direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fascinatio Boulevard noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Fascinatio Boulevard in Capelle aan den IJssel appartementen te realiseren. Verdeeld over vier gebouwen worden 161 appartementen gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan “Fascinatio-Capelsebrug”, omdat de beoogde woonfunctie hier niet is toegestaan. Om het initiatief realiseerbaar te maken is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Deze locatie is één van de compensatielocaties als genoemd in de Afsprakenbrief Compensatie Hoven II. Op de locatie Hoven II in Capelle aan den IJssel zijn sociale huurwoningen gesloopt ten behoeve van de woonwensen van deze wijk. De locatie aan de Fascinatio Boulevard zorgt mede voor de compensatie van deze woningen.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 en 7 gaan ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westen van Capelle aan den IJssel tegen de grens van de gemeente Rotterdam aan. Het plangebied ligt tussen de Fascinatioboulevard, de metrolijn en de lijn van de Park Shuttle in (de Park Shuttle is een volautomatische people-mover tussen metrostation Kralingse Zoom en het Rivium).

Zie figuur 2.1 voor de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied in roze, in zwart de gemeentegrens

Het plangebied maakt onderdeel uit van het kadastrale perceel bekend als nummer 3865, sectie E, gemeente Capelle aan den IJssel.

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt tot het inwerking treden van het onderhavige plan het bestemmingsplan 'Fascinatio-Capelsebrug'. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2013 vastgesteld. Aan de aanwezige bedrijfspercelen is in dit plan de bestemming 'Bedrijf' toegekend. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

2.3 Huidige situatie

Het plangebied is op dit moment grotendeels braakliggend en met gras begroeid. In het oosten wordt het plangebied gebruikt als overloopparkeerterrein. Voor dit gebruik is een parkeerterrein met stelconplaten aangelegd. In het westen is tijdelijke stadslandbouw aanwezig.

Omgeving

De locatie is goed ontsloten door de nabije ligging van de N210 en de A16. Met het openbaar vervoer is onder andere het centrum van Rotterdam te bereiken via het op loopafstand gelegen metrostation Kralingse Zoom. Ook het metrostation Capelsebrug ligt op loopafstand.

Ten zuiden van de N210 ligt de woon/werkwijk Rivium. Deze wijk ligt aan de Nieuwe Maas. De Nieuwe Maas ligt dan ook op een loopafstand van circa 1,6 km vanaf het plangebied.

Het plangebied ligt op de grens van de gemeente Capelle aan den IJssel en de gemeente Rotterdam. Mede dankzij deze bijzondere ligging vormt de wijk haar eigen identiteit. De in 2001 opgerichte wijk bestaat uit circa 3.000 inwoners en is daarmee de kleinste wijk van Capelle aan den IJssel.

2.4 Gewenste ontwikkeling

Op de locatie aan de Fascinatio Boulevard worden 161 sociale huurappartementen gerealiseerd. De 161 appartementen zijn verdeeld over 4 verschillende bouwblokken, zie figuur 2.2. De ontwikkeling vormt een uitbreiding van de huidige wijk. De appartementen zijn meergezinswoningen en bieden een variëteit tussen een studio tot een 2-slaapkamerappartement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0003.png"

Figuur 2.2 Beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0004.png"

Figuur 2.3 Benaming blokken beoogde ontwikkeling

Blok A heeft voor de westelijke zijde een maximale bouwhoogte van 30 meter, voor het gedeelte parallel aan de Fascinatio Boulevard geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter. Blok B heeft een maximale bouwhoogte van 15 meter, blok C en D hebben een maximale bouwhoogte van 12 meter. Binnen het plangebied worden 140 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeerterrein wordt door middel van twee ontsluitingen aan de Fascinatio Boulevard ontsloten. Hiernaast is op het maaiveld ruimte voor groen en eventuele speelmogelijkheden.

Het ontwerp van de woningen en de directe woonomgeving dient te voldoen aan de eisen die worden gesteld in het beeldkwaliteitsplan Fascinatio. Dit beeldkwaliteitsplan wordt momenteel herzien.

Omgeving

Door het realiseren van het volume wordt er tussen de metrolijn en de huidige woonwijk een buffer gerealiseerd. De nieuwe bebouwing heeft een afschermde werking voor de woonwijk. Ter plaatse van de huidige woningen ten zuiden van het plangebied verbetert de geluidsituatie. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect geluid ter plaatse van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidsmatige verantwoording

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Het NOVI kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de beoordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.

Beschrijving woningbehoefte

In dit geval worden maximaal 161 appartementen (sociale huurwoningen) mogelijk gemaakt op een locatie die geen woonbestemming heeft. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

De bouw van woningen in de gemeente Capelle aan den IJssel voorziet in een actuele regionale behoefte. De woningbehoefte blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.

Woningbehoefteraming Zuid-Holland (WBR 2021)

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Capelle aan den IJssel ook meer woningen nodig zijn. Bovendien zijn 22.150 woningen (10%) nog niet regionaal toegedeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0005.png"

Figuur 3.1 Prognose gewenste toename woningvoorraad (bron: WBR 2021 Provincie Zuid-Holland)

Regionale afspraken en woningbehoefteraming

In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (januari 2019) is (mede op basis van een eerdere prognose) afgesproken dat Rotterdam zich inzet om 30.000 woningen aan de voorraad toe te voegen. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om deze regionale afspraken te actualiseren. Dit gebeurt naar verwachting eind 2022.

ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten.

De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030.

Voor Capelle aan den IJssel wordt hierin uitgegaan van 4.500 woningen tot 2031. Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er op basis van het “meer evenwichtscenario” in Capelle aan den IJssel een uitbreidingsbehoefte ligt van:

+ 1.600 sociale woningen (vooral sociale huur);

+ 1.600 middeldure woningen (vooral koop);

+ 1.300 dure woningen (vooral koop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0006.png"

Figuur 3.2 Woningbehoefte 2020 t/m 2030 Meer Evenwichtscenario (bron: Woningbehoefteonderzoek ABF)

Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte, is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. Uit de behoefteraming blijkt bijvoorbeeld dat een aandeel van ruim 60% betaalbare woningen (sociale en middeldure woningen opgeteld) nodig is en daarin voorzien de huidige woningbouwplannen in de regio onvoldoende. Met dit project wordt bijgedragen aan de beoogde balans in betaalbare woningen.

Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland 2019 (april 2020)

In opdracht van de Provincie Zuid-Holland heeft ABF Research de huidige stand van zaken op de Zuid-Hollandse woningmarkt in beeld gebracht en de kwalitatieve woningbehoefte in de toekomst onderzocht. De kwalitatieve woningbehoefte is per regio in beeld gebracht. Hierna is de behoefte in de regio Rotterdam, waar Capelle aan den IJssel deel van uitmaakt, in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0007.png"

Figuur 3.3 Ontwikkeling huishoudens 2019 t/m 2029 (bron: Factsheet Kwalitatieve woningbehoefte-verkenning Regio's Zuid-Holland 2019)

De sterkste huishoudensgroei wordt verwacht in de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder, maar ook de leeftijdsgroep 65+ en 30 tot 44 neemt sterk toe. De sterkste groei wordt verwacht in de groep alleenstaanden. Het hoogste inkomenskwintiel neemt in omvang toe. Het aantal huishoudens in het laagste kwintiel neemt naar verwachting af. In de regio zijn veel toevoegingen nodig in alle huur- en koopsegmenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0008.png"

Figuur 3.4 Ontwikkeling woningvoorraad 2019 t/m 2029 (bron: Factsheet Kwalitatieve woningbehoefte-verkenning Regio's Zuid-Holland 2019)

In de regio Rotterdam neemt in het standaardscenario zowel in de huur- als in de koopsector het aantal huishoudens toe. De groei is zowel in absolute aantallen als relatief gezien het sterkst in de koopsector. Bezien over de woningmarkt als geheel neemt het aantal huishoudens in de doelgroep huurtoeslag licht af en vindt bij de midden- en hogere inkomensgroepen de sterkst groei plaats. Toevoegingen zijn vooral gewenst in de groen-stedelijke en stedelijk naoorlogs compacte woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0010.png"

Figuur 3.5 Woningbehoefte per woonmilieu (bron: Kwalitatieve woningbehoefteverkenning Regio's Zuid-Holland 2019)

Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040

Op 23 juni 2021 is de Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040 vastgesteld en ondertekend door de bestuurders van het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (SvWrR).

De regio Rotterdam wenst dat mensen met plezier in een groene en natuurinclusieve leefomgeving wonen. De regio wil het bijzondere landschap behouden en versterken. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd door de afzonderlijke gemeente. De beoogde locatie ligt binnenstedelijk en binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.

De regio ziet zes katalysatoren om haar ambities waar te maken:

  • Versnelling woningbouwopgave
  • Betere benutting gebouwde omgeving: verdichting & transformatie
  • Vernieuwende woonconcepten en flexibele schil woningmarkt
  • Huisvesting arbeidsmigranten
  • Energietransitie bestaande voorraad
  • Doorstroming

Capelle aan den IJssel is hierin aangemerkt als gemeente die groeit van een stadsdorp naar een gebalanceerde stad met een sociaal -maatschappelijk verbonden dorps karakter.

Programma wonen 2019-2022 en Samenwerkingsafspraken 2022 t/m 2023

De gemeente heeft in haar Programma Wonen 2019-2022 als strategisch speerpunt ‘Consolideren van de omvang van de sociale huurwoningenvoorraad (huurprijs < € 711, prijspeil 2018) van de woningcorporaties op 10.000 woningen’. Dit met het oog op de Wensvoorraad Meer Evenwicht van 10.030 sociale corporatiewoningen in 2030. De

wensvoorraad van Havensteder is door ABF geraamd op 9.034 sociale huurwoningen in 2030. Havensteder en de gemeente monitoren twee keer per jaar, zowel in 2022 als in 2023, hoe de sociale woningvoorraad zich ontwikkeld.

Partijen realiseren zich dat, als gevolg van de sloop van de woningen binnen het project De Hoven II, de omvang van de (sociale) woningvoorraad in Capelle tijdelijk afneemt. De Gemeente heeft samen met Havensteder gezocht naar compenserende nieuwbouwlocaties voor de realisatie van sociale huurwoningen. De compenserende nieuwbouwlocaties, afspraken en voorwaarden hieromtrent zijn vastgelegd in de afsprakenbrief “Afspraken compensatie sociale woningvoorraad Hoven II". Partijen achten het reëel de compensatie te laten plaatsvinden op en aantal locaties, waaronder Fascinatio. De realisatie van deze compenserende nieuwbouw start uiterlijk 2024.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2022)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.


Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Toetsing

De ladder is in paragraaf 3.2.2 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied en is goed ontsloten op het openbaar vervoer.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

Toetsing

Het plangebied is op de verschillende lagen als volgt aangemerkt:

Laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex

  • Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Rivierklei en veen

  • Ontwikkelingen houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.


Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Geen relevante richtpunten.


Laag van de stedelijke occupatie

Steden en dorpen

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Bouwwerken voor energie-opwekking

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Laag van de beleving

Geen relevante richtpunten.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied van Capelle aan den IJssel. De woningen die worden gerealiseerd, zullen voldoen aan de duurzaamheidseisen en zijn georiënteerd op de huidige metrolijn. Het hoogteaccent wordt naast de A16 en de metrolijn gerealiseerd en past hiermee binnen het centra van de stedelijke structuur. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt voldoet dus aan het beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 2022)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

In dit geval is er sprake van inpassen. in paragraaf 3.3.1 is ingegaan op de richtlijnen vanuit de kwaliteitskaart.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Door de ontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

Artikel 6.35a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Toetsing

Zie de paragrafen 3.4.5 en 4.14.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Stadsvisie gemeente Capelle aan den IJssel

De Stadsvisie vormt een brede toekomstvisie op de leefomgeving voor Capelle gericht op ruimte, maatschappij en veiligheid. Het geeft een antwoord op hoe Capelle er in 2040 uit ziet en wat voor soort gemeente ze willen zijn.

