Plan: | Bethelpark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0067-2001 |
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.
Het planvoornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestaande planologische regime noodzakelijk is. Om de ontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het projectgebied ligt in het midden van de gemeente Delft aan de Reinier de Graafweg en betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Delft, sectie R , nummer 8096, met een oppervlakte van 21.155 m². Het perceel wordt aan de oostzijde begrensd door het Revalidatiecentrum Sophia en de Maurice Maeterlinckschool. Aan de westzijde ligt het Reinier de Graaf Gasthuis. Aan de noordzijde wordt het perceel begrensd door de Reinier de Graafweg. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrensd door een watergang. Onderstaande afbeeldingen geven inzicht in het projectgebied en haar omgeving.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied en uitsnede kadastrale kaart
Afbeelding 1.2 Luchtfoto plangebied
Binnen het plangebied zijn overeenkomstig het straatnamenbesluit van 16 juli 2019 de straatnamen voor onderhavige ontwikkeling vastgesteld. Dit is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 1.3: straatnamen binnen plangebied
In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op alle ruimtelijk relevante onderwerpen die in een toelichting aan bod moeten komen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige context van het gebied. Hoofdstuk 3 beschrijft beknopte samenvattingen van de relevante beleidskaders. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten aan de orde, hierbij wordt onder andere ingegaan op uitgevoerde onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Hierin wordt nader uitgelegd op welke wijze de planregels geïnterpreteerd moeten worden. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en tot slot beschrijft hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het Bethelterrein bestaat op dit moment nagenoeg volledig uit verhardingen en halfverhardingen in verband met het voormalige gebruik van dit terrein als ziekenhuisterrein. De voormalige ziekenhuisgebouwen zijn op dit perceel inmiddels gesloopt. Het terrein wordt nu nog tijdelijk gebruikt als parkeerterrein. De locatie is hiermee een kansrijke locatie voor herontwikkeling.
Afbeelding 2.1 Actuele luchtfoto met huidige toestand van het Bethelterrein in beeld
Vanuit de aanzienlijke woningvraag in Delft en de wensen van Reinier de Graaf Groep biedt het Bethelterrein veel potentie voor een bijzondere ontwikkeling. In de wijk Buitenhof wonen veel ouderen. Het grootste deel van het woningaanbod bestaat uit sociale huurwoningen. Kenmerkende gebouwen zijn de zogeheten ERA-flats en Sterflats. Ten noorden ligt de Molenbuurt met nieuwbouw rijtjeswoningen. De kavel ligt ten oosten van het Reinier de Graaf Gasthuis en is 21.155 m². groot. De locatie is zeer goed ontsloten per auto (A4) en OV (bus 32,37 en 62). Het historische centrum van Delft ligt op nog geen 2 km afstand. Het Bethelterrein maakt onderdeel uit van een grootschalige upgrade van Buitenhof Noord.
In het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 2 (Buitenhof/Kerkpolder), vastgesteld op 28 februari 2009 heeft het Bethelterrein de bestemming 'Gemengd - uit te werken'. De uit te werken bestemming laat bij uitwerking onder andere een kleiner aantal woningen toe, dan met de planvorming voor Bethelpark voorzien. De voorgestane planontwikkeling past hiermee niet binnen de uitwerkingsbevoegdheid. Een en ander vormt reden voor onderhavige integrale planherziening.
De ontwikkeling van Bethelpark bestaat uit de samenhangende realisatie van de volgende concrete ruimtelijke onderdelen:
Hieronder zijn enkele afbeeldingen opgenomen die een duidelijk beeld geven van de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 2.2 Stedenbouwkundig plan Bethelpark Delft
Afbeelding 2.3 Impressie planuitwerking bezien vanuit Reinier de Graafweg
Afbeelding 2.4 Impressie planuitwerking erfontsluitingsweg centraal in het plangebied
Afbeelding 2.5 Impressie zicht op boulevard bezien vanuit het terrein van Reinier de Graaf
Afbeelding 2.6 impressie zicht op oostelijke zijde plangebied
Afbeelding 2.7 Impressie zicht op plangebied vanuit stedelijke ecologische zone
Stedenbouwkundige context
Het ontwerp voor het Bethelpark reageert op de gevarieerde omliggende context: alle vier de zijdes van het plangebied bieden een andere stedenbouwkundige situatie. De ruimtelijke opgave is om te reageren op deze gevarieerde context en tegelijkertijd een samenhangend project te ontwikkelen.
Aan de noordzijde ligt de Reinier de Graafweg als stedelijke boulevard met ontsluiting naar de A4 en busbaan. Aan de westzijde maakt het gebouw een stedelijke wand met ondersteunend programma aan het Reinier de Graaf ziekenhuis en plein. Aan de zuidzijde van Bethelpark ligt de ecologische zone. De ecologische zone wordt uitgebreid tot in het hart van het plangebied, hiermee bijdragend aan de watercompensatie van het plan. Tenslotte biedt de oostzijde van het gebied een snelle verbinding naar het centrum van Delft en het station via het nieuw aan te leggen fietspad en laat het ruimte voor nieuwe toekomstige ontwikkelingen.
![]() ![]() |
Afbeelding 2.8 Stedenbouwkundige context als onderlegger voor het stedenbouwkundig plan
De Reinier de Graafweg als stedelijke boulevard en de ecologische zone aan de zuidzijde fungeren als twee assen in het projectgebied. Waar de boulevard verbonden is met het nieuwe plein aan het Reinier de Graaf Gasthuis krijgt de ecologische zone een uitbreiding in de vorm van aantrekkelijk groene binnenplaatsen binnen het blok. De ecologische inpassing zorgt voor extra woongenot voor de toekomstige bewoners van het gebied: stedelijk wonen aan de boulevard maar met groenvoorzieningen en zicht op de natuur en in de nabijheid van de voorzieningen van het Reinier de Graaf Gasthuis.
![]() |
Afbeelding 2.9 Stedenbouwkundig plan
Tot slot is in het ontwerp van Bethelpark rekening gehouden met de zichtlijnen in het gebied. De bouwmassa is namelijk gesitueerd naar logica van de zichtlijnen in het gebied. Vanaf de brug aan het Bartokpad is de entree van het ziekenhuis te zien. Ook aan de noordkant, vanaf de Reinier de Graafweg is het ziekenhuis makkelijk zicht- en vindbaar. Aan het plan en de boulevard toont het nieuw bouwblok zich met een stedelijke wand, richting het zuiden is het bouwblok meer open om de groene kwaliteiten van het binnengebied te tonen.
Architectuur
Bethelpark is gepositioneerd op de grens van stad en groen. Het perceel wordt gevormd door belangrijke visuele assen, in tweeën gedeeld om verbindingen te maken met de binnenplaatsen. De middenas zorgt voor een verbinding met het toekomstige plein op de Sophialocatie. Het concept van de opeenvolging van semi-openbare binnenplaatsen van het ziekenhuis wordt voortgezet op het Bethelterrein en transformeert het Bethelterrein naar het Bethelpark.
Het ensemble heeft veel variatie in massa: aan de Reinier de Graafweg heeft de bouwmassa een meer stedelijk karakter met hoogteaccenten en een stedelijke wand. Aan de zuidzijde van het plan bij de ecologische zone heeft de massa een kleinere schaal waardoor uitzicht en zontoetreding voor alle bebouwing gemaximaliseerd wordt.
![]() |
Afbeelding 2.10 Stedenbouwkundig plan
Voor de stedenbouwkundige verantwoording van de in het plan aangebrachte hoogteaccenten wordt verwezen naar de beschouwing in paragraaf 3.5.8 Beleidsnota Bouwhoogten Delft.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. Alleen in stedelijk regio's rond de mainports zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
Uit de in de SVIR opgenomen realisatieparagraaf blijkt dat het rijk voor het bereiken van de nationale belangen uitgaat van de in wetgeving en Europese richtlijnen vastgelegde normen en de uitvoering van bestaande programma's zoals het NSL en de watertoets. Het bestemmingsplan voldoet daaraan.
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende plan is in lijn met de structuurvisie, aangezien er geen strijd is met de nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) per 1 oktober 2012 voor, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bevat. Deze plicht is vervat in artikel 3.1.6 Bro.
De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinschalige ontwikkelingen. De grens van een stedelijke ontwikkeling is voor woningbouw gelegen op 12 woningen, zo blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3). De grens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij commerciële en maatschappelijke voorzieningen is gelegen bij 500 m2.
De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op 337 appartementen en 14 eengezinswoningen (derhalve in totaal 351 woningen) en 1.400 m2 bvo voor commerciële en maatschappelijke voorzieningen en overschrijdt hiermee de hierboven aangehaalde drempelwaarden. De ruimtelijke ontwikkeling dient dus te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte van deze ontwikkeling wordt in deze toelichting aan de hand van de vereisten van de ladder duurzame verstedelijking te worden onderbouwd. Een en ander in onderling verband met de hiervoor uitgevoerde onderzoeken als opgenomen in Bijlage 1 Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking wonen en Bijlage 2 Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking voorzieningen.
In onderstaande tabel is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen in het kader van het ladderonderzoek in beeld gebracht.
Afbeelding 3.1 Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in het onderzoeksgebied, 2019-2029 (bron: Bureau Stedelijke Planning, Quickscan ladderonderbouwing wonen, Bethelpark, 28 juni 2019)
Horecavoorzieningen
In de 'Ladderonderbouwing Delft Bethelpark voorzieningen', zoals opgenomen in Bijlage 2 Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking voorzieningen, is aangetoond dat horeca voorzieningen een belangrijk onderdeel zijn van de ontwikkeling van Bethelpark.
In het bestemmingsplan is in totaal ruimte voor 360 m2 bvo horeca in de categorie 1a. De horeca categorie 1b is na afwijking binnen dezelfde maatvoering toegestaan als aangetoond kan worden dat wordt voorzien in een adequate parkeervoorziening.
Voor wat betreft de behoeftebepaling geldt het navolgende:
Van deze programmatische ruimte wordt echter beperkt gebruik gemaakt door de keuze om de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de horeca te beperken tot 360 m2 (waarbij horeca categorie 1a rechtstreeks wordt toegelaten en horeca 1b na verlening van een afwijking waarbij is gebleken dat kan worden voorzien in een adequatie parkeervoorziening).
