ten aanzien van riolering meer rekening gehouden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron en het voorkomen dat schoon water vuil wordt.'

4.9 Gebiedsgericht milieubeleid

4.9.1 Handleiding gebiedsgericht milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot de gebiedstypen 'Wonen'.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Wonen' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

4.9.2 Milieuambities

thema   Welke ambitie is vastgelegd?  
bodem   extra  
externe veiligheid   maximaal  
geluid   maximaal  
'lucht   maximaal  
mobiliteit   extra  
schoon   extra  
natuur   extra  
klimaat   maximaal  

Het thema 'water' in de tabel betrof in de nota Gebiedsgericht Milieubeleid de toetsing aan het Waterplan Den Haag 1998-2012. Dat echter werd opgevolgd door de Wateragenda Den Haag, die op 29 mei 2005 in de commissie Leefomgeving van de gemeenteraad van Den Haag werd behandeld. Het is om die reden uit de tabel geschrapt.

In paragraaf 5.2 vindt de toetsing plaats.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan.In paragraaf 5.2 wordt een aantal relevante belangen uit de voorgaande hoofdstukken, die een nadere afweging behoeven, getoetst en bepaalt of daarvoor een regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk is. In paragraaf 5.3 wordt aan de hand van de conclusies uit paragraaf 5.2 en de vermelding in overige hoofdstukken de regels in het bestemmingsplan verantwoord. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Toetsing

5.2.1 Vormvrije merbeoordeling omtrent toegelaten bedrijfsactiviteiten

In 2009 heeft de Vereniging van Nederlands Gemeenten in samenwerking met Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken het boek "Bedrijven en milieuzonering" uitgegeven. De in het boek opgenomen richtafstandenlijst biedt voor een scala van milieubelastende bedrijfssoorten de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen wat betreft geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast worden indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visueel verstrekt. Onder gevoelige bestemming wordt hier een rustige woonwijk bedoeld. De richtafstand bepaalt de lengte van de afstand ten opzichte van een rustige woonwijk.  De nadellige gevolgen als verontreiniging en hinder van de bedrijfscategorie A past daarin. Deze bedrijfsactivitetien worden in de bestemming opgenomen.

5.2.2 Archeologische verwachting

Vanwege de archeologische verwachting is in 2007 een archeologisch vooronderzoek verplicht gesteld en uitgevoerd, dat vooruitliep op de sloop en nieuwbouw in en rond het plangebied. De resultaten van dit onderzoek werden vervat in het 'rapport 0709: Oosterhesselenstraat e.o. Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek'. Het heeft aangetoond dat er in het plangebied geen zandkopjes of verlande geulen aanwezig zijn, zoals die toen werden verwacht, maar wel wadafzettingen, klei – kleiig zand - , afgewisseld met veen. Deze geologische bodemopbouw geeft aan dat gebied juist een drassig en onaantrekkelijke plaats was om te wonen. Er zijn dan ook geen archeologische indicatoren herkend. Het rapport vormt bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op basis van de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat naar alle waarschijnlijkheid geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn en geen verder onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied is daarom niet meer opgenomen op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart. Het behoeft geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden

5.2.3 Waterhuishouding

Waterkwantiteit en – bescherming

Ten aanzien van de waterberging zijn er voor het gebied van de Eshofpolder, waar Morgenstond in is gelegen, afspraken gemaakt met het Hoogheemraadschap Delfland over het vergroten van de waterbergingscapaciteiten peilverhoging. Uitbreiding van het open-water-areaal vindt buiten het plangebied plaats, de capaciteit van de benodigde waterberging wordt bereikt door uit te gaan van een waterpeilstijging van 60 cm. in geval van extreme regenval.

Binnen dit plangebied van het bestemmingsplan Wapserveenstraat-West is door de aan te leggen tuinen en de geprojecteerde groenstrook meer open grond aanwezig dan in de oorspronkelijke structuur met de winkelwand en woningen daarboven. Hiermee geldt het stand-stillbeginsel.