De uitdaging voor Capelle is de leefbaarheid en kwaliteiten te houden en te versterken waar nodig, binnen een verder verstedelijkende regio. Capelle wil de saamhorigheid van het dorpse karakter behouden en versterken, en de stedelijke kwaliteit verder ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0011.png"

Figuur 3.6 Uitsnede visiekaart

De visie: stedelijke zones rondom (H)OV-punten. De ov-lijnen (metro en spoor) zijn dragers die de Capellenaar snel en efficiënt toegang geven tot een groot bereik aan voorzieningen. De zones rondom de metrostations zijn nu slechts deels benut. Deze zones hebben de potentie om uit te groeien tot een specifiek Capels gemengd stedelijk milieu. Deze zones kunnen worden verdicht met een stedelijk gemengd programma van wonen, werken en voorzieningen. Zo ontstaat er een meer stedelijke zone waar ook de Rotterdamse gebieden Alexanderknoop en Kralingse Zoom (met de Erasmus Universiteit en het Brainpark) op aansluiten.

Toetsing

De locatie is op de visiekaart aangeduid als zone met potentie om uit te groeien tot een gemengd stedelijk milieu. De ontwikkeling van woningbouw sluit aan op de visie om de gebieden rondom ov-punten te verdichten.

3.4.2 Ruimtelijk Toekomst Perspectief Fascinatio

In het Ruimtelijk Toekomst Perspectief Fascinatio heeft de gemeente vastgelegd hoe Fascinatio er over 10 jaar (2030) ruimtelijk uit kan zien.

Fascinatio wordt een prettige stadswijk voor jong en oud, niet alleen in de binnenring, maar ook in de buitenring. Binnen de wijk kunnen mensen wooncarrière maken. Jongeren kunnen, makkelijker dan nu het geval is, een betaalbare woning in de wijk vinden.

Doordat er nu ook wonen in de buitenring is gekomen kan de buitenring een gemengder beeld krijgen waarin zowel gewoond als gewerkt wordt. Deze functiemenging zorgt voor meer leven in het gebied gedurende een groter deel van de dag en voor een spreiding van de parkeerdruk.

Zowel vanuit het wonen als vanuit het werken liggen er kansen voor het afmaken van de buitenring. Het toevoegen van woningen zorgt voor een evenwichtigere verhouding tussen wonen en werken in de buitenrand. Het wonen gericht op jongeren, ouderen en/of wonen met zorg ligt het meest voor de hand.

Conclusie

De realisatie van woningen in de buitenring van de wijk geeft invulling aan het Ruimtelijke Toekomst Perspectief Fascinatio.

3.4.3 Programma Wonen 2019 - 2022

Gemeente Capelle aan den IJssel heeft in haar Programma Wonen 2019-2022, ‘Thuis in een veelzijdige woonstad’, het beleid vastgelegd op het gebied van wonen voor de periode tot en met 2022. De beschreven ambities in de gemeentelijke visie hebben als uitgangspunt gediend voor het Programma Wonen. In het programma staan vier pijlers centraal. Binnen de vier pijlers wordt invulling gegeven aan zes strategische speerpunten.

  • 1. Duurzaam wonen met kwaliteit De focus ligt op het steeds meer verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad en het benutten van duurzame ontwikkelingsmogelijkheden.
  • 2. Voor iedereen een (t)huis Het uitgangspunt is om het aanbod van woningen in eerste instantie zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de woonwensen van de Capellenaren.
  • 3. Wonen met zorg en welzijn De wijken bieden een thuis aan een toenemend aantal mensen uit kwetsbare groepen.
  • 4. Samen wonen in de wijk Bewoners worden betrokken bij de ontwikkeling van Gebiedsvisies, wijkvisies en plannen in de buurten.

De zes strategische speerpunten zijn:

  • 1. Toekomstbestendig ontwikkelen: woningen realiseren met name in de nabijheid van hoogwaardige OVpunten en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.
  • 2. Stadstransitie via herstructurering en transformatie van gebieden en gebouwen.
  • 3. Consolideren, spreiden en vernieuwing van de sociale woningcorporatie huurwoningenvoorraad.
  • 4. Vergroten huisvestingsmogelijkheden voor jongeren (18 tot 27 jaar) en ouderen in de AOW-gerechtigde leeftijd.
  • 5. Toevoegen van eenheden voor Begeleid Wonen en verplegings- en verzorgingsplekken.
  • 6. Vernieuwende inzet op leefbaarheid in wijken.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in verdichting rond OV-knooppunten zoals opgenomen in de Stadsvisie. Daarnaast biedt de ontwikkeling ruimte aan verschillende woningtypologieën, waardoor woningen worden gerealiseerd voor verschillende doelgroepen. Ook wordt aangesloten bij meerdere strategische speerpunten, onder andere doordat het project onderdeel is van de transformatie van een bedrijventerrein.

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit het Programma Wonen.

