direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Teding van Berkhoutlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0081-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Het perceel aan de Teding van Berkhoutlaan is met de sloop van de voormalige Gabriëlschool in 2016 braak komen te liggen. De gemeente ziet deze locatie als een kans voor inbreiding met woningbouw, vooral om een meer natuurlijke, geleidelijke mix van doelgroepen in de wijk te krijgen. Er zullen in totaal 32 appartementen, parkeerplaatsen en groen worden gerealiseerd.

De realisatie van woningen op deze locatie past niet binnen de bestemming ' Maatschappelijk' zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Noordwest deelgebied 3' vastgesteld op 21 april 2011.

Om de voorgenomen ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan 'Teding van Berkhoutlaan' opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Teding van Berkhoutlaan. Dit is de meest westelijke straat van de Kuyperwijk en loopt helemaal door van noord naar zuid. Het betreffende plangebied ligt in het zuidwestelijk kwadrant, grenzend aan een speelweide en wordt aan de noordzijde begrensd door de Sasboutstraat. Aan de oostzijde ligt de Van Blommesteinstraat. De westelijke begrenzing is de Teding van Berkhoutlaan en de speelweide vormt de zuidelijke begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0001.png"
Afbeelding 1.1 Luchtfoto huidige situatie

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied betreft ' Noordwest deelgebied 3' vastgesteld op 21 april 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ' Maatschappelijk'. Bebouwing binnen deze bestemming heeft een maximale goothoogte van 8 meter waarbij een maximum bebouwingspercentage van 90% van het bouwvlak geldt. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming ' Waarde- Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0002.png"

Een deel van het plangebied ligt over de speelweide, grenzend aan de zuidkant. Dit gebied heeft de bestemming ' Groen' met de functieaanduiding ' waterberging'. Ook hier is de dubbelbestemming ' Waarde- Archeologie 2' van toepassing.

Daarnaast geldt ter plaatse van de planloatie het Facetbestemmingsplan Parkeren (vastgesteld 31 mei 2018).

1.4 Opbouw plan

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie en de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. Tot slot beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Samenvatting

2.1 Bestaande situatie

De Teding van Berkhoutlaan is de meest westelijke straat van de Kuyperwijk en loopt helemaal van noord naar zuid. De Kuyperwijk is gebouwd in het noordwesten van Delft. Het plangebied ligt in het zuidwestelijke kwadrant en grenst aan een speelweide of trapveld. De bebouwing in de wijk bestaat hoofdzakelijk uit etagebouw in vier lagen die als stroken zijn gegroepeerd. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Sasboutstraat, met een blok dubbele maisonnettes in vier bouwlagen. Aan de oostzijde ligt de Van Blommesteinstraat waar zich eveneens bouwblokken met maisonnettes en appartementen in drie bouwlagen bevinden.

In het plangebied zijn geen elementen te herkennen van het oorspronkelijke schoolgebouw. Met de sloop van het schoolgebouw is het plangebied braak komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0003.png"
Figuur 2.1 Huidige situatie van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een langgerekte appartementengebouw gerealiseerd met 32 appartementen. De richting van de bestaande bebouwing aan de Van Blommesteinstraat wordt hierbij als basis genomen. Dit is namelijk de dominante richting in de structuur van de wijk. Door het gebouw op ruime afstand te plaatsen van de bestaande bebouwing van de Van Blommesteinstraat kan het bestaande groene karakter worden behouden. Het park, grenzend aan het plangebied loopt in de nieuwe situatie door tot aan de Sasboutstaat.

Het appartementengebouw wordt uitgevoerd in de vorm van 4 bouwlagen, hierbij is rekening gehouden met de hoogte van de bestaande bebouwing aan de Sasboutstraat en Van Blommesteinstraat; respectievelijk 4,5 en 3,5 bouwlagen.

Het voorgenomen appartementengebouw gaat uit van een gebouw van 4 lagen, met een toevoeging van enkele appartementen op de 5e bouwlaag als accent aan de zuidzijde, ter plaatse van het bestaande groen. Op deze manier wordt zowel aangesloten bij de bestaande bebouwing in de omgeving en blijft de maximale hoogte onder de hoogte van de bestaande bomen langs de Teding van Berkhoutlaan (20-25 meter). Daarmee blijft het groene decor van de locatie zichtbaar. Ook is rekening gehouden met de bezonning van de omliggende gebouwen (zie hiervoor Bijlage 1 Bezonning). Ten behoeve van de realisatie van deze ontwikkeling wordt de Wro-Coördinatieregeling toegepast. Hetgeen betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerp-omgevingsvergunning tegelijk tervisie zullen worden gelegd. De procedures lopen parallel aan elkaar.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, in overeenstemming met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de staatssecretarissen van IenW, VWS en Defensie, de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Beoordeling en conclusie

De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ontwikkeling (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van deze bepaling moet in een bestemmingsplan worden beschreven op welke wijze, voor onder andere bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties, rekening is gehouden met de Ladder. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Volgens de nieuwe systematiek spelen de volgende twee vragen een belangrijke rol:

1. Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

2. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte te bevatten en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het project waar dit bestemmingsplan aan ten grondslag ligt, behelst de bouw van maximaal 32 appartementen op een braakliggend terrein waar enkele jaren geleden een voormalig schoolgebouw is gesloopt.

De ladder dient doorlopen te worden al de stedelijke ontwikkeling nieuw is, en voor woningbouw geldt dat vanaf 12 woningen sprake kan zijn van een stedelijk ontwikkeling. In voorliggende situatie is in de huidige situatie ter plaatse van het plangebied sprake van braakliggende gronden, waarmee de realisatie van woningen op deze locatie als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien. Dit betekent dat de ' Ladder' doorlopen dient te worden. Hetgeen inhoudt dat de behoefte aan de beoogde ontwikkeling in beeld moet worden gebracht. Voor deze ontwikkeling is dan ook een onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgesteld (zie hiervoor Bijlage 2 onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking).

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta

Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.

  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level

De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.

  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool

De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.

  • 4. Energievernieuwing

Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.

  • 5. Best bereikbare provincie

De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.

  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

De realisatie van het onderhavige plan is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie 'inpassing'. Het betreft een beoogd woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is onder andere in paragraaf 2.2 verantwoord dat de ontwikkeling past binnen de te behouden en te versterken ruimtelijke kwaliteit. Het voorliggende plan is in lijn met de Omgevingsverordening, aangezien de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert.

3.3 Regio

3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport).

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van 32 appartementen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstelling zoals beschreven in het RSP.

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie Delft 2040

In de Omgevingsvisie Delft 2040 wordt op hoofdlijnen de gewenste ontwikkeling weergegeven op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Deze Delftse Koers ziet op de volgende punten.