Waterkwaliteit

Verder wordt er bij de geprojecteerde nieuwbouw een gescheiden rioolstelsel gerealiseerd. Ook die riolen hebben een bergende capaciteit. Door dit gescheiden rioolstelsel zal er geen verontreinigd rioolwater meer in de singels worden geloosd waardoor de waterkwaliteit beter blijft dan voorheen. Binnen het plangebied van het Bestemmingsplan Wapserveenstraat-West is geen extra open water gecreëerd.

Afvoer van afvalwater

De rioolwaterzuiverinstallatie en de leidingen daarnaartoe zijn voldoende gedimensioneerd Bij de geprojecteerde nieuwbouw zal een gescheiden rioolstelsel gerealiseerd worden.

5.2.4 Schaduwwerking

De gemeenteraad van Den Haag heeft bij nieuwbouw bezonningsnormen vastgesteld waaraan bij nieuwbouw en uitbreiding moet worden voldaan. Deze bezonningsnormen zijn van toepassing op eventueel zonverlies in bestaande woningen als gevolg van nieuwbouw.

Gezien de situatie, een ruime open verkaveling en de niet woonfunkties als scholen; de noord-zuidligging van de bestaande woningen, is er geen bezonningsonderzoek uitgevoerd omdat ook zonder onderzoek helder is dat er geen zonverlies op bestaande woningen plaatsheeft en ook kan worden voldaan aan de vastgestelde normen. Ook het naastgelegen vergunde maar nog te bouwen appartementengebouw zal ruim voldoende zon-uren ontvangen.

De nieuw te bouwen werk-woningen liggen zelf gunstig op de zon. Met de diepe achtertuinen en de mogelijkheid om balkons en op de 2e etage een dakterras te realiseren kan optimaal van de zon worden gebruik gemaakt.

5.2.5 Gebiedsgericht milieubeleid

thema   Welke ambitie is vastgelegd?   toelichting  
bodem   extra   Indien sprake is van verontreiniging wordt uitgegaan van functionele verwijdering.  
externe veiligheid   maximaal   verwaarloosbaar plaatsgebonden risico en verwaarloosbaar groepsgebonden risico.  
geluid   maximaal   rumoerig tot rustig
stand still beginsel  
'lucht   maximaal   stand still beginsel  
mobiliteit   extra   kleinschalige autovrije gebieden
autoluwe gebieden  
schoon   extra   zwerfvuil en onkruid  
natuur   extra   over het algemeen ondergeschikt; op enkele plaatsen leidend bij ontwikkelingen  
klimaat   maximaal   CO2 neutraal  

Aan het gebiedsgericht milieubeleid wordt met deze ontwikkeling voldaan. Voor de vertaling in het bestemmingsplan zie paragraaf 5.3.

5.2.6 Flora en Faunawet

De ontwikkellocatie aan de Wapserveenstraat ligt op dit moment braak. Op het schrale zanderige terrein groeit wat gras. Er zijn geen beschermde en bijzondere flora aanwezig. Er kunnen diverse beschermde faunasoorten verwacht worden, zoals de veldmuizen (lichtste beschermingscategorie). Gelet op de stenige omgeving, de beperkte grootte en ecologische waarden van de ontwikkellocatie is naar verwachting geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig en kan worden volstaan met toetsing aan de flora- en faunawet bij de vergunningverlening.

5.2.7 Wet bodembescherming

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Wapserveenstraat en de Norgstraat in de buurt Morgenstond-west welke onderdeel uit maakt van de wijk Morgenstond. Het gebied wordt begrensd door de perceelgrens met de terreinen van de noordelijk gelegen school, de perceelgrens met de terreinen van het oostelijk gelegen woningbouwproject, de Wapserveenstraat en de Norgstraat.