3.4.4 Programma Mobiliteit

In 2021 is het Programma Mobiliteit 2020-2030, ‘Gebalanceerd de toekomst in’, vastgesteld. Met dit programma is invulling gegeven aan het mobiliteitsbeleid voor de gemeente Capelle aan den IJssel. Uitgangspunt is om in Capelle het vervoer voor iedereen die van en naar Capelle gaat in goede banen te leiden. In dit kader zijn er diverse ambities, waaronder het verbeteren van de ketenmobiliteit (door mobiliteitshubs), verbetering van de verkeersveiligheid, het inzetten op duurzaam en schoner vervoer. Het Programma Mobiliteit kent een viertal pijlers. Dit zijn: ‘Alle modaliteiten in balans’, ‘Een verkeersveilige stad’, ‘Duurzaam op weg’ en ‘Een toekomstbestendige stad’. Binnen de ambitie en de 4 pijlers zijn in het uitvoeringsprogramma projecten en maatregelen opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling en bestaat uit een wijziging op kavelniveau. Hierdoor is het niet mogelijk om op alle aspecten uit het Programma Mobiliteit aan te sluiten. Wel wordt getracht om de toekomstige bewoners te stimuleren andere vervoerswijzen dan de auto in te zetten. Dit wordt gedaan door het realiseren van een voldoende ruime, goed bereikbare en veilige fietsenberging. Daarnaast levert ook de goede bereikbaarheid van het openbaar vervoer vanaf de locatie hieraan een bijdrage. Verder wordt door een zorgvuldige inrichting van het plangebied getracht een verkeersveilige omgeving te ontwerpen en zo een bijdrage te leveren aan het verminderen van verkeersongevallen.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het Programma Mobiliteit.

3.4.5 Programma Duurzaamheid 2019-2022

Het Programma Duurzaamheid 2019-2022 ‘Slim op weg naar een duurzaam Capelle’ is in 2019 door de gemeenteraad van Capelle aan den IJssel vastgesteld. Met dit programma is een visie voor duurzaamheid opgesteld. Het programma is tot stand gekomen in overleg met vele bewoners en stakeholders. Het is een grote opgave om tot een duurzaam Capelle in 2050 te komen. Maar het tegengaan van klimaatverandering door de energietransitie, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en een transitie naar een circulaire economie bieden ook grote kansen.

We kunnen en willen dit niet alleen en daarom werken we samen met andere overheden, maatschappelijke partners, bewoners en bedrijven. De transitie naar een duurzaam Capelle vraagt om financiële investeringen en vereist ook een fundamentele verandering in de manier waarop we denken en doen. Tegelijkertijd biedt deze transitie ook kansen voor economische ontwikkeling en voor de leefomgeving. Het raakt iedereen en van iedereen verwachten we een bijdrage. Om de transitie te laten slagen nodigen we de samenleving uit om actief deel te nemen. Bijvoorbeeld door minstens twee keer per jaar de bijeenkomsten van het Platform Duurzaam Capelle te blijven organiseren.

Het Programma Duurzaamheid is opgebouwd vanuit drie pijlers:

  • 1. Energietransitie: het tegengaan van klimaatverandering door de uitstoot van CO2 te verlagen. Dit doen we door de vraag naar energie te verkleinen via besparing en de opwekking van energie te verduurzamen.
  • 2. Klimaatadaptatie: het klimaat verandert. Daarom passen we ons aan om de gevolgen van (versnelde) klimaatverandering op te vangen en de schade en overlast zoveel mogelijk te beperken. Hiervoor richten we onze leefomgeving klimaatbestendig in.
  • 3. Circulair economie: het omvormen van ons economisch systeem waarin we grondstoffen niet uitputten en reststoffen opnieuw gebruiken in het productieproces. We werken aan vermindering van afvalstromen, hergebruik van reststoffen en gebruik van hernieuwbare grondstoffen. De opgaven binnen de pijlers energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie komen samen in de stad, wijk en de regio. Een samenhangende regionale en wijkgerichte visie en aanpak is daarom essentieel. In de volgende hoofdstukken beschrijven we per pijler de ambities en concrete activiteiten.

Toetsing

In paragraaf 4.14 wordt nader ingegaan op de mogelijkheden voor duurzaamheid. Deze maatregelen worden in een latere fase van het plan nader uitgewerkt.

3.4.6 Weerkrachtig Capelle

Hevigere regenbuien, maar ook perioden van extreme droogte en hitte, komen vaker voor. Dat brengt uitdagingen met zich mee. Gelukkig heeft Capelle aan den IJssel als relatief groene en blauwe stad nog niet te maken met grote overlast en schade. Als nu al rekening gehouden kan worden met deze veranderingen bij de beheer en inrichting van de stad, kan ervoor gezorgd worden dat in de toekomst geen problemen ontstaan. 'Weerkrachtig Capelle' vormt de leidraad voor een weerkrachtige inrichting van de stad.

Per onderwerp zijn duidelijke ambities opgenomen, waaronder:

  • wateroverlast: waterschade voorkomen;
  • hitte: 'koele locaties' realiseren en waarborgen;
  • droogte: schade aan funderingen en groen voorkomen;
  • overstroming: waterveiligheid waarborgen;
  • bodemdaling: openbare ruimte bodemdalingsbestendig aanleggen;
  • biodiversiteit: 50% van de openbare is groen/blauw ingericht.

In de leidraad wordt ingegaan op wateroverlast, droogte, hitte, overstroming, biodiversiteit en bodemdaling. Huidige weersextremen kunnen in Capelle relatief goed worden opgevangen. Het grootste deel van de gebouwen is gebouwd op stevige betonpalen,  waardoor zij niet weg zakken. De stad ligt aan de Hollandsche IJssel en de Maas, goed beschermd door keringen en dijken.  Maar het klimaat verandert en dat heeft ook gevolgen voor Capelle. Het jaar 2050 is nog ver weg,  maar de hevige regenbuien, hitte en droogte in de afgelopen jaren laten zien dat actie nodig is. In Weerkrachtig Capelle zijn per onderwerp de ambities en acties beschreven die wij willen hanteren om in 2050 een weerkrachtig ingerichte stad te zijn. De ambities die betrekking hebben op de (her)inrichting van de openbare ruimte zijn gebundeld in een ambitiematrix, die als bijlage 1 aan Weerkrachtig Capelle is toegevoegd. Dit wordt komend jaar verder gebiedsgericht uitgewerkt in de realisatieparagraaf van het Programma Buitenruimte. Nieuwbouw moet voldoen aan het Zuid-Hollandse convenant Klimaatadaptief Bouwen.

Toetsing

In paragraaf 4.14 wordt nader ingegaan op de mogelijkheden voor duurzaamheid en klimaatadaptatie. Deze maatregelen worden in een latere fase van het plan nader uitgewerkt.