Commerciële voorzieningen
In de quickscan is aangetoond dat overige commerciële voorzieningen een goede toevoeging kunnen zijn van de ontwikkeling Bethelpark. De marktruimte voor deze voorzieningen is echter per dienstverlener verschillend. De redenering is als volgt:
Maatschappelijke voorzieningen
Wanneer vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd worden, ontstaat het volgende beeld van de behoefte in het onderzoeksgebied :
Zowel voor het woonaanbod alsmede voor de voorzieningen is de behoefte onderzocht. Hierbij is op basis van de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er ruim voldoende behoefte bestaat voor de 351 woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief (Zie bijlage Bijlage 1 Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking wonen). Ook ten aanzien van de voorzieningen op het Bethelpark is de behoefte aangetoond (Zie bijlage Bijlage 2 Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking voorzieningen).
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
Beleidsopgaven
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
Afbeelding 3.2: Soorten ruimtelijke ontwikkelingen
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Ontwikkeling van Bethelpark in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit:
De realisatie van Bethelpark is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie inpassing. Het betreft een beoogd woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. In het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 2 (Buitenhof/ Kerkpolder)', vastgesteld d.d. 24 juni 2008 is sprake van een bestemming 'Gemengd - Uit te werken', voorzien van de aanduidingen 'publieksgerichte functies', 'gebouwde parkeervoorziening' en 'ecologische zone Reinier de Graaf'. Overeenkomstig deze bestemmingen kan het gebied verder worden uitgewerkt ten behoeve van wonen, maatschappelijke en commerciële voorzieningen nabij de Reinier de Graafweg, gebouwde parkeervoorzieningen en een ecologische zone. Onderhavig bestemmingsplan geeft aan deze contouren invulling met dien verstande dat het woningbouwaantal afwijkt van de uitwerkingsbepalingen. Om deze reden is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is onder andere in de paragrafen 2.4 en 3.5.8 verantwoord dat de ontwikkeling past binnen de te behouden en te versterken ruimtelijke kwaliteit.
De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.
Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.
In paragraaf 3.5.7 is beschreven welke energiesystemen voor Bethelpark zijn voorzien.
De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
De ontwikkeling van Bethelpark vindt plaats binnen het BSD.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Ontwikkeling van Bethelpark bezien in het licht van artikel 6.9 betreffende ruimtelijke kwaliteit:
De realisatie van Bethelpark is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie inpassing. Het betreft een beoogd woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. In het geldende bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 2 (Buitenhof/ Kerkpolder)', vastgesteld d.d. 24 juni 2008 is sprake van een bestemming 'Gemengd - Uit te werken', voorzien van de aanduidingen 'publieksgerichte functies', 'gebouwde parkeervoorziening' en 'ecologische zone Reinier de Graaf'. Overeenkomstig deze bestemmingen kan het gebied verder worden uitgewerkt ten behoeve van wonen, maatschappelijke en commerciële voorzieningen nabij de Reinier de Graafweg, gebouwde parkeervoorzieningen en een ecologische zone. Onderhavig bestemmingsplan geeft aan deze contouren invulling met dien verstande dat het woningbouwaantal afwijkt van de uitwerkingsbepalingen. Om deze reden is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is onder andere in de paragrafen 2.4 en 3.5.8 verantwoord dat de ontwikkeling past binnen de te behouden en te versterken ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Ontwikkeling van Bethelpark bezien in het licht van artikel 6.10
Voor de ontwikkeling van Bethelpark is zowel voor de functie wonen als voor de voorziene maatschappelijke en commerciële voorzieningen een laddertoets uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. Uit de laddertoets blijkt dat voor de beoogde functies in Bethelpark voldoende marktruimte beschikbaar is en dat wordt voorzien in een behoefte.
Stedelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. De ontwikkeling van Bethelpark vindt plaats binnen het BSD.
De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. Hierop is al nader ingegaan in paragraaf 3.1.3.
Regionaal structuurplan Haaglanden 2020
Toetsingskader
Op 16 april 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) door het stadsgewest Haaglanden vastgesteld. Dit plan beschrijft de visie van het Stadsgewest op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Doelstellingen voor 2030 zijn onder andere dat de kwantitatieve woningtekorten zijn weggewerkt. In de periode tot 2020 moeten namelijk nog 75.000 tot 80.000 woningen worden gebouwd om aan kwalitatieve woningvoorraad op peil te houden. Voor de periode 2020 - 2030 bedraagt de verwachte woningbehoefte 37.100 tot 41.900 woningen. De woningvraag is derhalve groot.
Daarnaast wordt benadrukt dat het belangrijk is dat het woningaanbod goed aansluit bij de vraag en de mogelijkheden van de huishoudens die in Haaglanden (willen) wonen.
Beoordeling en conclusie
De bouw van maximaal 351 woningen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstellingen beschreven in het Regionaal Structuurplan. Hiermee wordt namelijk ingespeeld op de woningvraag in de regio, die zeker tot 2030 aanwezig zal zijn.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016- 2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van grondwater en natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijn regels wordt voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding. Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die het hoogheemraadschap Delftland als toetsingskader voor het wel of niet verlenen van een vergunning.
Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.
De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.3.
Toetsingskader
Ontmoetingen met Delft 2030 is de gemeentelijke visie op de gewenste (ruimtelijke) ontwikkeling van Delft. In de structuurvisie is beschreven op welke wijze nieuwe ontwikkelingen kunnen worden ingezet om de ruimtelijke kernkwaliteiten van Delft verder te verrijken en te versterken. Hiervoor is beschreven welke visie ligt voor Delft in 2030. Aangegeven wordt hoe de gemeente wil omgaan met ruimte in de stad, wat daarbij de doelstelling is en met welke projecten en maatregelen deze worden gerealiseerd.
Beoordeling
In de structuurvisie wordt benadrukt dat Delft een gelaagde stad is, waardoor de visie op drie schaalniveaus is uitgewerkt; op stedelijk, op buurt en op regionaal niveau. Een belangrijke aanduiding van het projectgebied op buurtniveau is ‘Nieuw stedelijk Wonen’, waarvoor de doelstelling is om te komen tot een ‘uitnodigend gebied om te verblijven en te ontmoeten door de aanwezige innovatieve nieuwbouw en de kwalitatief hoogwaardig ingerichte openbare ruimte’.
Specifiek voor de wijk Buitenhof (waar het projectgebied in ligt) benadrukt de structuurvisie dat wordt gestreefd naar Nieuw stedelijk wonen - een nieuw gemengd stedelijk gebied voor wonen, werken en recreatie.
Conclusie
Het projectgebied is gelegen in de wijk Buitenhof. Door het realiseren van woningbouw op de door het Reinier de Graaf Gasthuis afgestoten terreinen, wordt bijgedragen aan hetgeen als doel is gesteld in de structuurvisie, namelijk het realiseren van gemengd stedelijk gebied.
De ruimtelijk economische visie Delft 2030 biedt een ontwikkelperspectief voor de Delftse economie, schetst de ruimtelijke impact daarvan in de stad en de beleidskeuzes die hieruit voortvloeien. Met de mogelijke ontwikkeling van commerciële en maatschappelijke voorzieningen op het Bethelpark wordt mede een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van doelstellingen vanuit de betreffende visie voor wat betreft het realiseren van werklocaties en een adequaat voorzieningenniveau.
Toetsingskader
De centrale doelstelling van het programma Buitenhof Noordwest is dat de leefbaarheid van de huidige aandachtsbuurten in 2030 op een acceptabel niveau ligt. Deze opgave wordt aangepakt langs drie programmalijnen: Bewoners aan het werk, Bewoners die meedoen en Aantrekkelijk leefklimaat (Veiligheid en wonen). Voor verbetering van het leefklimaat wordt de komende periode ingezet op een sturing op de instroom van circa 15% van de woningvoorraad in de aandachtsbuurten, dat wil zeggen circa 280 – 440 woningen . Ongeveer de helft van deze woningen komt op rekening van de zogenaamde HAT-eenheden in de Gillisbuurt en aan de Reinier de Graafweg. Het overige deel zijn reguliere woningen. Deze doelstellingen zijn geconcretiseerd na zorgvuldig overleg met alle corporaties.
Beoordeling
Het nastreven van de beleidsdoelen uit het Streefbeeld wordt onder andere mogelijk gemaakt door toekomstige bouwplannen, zoals op het terrein van Bethelpark. Realisatie op dit terrein is vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst die het ziekenhuis en de gemeente eind 2010 hebben getekend. Van de woningen zal circa 10-15% gerealiseerd worden in de sociale sector. Het overige deel krijgt een hogere prijsklasse of zijn koopwoningen, waarmee het aanbod van woningen in de noordelijke Buitenhof in totaal een veel gedifferentieerder karakter zal krijgen.
Conclusie
Het onderhavig oplanvoornemen voorziet in de realisatie van het in het Streefbeeld uiteengezette beleid.
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.
Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. Het aantal ouderen neemt toe en het aantal 1- en 2- persoons huishoudens groeit. De stad ontwikkelt zich ook meer en meer tot internationale kennisstad. Delft is een belangrijke vestigingsplaats voor kennisintensieve bedrijven met ook werknemers die in Delft willen wonen. Op dit moment woont naar schatting de helft van de kenniswerkers die in Delft een baan hebben niet in de stad. Daarnaast wordt de bestaande woningvoorraad niet ten volle benut voor de mensen waarvoor deze woningen zijn bedoeld. De woonvisie laat zien dat er meer goedkope woningen zijn dan de doelgroep die erop is aangewezen.
Uit de woonvisie blijkt dat het aanbod van woningen in Delft niet aansluit op de vraag. Er zijn meer goedkope woningen dan de doelgroep die erop is aangewezen. Bijna een kwart van de sociale woningvoorraad wordt bewoond door Delftenaren met een hoger inkomen. Gezien de behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.
Onderhavige ontwikkeling van appartementen en eengezinswoningen, waarvan het merendeel bestaat uit woningen voor het middeldure en dure segment, past binnen de doelstellingen van de Woonvisie 2016-2023. Ook geeft het plan invulling aan de ambitie om in Delft tot 2040, daar waar mogelijk, op een kwalitatieve wijze 15.000 woningen te realiseren.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m2 per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.