Ter plaatse van het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten of ondergrondse opslagtanks bekend. Er is recentelijk een bodemonderzoek uitgevoerd (Rapport betreffende een verkennend bodemonderzoek Wapserveenstraat (ong) te Den Haag, opgesteld door IDDS, met kenmerk 1308F675/RKO/rap1 van 13 september 2013). Door het verkennend bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Het bodemonderzoek is in de bijlagen opgenomen. Uit de bodemkwaliteitskaart van Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone B2 en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gelegen in zone O2 en gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

5.3 Verantwoording van de bestemmingen

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Op de website 'www.ruimtelijke plannen.nl' is een bestemmingsplan terug te vinden. Door een muisklik op een bepaalde plek op de verbeelding – de digitale plankaart - verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Dit digitale plan is bindend. Let wel: een bestemmingsplan bestaat uit een plankaart - met daarop bestemmingen en ook aanduidingen - en de bij de bestemmingen behorende regels. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend Het bestemmingsplan wordt verder vergezeld van een Toelichting, en deze is juridisch niet bindend. De Toelichting is een hulpmiddel bij de interpretatie van de kaart en de regels.

Het digitale bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008) en Besluit ruimtelijke ordening.

Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur - op de papieren plankaart in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied.

Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan. Bijvoorbeeld wat betreft de maximale hoogte van gebouwen.

Bij het onderzoek van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

1) De planologische regeling   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) Het Uitbreidingsplan Morgenstond wijst een bestemming voor woondoeleinden aan in een bouwstrook die aan de Wapserveenstraat ligt en de Norgstraat oploopt. De bouwstrook kent drie bouwlagen en een winkelstrip.   De bouwstrook wordt beperkt in omvang: het oostelijk deel van de bestaande bouwstrook is de bestemming "groen" aangewezen en de bouwstrook houdt op de hoek van de Norgstraat op. Drie bouwlagen zijn toegestaan, waarvan op de onderste bouwlaag voor aan huis gebonden beroepen, bedrijven en bedrijfscategorie B  
b) Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk
Parapluherziening Seksinrichtingen  
In de algemene gebruiksregels zijn de opslag van of detailhandel in vuurwerk uitgesloten. Dit geldt ook voor seksinrichtingen.  
2) Ontstaansgeschiedenis   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) Het Uitbreidingsplan Morgenstond kent een stedenbouwkundige opzet betreft een gridstructuur van hoofdwegen, waarbinnen een structuur van kleinere wegen te vinden is, die terreinen begrenzen. Het plangebied vormt zo'n door de kleinere wegen begrenst terrein.   Bij de herinrichting wordt de begrenzing oor de bestaande kleinere wegen – de Wapserveenstraat en de Norgstraat - gehandhaafd.  
b) Het Uitbreidingsplan Morgenstond ging van de wijkgedachte uit   De herinrichting bevestigt het uitgangspunt van de wijkgedachte. De functionele benadering voor het bouwblok wordt met de vervanging van de woonfuctie in stand gehouden.  
c) In het stedenbouwkundig plan Morgenstond Midden wordt een zo hoog mogelijk terugbouw percentage gerealiseerd en komen er stedelijke wanden langs de doorgaande wegen.   Ioor de nieuwe opzet in via kleinschalig opdrachtgeverschap worden er minder woningen teruggebouwd. Ter plaatse van het bouwblok laat dit bestemmingsplan een gesloten wand toe.  
d) het binnengebied kent een campusachtige opzet.   Het bouwvlak dat dit bestemmingsplan toelaat voegt zich in de campusachtige opzet.  
e) de bijzondere zuidelijk gelegen kopgevel van de noordelijke gelegen school dient prominent aanwezig te blijven.
 