3.4.7 Erfgoednota Capelle aan den IJssel 2018

Het erfgoed in Capelle is de moeite waard om te behouden. De stad kent meerdere tijdslagen die in het kader van gemeentelijk erfgoedbeleid aandacht krijgen. Waar de focus in het verleden veelal lag op het vooroorlogs erfgoed, is in Capelle echter ook de transitie van dorpskernen naar groeikern onderdeel van het historische DNA. De gemeente telt 17 rijksmonumenten en 46 gemeentelijke monumenten. Daarnaast zijn 7 beschermde dorpsgezichten aangewezen. Archeologische gebieden zijn hier talrijk. Historische landschapsstructuren staan door de verdichting van de stad steeds meer onder druk.

Toetsing

In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie. Binnen het plangebied zijn geen monumenten of beschermde dorpsgezichten aanwezig.

3.4.8 Nota Beeldkwaliteit 2017 Capelle aan den IJssel

Veranderingen in de bebouwde omgeving gaan vaak heel geleidelijk. Ze zijn het resultaat van een optelling van bouwinitiatieven, variërend van kleinere bouwwerken zoals een schutting, aanbouw of dakkapel, tot een compleet nieuwe woning. Het welstandsbeleid dient de samenhang binnen ruimtelijke gebiedseenheden te bewaken en moet de handvatten bieden om deze beoordeling te kunnen maken. Bovendien geeft het aanvragers vooraf inzicht in de criteria waar een bouwplan aan getoetst wordt. Zij kunnen deze gebruiken als handvat bij het opstellen van hun bouwplan waardoor dit eerder aan redelijke eisen van welstand kan voldoen zodat de vergunningprocedure soepeler kan worden doorlopen.

Toetsing

Het plangebied ligt in gebiedstype 'Bedrijven en kantoorlocaties'. Dit bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van 'Bedrijventerrein' naar 'Wonen'. De ontwikkeling sluit aan bij de gronden ten zuiden, welke zijn aangeduid als gebiedstype 'architectonische ensembles'. Op de locatie geldt een regulier welstandniveau. Bij de bouwaanvraag wordt aan het welstandsbeleid getoetst.

3.5 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 161 woningen verdeeld over 4 gebouwen. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet.


Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de navolgende paragrafen zijn opgenomen.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een ‘gevoelig gebied’. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een ‘gevoelig gebied’ zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de voorgaande paragrafen is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 2) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet waarschijnlijk tot belangrijke nadelige milieueffecten zullen leiden. Met deze informatie zal het bevoegd gezag bepalen of er al dan niet een MER dient te worden opgesteld.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.


Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszones langs wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zone van een weg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde (zie tabel 5.6). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

Railverkeerslawaai

Ten noorden van het plangebied ligt een metrotraject. Het betreffende traject is aangegeven op de zonekaart spoorwegen. De bij deze kaart aangegeven zone is 100 meter, het plangebied valt hier binnen. De geluidsbelasting dient daarom berekend en beoordeeld te worden als spoorwegverkeer. Voor woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarde een ontheffing mogelijk tot de maximale grenswaarde van 68 dB.

Tabel 4.1 Relevante grenswaarden woningen

  Voorkeursgrenswaarde   Uiterste grenswaarde  
Wegverkeerslawaai (binnenstedelijk)   48 dB   63 dB  
Wegverkeerslawaai (buitenstedelijk)   48 dB   53 dB  
Railverkeerslawaai   55 dB   68 dB  

Bouwbesluit

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en 35 dB(A) voor industrielawaai.

De Interimwet stad-en-milieubenadering

Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Doelstelling van deze wet is het bereiken van een zuinig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor bodem, geluid en/of lucht. Doel hiervan is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is, uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit. De wet gaat er daarbij van uit dat gemeenten in hun planvorming de zogenaamde stad-en-milieubenadering toepassen die bestaat uit drie stappen:

  • vroegtijdig integreren van milieu in het ruimtelijk plan en werken aan brongerichte maatregelen (stap 1);
  • zoeken naar oplossingen binnen de bestaande wet- en regelgeving (stap 2);
  • als milieunormen of wettelijke procedures de gewenste stedelijke leefkwaliteit in de weg staan, kunnen gemeenten via een afzonderlijk besluit van de gemeenteraad afwijken van bestaande regels (stap 3).

Het voornemen tot het nemen van dit besluit moet door burgemeester en wethouders worden gemeld bij gedeputeerde staten.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in de geluidzone van de A16, Fascinatio Boulevard, Bahialaan, Fysicibaan, Kralingse Kerklaan, Engelbrechtlaan, 's-Gravenweg, N210, de westelijk gelegen busbaan en de metrolijn. Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat bij alle woningen ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een uitdagende situatie:

  • Bij alle woningen is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, ten gevolge van een of meer geluidsbronnen (met name de A16, Fascinatio Boulevard en N210).
  • Bij een groot deel van de woningen is sprake van overschrijding van de maximale grenswaarde uit de Wet geluidhinder, ten gevolge van het wegverkeer op de A16.

Omdat woningbouw op de locatie zeer gewenst is, maar maatregelen aan de geluidsbron en in het overdrachtgebied niet in te passen zijn, worden in het project zoveel mogelijk maatregelen genomen om tot een zo goed mogelijk akoestisch woon- en leefklimaat te komen. Dit is gedaan door de stedenbouwkundige invulling en door de gebouwgebonden maatregelen. Desondanks blijft het niet haalbaar om met deze maatregelen om volledig aan de eisen uit de Wet geluidhinder en het lokaal geluidbeleid van de gemeente te voldoen.

Om realisatie van het plan mogelijk te maken is daarom gekozen om gebruik te maken van de interimwet stad-en-milieubenadering. In dit kader is breed onderzoek gedaan naar het woon- en leefklimaat van de woningen. Mede op basis van het akoestisch onderzoek wordt het stap-3 besluit genomen. De onderbouwing is opgenomen in bijlage 4.

