direct naar inhoud van 4.3 Externe veiligheid
Plan: Beatrixkwartier (Monarch)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0220GBezuidenBea-50VA

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk).

De beoordeling van de externe veiligheid vindt plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast.

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het rijk momenteel een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Stofcategorie   Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4000  

Tabel 1: Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg. Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

4.3.2.1 Rijkswegen

Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het basisnet gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2 bij deze circulaire zijn opgenomen. Tot het basisnet behoren in Den Haag de rijkswegen A4, A12 en A13.

De geprojecteerde bestemmingen liggen buiten de in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Om te voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen zijn langs routes waarover veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Dit zijn gebieden tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De contour wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook.

De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Zoeterwoude Dorp en de A13 zijn aangemerkt als een plasbrandaandachtsgebied. De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (afrit 12), de A12 en de A44-N44 hebben géén plasbrandaandachtsgebied.

De geprojecteerde ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten plasbrandaandachtsgebieden.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

  • A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)
  • A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)
  • A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)
  • A13, tussen knooppunt Ypenburg en afslag Delft (Z29)

Het plangebied ligt op circa 3.400 m vanaf de A4 en de A13 en naast de Utrechtsebaan. Dat wegdeel is geen onderdeel van het wegdeel waarvoor het rijk de wegbeheerder is.

4.3.2.2 Gemeentelijke wegen

De Utrechtsebaan is niet aangewezen als Route gevaarlijke stoffen (raadsvoorstel 42, 24 februari 2004, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2004). Het plangebied ligt ook niet binnen 200m van de thans geldende Route gevaarlijke stoffen.

Aan de Prinses Beatrixlaan, in de omgeving van het plangebied, ligt een LPG-tankstation. Voor de bevoorrading van LPG is een ontheffing van de Route gevaarlijke stoffen verleend. Het plangebied ligt op meer dan 200 m van de ontheffingsroute Schenkkade-Laan van Nieuw Oost Indië.

Op grond van tellingen in het kader van het Basisnet Weg (in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) is gebleken dat wel sprake is van vervoer van LPG over de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg. Beide wegen maken géén deel uit van de Route gevaarlijke stoffen, maar voor het beoordelen van het groepsrisico dient te worden uitgegaan van de feitelijke situatie.

Huidige situatie

Voor de huidige situatie, waarbij de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt niet zijn meegenomen, is door bureau Peutz een onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en groepsrisico (zie Bijlage 1 ).

Hierbij heeft Peutz drie scenario's beschouwd, te weten:

  • 1. het feitelijk transport zoals volgt uit tellingen uit 2008
  • 2. het feitelijk transport zoals volgt uit tellingen uit 2008, echter uitgaande van een gebruiksruimte van 1500 voor het vervoer van brandbare gassen (GF3). In dit scenario wordt rekening gehouden met het huidige transport van brandbare gassen dat wel degelijk plaatsvindt en het niet effectueren van de zogenaamde keerregeling. Deze regeling houdt in dat het tanktransport van brandbare gassen wordt geweerd door een 'gesloten verklaring'. Transporten van brandbare gassen waarvoor geen ontheffing is verleend worden dan door middel van bebording via afslag 3 terug geleid naar de Utrechtsebaan richting Prins Clausplein.
  • 3. het feitelijk transport zoals volgt uit tellingen uit 2008, echter uitgaande van een gebruiksruimte van 0 voor transport van brandbare gassen (GF3)

Plaatsgebonden risico voor bestaande situatie

Het plaatsgebonden risico is ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over het wegdeel ter plaatse van het plangebied nergens hoger dan 10-6 per jaar. De PR-contouren van 10-7 en 10-8 zijn respectievelijk gelegen op circa 20 meter en 105 meter vanaf het midden van de weg. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0220GBezuidenBea-50VA_0010.png"

Afbeelding 9: PR-contouren van 10-7 (blauw) en 10-8 (groen) per jaar

Met de huidige transporten van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan zijn de PR-contouren van 10-7 en 10-8 respectievelijk gelegen op circa 50 meter en 120 meter vanaf het midden van de weg. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het plan.