  • Delft als stad van innovatie en technologie.
    Delft voorziet tot 2040 in een groei van 10.000 banen. Delft maakt gebruik van de substantiële kansen van kennisintensieve bedrijven en van een kennisgedreven en ambachtelijke 'maakindustrie'. Deze nieuwe maakindustrie biedt arbeidskansen voor een brede doelgroep in Delft en de regio. Het feit dat in Delft technisch onderwijs op mbo, hbo en academisch niveau aanwezig is maakt Delft uniek en versterkt de kansen van het Delftse bedrijfsleven. Delft koestert de huidige bedrijven, kleinschalige economie en biedt waar mogelijk groeiruimte aan bestaande bedrijvigheid. De TU is en blijft een belangrijke partner en is in 2040 zowel sociaal als fysiek beter met de stad verbonden.
  • Historie, innovatie en creativiteit kleurt cultuur en toerisme in Delft.
    Om de positie van de historische en culturele stad te versterken, investeert Delft in kwalitatieve cultuurvoorzieningen, attracties, evenementen, een verantwoorde ontwikkeling van toerisme en in het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Delft koestert zijn erfgoed en zet ook bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in op het doorvertalen van de rijke historie van Delft. Erfgoed in Delft is bekend en 'beleefbaar', waar je ook bent in de stad.
  • Delft, waar het goed en gezond leven is; sterke en leefbare wijken.
    Delft zet tot 2040 in op het toevoegen van 15.000 woningen. De nieuwe woningen dragen bij aan een kwaliteitsverbetering in de wijken. Waar mogelijk wordt in hogere dichtheden gebouwd. De fysieke leefomgeving moet bijdragen aan de gezondheid van iedere Delftenaar. Negatieve milieueffecten worden teruggedrongen en Delft richt zich op een gezond ingerichte leefomgeving. Het buitengebied is altijd goed bereikbaar. In 2040 is de buitenruimte in en om de stad voor mens, plant en dier op minimaal hetzelfde kwaliteitsniveau als nu. De biodiversiteit wordt bevorderd, door buitenruimten en nieuwe bebouwing natuurvriendelijk in te richten en te realiseren. In 2040 bestaat het begrip 'afval' niet meer. Delft functioneert dan als een circulair systeem voor grondstoffen. In 2040 is Delft een stad waar iedereen ertoe doet, meedoet, elkaar kan ontmoeten en de kans krijgt zich te ontwikkelen. De openbare ruimte en voorzieningen die worden gerealiseerd, dragen hier aan bij. Er wordt meervoudig gebruik gemaakt van de beschikbare openbare ruimte en deze is doelmatig onderhouden en sociaal veilig ontworpen.
  • Duurzaam Delft is klaar voor de toekomst.
    Delft is in 2040 hard op weg om in 2050 energieneutraal en klimaatbestendig te kunnen zijn. Om daar te komen, zet Delft in op energiebesparing, een warmtenet en zonne-energie.
  • Delft met voorzieningen voor iedereen.
    Delft heeft in 2040 hoogwaardige, passende en toegankelijke voorzieningen die nodig zijn voor zorg, welzijn, cultuur, onderwijs en sport. Delft streeft naar een goede spreiding van voorzieningen en clustert waar mogelijk.
  • Delft bereikbaar.
    Delft zet in op een mobiliteitstransitie. Het mobiliteitssysteem gaat veranderen, zodat Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. De ruimte voor de infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit.

 
In Delft moeten nieuwe ontwikkelingen en initiatieven in de fysieke leefomgeving in beginsel altijd bijdragen aan de Delftse kernwaarden historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. De zes opgaven in de Delftse koers werken samen om deze kernwaarden te beschermen en waar mogelijk te versterken en te verrijken. De lokale initiatieven dragen op hun beurt weer bij aan ten minste twee of meer verschillende Delftse opgaven. Initiatiefnemers wordt gevraagd al in een vroeg stadium na te denken over de samenhang in opgaven en welke meerwaarde dit voor de stad Delft kan creëren.

3.4.2 Coalitieakkoord Delft 2022 - 2026

Het doel van het Coalitieakkoord is een stad waar het goed wonen, werken en verblijven is, en een stad waarin voor iedereen een plek is die goed en betaalbaar is. In het akkoord wordt ingezet op het realiseren van de ambities uit de Woonvisie, het realiseren van 15.000 woningen (waarvan 8.000 al is gepland) en het versterken van de economische positie met nieuwe werklocaties die moeten leiden tot 10.000 extra banen in 2040.

Delft heeft ook behoefte aan meer betaalbare huur- en koopwoningen. Die zijn nodig om de doorstroming uit de sociale huurvoorraad te stimuleren, medewerkers van Delftse bedrijven huisvesting te bieden, studenten na hun studie vast te houden en promovendi te binden.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van middeldure en dure koopwoningen mogelijk en sluit hiermee aan op de doelen van het coalitieakkoord.

3.4.3 Woonvisie 2016 - 2023 & Agenda 2040 Delft

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016 - 2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en ook van de regio. Het huidige aanbod van woningen in Delft sluit onvoldoende aan op de vraag. Meer woningen en een grotere verscheidenheid aan woonconcepten en woonmilieus in de stad zijn gewenst.

Gemeente Delft heeft de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt onze stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale programma en de Roadmap Next Economy van de MRDH. Dit is tevens vastgelegd in de Agenda 2040 Delft. Op deze manier wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave voor de Zuidelijke Randstad zoals vermeld in de Verstedelijkingsalliantie.

De stad Delft is grotendeels tot de grenzen van de gemeente volgebouwd. De woningbouwopgave dient daarom voor een groot deel binnenstedelijk te worden opgelost. Delft biedt een grote variëteit aan binnenstedelijke transformatiekansen voor leegstaand vastgoed en kantoor- en bedrijfsgebieden. De gemeente hanteert hierbij een gebiedsgerichte aanpak.

Wat betreft de woningbehoefte kent de Delftse woningmarkt tekorten in het midden en dure segment. Vraag en aanbod zijn hiermee niet in balans. Voor een betere balans is een stevige verschuiving naar middelduur en duur nodig.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in deze behoefte.

3.4.4 Nota groen 2012 - 2020

Het uitgangspunt van het gemeentelijk groenbeleid zoals vastgelegd in de Nota Groen is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing blijft bestaan. In de Nota Groen is de Stedelijke ecologische structuur van Delft (SES) vastgelegd. De SES bestaat uit kerngebieden en bestaande en gewenste ecologische verbindingen. Het beleid streeft onder meer naar het opheffen van knelpunten in het ecologische netwerk en de versterking van de verbindingszones. De ligging van de verbindingszones ten opzichte van het plangebied wordt op onderstaande kaart inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0004.png"

Binnen het plangebied zijn geen waardevolle groenstructuren aanwezig. Daarnaast zal bij de ontwikkeling het plangebied aandacht worden besteed aan het vergroenen van de buurt.

3.4.5 Mobiliteitsprogramma Delft 2040

Het gemeentelijke mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Mobiliteitsprogramma Delft 2040 (MPD). In dit beleid wordt ingezet op een mobiliteitstransitie om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid. Hiervoor is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad. Door een verandering van het mobiliteitssysteem en aansturen op aanpassing van mobiliteitskeuzes kan Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijven.

De belangrijkste pijlers van het mobiliteitsbeleid zijn:

  • Ruimte geven door ruimte te maken en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren
    • 1. Meer verblijfsruimte (zoals pleinen en groen) en minder ruimte voor verplaatsen;
    • 2. Meer ruimte voor de voetganger en de fiets;
    • 3. Ruimte maken door minder autoritten;
    • 4. Ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen, zodat lopen aantrekkelijker wordt en de fiets en het openbaar vervoer in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma, zoals deelmobiliteit en nieuwe vervoermiddelen.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

Bij de verdere uitwerking van het mobiliteitsbeleid is het niet mogelijk of nodig om overal in de stad dezelfde maatregelen te nemen. Het is daarom van belang om voor maatwerkoplossingen te kiezen: de plek in de stad bepaalt de mobiliteitsaanpak.

De voorgenomen planontwikkeling past binnen dit beleid.

3.4.6 Nota Parkeernormen 2018

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.

De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

ln de gebieden binnenstad en schil binnenstad geldt het minimale parkeerkencijfer als referentiepunt. ln alle overige gebieden wordt het gemiddelde parkeerkencijfer als referentiepunt gehanteerd. Een uitzondering op deze toedeling is het Delftse autoluwplusgebied. ln dit voornamelijk voetgangersgebied is een geslotenverklaring van kracht, gereguleerd met behuIp van kentekenherkenning. Extra autoverkeer is in dit gebied ongewenst, daarom is in dit gebied de parkeernorm nul en is de Autoluwplusregeling van kracht. ln het autoluwplusgebied worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Dit betekent ook geen parkeerplaatsen op eigen terrein.

Binnen de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar mate van stedelijkheid en ligging in de stedelijke zone. De mate van stedelijkheid is voor de gemeente Delft vastgesteld op de hoogste categorie: zeer sterk stedelijk (dit betekent dat er in de gemeente Delft per vierkante kilometer gemiddeld meer dan 2.500 adressen gevestigd zijn). De ligging in de stedelijke zone kan per bouwontwikkeling verschillen Bij het bepalen van de stedelijke zone wordt de ligging van de voordeur als uitgangspunt gehanteerd.

Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.

Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik, en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.