Conclusie

De akoestische situatie ter plaatse van het plangebied is in hoge mate bepalend voor de voorwaarden waaronder de beoogde woningbouwontwikkeling mogelijk is. De geluidbelasting ten gevolge van de A16 is hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en ook hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Voor de woningen zal de gemeente Capelle aan den IJssel een zogenaamd 'Stap 3-besluit' op grond van de Interimwet Stad-en-milieu benadering vaststellen. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen die enerzijds zijn gericht op het creëren van een minder geluidbelast, kwalitatief hoogwaardige buitenruimte en anderzijds op verhoogde eisen ten aanzien van de gevelwering.

Met de beschreven maatregelen is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbare akoestische situatie en wordt op een verantwoorde wijze afgeweken van de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Het Stap 3-besluit wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

4.3 Trillingen

Toetsingskader

Het plangebied ligt op ca. 60 meter afstand van de metrolijnen A, B en C en op iets grotere afstand van de RET Metro Remise 's-Gravenweg. In algemene zin geldt dat door het rijden van metrostellen over de metrolijnen trillingen kunnen worden opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking worden twee afstandscriteria aangegeven t.a.v. van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 m van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 m afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek. Het plangebied bevindt zicht op circa 60 meter afstand van de metrolijnen A, B en C. Om die reden is een globale quickscan uitgevoerd.

De “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” is in hoofdzaak bedoeld voor het hoofdspoorwegennet, maar kan ook worden toegepast voor metrolijnen.

Onderzoek en conclusie

Voor het plangebied is de situatie t.a.v. trillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van bovengenoemde Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen, etc.). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.

In algemene zin geldt dat metrostellen lichter zijn dan reguliere treinstellen en daarmee is de aanstoting van de bodem in het algemeen lager. Ook is de rijsnelheid gemiddeld lager, wat minder snel aanleiding zal geven tot mogelijke trillinghinder.

Verder geldt dat de locatie van het plangebied kan worden vergeleken met bestaande woningen ten oosten van RET Metro Remise aan de Jan Hudigstraat. Deze woningen liggen op circa 55 meter van de hoofdmetrolijn en op circa 35 meter afstand van een aftak naar de remise. Voor zover bekend is bij deze woningen geen sprake van trillinghinder. Om die reden het niet aannemelijk dat hinder vanwege trillingen zal optreden binnen het plangebied. Net als bij de woningen aan de Jan Hudigstraat ligt tussen de metrolijn en het plangebied nog een watergang; dit heeft een dempend effect op de overdracht van bodemtrillingen.

Concluderend wordt gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.

4.4 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel

Op 13 februari 2023 zijn de Nota Parkeerbeleid 2023 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Capelle aan den IJssel hanteert parkeerbeleid en parkeernormen om richting te geven aan de manier waarop zij omgaat met parkeren en als kader voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen in geval van nieuwbouw, sloop-nieuwbouw, uitbreidingen, functiewijzigingen en transformaties. Het gemeentelijk parkeerbeleid is bepalend voor de wijze waarop het parkeren in Capelle aan den IJssel plaatsvindt en wordt gefaciliteerd.

Het parkeerbeleid en de parkeernormen hebben tot doel om bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid te garanderen. Met een parkeerbalans moet worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan. De ruimte in de stad is schaars. Voorzien in voldoende parkeergelegenheid betekent enerzijds niet te weinig parkeerplaatsen, zodat een voorziening de daarmee samenhangende parkeervraag goed kan opvangen, goed kan functioneren en er geen (parkeer)overlast ontstaat. En anderzijds betekent het ook: niet te veel parkeerplaatsen. Dit met het oog op de schaarse ruimte en andere beleidsdoelstellingen, zoals ruimtelijke kwaliteit, groen, verblijfsruimte, klimaatadaptatie en woningbouw die eveneens een claim leggen op de schaarse ruimte.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden de kencijfers van het CROW gebruikt. Capelle aan den IJssel is een sterk stedelijke gemeente. De locatie ligt in rest bebouwde kom.

in het kader van een goede ruimtelijke ordening is een goede, logische en verkeersveilige ontsluitingsstructuur voor autoverkeer en langzaamverkeer nodig.

Onderzoek

Ontsluiting

Auto

De locatie is gelegen aan de Fascinatio Boulevard en via de Fascinatio Boulevard verbonden met de N210 Abram van Rijckevorselweg. In principe is de locatie dus goed en direct ontsloten op het hoofdwegennet, maar we zien tegelijkertijd dat dit deel van het netwerk overbelast is. De Abram van Rijckevorselweg en de aansluiting op de A16 (Kralingseplein) zijn drukke wegvakken waar op drukke momenten de capaciteit wordt bereikt en files ontstaan. Dat heeft niet zijn oorzaak in Fascinatio en speelt op het hele wegvak van het Capelseplein en Kralingseplein (onderdeel van de Algera-corridor), maar Fascinatio ondervindt hier wel hinder van, in die zin dat met files op de Abram van Rijckevorselweg er terugslag ontstaat tot in de wijk en de ontsluiting van de wijk onder druk staat. Partijen in de regio werken momenteel aan de voorbereiding van maatregelen aan de Algera-corridor, zodat de verkeersgroei op dit deel van het wegennet kan worden opgevangen en de doorstroming verbetert.

Fiets

De locatie is direct ontsloten op de Fascinatio Boulevard en daarmee voor fietsverkeer op het vrijliggende fietspad langs de Fascinatio Boulevard. Via dit fietspad zijn er verbindingen naar bestemmingen in de omgeving, zoals het centrum van de wijk, de metrostation Capelsebrug en Kralingse Zoom en verder richting Capelle centrum of Rotterdam centrum.