Met het plan voor de ontwikkeling van woningen in Bethelpark wordt de afgesproken wateropgave gerealiseerd. Zie ook paragraaf 4.3
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
Zoals ook is afgestemd met het Hoogheemraadschap, voorziet het onderhavig planvoornemen in een wateroppervlakte van minimaal 472 m2 in de vorm van een natuurvriendelijke oever aan de zuidzijde van het plangebied. In dit bestemmingsplan is geen water opgenomen. De combinatie van extra wateroppervlakte in de vorm van een natuurvriendelijke oever wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming Groen. Dit is verder toegelicht in paragraaf 4.3.
Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:
Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.
De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.
De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling worden in een anterieure overeenkomst vastgelegd.
De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.
In onderstaande afbeelding is een schematische weergave van de beoogde uitwerking van energiesystemen in Bethelpark opgenomen. De uitwerking krijgt concreet vorm in de aanvraag omgevingsvergunning.
Afbeelding 3.3: impressie mogelijke uitwerking energiesystemen
In 2005 is de nota "Beleidsnota Bouwhoogten Delft" vastgesteld. De nota is bedoeld als leidraad om bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging te kunnen maken over bouwhoogte en schaal. In de nota zijn voor gebieden indicatieve hoogten opgenomen. De nota gaat er vanuit dat de maximale hoogte wordt bepaald bij de totstandkoming van bestemmingsplannen. Als hulpmiddel is daarvoor een onderzoeksmethode in de nota opgenomen. Daarnaast bevat de nota algemene aandachtspunten en een indeling in gebieden.
In de nota zijn dynamische zones aangewezen waar binnen 10 jaar stedelijke dynamiek te verwachten is. De wijk Buitenhof wordt ook als een zodanige zone aangemerkt. Het buitenhof vormt nu al een concentratiezone van hogere bebouwing. De zone is zowel vanaf de A4 als vanaf de Provincialeweg goed zichtbaar. In de zone is nog ruimte voor het toevoegen van hogere bebouwing.
Hieronder wordt stedenbouwkundige onderbouwing van de hoogteaccenten van het plan Bethelpark gegeven, waarbij eveneens getoetst wordt aan de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in de Beleidsnota Bouwhoogten Delft.
Hoogteaccenten binnen het plan Bethelpark
Het bouwplan voor Bethelpark bestaat uit twee semi-gesloten bouwblokken met verhoogde, openbaar toegankelijke groene binnenhoven. Onder deze hoven is het parkeren georganiseerd. De bouwblokken bestaan uit verschillende bouwvolumes die samen een ensemble vormen. Het bouwplan heeft een hoogteopbouw van in de basis 21 m langs de Reinier de Graafweg, aflopend naar 9 m langs de ecologische zone in het zuiden. Op de twee hoeken langs de Reinier de Graafweg zijn hoogteaccenten gemaakt van respectievelijk 27 en 40 m hoog, waarvan de hoogste door een set-back terug ligt ten opzichte van de rooilijn langs de Reinier de Graafweg.
![]() |
Afbeelding 3.4: Hoogteopbouw Bethelpark
Onderbouwing hoogteaccenten
De gemeente Delft biedt ruimte voor hoogbouw, het beleid hiervoor is vastgelegd in de Nota Bouwhoogten uit 2005. Volgens de Beleidsnota Bouwhoogten is hoogbouw is een manier om de schaarse grond in de stad zo optimaal te gebruiken en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van Delft als compacte stad. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is het behoud en versterken van het Delftse stadbeeld. Bethelpark is gelegen binnen de wijk Buitenhof Noord.
De wijk Buitenhof Noord is het deel van de wijk waar van oudsher de hoogste bebouwing staat. De schijfvormige Era-flats aan de Brahmslaan en de sterflats rond de driesprong Buitenhofdreef - Pierre van Hauwelaan zijn circa 45 m hoog. Daarnaast wordt op dit moment tegenover de sterflats een hoogteaccent van ca. 60 m gerealiseerd als oostelijke beëindiging van de as Martinus Nijhofflaan - Pierre van Hauwelaan.
Buitenhof Noord vormt op basis van de Beleidsnota een zogenaamd initiatiefgebied waar nieuwe hoogbouw denkbaar is. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5: Kaart 5 uit de Nota Bouwhoogten met de zogenaamde dynamische zones waarin ontwikkelingen verwacht worden. In rood de initiatiefgebieden (met een sterke ruimtelijke structuur) waar nieuwe hoogbouw denkbaar is. De zone rond het Reinier de Graaf ziekenhuis is een van deze initiatiefgebieden in de stad.
Op de kavel van Bethelpark en de kavel met het huidige parkeerterrein voor personeel stond de oude bebouwing (resp. gebouw B en gebouw H) van het Reinier de Graaf Gasthuis. Deze bebouwing bestond in hoofdzaak uit schijfvormige hoogbouw waarbij het hoofdvolume op de kavel van Bethelpark een bouwhoogte had van 32- 37 m.
![]() |
Afbeelding 3.6: Luchtfoto van omstreeks 2006 met de oude bebouwing van het ziekenhuis. Op de voorgrond de kavel van Bethelpark met daarop het inmiddels gesloopte gebouw B. (bron: AWG/EGM Architecten)
Bij de nieuwbouw van het ziekenhuis was een belangrijk uitgangspunt dat het ziekenhuis niet als een eiland in een onbebouwde omgeving zou komen te liggen, maar onderdeel wordt van een nieuw stedelijk weefsel. De ligging aan de toekomstige nieuwe (auto)ingang van Delft (doorgetrokken Reinier de Graafweg, tot aan de afslag A4) is hierbij van belang. Deze weg wordt als nieuwe boulevard gepositioneerd in de Ruimtelijke Structuurvisie 2030 (2009).
Dit heeft geresulteerd in een relatief compact middelhoog gebouw met een bouwhoogte van 20-24 m. De Reinier de Graafweg heeft door deze toevoeging meer het karakter van de gewenste boulevard gekregen.
De nieuwbouw van Bethelpark sluit langs de Reinier de Graafweg aan op de maat en schaal van het nieuwe ziekenhuis. Het meest noordelijke bouwvolume van het plan heeft een basishoogte van 20-21 m. Dit volume vormt een nieuwe stedelijke wand langs de Reinier de Graafweg, die de nieuwe buurt en het ziekenhuis visueel en ruimtelijk met elkaar verbindt. Tevens draagt deze wand bij aan het geluidsluw maken van het binnengebied. De rooilijn langs de Reinier de Graafweg ligt iets terug ten opzichte van het nieuwe ziekenhuis. Dit draagt bij aan de zichtbaarheid van het ziekenhuis als belangrijke stedelijke en regionale voorziening en biedt ruimte voor een prettige openbare ruimte voor het gebouw.
Het bouwplan Bethelpark kent twee hoogteaccenten. Het eerste hoogteaccent markeert de hoek van de Reinier de Graafweg met het Reinier de Graafplein en geeft schaal en herkenning aan het plein en de bestaande en toekomstige voorzieningen die hieraan gepositioneerd zijn. Het accent is circa 27 m hoog en stijgt daarmee net uit boven de hoogte van het nieuwe ziekenhuisgebouw.
In de tweede lijn aan de Reinier de Graafweg ligt vervolgens het belangrijkste hoogteaccent die de locatie markeert vanaf de verschillende aanrijrichtingen (vanaf A4 en centrum). Dit hoogteaccent bouwt in getrapte vorm op van een volume van 20 meter via 23, naar 29 en vervolgens naar 40 meter. De afmeting van de hoogste vloeren vormt een vierkant van ongeveer 18 bij 18 meter, waarbij het volume zich van veraf eerder aftekent als een toren dan een schijf. Van dichterbij zal het gehele Bethelpark door zijn schaal echter eerder aanvoelen als een stedelijk bouwblok dan een toren. Het volume van de toren is vanuit bezonningsoverweging, schaduwwerking en wandwerking niet direct aan de Reinier de Graafweg geplaatst. De woningen gelegen aan de noordzijde van de Reinier de Graafweg worden hierdoor zo veel mogelijk ontzien van enige nadelige gevolgen van de voorgenomen hoogbouw. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie en het windonderzoek blijkt dan ook dat de hoogbouw geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat heeft.
![]() |
Afbeelding 3.7: De hoogbouwaccenten vanaf de Reinier de Graafweg met op de achtergrond het nieuwe ziekenhuisgebouw.
Tot slot is een belangrijk aandachtspunt uit de Nota Bouwhoogten het bestaande silhouet van de stad en het zicht op de kerktorens. Nieuw te realiseren hoogbouw moet het zicht vanaf de snelweg, het spoor en het water op de torens in het centrum niet verstoren. De afstand tot de historische binnenstad is ruim, het oppervlak van de hoogbouw is klein en de hoogte van 40 meter is beperkt. De te beschermen zichtlijnen zullen daardoor niet door de nieuwe hoogbouw van het Bethelpark worden geblokkeerd. Geconcludeerd wordt dat door het toe te voegen bouwplan geen onaanvaardbare effecten op het silhouet van de stad ontstaan.
Conclusie
De gemeente Delft biedt ruimte voor hoogbouw, het beleid hiervoor is vastgelegd in de Nota Bouwhoogten uit 2005. Hoogbouw is een manier om de schaarse grond in de stad zo optimaal te gebruiken en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van Delft als compacte stad. Het toe te voegen plan draagt op een positieve manier bij aan de verdere ontwikkeling van Delft als compacte stad en geeft verdere invulling aan de positie van de Reinier de Graafweg als boulevard en de pleinwerking van het ziekenhuisplein. Dit zonder afbreuk te doen aan het silhouet van de stad, zonder onaanvaardbare effecten op de directe omgeving en op een wijze (door de variatie in bouwhoogtes) die de beeldkwaliteit ten goede komt.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.
In paragraaf 4.4.2 is beschreven hoe het plan voor Bethelpark aansluit de ambities uit de Nota Groen.
In de Kadernota zijn zeven ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, tot een aanbod van verschillende typen woningen voor werknemers. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.