In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

3.4.7 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

3.4.8 Beheervisie Openbare Ruimte 2019

Het beleid voor het beheren en onderhouden van de stad is vastgesteld in het gemeentelijke beleidsstuk 'Beheervisie Openbare Ruimte' uit 2019. De visie ziet de openbare ruimte als een belangrijk kapitaalgoed. Daarnaast faciliteert het de bewoners en bezoekers van Delft: het moet een prettig verblijfsgebied zijn. Als beheerder heeft de gemeente haar visie op de openbare ruimte vastgelegd in dit document. De beheervisie is het verbindende document tussen de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD), de nog op te stellen Omgevingsvisie, de omgevingsplannen en diverse organisatiedoelen. De uiteindelijke doelstelling voor het bovengenoemde beleid is een kwalitatief hoogwaardig openbare ruimte. Binnen het plangebied wordt openbare ruimte gerealiseerd. Deze openbare ruimte voldoet aan de beheervisie.

3.4.9 Energie en duurzaam bouwen
3.4.9.1 Visie op weg naar een circulair Delft in 2050

Met een groeiende wereldbevolking en consumptie per persoon groeit ook het belang om grip te krijgen op alle producten en grondstoffen die we gebruiken. Er moet minder of anders gebruik gemaakt worden van de voorraden en natuurlijke hulpbronnen die we tot onze beschikking hebben. Daarom is het van belang dat ook in Delft wordt toegewerkt naar een circulaire economie. Een circulaire economie is een economisch systeem van gesloten kringlopen, waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen en hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt.

De belangrijkste ambitie is een 100% circulaire economie in 2050, gelijk aan de landelijke ambitie uit het Rijksbreed programma Circulaire Economie. In deze visie is de ambitie uiteengezet in ambities per 'prioritaire keten'. Dit gaat om Bouw, Biomassa & voedsel, Kunststoffen, Maakindustrie en Consumptiegoederen.

Voor de uitvoering van de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050, wordt nog een Uitvoeringsplan Circulaire Economie opgesteld.

3.4.9.2 Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Op deze punten wordt in de hierna volgende paragrafen ingegaan.

3.4.9.3 Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

3.4.9.4 Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.

3.4.9.5 Energiesysteem op projectniveau

In het plan wordt aandacht besteed aan de uitwerking van de energiesystemen op basis van het beleid in Delft.

Energiesystemen

Voor de beoogde ontwikkeling worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd met betrekking tot energie:

  • geen aansluiting op aardgas;
  • voldoende comfort, naast verwarming ook aandacht voor koeling (minimaal voldoende spuimogelijkheid in woning);
  • geen airco, luchtwarmtepomp of vergelijkbare systeem in verband met geluid, warmte en hoog energiegebruik;
  • voor de gehele ontwikkeling (woningbouw en overige functies) geldt een GPR Gebouw Score van minimaal 7,5.

Aan deze randvoorwaarden wordt met de beoogde ontwikkeling op deze locatie voldaan.

Afvalsystemen

Aan het afvalsysteem van de nieuwbouw zijn randvoorwaarden gesteld. Bij gestapelde bouw dient het aspect afval inpandig te worden opgelost.

Geluid en overige milieuhinder

In het plangebied is de geluidbelasting onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Het aspect geluid is in paragraaf 4.7 nader uitgewerkt.

Water en klimaatadaptatie

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect water. In het ontwerp wordt aandacht besteed aan het aspect klimaatadaptatie.

Natuurinclusief bouwen

Een aantrekkelijke openbare ruimte, een fijnmazig netwerk, beleving en een hoge biodiversiteit zijn belangrijke componenten binnen deze ontwikkeling. Boomrijen langs straten in aansluiting op omliggende gebieden en diversiteit in beplantingen vormen het wensbeeld. Binnen 'natuurinclusief bouwen' zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld ten aanzien van deze specifieke ontwikkeling:

  • In de oostgevel worden twee huismuskasten opgenomen en in de noordgevel drie. Ook blijkt dat één kast aan de noordgevel op minder dan vijfeneenhalve hoogte is voorzien. Bovendien blijkt uit het aangeleverde beplantingsplan dat in de toekomstige inrichting voldoende heesters zijn voorzien, met o.a. wintergroene soorten als Viburnum tinus en laurierkers. Daarmee wordt voldaan aan de eis van voldoende groen.  
  • Daarnaast worden in de oostgevel vier gierzwaluwkasten opgenomen. In de noordgevel worden zes gierzwaluwkasten opgenomen. In totaal zijn er dus tien kasten voorzien. Een en al conform afspraken.
  • In de westgevel worden vier kraamkasten en vier paar-/zomerkasten voor vleermuizen ingebouwd.

Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan.

3.4.10 Bomenverordening 2013

De Bomenverordening is het toetsingskader voor aanvragen om een kapvergunning. Ingevolge artikel 7 van deze verordening kunnen burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

a. natuur- en milieuwaarden;

b. landschappelijke waarden;

c. cultuurhistorische waarden;

d. waarden van stads- en dorpsschoon;

e. waarden van recreatie en leefbaarheid;

f. de beeldbepalende waarden van de boom

Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat bij de beoordeling van de aanvraag hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van beleidsregels. Daarmee is bedoeld de 'Beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen, behorend bij bomenverordening Delft 2013'. De beleidsregels bevatten richtlijnen voor een puntensysteem en een afwegingstabel voor de verlening of weigering van de aanvraag. In de aanvraag voor de kap van de (monumentale) bomen wordt getoetst aan deze beleidsregels.

3.5 Hoogheemraadschap van Delfland

3.5.1 Waterbeheersplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van grondwater en natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijn regels wordt voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding. Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die het hoogheemraadschap Delftland als toetsingskader voor het wel of niet verlenen van een vergunning.


Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden

voorkomen;

  • verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande

knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.

3.5.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.5.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de ruimtelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Bezonning

4.1.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan is door bureau Wissing B.V. 'Bezonningsstudie lichte TNO norm Teding van Berkhoutlaan' d.d. 4 mei 2021 uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting.

4.1.2 Beleid

Landelijk bestaan geen wettelijk vastgelegde normen en eisen ten aanzien van bezonning waar bebouwing aan moet voldoen. Met behulp van een bezonningsstudie kan inzicht worden gegeven in de toekomstige bezonningssituatie als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de TNO-normen of een variant daarvan als het betreffende bevoegd gezag eigen kaders heeft. Voor dit plan hanteert de gemeente Delft de lichte TNO norm. Daarbij gaat het erom dat aan de lichte norm wordt voldaan wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober, gemeten vanaf het midden vensterbank binnenkant raam Het is geen vereiste dat bezonning aansluitend plaatsvindt.

4.1.3 Onderzoek

Ten behoeve van de bezonningsstudie is de bestaande situatie en het toekomstige gebouw in 3d gemodelleerd. De data van 19 februari en 21 oktober zijn maatgevend omdat dan de zonnestand het laagst is van de onderzoeksperiode.

4.1.4 Conclusie

Voor alle onderzochte adressen geldt dat ze blijven voldoen aan de lichte TNO-norm. Gelet op het feit dat de situatie op 19 februari (zonnestand het laagst) voldoet aan de lichte TNO-norm kan er vanuit worden gegaan dat dit voor de gehele periode tot en met 21 oktober geldt.

4.2 Stikstof

4.2.1 Inleiding

Ten behoeve van dit plan is onderzoek gedaan naar het aspect stikstof. Dit onderzoek is opgenomen in het Milieurapport Teding van Berkhoutlaan Delft d.d. 18 november 2021 dat is opgesteld door Rho adviseurs. Het milieurapport is als bijlage 3 gevoegd bij het plan. In hoofdstuk 7 van dit rapport wordt ingegaan op het aspect stikstof. De regels waaraan stikstofberekeningen moeten voldoen waren tot voor kort vastgelegd in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en (nog steeds) verankerd in de Wet natuurbescherming. De Raad van State zette 29 mei 2019 een streep door het PAS, waarmee (het overgrote deel van) het toetsingskader is komen te vervallen. Onderdeel van het PAS was het rekenmodel AERIUS. Dit model wordt – na een update (release 15 oktober 2020) – nog steeds gebruikt om de stikstofdepositie voor projecten te berekenen.

In Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten aanwezig. De effecten van het voornemen, zijn daarom in beeld gebracht aan de hand van een enkelvoudige berekening met AERIUS. In deze berekening is gemodelleerd of er wel of niet een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt ten gevolge van de aanlegfase en de gebruiksfase. Uitgaande van een worstcase, is een berekening gedaan waarin de aanlegfase en de gebruiksfase allebei zijn opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage.

Herberekening op basis van het geactualiseerde rekeninstrument Aerius Calculator 2022

Naar aanleiding van een actualisatie van het rekeninstrument Aerius Calculator 2022 dat op 26 januari 2023 beschikbaar is gekomen, is een herberkening uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Omdat deze herberekening in de besluitvormingfase is uitgevoerd, wordt deze als aanvullende bijlage gevoegd bij dit plan. De geactualiseerde berekening in bijlage 11 leidt niet tot een andere conclusie. Volledigheidshalve en in het kader van trasparantie wordt de berekening als aanvullende bijlage gevoegd en niet integraal gewijzigd.

4.2.2 Beleid

De Wet natuurbescherming (Wnb) biedt het wettelijk kader voor alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden; Natura 2000-gebieden. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitars en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan uitsluitend worden vastgesteld in dien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

4.2.3 Onderzoek

Het plangebied is gelegen op meer dan 8 kilometer van het dichtsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ' Solleveld & Kapittelduinen'. Met het programma Aerius Calculator zijn berekeningen uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binenn Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Dit onderzoek heeft betrekking op zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat in beide fases geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Significante negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten.

Ook uit de herberekening op basis van de geactualiseerde versie van het rekeninstrument Aerius Calculator 2022 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr en dat daarmee significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

4.2.4 Conclusie

Gelet op de resultaten van de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen depositiebijdragen zijn groter dan 0,00 mol/ha/jaar. De voorgenomen ontwikkeling leidt zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase niet tot een depositietoename.

4.3 Water

4.3.1 Inleiding

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Het plangebied is gelegen binnen het verzorgingsgebied van het Hoogheemraadschap van Deflland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze waterparagraaf geschreven en is het plan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Delfland.

4.3.2 Beleid

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland haar strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de periode 2016-2021. Bij de uitvoering van het Waterbeheerplan staan de volgende kerntaken voorop; waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater.

De werkzaamheden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • in stand houden: investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
  • Investeren: veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet niet allen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
  • Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben samen het Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000) opgesteld. Na herijking is de uitvoeringsperiode verlengd tot 2015. Het plan richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Daarmee worden systemen bedoeld waarvan de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse en dat verstoringen in het systeem relatief makkelijk kunnen worden opgevangen.

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk de Waterstructuurvisie (2005) opgesteld. Het doel van de Waterstructuurvisie is om het watersysteem van Delft optimaal te laten functioneren. In de waterstructuurvisie wordt een betere waterkwaliteit nagestreefd conform de ambities van het waterplan. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is uitbreiding van het oppervlaktewater niet noodzakelijk.

4.3.3 Onderzoek

Bestaande situatie

Het plangebied is onderdeel van de Kuyperwijk en wordt begrensd door de Teding van Berkhoutlaan, de Sasboutstraat en de Van Blommesteinstraat. Op de locatie stond in het verleden een school die een aantal jaar geleden is gesloopt.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden van het plangebied bestaat de grond uit lichte klei met homogeen profiel. Het maaiveld ligt op circa 0,0 meter +NAP. Met betrekking tot grondwater is ten noorden van het plangebied sprake van grondwatertrap IV. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in de Voordijkshoornsepolder. Conform de Legger van Hoogheemraadschap van Delfland zijn in het plangebied geen waterkeringen aanwezig.

Ten westen van het plangebied bevindt zich een primaire watergang (figuur 4.1) met een beschermingszone van 4 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap van Delfland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0005.png"Figuur 4.1 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Delfland met plangebied (zwart omlijn) (Bron: Hoogheemraadschap van Delfland).

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwater en riolering

De bestaande gebouwen in de omgeving van het plangebied aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt er een appartementencomplex met 32 woningen gerealiseerd.

Bodem en grondwater

Ten behoeve van de herontwikkelingen vinden geen grote ingrepen in de bodem plaats. De benodigde parkeerplaatsen zullen op het maaiveld worden gerealiseerd en niet in een ondergrondse parkeervoorziening. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Hoogheemraadschap van Delfland het standstill beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een afname van het verhard oppervlak, waardoor met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan het standstill beginsel. Dit blijkt ook uit de Watersleutel van Hoogheemraadschap van Delfland (figuur 4.2). In bijlage 2 is een grotere versie weergegeven. Bij de berekening is uitgegaan van een gemiddeld maaiveld van 0,0 meter +NAP en een maatgevend peil van 1,30 meter –NAP. Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.724 m2 waarvan in de huidige situatie 2.000 m2 verhard is. In de toekomstige situatie zal de verharding met 756 m2 afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0006.png"

Figuur 4.2 Uitkomsten Watersleutel Hoogheemraadschap van Delfland

Uitgangspunt voor de watersleutel is de voormalige situatie met school, waarbij een groot deel van het plangebied verhard was (2.000 m2 aan verharding). Inmiddels is de school gesloopt en de hoeveelheid verharding kleiner. In de beoogde situatie is sprake van 1.244 m2 aan verharding, waarmee sprake is van een afname ten opzichte van de voormalige situatie. Uit de Watersleutel blijkt dan ook dat er geen extra wateroppervlak of waterberging gerealiseerd hoeft te worden. Ondanks de uitkomst van de watersleutel wordt vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie echter wel extra waterberging gerealiseerd (zie hierna).

Klimaatadaptatie

De voorgenoemde afname aan verhard oppervlak speelt een belangrijke rol waar het gaat om de effecten die samenhangen met klimaatverandering. In de toekomst zal steeds vaker sprake zijn van hevige piekbuien. Om deze reden heeft de gemeente Delft een klimaatadaptatiestrategie opgesteld. Door de groene inrichting van het gebied rond het appartementengebouw zijn er mogelijkheden voor het infiltreren en vertraagd afvoeren van regenwater. Uitgangspunt is dat 50 mm per m2 perceeloppervlak moet worden opgevangen en geborgen. Op eigen terrein (appartementengebouw en directe omgeving) gaat het om circa 1.000 m2 aan verharding en daarmee om de berging van 50 m3 water. Er is een verkenning uitgevoerd van de mogelijkheden om invulling te geven aan deze eis. Daaruit bleek onder andere dat groene daken niet mogelijk zijn met de beoogde constructie. Ook de ontwateringsdiepte ter plaatse is mede bepalend voor de keuze voor het bergingssysteem. Uiteindelijk is gekozen voor een rockflow infiltratiesysteem aan de noordzijde van het appartementengebouw. Door het loskoppelen van een deel van HWA’s aan de achterzijde van het gebouw, kan hemelwater daar worden geborgen. Uit de berekening die onderdeel is van de vergunningaanvraag blijkt dat wordt voldaan aan de bergingseis van 50 m3. De groene omgeving speelt ook een rol bij het tegengaan van hittestress. De beoogde herontwikkeling heeft waar het gaat om klimaatadaptatie ook positieve gevolgen voor de bestaande bewoners in de directe omgeving van het plangebied.

Waterveiligheid

De realisatie van het appartementencomplex heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid. Het plangebied ligt buiten de beschermingszone van de nabijgelegen waterkering.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, nietuitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

4.3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan dat de realisatie van een appartementencomplex aan de Teding van Berkhoutlaan 10 mogelijk maakt heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Er wordt voldaan aan de geldende kaders. Compensatie is niet aan de orde aangezien door de herontwikkeling de hoeveelheid verharding afneemt. Door het realiseren van extra waterberging en vergroening wordt voldaan aan de eisen en uitgangspunten ten aanzien van klimaatadaptatie. Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszone van een watergang of waterkering.

4.4 Flora en fauna

4.4.1 Inleiding

In het kader van de Wet natuurbescherming is onderzocht of binnen of nabij het plangebied beschermde soorten voorkomen en of de ontwikkeling negatieve effecten heeft op beschermde gebieden in de omgeving. Door Ecoresult B.V. is op 2 juli 2021 de quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en Verordening ruimte uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage4 bij de toelichting.