Openbaar vervoer

Direct ten oosten van de wijk Fascinatio ligt metrostation Capelsebrug. Ten westen, direct aan de andere kant van de A16 ligt metrostation Kralingsezoom, dat wordt bereikt via de onderdoorgang onder de A16 voor fietsers en voetgangers. Dit is het dichtstbijzijnde metrostation op een loop- en fietsafstand van iets meer dan 500 meter. Op nog kortere afstand, circa 300 meter, ligt de Parkshuttle-halte langs de Bahialaan. De locatie is daarmee met openbaar vervoer goed ontsloten.

Parkeren

Het plan voorziet in 161 appartementen. Hiervan zijn er 28 kleiner dan 50 m2 en 133 tussen 50 m2 en 80 m2.

Op het kavel NK1 (oostelijk) ligt een (tijdelijk) parkeerterrein dat is aangelegd om de hoge parkeervraag van de bedrijven in de omgeving op te vangen. Het parkeerterrein heeft een capaciteit van 50 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein wordt overdag gebruikt, maar niet in de avonden, nachten en weekend. Uitgangspunt voor de ontwikkeling van kavel NK1 is dat overdag op werkdagen deze capaciteit voor de bedrijven beschikbaar blijft, waarbij dan het uitgangspunt is dat er dubbelgebruik is met de vraag van de nieuwe woningen die in de avonden en nachten de grootste parkeervraag hebben.

Het gemeentelijk beleid staat toe dat beschikbare restcapaciteit wordt benut voordat er nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd. Op die manier gaan we efficiënt om met de schaarse ruimte en benutten we eerst wat er is, voordat we ten koste van bijvoorbeeld groen of verblijfsruimte nieuwe parkeerplaatsen gaan aanleggen. In dit geval zijn er mogelijkheden voor gebruik van de bestaande capaciteit van de parkeerplaatsen langs de Fascinatio Boulevard ter hoogte van het kavel. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor en worden gebruikt door de bedrijven in de omgeving. Ook hiervoor geldt dat ze overdag op werkdagen worden gebruikt en de bezetting hoog is, maar de plaatsen in de avonden, nachten en weekenden niet worden gebruikt. Daarmee is er de mogelijkheid voor dubbelgebruik, aangezien de nieuwe woningen in de avonden en nachten de grootste parkeervraag hebben.

De toets is daarmee tweeledig:

  • Het plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen om te voldoen aan de parkeereis, op basis van de parkeernormen. Hierbij wordt voor een deel een beroep gedaan op de openbare parkeerplaatsen langs de Fascinatio Boulevard ter hoogte van kavel NK1.
  • Deze parkeerplaatsen worden overdag gebruikt door de (werknemers, bezoekers van de) bedrijven in de buurt, net als de parkeerpocket van 50 pp op het kavel. In de nieuwe situatie moet het totaal aantal beschikbare parkeerplaatsen voor de bedrijven op het kavel NK1 en op de parkeerstrook langs de Fascinatio Boulevard minimaal gelijk zijn aan de nu voor de bedrijven beschikbare capaciteit (van 50 + 36 = 86 pp).

Voor de 161 woningen op kavel NK1 zijn in totaal, uitgaande van de hierboven genoemde onderverdeling naar woonoppervlakte, in totaal 141 parkeerplaatsen nodig voor bewoners en bezoekers. Er worden 140 parkeerplaatsen op het kavel gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van dubbelgebruik tussen bewoners en bezoekers. Er worden dus geen parkeerplaatsen verkocht of toegewezen aan woningen/bewoners.

De 141 parkeerplaatsen zijn nodig op het drukste maatgevende moment; op een werkdagavond. Een groot deel van de bewoners is dan thuis en er is dan bezoek. Er is dan op het kavel zelf een tekort van 1 parkeerplaats (141 – 140 pp), maar er is beschikbare restcapaciteit op de bestaande parkeerplaatsen langs de Fascinatio Boulevard aangezien die plaatsen in de avonden niet door de bedrijven worden gebruikt.

Tijdens de nacht is er geen bezoek, maar zijn de meeste bewoners thuis. De parkeervraag bedraagt dan 125 parkeerplaatsen. Hierin wordt volledig voorzien met de 140 parkeerplaatsen op het eigen terrein.

Overdag is een deel van de bewoners thuis en is er bezoek en is er een parkeervraag als gevolg van de bedrijven. De werkdagmiddag is dan het maatgevende moment. Tijdens de werkdagmiddag zijn voor de bewoners en het bezoek van de nieuwe woningen in totaal 70 parkeerplaatsen nodig. Er worden 140 parkeerplaatsen aangelegd op het terrein dus er zijn dan 70 parkeerplaatsen beschikbaar voor de bedrijven. Dit is meer dan de huidige parkeercapaciteit voor de bedrijven van 50 parkeerplaatsen. Ook in dat geval zijn er dus voldoende parkeerplaatsen.

Daarmee is de conclusie dat op alle momenten wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Het parkeerterrein (met 50 pp) dat nu op het kavel ligt, wordt gebruikt door werknemers van het naastgelegen kantoor. Indien nodig kan worden aangegeven dat de parkeerplaatsen op het kavel uitsluitend beschikbaar zijn voor bewoners en bezoekers van de woningen en het betreffende bedrijf, om zo overlast ten gevolge van parkeren van andere bedrijven tegen te gaan (grote toeloop vanuit omliggende bedrijven kan er dan mogelijk toe leiden dat er overdag parkeeroverlast ontstaat en er voor de bewoners zelf te weinig plaats is). Hiertoe kan alsnog worden besloten als de situatie daar aanleiding toe geeft.

Fietsparkeren

Het bouwbesluit bepaalt dat appartementen een bergruimte moeten hebben van 5 m2. Met een beroep op gelijkwaardigheid is het mogelijk hier van af te wijken. Dit is in een aantal gevallen in Capelle gedaan door in plaats hiervan 2,7 m2 bergruimte in de appartementen zelf en een extra ruime fietsberging te realiseren, conform de zogenaamde 'Amsterdamse bouwbrief'. Er is hier is echter geen specifiek Capels beleid voor vastgesteld.