Vanuit deze gevel tot aan de Wapserveenstraat zijn de gronden de bestemming "Groen" aangewezen wat de zichtbaarheid waarborgt. In de bestemming "Groen" zijn bouwwerken geen bouwwerken zijnde met een dak uitgesloten. In de bestemming "Wonen" is de bouw van aan- en bijgebouwen geen gebouwen zijnde met een dak en erfafscheidingen hoger dan 1 meter buiten het bouwvlak buiten de zijdelingse bouwgrens en het verlangde daarvan achter het bouwvlak niet toegestaan.  
3) Ruimtelijk beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) Het Besluit ruimtelijke ordening   De regionale behoefte is verwoord in de 'Woonmonitor 2012' en dient door de gemeente binnen de eigen bebouwde kom gerealiseerd te worden. De locatie ligt binnen de bebouwde kom en wordt met dit plan geherstructureerd. Aan deze eis is daarmee voldaan.  
b) De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. Zij hanteert de 'SER-ladder' in artikel 6   De verplichting van de 'SER-ladder' in artikel 6 kent een gelijke strekking als artikel 3.1.6.2 Bro. Op kaart 4a van de Verordening wordt het plangebied als 'bestaand stedelijk gebied' omschreven. Aan deze eis is daarmee voldaan.
De "Verordening ruimte" bevat voor het overige geen eisen, die aan de inhoud van dit bestemmingsplan gesteld kunnen worden.  
c) Het 'Haags plan grote stedenbeleid:   Aan de Wapserveenstraat zijn de zelfstandige woningen in het (middel)dure segment geprojecteerd.  
d) Structuurvisie Den Haag Zuidwest   Met dit bestemmingsplan wordt het aantal woningen in het plangebied verminderd ten opzichte van de eerder gegunde situatie.  
e) Op de kaart behorende bij de Structuurvisie 2020 wordt het plangebied als woongebied aangeduid. Het gebied wordt aan haar oostelijke zijde begrensd door de 'Kansenzone Centrum'. Deze heeft op het winkelcentrum Leyweg betrekking   De te bebouwen gronden in het plangebied zijn allen de bestemming 'Wonen' aangewezen.  
4) Beleidsuitspraken met betrekking tot bebouwing   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) Bij besluit van 14 juni 2011 omtrent bezonning heeft de gemeenteraad bepaald dat dat bij nieuwbouwsituaties voor de omliggende bestaande bebouwing de Haagse norm van toepassing is.   Gelet op de toetsing zoals vermeld in paragraaf 5.2 levert de in het bestemmingsplan geprojecteerde nieuwbouw geen overtreding van de Haagse norm op.  
b) bor en bijgebouwen   Omdat het Besluit Omgevingsrecht het bouwen van bijbehorende bouwerken op het achtererfgebied buiten het zicht van de openbare ruimte vergunningsvrij laat, maar de kavels aan de openbare ruimte deze vrijstelling niet kennen, is de regeling voor deze bouwwerken zo ingericht dat op elke kavel evenveel van deze gebouwen kunnen worden opgericht.  
5) Beleidskader verkeer   Vertaling in het bestemmingsplan  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   Het plangebied is gelegen aan de Wapserveenstraat, die is in deze rangorde als verblijfsstraat is aangeduid. De bestemming is derhalve "Verkeer-Verblijfsstraat".  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   De ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen. Op basis van de besluitvorming over het projectdocument Wapserveenstraat wordt het parkeren in de openbare ruimte opgevangen in de bestemming "Verkeer en verblijfsstraat".Op de plankaart zijn in deze bestemming de parkeerplaatsen met behulp van een functieaanduiding aangeduid. In de regels is dit voorzien van een een minimum aantal (15).  
6) Beleidskader Wonen   Vertaling in het bestemmingsplan  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Het gebied wordt gekenmerkt als een "rustig woongebied". Met als doel de eindgebruiker – de burger, de ondernemer of investeerder centraal te stellen en in staat te stellen om hun eigen woning en/of bedrijf te (ver)bouwen naar eigen inzicht worden de kavels beschikbaar gesteld voor Kleinschalig of Particulier Opdrachtgeverschap (KO). Dit sluit aan op een duidelijke trend in de samenleving.  
7) Beleidskader Economie   vertaling in het bestemmingsplan  
Functiemenging kan ook worden nagestreeft om de levendigheid in het gebied te bevorderen.   Zoals beoogd met de ontwikkeling via het Kleinschalig Opdrachtgeverschap kan worden afgeweken van het gebruik voor wonen. Ook bedrijfsfuncties kunnen worden toegestaan, in de catagorie A van de staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging (begane grond).  