4.4.2 Beleid

De Wet natuurbescherming (Wnb) biedt het wettelijk kader voor alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Soortenbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.1 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.5 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in artikel 3.10, bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel B (1 en 2) en C van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.10 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie. Het voorgaande geldt echter niet indien de soorten zijn vrijgesteld door het bevoegd gezag.

Bij voorliggende toetsing is de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag. In de provincie Zuid-Holland zijn in tegenstelling tot de landelijke vrijgestelde soorten van artikel 3.10 onderdeel A (zie Regeling Natuurbescherming, Bijlage 13), de ondergrondse woelmuis en de tweekleurige bosspitsmuis niet vrijgesteld. De provincie heeft de vrijstellingslijst van het Rijk beoordeeld of de door het Rijk vrijgestelde soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling. Zo is per soort gekeken naar o.a de verspreiding en talrijkheid van de soort in de provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten ondergrondse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis (en molmuis), niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is (Provincie Zuid-Holland, 2016). Voor deze soorten dient bij een overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 gewerkt te worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode of dient een ontheffing aangevraagd te worden. In de provincie geldt voor de overige landelijk vrijgestelde soorten, ook een vrijstelling. Voor deze soorten geldt enkel de zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden; Natura 2000-gebieden. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitars en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan uitsluitend worden vastgesteld in dien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bescherming van houtopstanden

De bescherming van houtopstanden betreft voornamelijk voortzetting van de Boswet en richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod.

4.4.3 Onderzoek

Het plangebied betreft een braakliggend terrein en een deel van het naastgelegen voetbalveld. Het braakliggende gedeelte bestaat vrijwel geheel uit gras met maar een paar andere plantensoorten zoals klein hoefblad. Verder staan bomen op het terrein. Het gaat om 4 middelgrote essen met kleine holen en scheuren.

Het naastgelegen voetbalveldje is omgeven door middelgrote essen met diverse holen en scheuren en aan de west-, zuid- en oostzijde bevinden zich ook stroken met struiken. Verder bestaat het terrein volledig uit gras.

Binnen het plangebied zijn enkele bomen aanwezig. Er zijn geen werkzaamheden gepland waarbij houtopstanden van 10 are of 20 rijbomen verwijderd worden. Wel moet en kapvergunning worden aangevraagd voor drie bomen en er geldt een herplantplicht in het kader van de gemeentelijke Bomenverordening. De bomen die gekapt zullen worden vertonen ziekteverschijnselen. Er is dan ook sprake van Essentaksterfte. De kapvergunning is aangehaakt bij de omgevingsvergunning voor bouwen. Bovendien loopt de de omgevingsvergunning parallel aan het bestemmingsplan. In deze planologische procedure is de coördinatieregeling toegepast.

Natuurnetwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 2,5 km ten noordoosten van het plangebied. Dit betreft de Tweemolentjesvaart. De dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone ligt op ruim 3,7 km ten westzuidwesten van het plangebied en betreft de Lange Wetering. Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de activiteiten die zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van negatieve impact op de wezenlijke waarden en kenmerken van bovengenoemde gebieden. Aanvullende (veld)onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Soorten Vogelrichtlijn

Het plangebied is ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen, bebouwing is namelijk geheel afwezig. Aanwezigheid van deze soorten is dan ook uitgesloten.

Het plangebied is geschikt voor niet jaarrond beschermde nesten. Er zijn potenties voor koolmees en pimpelmees. Tijdelijk schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van niet jaarrond beschermde soorten zijn te voorkomen door onder andere buiten het broedseizoen te werken (buiten 15 maart- 15 augustus). Indien binnen het broedseizoen wordt gewerkt, is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.

Dit geldt ook voor het struweel langs het voetbaldveldje dat potentieel geschikt is als voortplantingsplaats voor tal van algemene vogels.

Soorten Habitatrichtlijn

Het plangebied is niet geschikt voor vaste rust- en verblijfplaats van gebouwbewonende soorten vleermuizen. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig.

In 4 bomen rondom het voetbalveld en op de grens van het braakliggend terrein bevinden zich holtes en scheuren in verschillende maten. Tijdens het veldbezoek kon geen absoluut uitsluitsel worden gemaakt of de holtes in de bomen, geschikt of ongeschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen.

Naar aanleiding hiervan heeft nadere inspectie plaatsgevonden. Uit een op 14 juni 2021 uitgevoerde nadere inspectie bleek dat enkel in boom 54 een boomholte aanwezig is, welke geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen. De holte loopt circa 10 cm naar boven, tijdens de inspectie werden geen sporen van en/of bewoning door vleermuizen waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0007.png"

In boomnummer 54 is een voor vleermuizen geschikte holte aanwezig.

De holte is geschikt voor zomer- en paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Voor winterverblijfplaatsen is de holte ongeschikt, vanwege de geringe diepte ten opzichte van de ingang,waardoor deze niet vorstvrij is. Er zijn daarnaast geen alternatieven aanwezig binnen een korte afstand, waardoor vleermuizen ook zonder energieverspilling kunnen verplaatsen bij eventueel strengere winterperioden. Hierdoor is het uitgesloten dat boombewonende vleermuizen van deze holten gebruik zullen maken als winterverblijfplaats.

Volledigheidshalve en in het kader van de kapvergunning heeft nadere inspectie plaatgevonden naar de holte in boomnumer 54. Deze inspectie is op meerdere momenten en dagen uitgevoerd. In bijlage 5 Nader onderzoek vleermuizen, d.d. 24-12-2021 is de inspectie terug te lezen. Uit dit nader onderzoek is gebleken dat binnen het plangebeid geen vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone dwerg- en ruige dwergvleermuis aanwezig is. Het plangebied wordt niet gebruikt als onderdeel van een vliegroute en/ of foerageergebied. Bovendien zijn ook geen waarnemingen verricht van rosse vleermuis.

Potentieel essentieel foerageergebied voor vleermuizen is binnen het plangebied afwezig. Aan de westzijde van het plangebied maakt de sloot met lange populierenlanen aan weerszijden van de sloot deel uit van een lijnvormige structuur die door vleermuizen gebruikt worden als essentiële vliegroute. Tussen het plangebied en deze structuur is een weg aanwezig. Langs de Teding van Berkhoutlaan (zuidwestzijde plangebied) worden meerdere parkeerplaatsen aangelegd. Straatverlichting kan negatieve gevolgen hebben op potentieel aanwezige essentiële vliegroute. Om die reden is het noodzakelijk de verlichting niet te richten op de bomen en scherp te richten op het wegdek. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van amberkleurige verlichting of een andere warm gele tot oranje kleur.

Overige Habitatrichtlijnsoorten

Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voorplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied uitgesloten. Nader veldonderzoek is niet nodig.

Nationaal beschermde soorten

Niet vrijgestelde Nationaal beschermde soorten worden niet in het plangebied verwacht. Incidenteel passerende soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt, zijn niet uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt de zorgplicht, die inhoudt dat schadelijk effect zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

4.4.4 Conclusie

Het aspect flora- en fauna vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. Er zullen drie bomen moeten worden gekapt die ziekteverschijnselen vertonen.

4.5 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).

In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Verder worden er geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan de gebruikelijke bouwplannen die mogelijk zijn binnen het huidige juridisch-planologische kader van het huidig vigerend bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.

4.5.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Arnicon B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoeksrapport 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Teding van Berkhoutlaan 10 te Delft, rapport C17-025-O, 5 april 2017 is opgenomen in bijlage 6 . Daarnaast zijn de volgende onderzoeken relevant voor dit bestemmingsplan Sanering Certificaat REIS 1987 betreffende ondergrondse opslag van aardolie produkten – 1 x 3.000 liter HBO-tank afgiftenummer E00116, datum 10-06-1991, te vinden in bijlage 7 bij de toelichting ; Rapport betreffende een verkennend en asbest in bodemonderzoek Teding van Berkhoutlaan 10 te Delft, IDDS bv, rapport 1105D214/DBE/rap1, juli 2011, gevoegd als bijlage 8  bij de toelichting.