Groepsrisico voor bestaande situatie

In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico wordt bij berekening van het groepsrisico (GR) juist de omgeving van de weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, betrokken. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers bij een calamiteit groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico betreffen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.

Voor de drie scenario's is het groepsrisico berekend:

  groepsrisico (aantal x oriëntatiewaarde)  
  Dag, avond en nacht   Avond en nacht (variant)  
1. Tellingen 2008 met 901 GF3-transporten   12,7   0,38  
2. Tellingen 2008 met 1500 GF3-transporten   21,2   0,60  
3. Tellingen 2008 zonder GF3   0,05   0,05  

Tabel 2: Groepsrisico in bestaande situatie voor de drie verschillende scenario's

Uit tabel 2 blijkt dat zonder maatregelen en uitgaande van het feitelijke aantal transporten met brandbare gassen de oriënterende waarde met een factor van 21,2 wordt overschreden. Dit is een forse overschrijding. Weliswaar is de oriënterende waarde geen wettelijk vastgelegde norm, maar deze overschrijding heeft wel tot gevolg dat zonder een gedegen verantwoording van de risico's en verkenning van maatregelen geen nieuwe plannen in de directe nabijheid van de Utrechtsebaan gerealiseerd kunnen worden.

Uit de tabel blijkt tevens dat alternatieven, waarmee de oriënterende waarde niet langer wordt overschreden, mogelijk zijn. De oriënterende waarde wordt in scenario 3 op zowel de dag, als in de avond en nacht en voor alle scenario's in de avond en nacht niet overschreden.

Besluitvorming raad

Om deze overschrijding van het groepsrisico in de huidige situatie aan te pakken en nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, zal het college in juni 2013 een voorstel aan de raad voorleggen. De raad zal worden voorgesteld om de Utrechtsebaan en Benoordenhoutseweg in de uren tussen 18.00 uur en 8.00 uur aan te wijzen als Route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In de uren tussen 8.00 uur en 18.00 uur wordt op de Utrechtsebaan ter hoogte van afslag 3 en Benoordenhoutseweg een 'gesloten verklaring' ingevoerd. Daarnaast zal de raad worden voorgesteld om deze venstertijden te handhaven met camerabeelden. Daarmee kan het groepsrisico ter hoogte van het plangebied worden teruggebracht tot onder de oriënterende waarde, waarmee in de bestaande situatie sprake is van een acceptabel groepsrisico. Op dat moment is er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

Inclusief Monarch I t/m IV

Om het effect van het maximale programma in het bestemmingsplan (dat al mogelijk was op basis van het vigerende bestemmingsplan en de verleende vrijstelling met verklaring van geen bezwaar) op het groepsrisico te bepalen is het groepsrisico berekend voor de situatie vóór en na realisatie van de maximaal beoogde bebouwing.

Voor de situatie na realisatie van de bebouwing zijn voor vier scenario's de risico's berekend:

  • 1. scenario 1: 85.000 m2 kantoren
  • 2. scenario 2: 80.000 m2 kantoren en 5000 m2 hotel
  • 3. scenario 3: 21.000 m2 kantoren, 64.000 m2 onderwijs
  • 4. scenario 4: 16.000 m2 kantoren, 64.000 m2 onderwijs en 5000 m2 hotel

Bij alle scenario's is uitgegaan van de maatregelen als hierboven beschreven. In de nulsituatie vindt vervoer van gevaarlijke stoffen uitsluitend plaats gedurende de venstertijden.

Plaatsgebonden risico voor situatie met ontwikkeling Monarch III en IV

Het Plaatsgebonden risico is ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over het wegdeel ter plaatse van het plangebied nergens hoger dan 10-6 per jaar. De PR-contouren van 10-7 en 10-8 zijn ter hoogte van het plangebied respectievelijk gelegen op circa 10 meter en 100 meter vanaf het midden van de weg.