8) Kavelpaspoort   Vertaling in het bestemmingsplan  
1) Maximaal 8 geschakelde woningen.   Door de aanduiding van het bouwvlak en het
ontbreken van regels omtrent voor onderlinge
afstanden tussen hoofdgebouwen is er in dit plan sprake van geschakelde woningen.  
2) Zelfbewoningsplicht   Dit is niet ruimtelijk relevant en wordt buiten dit
bestemmingsplan verplicht gesteld.  
3) Bedrijfsvoering op gehele begane grond mogelijk binnen categorie A functiemenging.   Er is een selectie gemaakt en die is in sde taat van bedrijfsactiviteiten opgenomen.  
4) De bebouwing bevindt zich binnen het
aangegeven bouwvlak.
 
De bouw van hoofdgebouwen is uitsluitend binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak
toegestaan. Op het bouwvlak mogen verder nog
aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde gebouwd worden.  
5) De bouw van hoofdgebouwen is uitsluitend binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak toegestaan.   Op het bouwvlak mogen verder nog
aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde gebouwd worden.  
6) De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter. Deze hoogte is inclusief de algemene vrijstelling van 10%. In het bestemmingsplan moet dus een hoogte van 9 meter worden aangehouden.   De maximale bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 9 meter is in de regels opgenomen. De verhoging met 1 meter van deze maximale bouwhoogte is in de algemene afwijkingsregels opgenomen.  
7) Er kan 1 woning worden gebouwd.   Dit is niet ruimtelijk relevant en wordt buiten dit
bestemmingsplan verplicht gesteld.  
8) Er kunnen 2 of 3 aaneengesloten kavels worden afgenomen voor de bouw van 1 respectievelijk 2
grondgebonden woningen.  
Dit is niet ruimtelijk relevant en wordt buiten dit
bestemmingsplan verplicht gesteld.  
9) Op de verdiepingen kunnen buiten het
bebouwingsvlak aan de voor- en zijgevelzijde ondergeschikte bouwdelen, zoals balkons en erkers, worden gemaakt die maximaal 1 meter buiten het bebouwingsvlak liggen; deze uitbouwen liggen minimaal op 1 meter afstand van de bebouwingsgrens met de naastgelegen kavel.  
Deze erkers en balkons zijn ondergeschikte
bouwdelen. Daarvoor is een algemene bouwregelopgenomen. Deze speciale wens is in die regel specifieke geregeld. De afstand tot de gevelgrens is niet te hanteren, wel tot de zijdelingse perceelgrens en/of de zijdelingse bouwgrens.  

9) gebiedsgericht milieubeleid   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) bodem   Door het verkennend bodemonderzoek (8 oktober 2013) is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.  
b) externe veiligheid   De ontwikkellocatie aan de Wapserveenstraat ligt niet binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of een BEVI-inrichting. Daarom is deze ontwikkeling niet van invloed op het groepsrisico dat met dergelijke bronnen samenhangt.  
c) geluid   Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door de zoneringsplichtige Dedemsvaartweg ter hoogte van het kavel lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde. Wat betreft de gecumuleerde geluidsbelasting wordt de plandrempel van 69,5 dB niet overschreden. De ontwikkeling van het kavel is inpasbaar binnen het kader van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder, zonder dat daarvoor ontheffingen van de voorkeursgrenswaarden aangevraagd hoeven te worden.  
d) luchtkwaliteit   In dit geval biedt de ontwikkeling aan de Wasperveenstraat ruimte aan de realisatie van acht woningen. Daarmee is duidelijk dat deze ontwikkeling zonder meer niet in betekenende mate bijdraagt aan de plaatselijke luchtkwaliteit.  
e) mobiliteit   De locatie bevindt zich op korte afstand van verschillende vormen van openbaar vervoer en dichtbij hoofdroutes voor langzaamverkeer.  
f) schoon   Het bestemmingsplan staat een "schone omgeving" niet in de weg.  