4.5.2 Beleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onder meer onderzoek moet worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

4.5.3 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied waar zich de voormalige school bevond is in 1991 één HBO-tank gesaneerd. De HBO-tank is afgevuld met zand en nog aanwezig. Tijdens de sanering van de tank is geen bodemverontreiniging geconstateerd. Ook in latere bodemonderzoeken zijn geen verontreinigingen rondom de tank aangetroffen of aangetoond. Uit de bodemonderzoeken blijkt dar er in de grond en het grondwater licht verhoogde concentraties PCB's zijn gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties barium en naftaleen. Er is visueel en analytisch geen asbest in de grond aangetroffen.

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie geschikt is voor de functie: wonen zonder tuin.

PFAS

Er is geen onderzoek uitgevoerd naar de PFAS-parameters. Deze stof is met name voor het hergebruik van de grond zeer bepalend. Daarnaast kan de stof in hoge concentraties risico's opleveren voor de volksgezondheid. Vanuit het historisch onderzoek is er geen bron bekend van waaruit PFAS in hoge concentraties op de locatie aanwezig zou kunnen zijn.

De ontwikkelaar heeft aangegeven te gaan werken met een gesloten grondbalans. Omdat er geen grond van de locatie wordt afgevoerd is aanvullend onderzoek naar de stofgroep PFAS niet noodzakelijk.

4.5.4 Conclusie

De bestemming wijzigt naar gevoeliger gebruik. Om dit gebruik mogelijk te maken, wil de gemeente uitsluiten dat er risico's aanwezig zijn als gevolg van een aanwezige bodemverontreiniging. Met behulp van het bodemonderzoek uit 2017 is aangetoond dat er geen verdenking is op risico's als gevolg van een bodemverontreiniging.

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie: wonen met tuin.

Aanvullend onderzoek naar de stofgroep PFAS is niet noodzakelijk, omdat er gewerkt gaat worden met een gesloten grondbalans.

4.6 Milieuzonering bedrijven

4.6.1 Inleiding

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Voor het bestemmingsplan is door Rho adviseurs een onderzoek uitgevoerd in het kader van bedrijven en milieuzonering. Het onderzoek is onderdeel van het milieurapport dat is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting. In hoofdstuk 3 van het rapport wordt ingegaan op het aspect milieuzonering bedrijven.

4.6.2 Beleid

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0008.png"

4.6.3 Onderzoek

Binnen het plangebied worden 32 woningen gerealiseerd. De locatie ligt in een woonwijk en kan worden getypeerd als een ' rustige woonwijk'. In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen aanwezig. Op een afstand van ruim 150 meter bevindt zich een bedrijf dat in auto- en motorfietsonderdelen handelt. Volgens de VNG-brochure valt dit bedrijf in milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Verder zijn er in de omgeving verschillende percelen met een maatschappelijke bestemming met beperkte richtafstanden zoals een gymzaal (30 meter).

Gezien de vigerende bestemmingen en de afstanden tot het plangebied is het uitgesloten dat de realisatie van het appartementencomplex zal leiden tot beperkingen voor bedrijven en activiteiten in de omgeving.

4.6.4 Conclusie

Ter plaatse van het appartementencomplex is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Geluid

4.7.1 Inleiding

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij het milieurapport dat als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd.

4.7.2 Beleid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijke kader voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe woningen binnen de geluidzone van een weg. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is erop gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen of ter plaatse van de gevoelige bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, hinder ontstaat ten gevolge van verkeerslawaai en de gevolgen daarvan.

Indien blijkt dat de grenswaarden uit de Wgh worden overschreden, dient te worden beoordeeld of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Delft. Hierbij dient het beleid hogere grenswaarden van Delft te worden betrokken.

4.7.3 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd zoals opgenomen in het milieurapport bijlage 3. Hierbij is de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op verschillende gezoneerde en niet gezoneerde wegen in beeld gebracht.

Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit geldt ook voor de omliggende niet gezoneerde wegen die in het kader van een goede ruimtelijke ordening alsnog inzichtelijk zijn gemaakt.

De maximale berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Prinses Beatrixlaan bedraagt 36 dB.

Er is derhalve sprake van een goede akoestische situatie ter plaatse van het appartementencomplex.

4.7.4 Conclusie

Het verkeer op de wegen in de omgeving van het plangebied leidt niet tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Ook de omliggende 30 km/h wegen (niet gezoneerd) leiden niet tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarden. Er is dan ook sprake van een goede akoestische situatie. Er is geen reden voor het vaststellen van hogere waarden.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Inleiding

Voor dit bestemmingsplan zijn de effecten op de luchtkwaliteit beoordeeld door Rho adviseurs. Deze rapportage is terug te vinden in hoofdstuk 5 van het milieurapport dat als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd.

4.8.2 Beleid

Wet milieubeheer

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Deze twee situaties zijn:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³)'
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met en bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.8.3 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 32 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt op grond van het Besluit niet in betekenende mate in de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. De ontwikkeling bedraag niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Om die reden is toetsing aan de wettelijke grenswaarden niet noodzakelijk.

4.8.4 Conclusie

Op grond van de Wet milieubeheer kan de ontwikkeling van 32 woningen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen van 32 appartementen dient een verantwoording ten aanzien van de externe veiligheid te worden gegeven. In het kader van het bestemmingsplan is daarom gekeken naar risicodragende objecten in de omgeving. Door Rho adviseurs is onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Het rapport 'Externe veiligheid' is terug te vinden in hoofdstuk 6 van het milieurapport dat als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd.

4.9.2 Beleid

Externe veiligheid heeft betrekking op risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijk kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisluidingen (Bevb). Het huidige beleid transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hieronder worden deze laatste twee toegelicht.

Plaatsgebonden risico

Risico op een plaats nabij een buisleiding, langs, op of boven een transportroute of buiten een inrichting, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon onafgebroken onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding, transportroute of binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor nieuwe situaties (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor zogenaamde beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde.

Groepsrisico

De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Voor het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De oriëntatiewaarde kan gezien worden als een soort thermometer, waarmee de hoogte van het groepsrisico vergeleken kan worden. De verantwoording van het groepsrisico is een plicht voor het bevoegd gezag om naast de omvang van het groepsrisico ook andere aspecten, zoals de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid mee te wegen in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico.

4.9.3 Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spor, het water of door buisluidingen. Op ruime afstand vindt wel transport plaats over de A4 en A13, respectievelijk >1km en >2km. Deze routes zijn opgenomen in het Basisnet en vallen onder het Bevt. De minimale afstanden tot de snelwegen zijn echter dermate groot dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van ruimtelijke beperkingen.

De plaatsgebonden risicocontouren en plasbrandaandachtsgebieden reiken tot maximaal 30 meter vanaf de rand van de snelweg. Over de A13 vindt onder andere transport van toxische stoffen (GT4) plaats, hiervoor geldt een invloedsgebied van 4 km en reikt daarmee tot over het plangebied.

Gezien de grote afstand tot het plangebied heeft de realisatie van het appartementencomplex geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Wel is op enige afstand DSM Delft Permit B.V. gevestigd. Uit de informatie uit het vigerende bestemmingsplan van DSM bedrijventerrein Delft Noord (DSM), vastgesteld in 2015 blijkt dat de PR 1010-6 contouren niet tot over het plangebied reiken. Dit geldt zowel voor de vergunde situatie als het toekomstige ontwikkelscenario dat in het kader van het bestemmingsplan is beschouwd.

Uit de berekeningen van het groepsrisico van de risicovolle inrichtingen in het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. Alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour hebben zichtbaar invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied aan de Teding van Berkhoutlaan ligt buiten deze contour. Een berekening van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

4.9.4 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A13 en de risicovolle inrichting DSM Delft Permit B.V.. Conform het Bevt en Bevi wordt de veiligheidsregio Haaglanden in de gelegenheid gesteld voor adives. Gelet op de afstand van het plangebied tot de omliggende risicobronnen zal de veiligheidsregio naar verwachting algemene aanbevelingen doen om de de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een eventuele calamiteit te vergroten.

4.10 Archeologie

4.10.1 Toetsingskader

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed door middel van het bestemmingsplan. Bekende en te verwachten archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Om te bezien of een dergelijke beschermingsregime ook dient te worden opgenomen in het onderhavig plan, is op basis van bureaonderzoek en inventariserend veldonderzoek uit 2017 archeologisch onderzoek uitgevoerd door middel van verkennende boringen. Het onderzoek is uitgevoerd door ArcheoMedia BV en is als bijlage 9 gevoegd bij dit bestemmingsplan.