Afbeelding 3.8: opgaven Kadernota 2017
Delft heeft verder de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt onze stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale investerings programma en de Roadmap Next Economy van de MRDH. Bovendien zorgen passende woningen ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen vestigen, omdat er een goed woningaanbod met voldoende keuzemogelijkheid is voor werknemers, en studenten die na hun studie in Delft willen blijven wonen.
Het voornemen bestaat om het perceel gelegen aan de Reinier de Graafweg te Delft (ook wel Bethelpark genoemd) te herontwikkelen en nieuwbouw te realiseren. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Om het effect van het plan Bethelpark te beoordelen is door Powerhouse Company een bezonningsstudie uitgevoerd. Hiermee is de invloed van het plan op de omgeving inzichtelijk gemaakt. Het plan bestaat uit het realiseren van 351 woningen en maximaal 1.400 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) aan commerciële en maatschappelijke voorzieningen. Deze functies worden ondergebracht in verschillende gebouwen. De hoogte van de gebouwen varieert van 10 meter tot 40 meter. In Bijlage 3 Bezonningsonderzoek Bethelpark Delft is de gemodelleerde situatie weergegeven. De beoogde situatie is vergeleken met de feitelijke situatie.
Bezonningsstudies worden uitgevoerd om de schaduwwerking ter plaatse van woningen inzichtelijk te maken. In Nederland bestaan geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande functies moeten voldoen. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. De gemeente Delft beschikt niet over eigen beleid. Wel bestaan er de zogenaamde TNO-normen. Dit zijn echter geen harde normen, maar richtlijnen om een oordeel te vellen over de bezonningssituatie. Gelet op de ligging van de locatie in binnenstedelijk gebied, wordt bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan uitgegaan van de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm gaat uit van het criterium dat woningen ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam moeten krijgen gedurende de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). Bij minder dan twee uur zon kan nog steeds sprake zijn van een acceptabele bezonningssituatie. In dat geval dient te worden afgewogen of de bezonningssituatie aanvaardbaar is.
Voor de bezonningssituatie is de woonbebouwing aan de noordzijde (gelegen aan de Reinier de Graafweg) en aan de zuidzijde (gelegen aan het Smetanapad) van het plangebied relevant. Dit is weergegeven op afbeelding 4.1.
Afbeelding 4.1 Nabij de locatie gelegen woningen
Voor de volledigheid is de hele omgeving van de beoogde ontwikkeling in de bezonningsstudie meegenomen. Echter, vanwege de ligging van de ontwikkeling en de stand van de zon zal voornamelijk aan de noord- en oostzijde van de ontwikkeling sprake zijn van eventuele schaduwwerking. Aan de oostzijde van de ontwikkeling zijn enkel maatschappelijke voorzieningen gelegen. Voor niet-woonfuncties hoeft niet getoetst te worden aan de TNO-norm. Voor de ten zuiden van de ontwikkeling gelegen woningen aan het Smetanapad kan vanwege de ligging van deze woningen op voorhand worden aangeven dat ten gevolge van de beoogde ontwikkeling geen sprake zal zijn van schaduwwerking. Dit volgt ook uit de in Bijlage 3 Bezonningsonderzoek Bethelpark Delft toegevoegde bezonningsstudie. Er wordt voor deze woningen dan ook voldaan aan de lichte TNO-norm. Derhalve wordt hierna enkel de bezonningssituatie ter plaatse van de woningen aan de noordzijde (aan de Reinier de Graafweg) beoordeeld in relatie tot de lichte TNO-norm, waarbij ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam moeten krijgen gedurende de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). In Bijlage 3 Bezonningsonderzoek Bethelpark Delft is de volledige (3D) bezonningsstudie toegevoegd. Aan de noordzijde van het plangebied is sprake van twee woonblokken. In de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen woonblok I en woonblok II. Dit is eveneens weergegeven op afbeelding 4.1. 19 februari – noordelijk gelegen woonbebouwing 19 februari is de meest kritische datum voor de beoordeling. Op deze dag ondervinden de noordelijk gelegen woningen de meeste schaduwwerking als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In het bezonningsonderzoek wordt dit nader toegelicht.
Uit de bezonningsstudie volgt dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking. Het plan voldoet aan de bezonningseisen van de lichte TNO-norm.
Hoogbouw kan gevolgen hebben voor het windklimaat in de omgeving. Ten aanzien van de in het Bethelpark geprojecteerde bebouwing is daarom door het bureau DGMR Bouw B.V. een windklimaatonderzoek uitgevoerd. Met het onderzoek zijn mogelijke knelpunten rondom de beoogde gebouwen in beeld gebracht. Het onderzoek (Windhinderonderzoek Bethelpark, DGMR, 20 juni 2019) is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’ (zie afbeelding 4.2 hieronder). Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder.
Afbeelding 4.2 criteria windhinder volgens NEN 8100
De resultaten van het windonderzoek zijn te zien op de afbeelding hieronder.
Afbeelding 4.3: windklimaat
Uit het onderzoek blijkt dat er geen windgevaar te verwachten is rondom het project, waardoor aanvullende maatregelen niet nodig zijn.
De te verwachten hinderkans rondom de geplande bebouwing blijft verder beperkt. Over het algemeen valt een goed tot matig windklimaat (klassen A t/m D) te verwachten voor de doorloopgebieden rondom het project. Voor deze gebieden hoeven geen aanvullende voorzieningen te worden getroffen. Ook de slentergebieden rondom de entrees hebben een goed windklimaat bij klasse A t/m B. Nergens in het onderzoeksgebied is het windklimaat voor doorlopen slecht.
Voor langdurig zitten in de tuinen zijn de gebieden met klassen A t/m B (donkerblauw/lichtblauw) voldoende. In de praktijk wordt nog een verbetering verwacht voor het windklimaat in de tuinen. Bij de berekening is namelijk geen rekening gehouden met de daar aan te brengen beplanting. In dat geval wordt hooguit klasse B verwacht.
Conclusie
In het onderzoek wordt het windklimaat over het algemeen als matig tot goed beoordeeld ten aanzien van alle aangegeven activiteiten. Er is dientengevolge sprake van een voldoende windklimaat. In enkele tuinen is klasse C te verwachten. Doordat bij de berekening geen rekening is gehouden met groenvoorzieningen valt ook op deze plaatsen een voldoende windklimaat te verwachten.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Ten behoeve van dit voornemen is een watertoets uitgevoerd, waarvoor wordt verwezen naar Bijlage 5 Watertoets bij deze toelichting. In onderstaande een verkorte weergave van de beoordeling van het initiatief met betrekking tot waterrelevante aspecten.
Reeds aanwezige wateropgave
De ontwikkeling Bethelpark vindt plaats op de gronden die voorheen in eigendom van het Reinier de Graafgasthuis waren. Rond 2015 zijn de oude gebouwen van het ziekenhuis op de projectlocatie gesloopt en heeft het ziekenhuis het nieuwe pand (waar zij nu in gevestigd zijn, ten westen van de projectlocatie) in gebruik genomen. Als gevolg van de herontwikkeling van het ziekenhuis, ontstond de opgave tot watercompensatie. Aan deze plicht heeft het ziekenhuis grotendeels voldaan. Er dient vanuit deze ontwikkeling van het ziekenhuis enkel nog 472 m2 water gerealiseerd te worden. De opgave tot realisatie van 472 m2 water ligt voor bij de ontwikkeling van Bethelpark. Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Delfland. De realisatie c.q. berging van 472 m2 water wordt in de planvorming van Bethelpark geborgd in een natuurvriendelijke oever. In totaal wordt een natuurvriendelijke oever met een oppervlakte van minimaal 550 m2 gerealiseerd. Derhalve wordt ruimschoots aan de wateropgave vanuit de herontwikkeling van het ziekenhuis voldaan.
Afbeelding 4.4 Oppervlakte natuurvriendelijke oever (bron: LAP Landscape & Urban Design)
Extra waterberging
Naast de realisatie van de natuurvriendelijke oever conform de verplichting tot watercompensatie vanuit de herontwikkeling van het ziekenhuis, wordt voorzien in extra waterberging door middel van het uitvoeren van de twee collectieve dektuinen als blauw-groen dak. Door de constructievloer van de twee collectieve dektuinen vlak te houden met overstort, ontstaat de mogelijkheid om water te bergen in de dektuinen. Doordat het opbouwpakket van substraat wordt gemaakt, wordt het eerste regenwater vastgehouden en sijpelt bij hevige regenval het water door tot de bergingslaag.
Bij langdurige hevige, of zelfs extreme regen, wordt het overbodige regenwater afgevoerd via een watergeul richting het oppervlakte water. Deze duurzame waterberging vangt de piekbelasting op van regenval, zodat deze niet direct in het riool terecht komt.
Deze vorm van waterberging brengt daarnaast het voordeel met zich mee, dat het water langzaam verdampt in de substraatlaag waardoor de substraatlaag vochtig genoeg blijft voor de beplanting. Op de lange termijn behoeft de beplanting derhalve geen continue irrigatie. Deze bovengrondse waterafvoer maakt bewoners bewust van het duurzame watersysteem.
Riolering
De bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Dit is in lijn met het beleid van het hoogheemraadschap.
Waterkwaliteit
Aan de zuidzijde van het plangebied is primair water gelegen. Dit type water is van primair belang voor het waterbeheer en wordt daarom door het hoogheemraadschap onderhouden. De oever is in eigendom van de ontwikkelaar. Over het onderhoud van het wateroppervlak zullen nog afspraken worden gemaakt met het hoogheemraadschap. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone. Bij de realisatie van nieuwbouw mogen geen uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt op plaatsen, die in contact zouden kunnen komen met hemelwater. De voorgenomen ontwikkeling heeft hiermee geen invloed op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Daarnaast zorgt de aanleg van de natuurvriendelijke oever (waarbij tevens de ecologische zone ten westen van het plangebied wordt doorgetrokken) voor het verbeteren van de kwaliteit van het watersysteem.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de soortenbescherming kent de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes namelijk:
In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voor het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd door ECOquickscan en is nader onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie. Geïnventariseerd is welke beschermde soorten er in het plangebied voorkomen of aanwezig kunnen zijn en of de voorgenomen ontwikkeling een significant negatief effect heeft op beschermde Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.