Groepsrisico voor situatie met ontwikkeling Monarch III en IV

Voor de vier scenario's is het groepsrisico berekend:

Scenario   Groepsrisico (aantal x oriëntatiewaarde)  
Nulsituatie (inclusief Monarch I en II, exclusief III en IV)   0,43  
Scenario 1: 85.000 m2 kantoren   0,43  
Scenario 2: 80.000 m2 kantoren en 5000 m2 hotel   0,50  
Scenario 3: 21.000 m2 kantoren, 64.000 m2 onderwijs   0,87  
Scenario 4: 16.000 m2 kantoren, 64.000 m2 onderwijs en 5000 m2 hotel   0,90  

Tabel 3: Groepsrisico voor de verschillende   scenario's

Verantwoording groepsrisico

Onderhavig bestemmingsplan maakt bij recht alleen scenario 1 en 3 (tot maximaal 50.000 m2 bvo) juridisch-planologisch mogelijk. Voor deze scenario's geldt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Beide scenario's konden op basis van het vigerende bestemmingsplan eveneens worden gerealiseerd. Voor onderwijs geldt zelfs dat in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan het toegestane metrage onderwijs met 14.000 m2 is afgenomen. Daarmee is dus geen sprake van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriënterende waarde.

De hotelfunctie is als wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Pas op het moment dat deze wijzigingsbevoegdheid wordt geëffectueerd, dient het groepsrisico te worden verantwoord.

De zelfredzaamheid kan worden ondersteund door de situering van vluchtwegen. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid in de bestemming 'Gemengd' om nadere eisen te stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan.

Advies regionale brandweer

Uit de circulaire RNVGS en Besluit externe veiligheid buisleidingen volgt dat de regionale brandweer om advies moet worden gevraagd bij een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is de Veiligheidssregio Haaglanden in staat gesteld een advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 12 december 2012 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht.

In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidssregio Haaglanden adviseert de volgende maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico's te verlagen en de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid te vergroten.

Effectreducerende maatregelen

  • A. Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij realisatie van de kantorencomplexen, al dan niet in combinatie met andere functies, een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling (centraal) kan worden uitgeschakeld Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
  • B. Geadviseerd wordt dat het personeel en/of de BHV-organisatie in de (kantoor)complexen is voorbereid op eventuele calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan, rijksweg A4 en rijksweg A13. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen, zodat zij de overige personeelsleden/bezoekers kunnen assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Hierbij is het ook belangrijk dat dit wordt geborgd en structureel wordt geoefend. Bijvoorbeeld door middel van een plan ten behoeve van noodsituaties.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening

  • C. Geadviseerd wordt om voor de bereikbaarheid voor de huipdiensten en bluswater- voorzieningen de VRH via de gebruikelijke wegen bij deze ontwikkelingen te betrekken. Voorbeelden zijn het Vooroverleg Verkeerszaken en voor de inrichting binnen het plangebied de toetsing op het bouwplan door de afdeling Risicobeheersing van de locatie Den Haag van de VRH.

Beoordeling maatregelen

  • A. Het al dan niet plaatsen van een technische voorziening is een afweging die op bouwplanniveau plaatsvindt. In dat stadium zal het bouwplan worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.
  • B. Het op de hoogte zijn van de het personeel en/of de BHV-organisatie in de (kantoor)complexen van de risico's van de route gevaarlijke stoffen kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om hen op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.
  • C. De Veiligheidsregio Haaglanden zal op de gebruikelijke wijze worden en geïnformeerd.

In onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0220GBezuidenBea-50VA_0011.png"

Tabel 4: beoordeling maatregelen door Veiligheidsregio

4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Voor het beoordelen van het groepsrisico reikt het invloedsgebied tot 200 m vanaf het hart van het spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het plangebied ligt buiten de 200 m contour vanaf de spoorlijn Delft-Leiden. Over dit baanvak vindt bovendien geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is niet noodzakelijk.

4.3.4 Buisleidingen

Er bevinden zich geen hogedruk aardgastransportleidingen in de buurt van het plangebied.

4.3.5 Inrichtingen

Het plangebied ligt buiten de veiligheidscontouren en de invloedsgebieden van de LPG-installaties van het tankstation aan de Prinses Beatrixlaan.

Er zijn geen andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet nodig.