4.10.2 Beoordeling

Door ArcheoMedia BV is op X bureauonderzoek en vervolgens inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van verkennende boringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie op geulafzettingen van de Gantel Laag ligt. De natuurlijke bodemopbouw is intact maar vertoont geen aanwijzingen voor bodemvorming. Archeologisch kansrijke lagen zijn in dit pakket dan ook niet aan te wijzen. De bovenste lagen zijn in de Nieuwe Tijd c.q. recent opgebracht.

Bovendien maakt het plangebied volgens de Archeologische Monumentenkaart geen onderdeel uit van een gebied met een vastgestelde archeologische waarde.

De resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserende veldonderzoek geven geen aanleiding tot aanpassingen in de voorgenomen herinrichtingsplannen op de onderzoekslocatie.

4.10.3 Conclusie

Op basis van het booronderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek op de huidige onderzoekslocatie niet noodzakelijk geacht.

4.11 Verkeer en Infrastructuur

Verkeersgeneratie- en afwikkeling

De realisatie van het appartementencomplex zal leiden tot een toename van verkeer op de ontsluitende wegen. Op basis van kengetallen van het CROW (publicatie 381) wordt de verkeersgeneratie bepaald. Daarbij is uitgegaan van uitsluitend koopwoningen, omdat een koopwoning meer verkeer genereert dan een huurwoning. In dit geval bedraagt de verkeersgeneratie 176 mvt/etmaal voor een gemiddelde weekdag. In de onderzoeken waarvoor de verkeersgeneratie van belang is, zoals het stikstofonderzoek en luchtkwaliteit, is uitgegaan van afgerond 180 mvt/etmaal.

De locatie wordt ontsloten door de Teding van Berkhoutlaan en via de Van Foreestweg wordt het verkeer afgewikkeld naar de doorgaande Prinses Beatrixlaan. Uit het verkeersmodel (2030) blijkt dat de verkeersintensiteit op de Teding van Berkhoutlaan op een gemiddelde weekdag < 900 mvt/etmaal bedraagt. Op het drukste wergvak van de Van Foreestweg bedraagt de verkeersintensiteit in dat prognosejaar 8.581 mvt/etmaal.

De Teding van Berkhoutlaan is een erftoegangsweg met een relatief breed wegprofiel zonder veel erfontsluitingen. Conform de Duurzaam-Veilig wegcategorieseringen is een erftoegangsweg berekend op verkeersintensiteiten tussen de 4.000 en 6.000 motorvoertuigen per etmaal afhankelijk van het gebruik en inrichting van de weg.

De Van Foreestweg is een gebiedsontsluitingsweg waarvoor conforme de Duurzaam-Veilig wegcategorisering verkeersintensiteiten tot 15.000 motorvoertuigen per etmaal is berekend.

Gezien de verkeersintensiteiten in combinatie met het gebruik en de inrichting van de wegen in de referentiesituatie kunnen de ontsluitende wegen de beperkte hoeveelheid extra verkeer op een goede manier afwikkelen. Maatgevend is de verkeersafwikkeling tijdens de ochtend- en avondspits. Tijdens de spitsperiodes bedraagt de verkeersgeneratie op basis van vuistregels circa 10% in dit geval 18 mvt/etmaal. Een dergelijke beperkte verkeersgeneratie heeft geen relevante gevolgen voor de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt conform de Nota Parkeernormen 2018 dat het parkeren op eigen ontwikkelterrein wordt opgevangen.

Het plangebied is gelegen binnen de zone 'Rest Delft'. In totaal zijn 42 parkeerplaatsen benodigd (zie tabel 4.1).

In het ontwerp wordt voorzien in 45 parkeerplaatsen, waarvan 12 aan de Sasboutstraat en 33 aan de Teding van Berkhoutlaan. Hiermee wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Langzaam verkeer en openbaar vervoer

De ontwikkeling is gelegen op circa 250m (3 minuten) loopafstand van de bushalte aan de Van Foreestweg. Het NS Station Delft is gelegen op 2,0 km (7 minuten) fietsafstand.

Voor parkeren wordt in de Nota Parkeernormen (2018) aangesloten bij de eisen uit het Bouwbesluit. Conform het Bouwbesluit moet worden voorzien in afsluitbare buitenruimtes op de begane grond van het appartementencomplex. Hier wordt in voorzien, deze zijn toegankelijk vanaf de zuidzijde van het appartementencomplex.

Conclusie

De realisatie van het appartementencomplex leidt tot een beperkte toename van verkeer op de ontsluitende wegen. Deze hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer op en goede en veilige manier af te wikkelen. Binnen het plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. De beoogde herontwikkeling leidt derhalve niet tot parkeeroverlast in de omgeving.

4.12 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan is een klic melding gedaan. Hieruit is gebleken dat binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen liggen.

4.13 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

4.13.1 Kader

De gemeente zet in op het vergroten van de kansen voor flora en fauna door het uitwerken van een kader voor natuurinclusieve maatregelen in en aan gebouwen en de directe omgeving van deze gebouwen. Het doel is de stad te vergroenen en klimaatadaptief te maken. Denk hierbij aan groene daken, gevelbegroeiing en nestgelegenheid voor vogels en insecten. Doel hiervan is een biodiverse en klimaatadaptatieve stad waar het fijn leven is voor mens en dier. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Ook bij renovatie moet rekening worden gehouden met planten en dieren en de kansen voor het versterken van soorten worden benut.

Om een gezonde, toekomstbestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.

Om biodiversiteit in de stad te versterken moet bij elk project en/of gebiedsontwikkeling een onderbouwing worden aangeleverd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voor de desbetreffende ontwikkeling worden gesteld. Een puntensysteem vormt de basis voor toepassingen op alle (nieuw)bouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en renovatieprojecten binnen de gemeente Delft. Het puntensysteem biedt richting en houvast, maar tegelijkertijd moet er ruimte zijn/blijven voor de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars. Om die reden is een (dynamische) lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelende partij of initiatiefnemer zelf een keuze kan maken.

4.13.2 Natuurinclusief bouwen in het bestemmingsplan

Het kader natuurinclusief bouwen omvat een puntensysteem waarin punten worden toegekend aan verschillende maatregelen ten behoeve van natuurinclusiviteit. Bij elk bouwproject moet een bepaald aantal punten behaald worden door het treffen of toepassen van maatregelen uit de lijst. Ontwikkelaars kunnen ook zelf maatregelen aandragen die opgenomen kunnen worden op deze lijst. Het aantal punten dat gehaald moet worden is afhankelijk van de grootte van het project. Indien ontwikkelaars zelf maatregelen aandragen is advies vanuit de gemeente nodig om te bepalen of de maatregelen zinvol zijn en zo ja hoeveel punten de maatregelen 'waard zijn'. Zo ontstaat een flexibel kader dat de ambitie voor natuurinclusief bouwen concretiseert. Het kader natuurinclusief bouwen maakt onderscheid in kleine, middelgrote en grote projecten en heeftdaarnaast de categorie gebiedsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0009.png" Categorieën projecten. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0081-2001_0010.png"

Te behalen aantal punten per categorie project. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in natuurinclusieve maatregelen. Deze maatregelen zijn afgestemd met de stadsecoloog van de gemeente Delft. In de toelichting zijn de maatregelen die zullen worden genomen beschreven onder paragraaf 3.4.9.