Zie hiervoor de bijlagen Quickscan flora en fauna incl. bijlagen en Notitie stikstofdepositie incl. berekeningen.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied te Delft ligt niet in of nabij het NNN of een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Uit de AERIUS berekening volgt dat de stikstofdepositie binnen de stikstofgevoelige natuurgebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar is. Er zijn geen effecten op Natura 2000-gebieden. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde. Aan de zuidzijde van het terrein wordt een ecologische zone ingericht. Bij de inrichting van de zone blijft de watergang behouden. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het stedelijke ecologische hoofdstructuur van de gemeente Delft.
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming (hoofdstuk 3) moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.
De meeste van deze soorten zijn beschermd en vallen onder een algemene vrijstelling van de provincie Zuid-Holland. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezige habitattypen en biotoopeisen van de mogelijk in de omgeving voorkomende soorten worden er geen nationaal of internationaal beschermde planten- en/of diersoorten verwacht. Nader onderzoek naar eventueel binnen het plangebied voorkomende beschermde soorten is dan ook niet nodig.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van de verkennende quick scan flora en fauna kan, op basis van het eenmalige veldbezoek, de aanwezigheid van genoemde beschermde soorten worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet nodig.
Een tweetal algemene voorwaarden is vanuit de Wet natuurbescherming - hoofdstuk 3 altijd van toepassing:
Naast de consequenties die voortkomen uit de Wet natuurbescherming zijn er in de quickscan ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:
Het uitgangspunt van het gemeentelijk groenbeleid zoals vastgelegd in de Nota Groen is dat de gemeente investeert in een groen, attractief en duurzaam woon- en leefmilieu waarin bewoners, ondernemers en bezoekers zich prettig voelen, elkaar kunnen ontmoeten en zichzelf kunnen ontplooien, waarin ruimte is of wordt gecreëerd voor flora en fauna, en waarin groen een positieve bijdrage levert op klimaatadaptatie en omgevingskwaliteit. Om de evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing te behouden en te versterken wordt ingezet op de vijf perspectieven van groen: ecologie, ruimtelijk, sociaal, fysisch en economisch. Het bestemmingsplan sluit aan bij deze beleidsdoelen.
Bij de uitwerking van de plannen voor het vastgoed en de openbare ruimte wordt aandacht besteed aan het toepassen van maatregelen ter bevordering van het woon, werk en leefmilieu. Hierbij wordt natuurinclusief bouwen gestimuleerd, zoals gevelbegroeiing bij bebouwing en het toepassen van nest- en verblijfsvoorzieningen en groene daken. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt nadere aandacht besteed aan de juiste keuze van verhardingen en beplantingen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van (muur)planten in de kademuren. Ook wordt met de inrichting van het park nadrukkelijk rekening gehouden met de effecten van klimaatverandering. Hiermee kan tevens het fijnmazig netwerk op buurtniveau worden versterkt. Genoemde maatregelen zijn binnen het bestemmingsplan mogelijk.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Door BK Ingenieurs B.V. is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.
Asfalt
Het te verwijderen asfalt (circa 380 ton) is beoordeeld als niet teerhoudend.
Het asfalt kan worden afgevoerd naar een asfaltcentrale en komt op basis van het onderzoek in aanmerking voor warme verwerking. Het asfalt kan, met de juiste kwaliteitsverklaring, mogelijk ook worden toegepast als funderingsmateriaal (koud hergebruik).
Opgemerkt wordt dat kleeflagen in de asfaltconstructie vaak zo dun zijn, dat in de dwarsdoorsnede het oppervlak daarvan bij benadering 0 mm bedraagt. Dit kan ertoe leiden, dat ondanks de aanwezigheid van een teerhoudende laag ter plaatse, geen fluorescentie wordt waargenomen (laag wordt niet als verdachte laag opgemerkt). Alleen als het hechtvlak enigszins poreus is, zal de PAK-detector in de naad kunnen binnendringen en zal fluorescentie wel optreden.
Indien gefreesd wordt op een diepte net onder een kleeflaag, kan de betreffende kleeflaag door het geweld van de frees onthechten. Daardoor ontstaat hier een voorkeurbreukvlak. Veel korrels in het freesasfalt zullen een vlak met deze kleeflaag vertonen. Als dit tijdens het frezen een teerhoudende kleeflaag blijkt te zijn, kan dat tot afkeur door de asfaltcentrale leiden. De asfaltcentrale zal met de PAK-detector eenvoudig sterk verkleurende stukjes waarnemen. Ook als het onderzoek heeft aangetoond dat er geen teer aanwezig was, zal de partij worden geweigerd.
Puin/fundatie
De fundatie/puinlaag voldoet wat betreft milieuhygiënische samenstelling indicatief niet aan de eisen voor een niet-vormgegeven bouwstof.
Uit de indicatieve analyse op asbest blijkt dat er geen asbest is gedetecteerd in het onderzochte mengmonster van het funderingsmateriaal. Geconcludeerd wordt dat het funderingsmateriaal indicatief onverdacht is op het voorkomen van asbest. Het uitvoeren van nader onderzoek wordt niet direct noodzakelijk geacht.
Bodem
De bodem tot ca. 0,5 m -mv (of tot 0,5 meter minus onderzijde verhardingslaag) afwisselend uit zand of klei bestaat. In de ondergrond worden kleilagen aangetroffen variërend in dikte tussen 0,3 en 1,5 meter. In de bodem zijn in de bovengrond plaatselijk bodemvreemde bijmengingen met baksteen en/of beton aangetroffen.
De onderzochte grond is ten hoogste licht verontreinigd met de parameters waarop is geanalyseerd.
Visueel is geen asbestverdacht materiaal in de bodem en het op het maaiveld waargenomen (fractie > 20 mm). In de geanalyseerde grondmengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond in een gehalte groter dan de detectielimiet (fractie < 20 mm). De grond op de locatie wordt als niet verontreinigd met asbest beschouwd.
Het onderzochte grondwater is ten hoogste licht verontreinigd met de parameters waarop is geanalyseerd.
Werken in verontreinigde grond
Bij eventuele werkzaamheden in de grond is de basishygiëne van toepassing.
Bij werkzaamheden in verontreinigde bodem kunnen arbeidsrisico's, waaronder mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen, optreden. De CROW-publicatie 400 "werken in en met verontreinigde bodem" is hierbij als leidraad te gebruiken. De richtlijn is gericht op risicogestuurd werken met verontreinigd grond en grondwater, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen het werken met vluchtige en niet-vluchtige stoffen. De definitieve veiligheidsklasse en de bijhorende beheersmaatregelen worden door een deskundige vastgesteld en zijn afgestemd op de locatiespecifieke omstandigheden (maatwerk).
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de aard, omvang en risico's van de tijdens onderhavig onderzoek aangetoonde verontreinigingen. De milieuhygienische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor wonen.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (wonen) en de projectlocatie ligt binnen de geluidszone van twee gezoneerde wegen: de Reinier de Graafweg en de Buitenhofdreef. Derhalve is door DGMR een akoestisch onderzoek naar het wegverkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeer van deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.
Vanwege het feit dat de nieuwbouwwoningen zich tevens in de directe nabijheid van het kinderdagverblijf zullen bevinden, is ook akoestisch onderzoek gedaan naar eventuele geluidshinder die daaruit zou kunnen voortvloeien. Daarnaast is de vergunde en de d.d. 4 juni 2020 aangevraagde geluidssituatie van het Reinier de Graafgasthuis nader geanalyseerd. De resultaten van deze onderzoeken worden behandeld in paragraaf 4.8.
De onderzoeken zijn in de bijlage bij deze toelichting opgenomen, waarvoor wordt verwezen naar Bijlage 10 Analyse belemmeringen Rdgg, Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeer en Bijlage 13 Akoestisch onderzoek kinderdagverblijf Duimelot.
Wegverkeer
Als gevolg van het verkeer op de Reinier de Graafweg vindt bij 103 van de 351 woningen een overschrijding plaats van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze woningen liggen aan de noord- en westzijde van het plangebied (blokken H, I en J). De hoogst voorkomende geluidbelasting is 60 dB (na aftrek 5 dB artikel 110g Wgh).
Als gevolg van het verkeer op de Buitenhofdreef vindt slechts bij één woning een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB plaats. De hoogst voorkomende geluidbelasting is 49 dB (na aftrek 5dB artikel 110g Wgh).
In onderstaande tabel is per weg (Reinier de Graafweg en Buitenhofdreef) het aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde weergegeven.
Tabel 4.1 aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (bron: DGMR)
Voor de overige 247 woningen in het bouwplan wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
Overschrijding grenswaarden
Bij een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet geluidhinder dient onderzoek plaats te vinden naar maatregelen waarmee de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Hierbij kan gedacht worden aan:
In het onderzoek van DGMR, als opgenomen in Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeer, zijn de eventueel te nemen maatregelen afgewogen en getoetst aan het doelmatigheidscriterium volgens de Regeling doelmatigheid geluidsmaatregelen Wet geluidhinder. Uit deze afweging is gebleken dat aanvullende bron- of overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er dan ook voor gekozen om geen aanvullende bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen, maar hogere waarden aan te vragen voor de 104 woningen waar de grenswaarde wordt overschreden. Voor deze woningen moet dan tevens voldaan worden aan de aanvullende eisen die de gemeente Delft stelt.
Aanvullende eisen gemeente Delft
Voor het verlenen van hogere waarden Wet geluidhinder stelt gemeente Delft in haar beleid aanvullende eisen. Voor het verlenen van hogere waarden stelt gemeente Delft de volgende eisen:
Afwijken van het beleid is, mits gemotiveerd, toegestaan. In het onderzoek van DGMR, als opgenomen in Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeer, is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de hierboven genoemde aanvullende eisen. Deze toets wordt hieronder verkort weergegeven. Voor de nadere motivering wordt verwezen naar Bijlage 11 Akoestisch onderzoek wegverkeer van deze toelichting.
Ad. 1 aanvullende eisen gemeente Delft
Van de 104 woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde hebben 62 woningen
een geluidsluwe zijde. Dit komt doordat een andere gevel van de woning is gelegen aan de binnentuin of doordat de gecumuleerde geluidsbelasting op deze zijde maximaal 55 dB bedraagt.