10) Groen   Vertaling in het bestemmingsplan  
a) Flora en faunawet   Een onderzoek naar de aanwezige flora en fauna vindt plaats in het kader van de vergunningverlening.  
b) Natuur   Binnen het plangebied is geen (stedelijke) ecologische hoofdstructuur aanwezig. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de ecologische hoofdstructuur rondom het plangebied  

5.4 Toelichting op de bestemmingen

De regels zijn als volgt ingedeeld:

1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels

voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.

2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 5) bevatten voor elke bestemming

een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een

afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.

3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 6 tot en met 9) bevatten voor alle bestemmingen

geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en

algemene procedureregels.

4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 10, de slotregel in artikel 11.

5.4.1 Inleidende regels

In Artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader

gedefinieerd. Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden

voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het

meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

De bestemming 'Groen' (artikel 3) betreft een groenstrook ten oosten van de geprojecteerde bebouwing. Daarin mogen geen gebouwen worden gebouwd.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsstraat' (artikel 4) betreft een deel van Waopserveenstraat. ten zuiden van de geprojecteerde woningen. Daarin zijn ook het aantal, de omvang van de aan te leggen parkeerplaatsen geregeld.

De bestemming 'Wonen' (artikel 5) betreft de geprojecteerde woningen. bestaande uit hoofdgebouwen, aan- en uitbouwern en (aangebouwde) bijgebouwen.

5.4.3 Algemene regels

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing, wordt in artikel 6 gesteld.

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen.

In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen.

Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels in artikel 9.

In artikel 8 is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 9.1 in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval .Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.2.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 11 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Wapserveenstraat-West'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Middels deze wet zijn de rollen van de gemeente en particuliere grondeigenaren binnen een bestemmingsplangebied verduidelijkt. Een grondeigenaar mag, indien het bestemmingsplan dat toelaat, in beginsel zijn eigen perceel ontwikkelen. De gemeente wil de ruimtelijke ontwikkeling sturen en streeft naar een goede ruimtelijke kwaliteit en een eerlijke verdeling van de kosten en baten van de integrale grondexploitatie voor het bestemmingsplangebied. De Wro, in combinatie met het Bro, geeft gemeenten de verplichting een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Aangezien de gemeente alle gronden in het plangebied in eigendom heeft, is in onderhavig geval het kostenverhaal echter anderszins verzekerd daar de kosten verhaald worden door de uitgifte van de grond.

De voorziene ontwikkelingen in dit bestemmingsplan Wapserveenstraat West zijn opgenomen in de operationele grondexploitatie Drentse Hoek/KO Wapserveenstraat (ES-128). Dekking voor een eventueel negatief eindsaldo is voorzien in de Voorziening Negatieve Plannen. De uitvoering van het plan is op die wijze financieel gedekt en de risico's zijn geborgd. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wapserveenstraat-West is op 22 januari 2014 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 4. Ministerie van EL&I
  • 5. Provincie Zuid-Holland
  • 6. Stadsgewest Haaglanden
  • 7. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 8. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 9. Dunea
  • 10. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 11. Politie Haaglanden
  • 12. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  • 13. HTM
  • 14. Veolia
  • 15. Stedin
  • 16. TenneT Regio West
  • 17. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 18. Algemene Vereniging voor 's-Gravenhage
  • 19. Stichting BOOG
  • 20. Stichting Wijkplatform Morgenstond
  • 21. Omgevindsdienst Haaglanden

Van de onder 9 genoemde instantie is de hierna opgenomen reactie ontvangen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

9. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer

“Naar aanleiding van uw verzoek van 22 januari 2014 om advies uit te brengen in het kader van externe veiligheid over het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wapserveenstraat-west, te Den Haag, heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) het bestemmingsplan geanalyseerd. Op basis daarvan kan ik het volgende berichten.