4.13.3 Circulaire economie

In de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050 zijn voor vijf sectoren de navolgende ambities/doelstellingen opgesteld:

  • Bouw: er wordt gebouwd zoals met lego, modulair, losmaakbaar en flexibel. Bouwmaterialen zijn hergebruikt, gerecycled en recyclebaar, of biobased.
  • Biomassa & voedsel: voedselverspilling wordt teruggedrongen en organische reststromen worden zo hoogwaardig mogelijk verwerkt.
  • Kunststoffen: het gebruik van eenmalige plastics wordt teruggedrongen, er worden zoveel mogelijk gerecyclede en biobased plastics gebruikt en de inzameling en recycling wordt verbeterd, bijvoorbeeld op evenementen.
  • Maakindustrie: bedrijven worden gestimuleerd om hun producten of diensten circulair te maken of hun productieprocessen te vernieuwen, bijvoorbeeld innovatieve toepassingen voor ingezameld plastic.
  • Consumptiegoederen: producten worden langer en effectiever gebruikt, bijvoorbeeld door ze te repareren of te delen. Afgedankte producten worden goed ingezameld en zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt.
4.13.4 Conclusie

De maatregelen voor duurzaam en natuurinclusief bouwen zijn uitgewerkt bij het bouwplan. De duurzaamheidsambities zijn daarbij meegenomen. Bij de bouw van de voorgenomen ontwikkeling zal worden voldaan aan circulair bouwen. Daarmee vormt het aspect duurzaamheid en natuurinclusief bouwen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.14.1 Inleiding

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.- procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten met bijbehorende drempelwaarden aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Door de wijziging van het Besluit m.e.r. is het tegenwoordig ook verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling geen aparte procedurevereisten zitten (vandaar de term vormvrij). Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd die als bijlage 10 is gevoegd bij het plan.

De herberekening op basis van het geactualiseerde rekeninsturment Aerius Calculator 2022 heeft geen negatief effect op de vormvrije m.e.r.-beoordeling en leidt niet tot een andere conclusie.

4.14.2 Beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2000 of meer woningen (categorie D 11.2). De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 32 woningen die ruim onder deze drempelwaarde ligt. Dit betekent dat een zogenaamde vromvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk is.

Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er de volgende verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).

Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Het besluit of wel of geen volledige m.e.r.-procedure nodig is, wordt in een zo vroeg stadium, maar in ieder geval voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan genomen.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de milieueffecten van het bestemmingsplan met als doel m te toetsen of als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt.

Ten aanzien van ecologie geldt dat nader onderzoek is vereist met betrekking tot holtes en scheuren die kunnen leiden tot potentiële verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen als rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Dit nader onderzoek is uitgevoerd in de vorm van nadere inspectie in bijlage 5.

Voor het overige geldt dat tijdens de bouwwerkzaamheden milieueffecten kunnen optreden. Gelet op de nabijgelegen woningen dienen zo nodig maatregelen te worden getroffen om overlast voor de directe omgeving zoveel mogelijk te beperken. Dit dient bij het uitwerken van de aanpak en fasering van de uitvoeringswerkzaamheden nader te worden geconcretiseerd.

4.14.3 Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen relevante negatieve milieugevoglen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure in het kader van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Systematiek bestemmingen

5.1.1 Systematiek bestemmingsplan

Het onderhavige plan biedt de ruimtelijke planologische kaders voor de voorgenomen ontwikkeling op de Teding van Berkhoutlaan. Binnen het bestemmingsplan wordt de exacte bebouwing vastgelegd.Ten behoeve van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Coördinatieverordening van de gemeente Delft 2018 biedt om het bestemmingsplan te combineren met samenhangende vergunningen. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen mag worden gebouwd. De afstand tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw ligt daardoor vast. Daarnaast is tevens de maximale bouwhoogte vastgelegd.

5.1.2 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.1.3 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen.

Verkeer
De bestemming ' Verkeer' heeft betrekking op de verkeersruimte in het gebied.

Wonen
De beoogde woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voorwaardelijke verplichting bij de bestemming Wonen

Ten aanzien van de klimaatopgave dient in het plangebied een compenserende waterberging te worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze dient effectief beschikbaar te zijn en blijven. Voor een uitgebreide uitleg van mogelijkheden kan worden verwezen naar de 'richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Bij voorkeur vindt compensatie plaats door het realiseren van extra oppervlaktewater. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is om compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gekozen voor het treffen van vasthoudmaatregelen ter compensatie van versnelde afvoer van hemelwater. Het principe is daarbij vasthouden- bergen- afvoeren. Toename van verhard oppervlak zorgt ervoor dat regenwater minder gemakkelijk in de bodem kan infiltreren en versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of rioolstelsel. In combinatie met toenemende extreme neerslag door klimaatverandering kan dit voor overlast zorgen.

Indien wordt gekozen voor het treffen van vasthoudmaatregelen is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op lange termijn betrouwbaar is. De maatregelen dienen dus effectief te zijn en blijven. In de specifieke gebruiksregel is gekozen voor de term 'effectief beschikbaar', omdat er meerdere mogelijkheden zijn voor het treffen van vasthoudmaatregelen. Om te bewerkstelligen dat vasthoudmaatregelen worden getroffen die functioneel en effectief zijn en voldoen aan de huidige maar ook de toekomstige richtlijnen van het hoogheemraadschap, is voor een flexibele maar dekkende term gekozen.

Een aantal relevante voorwaarden hierbij is o.a.:

  • De waterberging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar
  • Het in stand houden van bergingscapaciteit op lange termijn (beheer en onderhoud).
  • De bergingscapaciteit moet het hele jaar door beschikbaar zijn met uitzondering van de ledigingstijd
  • Minimaal het te compenseren oppervlak voert hemelwater af via de voorziening

Voorbeelden van maatregelen zijn; aanleg van groene daken of kratten die een overschot aan hemelwater opvangen. Het idee is en blijft; water vasthouden/ bergen/ afvoeren. Uiteraard zijn meerdere maatregelen mogelijk, mits de essentie en het doel van vasthoudmaatregelen in acht worden genomen.

Voorwaardelijke verplichting met betrekking tot natuurinclusief bouwen en ontwikkelen

Ten aanzien van het aspect natuurinclusief bouwen geldt dat dit project een lopend project is waarbij (vooruitlopend) voor vaststelling van de nota Natuurinclusief Bouwen en Ontwikkelen afspraken zijn gemaakt. De afspraken die zijn gemaakt ten behoeve van te nemen maatregelen sluiten aan bij de bedoeling van de nota. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt de nakoming ervan juridisch planologisch geborgd. In de voorwaardelijke verplichting is een koppeling gemaakt met de nota Natuurinclusief Bouwen en Ontwikkelen, deze is als bijlage bij de regels opgenomen.

5.1.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van natuurinclusief bouwen. Het project betreft een lopend project waarbij afspraken zijn gemaakt die aansluiten bij de bedoeling van de nota Natuurinclusief Bouwen en Ontwikkelen. Hiermee zijn deze afspraken in de planregels geborgd. Hierbij de de koppeling gemaakt met een bijlage bij de regels.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Parkeren
In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. In de planregels is vastgelegd dat bij de invulling van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' getoetst dient te worden aan de in de Nota Parkeernormen 2018 opgenomen beleidsregels. Verder is vastgelegd dat indien de beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels moet worden uitgegaan. Met deze regeling is aangesloten bij artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

5.1.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.

De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.

De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.

De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.

Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak, overleg en zienswijzen

Voor het bestemmingsplan is de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

7.1.1 Inspraak

7.1.2 Overleg ex art 3.1.1. Bro

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat;
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 4. Centraal overlegorgaan;
  • 5. Tennet Zuid-Holland;
  • 6. Stedin;
  • 7. Nederlandse Gasunie;
  • 8. Evides;
  • 9. VWS Pipeline Control b.v.;
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 11. KPN W&O NS Access Rayon Midden;
  • 12. Stichting DUWO;
  • 13. Vestia Delft;
  • 14. Vidomes;
  • 15. Woonbron Delft.

De volgende instantie hebben aangegeven geen opmerkingen op het concept-ontwerp bestemmingsplan te hebben:

  • 1. Tennet
  • 2. Evides Waterbedrijf

De volgende instanties hebben een reactie gegeven op het concept- ontwerpbestemmingsplan:

  • 1. KPN
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 3. Veiligheidsregio Haaglanden

De beantwoording van de reacties is te vinden in de Nota van overleg.

Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg heeft het ontwerpbestemmingsplan samen met de ontwerp-omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegen in de periode vanaf 29 november 2022 tot en met 9 januari 2023. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van Zienswijzen die als bijlage wordt gevoegd bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten voor gronden waarop de in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening genoemde bouwplannen zijn voorgenomen. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.