Voor 42 woningen met een hogere waarde is geen geluidsluwe gevelzijde aanwezig. Voor deze
woningen is per verblijfsruimte gekeken hoe een zo laag mogelijke geluidsbelasting op de gevel
gerealiseerd kan worden. Hierbij zijn door DGMR onderstaande oplossingen beschouwd om een geluidluwe zijde creëren:
Door het toepassen van een verglaasde loggia is bij 9 woningen aan de noordzijde (blok H en I) het
mogelijk een geluidsluw gebied op het achterliggende gedeelte van de gevel te creëren. Voor één van deze 9 woningen is voor de verblijfsruimten naast de loggia ook een dubbel kozijn toegepast
(vanwege de onmogelijkheid tot bewassing van buitenaf).
Door het gebruik van vaste ramen is er bij 7 van de 9 woningen sprake van een volledig geluidluwe gevel, bij de overige 2 woningen is dit niet het geval. Om toch een geluidluwe zijde te creëren is gekeken naar de mogelijkheid om aan de buitenzijde van het kozijn een tweede kozijn te plaatsen (dubbel kozijn) om zo per verblijfsruimte een mogelijkheid te creëren om (bv. 's nachts) een raam open te zetten met een zo laag mogelijke geluidbelasting. Deze maatregel is getroffen bij 13 woningen, hierbij is bij de woningen een mix van een dubbel kozijn en vaste ramen toegepast. Bij de overgebleven woningen is deze oplossing vanuit bewassing niet mogelijk (14 woningen) of niet gewenst vanuit ontwerpoogpunt (9 woningen). Na het toepassen van de beschreven maatregelen blijven er 29 woningen zonder mogelijkheid tot geluidluwe zijde over, plus de 2 eerder genoemde woningen met een loggia zonder vaste ramen in de naastgelegen ruimten. Voor deze 31 woningen dient afgeweken te worden van de aanvullende eisen van de gemeente Delft.
Ad. 2 aanvullende eisen gemeente Delft
Het beleid stelt voorts dat 1 slaapkamer aan de niet hoogstbelaste zijde gesitueerd moeten worden.
Eenzijdig georiënteerde woningen zijn hiervan vrijgesteld. De 24 woningen op de noordoost en
noordwest hoek kunnen hierbij als eenzijdig georiënteerd beschouwd worden, omdat voor deze
woningen beide zijdes hoog geluidbelast zijn. Hiermee komt het totaal van eenzijdige woningen op
50. Omdat dit minder dan 50% van het totale woningaantal betreft mag voor deze woningen binnen
het beleid worden afgeweken van de eis voor de woningindeling.
Ontheffing
Voor de 31 woningen, waarvoor geen geluidluwe zijde aanwezig is, moet een ontheffing van het
hogere waarde beleid van de Gemeente Delft worden aangevraagd. Door het gebruik van loggia's
en balkons met dichte borstwering is het voor al deze woningen wel mogelijk een geluidluwe
ruimte te creëren achter deze balkons en loggia's.
Ontwerpbesluit hogere grenswaarde Bethelpark
Het ontwerpbesluit voor de hogere grenswaarde Bethelpark is opgenomen als Bijlage 12 Besluit hogere grenswaarde Bethelpark bij deze toelichting.
De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai wordt voor 104 van de 351 woningen overschreden. Voor deze woningen zijn bron- of overdrachtsmaatregelen niet doelmatig. Dientengevolge is voor deze woningen een hogere waarde aanvraag gedaan. Voor het verlenen van hogere waarden Wet geluidhinder stelt gemeente Delft in haar beleid aanvullende eisen. Een van deze vereisten is dat de woningen over een geluidluwe zijde beschikken. In totaal hebben 73 van de 104 woningen een geluidluwe zijde. Voor 31 woningen wordt gemotiveerd afgeweken van de aanvullende eisen van gemeente Delft voor een geluidluwe gevel. Voor deze woningen is het niet mogelijk om een volledige geluidluwe gevel te creëren, maar door het gebruik van loggia's en balkons met een dichte borstwering is het voor al deze woningen wel mogelijk een geluidluwe ruimte te creëren achter deze balkons en loggia's. De geluidbelasting ter plaatse van het balkon bedraagt dan maximaal 55 dB.
Het ontwerpbesluit voor de hogere grenswaarde Bethelpark is opgenomen als Bijlage 12 Besluit hogere grenswaarde Bethelpark bij deze toelichting.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd. In het voorliggend plan is sprake van het toevoegen van 351 woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor in beginsel achterwege blijven.
Volledigheidshalve is invulling gegeven aan een luchtkwaliteitsonderzoek. In het luchtkwaliteitsonderzoek is gekeken naar de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit in het kader van de toets of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 14 Luchtkwaliteitsonderzoek.
De concentraties zijn bepaald voor de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2.5 en PM10). Deze stoffen zijn maatgevend voor de luchtverontreiniging als gevolg van wegverkeer. Als aan de grenswaarden voor deze stoffen wordt voldaan, wordt dat ook voor de andere stoffen. Uit het uitgevoerde Luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden uit Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Daarnaast geldt dat de ontwikkeling zelf niet in betekenende mate bijdraagt aan de lokale luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling. Voor geur volgt uit het onderzoek naar bedrijven- en milieuzonering dat er geen relevante bronnen zijn. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
In de VNG-handreiking worden indicatieve richtafstanden aangegeven ten opzichte van rustige woongebieden en gemengde gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere activiteiten (zoals bedrijven) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. In dit geval is sprake van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd.
De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit. Aspecten met betrekking tot veiligheid komen nader aan de orde in paragraaf 4.9. Naast richtafstanden die worden gehanteerd in het kader van functiescheiding, bevat de VNG-handreiking ook categorieën voor functiemenging (categorie A, B en C).
In sommige gevallen wordt niet gewerkt met de systematiek van functiescheiding waarbij gebruik wordt gemaakt van richtafstanden. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven, geldt dit bijvoorbeeld vanwege bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging. Vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies in dergelijke gebieden is de ‘standaard’ systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. In functiemengingsgebieden wordt de Staat van Bedrijven (SvB) ‘functiemenging’ toegepast. Hierin worden vier categorieën onderscheiden, te weten categorie A, categorie B1, categorie B2 en categorie C.
Het plangebied kan aangemerkt worden als gemengd gebied, vanwege de ligging naast diverse maatschappelijke en bedrijfsbestemmingen en de ligging naast de hoofdinfrastructuur (Reinier de Graafweg). Derhalve zijn de richtafstanden voor gemengd gebied van toepassing. Daarnaast is in het plangebied zelf functiemenging opgenomen. In de plint worden commerciële en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt met op de verdiepingen de functie woningen. Voor de aanpak van milieuzonering binnen het plangebied is aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘functiemenging’.
Uit het onderzoek naar bedrijven en milieuzonering (DGMR, 11 juni 2020, versie 010), zoals opgenomen in Bijlage 9 Onderzoek bedrijven en milieuzonering, blijkt dat bij gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstand tot bedrijvigheid is voor het grootste gedeelte van het gebied groter dan de richtafstand. Daarmee blijkt ook dat deze bedrijvigheid in de omgeving niet belemmerd wordt door het plan.
Enkel aan de zuidwestzijde komt woningbouw binnen de richtafstand. Aan deze zijde is een kinderdagverblijf gevestigd. Een kinderdagverblijf valt onder milieucategorie 2 (richtafstand 10 meter), waarbij het maatgevende milieuaspect geluid is. Om te bepalen of bij de woningen sprake is aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het kinderdagverblijf niet in haar activiteiten wordt beperkt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 13 Akoestisch onderzoek kinderdagverblijf Duimelot. Hieruit blijkt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het kinderdagverblijf geen beperkingen ondervindt van de aanwezigheid van de nieuwe woningen.
Daarnaast is specifiek ingegaan op de geluidsgebruiksruimte van het Reinier de Graaf Gasthuis rekening houdend met de vergunde situatie en rekening houdend met het concrete voornemen voortvloeiend uit de vergunningaanvraag van Reinier de Graaf Gasthuis d.d. 4 juni 2020. In deze vergunningaanvraag wordt uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie van 6000 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan de oostzijde van het Reinier de Graaf Gasthuis.
De beschouwing in Bijlage 9 Onderzoek bedrijven en milieuzonering staat hierbij in onderling verband met de 'nadere analyse belemmeringen ziekenhuis' (DGMR,11 juni 2020, versie 006) als opgenomen in Bijlage 10 Analyse belemmeringen Rdgg.
Uit de laatstgenoemde analyse blijkt dat voor twee bouwblokken het ziekenhuis niet voldoet aan de voorschriften uit de vergunning. Door voor deze twee bouwblokken een geluidsbelasting van 56 dB(A) in de dagperiode, 48 dB(A) in de avondperiode en 41 dB(A) in de nachtperiode toe te staan, kan het Reinier de Graaf Gasthuis de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie van 6000 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan de oostzijde van het Reinier de Graaf Gasthuis vergund krijgen en onbelemmerd haar activiteiten uitvoeren. Met een dergelijke geluidsbelasting is nog steeds sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen in deze twee bouwblokken.
Tot slot zijn in het plangebied kleinschalige commerciële en maatschappelijke voorzieningen, welke conform de SvB ‘functiemenging’ vallen binnen categorie A of B1. Daardoor zijn deze activiteiten aanpandig mogelijk. Daarmee is met deze voorzieningen in en rond het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van Bethelpark.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. De risico’s worden weergegeven in PRrisicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute of de inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.
Met het plan wordt voorzien in de realisatie van 351 woningen en 1400 m2 commerciële en maatschappelijke voorzieningen. Woningen zijn kwetsbare objecten in het kader van het Bevi. DGMR heeft voor het gehele plan bepaald in hoeverre risicobronnen in de omgeving van het projectgebied aanwezig zijn en wat de invloed daarvan op onderhavig plan is. Het onderzoek van DGMR is opgenomen in Bijlage 15 Onderzoek externe veiligheid van deze toelichting.
In de directe omgevings van het plangebied zijn twee risicobronnen aanwezig:
Benfried B.V.