De aanvraag betreft de realisatie van acht grondgebonden woningen met de mogelijkheid tot de uitoefening, door de bewoners, van bepaalde bedrijfsactiviteiten met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het kader van fysieke en externe veiligheid is het plangebied en de directe omgeving beschouwd op de aanwezigheid van risicobronnen, zoals:

• transportroutes gevaarlijke stoffen, inclusief het transport door buisleidingen;

• inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is.

Geconstateerd is dat het plangebied, gelegen aan de Wapserveenstraat nabij de kruising met de Norgstraat, niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Tevens is geconcludeerd dat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet leidt tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico's.

Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid^ van Incidenten is het van belang dat de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen is onder normale omstandigheden voldoende. Voor vragen over de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en/of bluswatervoorzieningen kan contact worden opgenomen met de heer F. Hendriks (088 - 886 9160) van het cluster Incidentbestrijding van de VRH.

De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis van bovenstaande besloten in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan.

Als er vragen zijn naar aanleiding van bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met de heer S.J.T. Lepelaar (088 - 886 9264) of de heer M.T.M. van Velzen (088 - 886 9263).”

Hiervan kennis genomen

14. Gasunie

Heeft geen opmerkingen.

Hiervan kennis genomen.

18. Omgevingsdienst Haaglanden

Geluid

Uit het akoestisch onderzoek “Woonbestemming Wapserveenstraat” d.d. 14 januari 2014 blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Dedemsvaartweg de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Derhalve stuit het plan niet op bezwaren vanuit de Wet geluidhinder. Het rapport en de tekst van het bestemmingsplan onder 'geluid' wordt akkoord bevonden. Door het verkennend bodemonderzoek (8 oktober 2013) is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Bodem

'In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.'

Moet worden vervangen door:

'Het plangebied is gelegen op de hoek van de Wapserveenstraat en de Norgstraat in de buurt Morgenstond-west welke onderdeel uit maakt van de wijk Morgenstond. Het gebied wordt begrensd door de perceelgrens met de terreinen van de noordelijk gelegen school, de perceelgrens met de terreinen van het oostelijk gelegen woningbouwproject, de Wapserveenstraat en de Norgstraat.

Ter plaatse van het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten of ondergrondse opslagtanks bekend. Er is recentelijk een bodemonderzoek uitgevoerd (Rapport betreffende een verkennend bodemonderzoek Wapserveenstraat (ong) te Den Haag, opgesteld door IDDS, met kenmerk 1308F675/RKO/rap1 van 13 september 2013). Door het verkennend bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Het bodemonderzoek is in de bijlagen opgenomen. Uit de bodemkwaliteitskaart van Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone B2 en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gelegen in zone O2 en gemiddeld licht verontreinigd met PCB.'

In paragraaf 4.7 wordt de te vervangen zin weggenomen en het tekstvoorstel tot en met 'bodemkwaliteit' overgenomen. Daarna wordt de zin ingevoegd: In paragraaf 5.2 wordt hierop ingegaan. Er wordt een paragraaf 5.2.5 opgenomen met de tekst 'Er is' tot en met 'PCB'.

Externe veiligheid

De tekst in hoofdstuk 4.3 van de toelichting moet worden herzien. In paragraaf 4.3.1 (buisleidingen) staan teksten en een tabel die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De geothermiecentrale ligt op grote afstand van de ontwikkellocatie. Er is geen noodzaak om hier nader op in te gaan. Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuwe route aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Machiel Vrijenhoeklaan en de Sportlaan maken geen deel meer uit van deze route.

Luchtkwaliteit

De ontwikkelingen dragen in niet betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De tekst van het bestemmingsplan is juist.

7.2 Inspraak- en participatieverordening