Het bedrijf is een groothandel in onder meer bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. Het bedrijf beschikt over een PGS15-opslag voor gewasbeschermingsmiddelen en een opslag voor C-meststoffen. Daarnaast zijn twee opslagen voor consumentenvuurwerk aanwezig. Voor PGS15-opslagen zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen generieke afstanden voor het invloedgebied opgenomen. Voor een opslagloods van 1.500 m2 met een automatische sprinklerinstallatie geldt een afstand van 300 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand.
Zwembad Kerkpolder
Het zwembad slaat chloorbleekloog op. Dit betreft een maximale hoeveelheid van 1.100 liter. Het bedrijf valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Conform de Leidraad Risico Inventarisatie - deel Gevaarlijke Stoffen bedraagt het invloedgebied circa 580 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedgebied.
Overige risicobronnen
Overige externe risicobronnen, zoals transport van geklasseerde stoffen over de A4, de A13 en N470 liggen op grotere afstand en zijn niet relevant voor het plangebied. Dit geldt ook voor buisleidingen. Ook ligt het plangebeid buiten het invloedgebied van DSM.
Uit de inventarisatie van de risico's van de hierboven genoemde risicobronnen blijkt dat geen van deze risicobronnen relevant is voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Door de realisatie van het Bethelpark verandert in vergelijking met de huidige situatie de parkeervraag en de verkeersgeneratie. De verandering in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkellocatie heeft ook effect op de Reinier de Graafweg, waarop de volledige ontwikkeling op ontsloten dient te worden. Ten behoeve van de realisatie van Bethelpark en het effect hiervan op de infrastructuur is door Goudappel Coffeng een parkeer- en verkeeronderzoek uitgevoerd (9 juni 2020). Zie hiervoor Bijlage 16 Parkeeronderzoek en verkeersonderzoek en Bijlage 17 Verkeersonderzoek max programma Bethelpark Delft. De resultaten uit deze onderzoeken zijn hieronder weergegeven.
Parkeren
Het parkeeronderzoek is opgenomen in Bijlage 16 Parkeeronderzoek en verkeersonderzoek van deze toelichting. De voorgenomen ontwikkeling wordt met toepassing van de coördinatieprocedure mogelijk gemaakt. Derhalve is in het parkeeronderzoek uitgegaan van het in de omgevingsvergunning bouwen aangevraagde programma. Voor realisatie van het maximale planologisch toegestane programma (horeca cat. 1b van de Staat van horeca-activiteiten en detailhandel met een maximum van 200 m2 bvo) is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen waarbij als voorwaarde is gesteld dat voor een dergelijk programma voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen.
In de parkeergarage van de voorgenomen ontwikkeling zijn 349 parkeerplaatsen beschikbaar. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de werkdagavond de maatgevende periode is met 348 benodigde parkeerplaatsen. Er is derhalve sprake van voldoende parkeercapaciteit voor de invulling van het ruimtelijk programma dat rechtstreeks wordt bestemd (een en ander exclusief de programmatische invulling met horeca categorie 1b en detailhandel die slechts is toegestaan na het verlenen van een afwijking nadat is gebleken dat kan worden voorzien in een adequate parkeervoorziening).
Verkeersgeneratie
Het verkeersonderzoek is opgenomen in Bijlage 16 Parkeeronderzoek en verkeersonderzoek en Bijlage 17 Verkeersonderzoek max programma Bethelpark Delft van deze toelichting. In tegenstelling tot het Parkeeronderzoek en verkeersonderzoek, gaat het Verkeersonderzoek max programma Bethelpark Delft voor wat betreft de verkeersgeneratie wel uit van de maximale planologische invulling van dit bestemmingsplan. Bij het berekenen van de maximale verkeersgeneratie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling gedurende een werkdagetmaal 1.684 motorvoertuigen genereert. Gedurende de avondspits genereert de voorgenomen ontwikkeling het meeste verkeer, in totaal 123 aankomende en 60 vertrekkende motorvoertuigen.
Gedurende een werkdag etmaal genereren de voorgenomen ontwikkeling van Bethelpark, het Reinier de Graaf Gasthuis (overeenkomstig de d.d. 4 juni 2020 aangevraagde situatie) en Kinderdagverlijf Duimelot bij een maximale planologische invulling van dit bestemmingsplan 7.920 motorvoertuigen per etmaal (waarvan 1.684 motorvoertuigbewegingen vanwege Bethelpark, 6000 motorvoertuigbewegingen vanwege Reinier de Graaf Gasthuis en 236 motorvoertuigbewegingen vanwege Kinderdagverlijf Duimelot). Gedurende de avondspits wordt het meeste verkeer gegenereerd, in totaal 903 motorvoertuigen.
Verkeersafwikkeling
De cyclustijd op het kruispunt Reinier de Graafweg – Ingang Reinier de Graaf Gasthuis neemt in de plansituatie toe wanneer deze wordt vergeleken met de huidige (referentie) situatie. Uitgaande van een maximale planologische invulling van dit bestemmingsplan en rekening houdend met de door het Reinier de Graaf Gasthuis d.d. 4 juni 2020 aangevraagde situatie en Kinderdagverblijf Duimelot, zoals beschouwd in Bijlage 17 Verkeersonderzoek max programma Bethelpark Delft, betekent dit het volgende. De ochtendspits is de maatgevende periode. De cyclustijd is 82 seconden. Wanneer een cyclustijd onder de 90 seconden blijft is dit acceptabel en kan het kruispunt het verkeer voldoende afwikkelen.
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.
De nieuwe procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing. In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is onder 11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, opgenomen.
In het geval van nieuwe woningen moet worden aangetoond of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat er geen 2.000 of meer woningen worden gerealiseerd en tevens het aantal vierkante meters aan maatschappelijke en commerciële voorzieningen beneden de drempelwaarde van 200.000 m2 of meer bvo ligt (te weten maximaal 1.400 m2), ligt het totale project onder de drempelwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een planMER-plicht geldt (kolom 2). Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije-m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Doel van deze vormvrije-m.e.r.-beoordeling is het toetsen of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Het bevoegd gezag dient te beoordelen in hoeverre volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een dergelijk besluit wordt genomen aan de hand van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Kenmerken van het project
Voor een weloverwogen beoordeling is het van belang dat de kenmerken van het project vermeld zijn. Het plangebied is gelegen aan de Reinier de Graafweg te Delft. Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum in Delft, in de wijk Buitenhof. De wijk is een typische jaren ’60 en ’70 wijk met galerijflats en veel groen. Direct ten westen van het plangebied ligt het Reinier de Graaf Gasthuis met een vrijstaande parkeergarage met daar bovenop enkele operatiekamers. Het Reinier de Graaf Gasthuis is een algemeen ziekenhuis, waarbinnen alle specialismen aanwezig zijn, naast een afdeling Spoedeisende Hulp, een huisartsenpost en poli-apotheek. Aan de noordzijde van het plangebied is de Reinier de Graafweg gelegen en aan de overkant van deze weg zijn woningen (sociale woningen in de vorm van een appartementencomplex van vier verdiepingen hoog) gesitueerd met daarachter de kwalitatief hoogwaardige Molenbuurt. Ten oosten van het plangebied staan gebouwen van de Sophia Stichting (revalidatiekliniek) en de Maurice Maeterlinckschool, welke van het plangebied worden gescheiden door een smalle groenstrook met voornamelijk heesters. Ten zuiden ligt een ecologische zone die in directe verbinding staat met het groene gebied rondom sportpark Den Hoorn en Park Buitenhof. Aan de overzijde van de ecologische zone liggen woningen, een Chinees restaurant en de Laurentiusschool. Ten zuidwesten van het plangebied is een kinderopvang aanwezig.
Het planinitiatief betreft de ontwikkeling van 351 woningen en circa 1.400 m2 bvo aan maatschappelijke en commerciële voorzieningen (waarvan maximaal 200 m2 bvo voor een gemakswinkel en maximaal 360 m2 BVO voor horeca t/m type 1b van de Staat van horecaactiviteiten).
Binnen het plangebied zijn voor de bebouwing ten aanzien van de bouwhoogte diverse maatvoeringen van toepassing. De bebouwing krijgt ter plaatse van een hoogteaccent een bouwhoogte van maximaal 40 meter. Het overgrote deel van de toegelaten bouwhoogte is lager. De nieuw te realiseren woningen variëren in grootte, van circa 50 tot circa 120 m2. Een deel van de begane grond en de eerste verdieping zal worden ingericht voor maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Binnen het plangebied wordt een parkeergarage gerealiseerd.
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Voor de realisatie van het project worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals beton, hout, staal en grond. Realisatie van de beoogde ontwikkeling op een andere locatie zal niet leiden tot minder gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van productieprocessen.
Productie van afvalstoffen voor wat betreft de ingebruikname van het gebouw
De ontwikkeling zal voornamelijk leiden tot huishoudelijk afval en daarnaast afval afkomstig van de maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Mogelijk medisch afval zal volgens regels uit het Activiteitenbesluit worden opgeslagen en afgevoerd.
Verontreiniging en hinder
Wat betreft milieuhinder wordt voldaan aan de wettelijke normen dan wel maatregelen getroffen omgevolgen te voorkomen/beperken.
Risico van ongevallen, vooral gelet op de gebruikte stoffen of technologieën
Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van realisatie van risicovolle inrichtingen. Het aspect externe veiligheid wordt beschouwd in de toelichting van het bestemmingsplan, groepsrisico en plaatsgebonden risico worden in ogenschouw genomen. Het plangebied is op dermate grote afstand van risicobronnen gesitueerd dat externe veiligheid niet van toepassing is op de ontwikkelingen die binnen dit gebied plaatsvinden.
Plaats van het project
Voor een weloverwogen beoordeling is het van belang dat de plaats van het project nader beschouwd wordt.
Locatie en bestaande grondgebruik
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels braakliggend. Een deel van het terrein wordt tijdelijk gebruikt als parkeerterrein. Aan de noordzijde van het plangebied zijn een aantal bomen aanwezig.
Opnamevermogen van het natuurlijke milieu
Van belang is om het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied te beschouwen. Dit hangt samen met de nabijheid tot natuurbeschermingsgebieden. Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, NNN gebied, weidevogelleefgebied of ander kwetsbaar gebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op ongeveer 10,3 km afstand en betreft het Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’. Mede op verzoek van de gemeente Delft is een ecologische quickscan naar het gebied uitgevoerd (inclusief AERIUS-berekening) om inzichtelijk te maken welke effecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op eventueel beschermde soorten en deze nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden. De resultaten wijzen uit dat door de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de aard van het tussenliggende gebied, geen negatieve effecten van het initiatief te verwachten zijn. Uit de AERIUS-berekening volgt dat dat de stikstofdepositie binnen de stikstofgevoelige natuurgebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar is.
Cumulatie met andere projecten
In de directe omgeving van het plangebied is reeds bebouwing aanwezig. Aan de noordzijde is sprake van woningen en aan de west- en oostzijde zijn diverse voorzieningen aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied is een kinderopvang aanwezig. Aan de zuidoostzijde is voornamelijk sprake van een ecologische zone. Ten zuiden van deze zone zijn ook woningen aanwezig. Voor zover bekend zijn er geen concrete plannen in de omgeving die gezamenlijk met dit project mogelijk tot nadelige effecten voor het milieu kunnen leiden.
Kenmerken van het potentiële effect
De diverse milieuaspecten die een rol kunnen spelen, zijn in de aanmeldnotitie, zoals opgenomen in Bijlage 18 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. toegelicht (voor de goede orde moet worden opgemerkt dat de bijlagen bij de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. al als bijlagen bij deze toelichting zijn opgenomen en derhalve niet nogmaals zijn toegevoegd als bijlagen bij de aanmeldnotitie).
Mogelijke effecten zijn in ogenschouw genomen voor wat betreft het bereik, grensoverschrijdend karakter, waarschijnlijkheid, duur, frequentie en onomkeerbaarheid. Hieruit blijkt dat er geen nadelige milieugevolgen verwacht hoeven te worden en dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-beoordelingsprocedure of een planMER in dit kader niet gerechtvaardigd is.
Uit de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. blijkt dat er geen nadelige milieugevolgen verwacht hoeven te worden als gevolg van de beoogde woningbouwontwikkeling aan de Reinier de Graafweg, ook wel Bethelpark genoemd. Door het uitblijven van belangrijke nadelige gevolgen kan worden geconcludeerd dat er geen volledige milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen en dat er geen milieueffectrapport nodig is.
Middels de aanmeldnotitie is het bevoegd gezag verzocht het besluit te nemen dat, gezien de kenmerken van het potentiële effect, geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig is.
Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Om te bezien of een dergelijke beschermingsregime ook dient te worden opgenomen in het onderhavig plan, is op basis van inventariserend veldonderzoek uit 2010 aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven.
In aanloop naar de herinrichting van de terreinen bij het Reinier de Graaf Gasthuis is in 2010 door Erfgoed Delft en Omstreken een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het bureau- en booronderzoek is gebleken dat voor het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting geldt. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van geulafzettingen van de Gantel Laag. Op deze hoger gelegen geulafzettingen waren de omstandigheden vermoedelijk geschikt voor menselijke bewoning. Hier kunnen daarom nederzettingen worden aangetroffen uit de Romeinse tijd en latere periodes. De dekafzettingen naast de geulen waren geschikt voor agrarisch gebruik. Hier worden met name verkavelingssporen verwacht die in de Midden-Delflandregio veelvuldig zijn aangetroffen
Gezien de middelhoge tot hoge archeologische verwachting in het onderzoeksgebied moet er archeologisch vooronderzoek moeten plaatsvinden voorafgaand aan eventuele bodemverstorende werkzaamheden. Dit onderzoek kan bestaan uit een booronderzoek en/of een proefsleuvenonderzoek. Bij eerder uitgevoerd onderzoek op het terrein van het Reinier de Graaf Gasthuis is gebleken dat de bodem (deels) verstoord is. Daarom is het raadzaam om in eerste instantie een inventariserend veldonderzoek middels grondboringen uit te voeren. Hierbij kunnen eventuele bodemverstoringen uit het recente verleden in kaart worden gebracht.
Naar aanleiding van het onderzoek uit 2010 is er voor het onderhavig planvoornemen in februari 2019 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven. Het rapport van dit onderzoek is in de bijlage bij deze toelichting opgenomen. Bij dit onderzoek zijn alleen twee sloten aangetroffen die op basis van historisch kaartmateriaal voor 1712 moeten zijn gegraven. Er zijn tijdens het onderzoek enkele scherven roodbakkend geglazuurd aardewerk en wit industrieel aardewerk gevonden. Ook zijn er enkele fragmenten van baksteen verzameld. De conservering van deze vondsten is goed, maar door de afwezigheid van een vindplaats is de vondstdichtheid laag.
Op basis van de resultaten van archeologisch vervolgonderzoek door middel van proefsleuven kan worden vastgesteld dat er geen behoudenswaardige vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Er wordt daarom geadviseerd om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. De uiteindelijke beslissing over vervolgonderzoek ligt bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Delft.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Groen
Binnen deze bestemming zijn toegestaan groen, een ecologische zone, waterberging, een natuurvriendelijke oever en terrassen van woningen tot maximaal 5 meter uit de bestemmingsgrens van de belendende bestemming Wonen. Voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van de realisatie en instandhouding van een waterberging, een natuurvriendelijke oever, een ecologische zone en 11 bomen binnen deze bestemming zijn gekoppeld aan de bestemming 'Wonen'.
Verkeer - Verblijfsgebied
De toegang van en naar het parkeerterrein en de parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De beoogde woningen zijn bestemd tot 'Wonen', waarbij het maximum aantal woningen in de bestemming op 351 stuks is vastgelegd. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale bouwhoogte is aangegeven. Binnen de bestemming wonen wordt voorzien in de mogelijkheid om een parkeergarage te realiseren en is het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - commerciële en maatschappelijke functies' tevens onder voorwaarden commerciële en maatschappelijke functies toe te staan.
In de bestemmingsregels is hiervoor voorzien in enkele specifieke bouw- en gebruiksregels, alsmede hieraan gerelateerde afwijkingsbevoegdheden. Zo is horeca in de horecacategorie 1b en een detailhandelsvestiging uitsluitend mogelijk na het verlenen van een afwijking als bedoeld in artikel 4.5.1. teneinde te kunnen vaststellen of voor deze functies adequaat kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Het belang van de doorwaardbaarheid van de leeflaag bovenop de parkeergarage gedurende de dagperiode is geborgd in artikel 4.4.3.
Het belang van de realisatie en in standhouding van waterberging, natuurvriendelijke oever, ecologische zone met in begrip van bomen zijn geborgd in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is. In lid 2 staan de gebruiken welke een uitzondering vormen op het eerste lid.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Parkeren
In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren van auto's en fietsen of stallen en laden en lossen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Toezicht en handhaving is iets wat door betrokkenen doorgaans als onprettig wordt ervaren. Toch kan dit in bepaalde gevallen een noodzakelijke maatregel zijn om een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving te garanderen. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven immers bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
De overige instanties hebben geen reactie gegeven.
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat
Samenvatting
Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, wordt geen aanleiding gezien voor een reactie op dit plan. Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van ruimtelijke plannen in de gemeente Delft die een relatie hebben met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
2. Hoogheemraadschap van Delfland
Samenvatting
Het Hoogheemraadschap van Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
3. KPN W&O NS Access Rayon Midden
Samenvatting
De plannen blijken geen consequenties te hebben voor de aanwezige infrastructuur van KPN.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
4. Tennet Zuid-Holland
Samenvatting
Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
5. Gasunie
Samenvatting
Het voornoemde plan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de eigen aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6. Veiligheidsregio Haaglanden
Samenvatting
In de vooroverlegreactie gaat Veiligheidsregio Haaglanden in op relevante risicobronnen en aanbevelingen.
Risicobron
Het plangebied ligt op circa 3900 meter ten zuiden van het knooppunt Ypenburg (A4/A12). In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan knooppunt Ypenburg zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen.
Geadviseerde maatregelen en restrisico
Gezien de afstand van de risicobron tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:
1) Afschakelbare ventilatie;
2) Risicocommunicatie.
Beantwoording
Voor de bovenstaande reactie is aandacht gevraagd bij de ontwikkelaar ten behoeve van de verdere uitwerking van het bouwplan. Dit heeft geleid tot de volgende uitwerking van het bouwplan. In het bouwplan worden de ventilatie-units van iedere woning aangesloten op de elektragroep waar ook de toilet / badkamer op aangesloten zijn. Deze groep zal in de meterkast voorzien worden van een tekst “uitschakelen in het geval van calamiteiten”. Het voordeel van een dergelijke maatregel ten opzichte van een separate groep voor ventilatie, is dat als deze groep uitgeschakeld wordt de bewoner dit automatisch merkt op het moment dat deze naar het toilet / badkamer gaat. Het licht brand immers niet. Het al dan niet per ongeluk uitschakelen van de ventilatie, en dus de borging van een gezond binnenklimaat in de woning, wordt hiermee voorkomen. Daarnaast wordt deze maatregel meegenomen in de risicocommunicatie richting de bewoners, welke zonder meer door de ontwikkelaar wordt voorzien.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactie is daarentegen wel meegenomen in de verdere uitwerking van het bouwplan door de ontwikkelaar en zal onderdeel vormen van de risicocimmunicatie door de ontwikkelaar richting de toekomstige bewoners.
Vanaf 28 januari 2020 tot en met 9 maart 2020 heeft met toepassing van de 'Coördinatieverordening gemeente Delft 2018', het ontwerpbestemmingsplan Bethelpark, de ontwerpbeschikking hogere grenswaarde Wet geluidhinder en de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen in het kader van de zienswijzenprocedure. Naar aanleiding van deze zienswijzenperiode zijn zienswijzen ontvangen van het Reinier de Graaf Gasthuis. De betreffende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de bijgevoegde Nota van Zienswijzen. Voor de inhoud hiervan wordt hier integraal naar verwezen.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De ontwikkelingen die op grond van het onderhavige bestemmingsplan voor het Bethelterrein mogelijk wordt gemaakt betreffen ontwikkelingen als genoemd in artikel 6.2.1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen onder andere uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.
De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van het Bethelterrein worden verhaald via een anterieure overeenkomst.