De gemeente heeft voor dit project aangegeven de 'Amsterdamse bouwbrief' toe te willen passen onder een aantal voorwaarden:

  • De huisvuilinzameling wordt centraal geregeld op het perceel met ondergrondse huisvuilinzameling;
  • Elke woning heeft inpandig een bergruimte, met een vrije oppervlakte van 2,7 m2, waarboven een vrije hoogte van minimaal 2,6 meter. Deze oppervlakte mag niet worden gedeeld met pandnoodzakelijke installaties als luchtverversingsystemen of opstelplaatsen voor verwarming- of warmwater- of wasapparatuur;
  • In het pand zijn extra gemeenschappelijke voorzieningen voor fietsparkeren aanwezig. Per woning wordt voorzien in minimaal 2 fietsparkeerplekken waarvan minimaal 1 een oplaadpunt voor elektrische fietsen heeft. Bij grotere woningen worden meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd conform de Amsterdamse Bouwbrief. De gemeenschappelijk fietsparkeerplaatsen zijn in het ontwerp opgenomen, rechtstreeks bereikbaar vanaf openbaar gebied in een af te sluiten ruimte.

Aan bovenstaande voorwaarde wordt binnen het plangebied voldaan.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Als gevolg van de ontwikkeling zal er sprake zijn van een verkeerstoename. Aan de hand van kencijfers van het CROW is in tabel 4.3 de verkeersgeneratie opgenomen. De kencijfers zijn op basis van een ligging in rest bebouwde kom en een sterk stedelijke gemeente gebaseerd.

Tabel 4.3 - Verkeersgeneratie

Functies   CROW-benaming   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
Appartementen   huur, appartement, midden/goedkoop (sociale huur)   161   3,6 mvt/etmaal   579,6 mvt/etmaal  

De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 580 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Met name op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 58 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoerswijzen goed. Voor de ontwikkeling wordt voorzien in voldoende (fiets)parkeergelegenheid. De verkeerstoename bedraagt circa 580 mvt/etmaal en zal zich verspreiden over de omliggende wegen. Er is voldoende capaciteit op de ontsluitende wegen om de toename aan verkeersbewegingen op te vangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 161 appartementen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn onder andere bedrijven, kantoren, de A16 en een remise station van de RET gelegen. Hierdoor kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Er is namelijk sprake van meerdere niet-woonfuncties in de directe omgeving en de locatie is gelegen in de oksel van meerdere wegen die tot hoofdinfrastructuur behoren. De oorspronkelijke richtafstanden worden daarom verminderd met één afstandsstap.

In de directe omgeving van het plangebied zijn bedrijven uit milieucategorie 3.1 mogelijk. Hierdoor geldt hier een aan te houden richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies zoals wonen in dit geval.

Binnen 30 meter van het plangebied zijn meerdere inrichtingen gelegen. Dit betreffen meerdere bedrijven uit milieucategorie 1 of 2 ten oosten van het plangebied in een bedrijfsverzamelgebouw. In dit bedrijfsverzamelgebouw bevinden zich uitsluitend kantoorbedrijven die actief zijn in krediet- en hypotheekverstrekking. Voor financiële instellingen, verzekeringswezens en kantoren geldt een richtafstand van 0 meter, waardoor feitelijk aan de richtafstanden kan worden voldaan. De overige bedrijven in de bedrijvenrand uit maximaal milieucategorie 3.1 rondom de Fascinatio Boulevard bevinden zich niet binnen 30 meter van het plangebied.

Buiten de 3.1-bedrijven is er sprake van een metro remise station. Volgens de VNG-brochure valt dit in milieucategorie 3.2 en heeft een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. De functieaanduiding conform het vigerend bestemmingsplan Prinsenland die ter plaatse het remise station en haar activiteiten mogelijk maakt is gelegen op circa 96 meter afstand, waardoor aan de richtafstanden kan worden voldaan.

In de huidige situatie mag er op de planlocatie bedrijfsbebouwing worden gebouwd. Echter is het ook mogelijk woon-werkwoningen te realiseren. Dit is een woning met een daaraan (bouwkundig) gekoppelde of daarin opgenomen kleine bedrijfs- of praktijkruimte, atelier of kantoor, waarbij de bedrijfsfunctie ondergeschikt is aan de woonbestemming. Woonwerkwoningen zijn ook gevoelige functies en worden in dit kader hetzelfde beoordeeld. In dit geval is er daarom sprake van een gelijkwaardige situatie, omdat er op de planlocatie reeds gevoelige functies mogen worden gerealiseerd. Omdat er geen gevoelige functies worden toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie is een beoordeling met het oog op de omliggende nietwoonfuncties strikt genomen niet noodzakelijk.

De woonwijk is opgebouwd met het oog op het mengen van verschillende functies nabij verkeersknooppunten. In een dergelijk gemengd gebied is sprake van meer omgevingslawaai en een daarbij behorend woon- en leefklimaat. In dit kader is het realiseren van woningen in plaats van bedrijfsbebouwing of woon-werkwoningen verenigbaar. Ten aanzien van geluid is een akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai uitgevoerd. In paragraaf 4.2 is hierop ingegaan.

Anderzijds brengt het planvoornemen geen belemmering teweeg voor de niet-woonfuncties, omdat deze functies niet in de huidige bedrijfsvoering worden gehinderd vanwege het feit dat er in de huidige situatie ook woon-werkwoningen mogen worden gerealiseerd.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het plangebied en ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.


Onderzoek en conclusie

Omdat er sprake is van een functiewijziging naar een bodemgevoeligere functie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. Formeel gezien geven de aangetoonde matige en zeer plaatselijk sterke verontreinigingen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Echter, de locatie betreft een bekend geval van ernstige bodemverontreiniging welke reeds gesaneerd is. Derhalve is geen vervolgonderzoek nodig. De milieuhygiënische kwaliteit van de leeflaag, het slib en het grondwater is voldoende geactualiseerd.

Hiernaast zijn enkele gebruiksbeperkingen gegeven:

  • Niet graven in en door de leeflaag zonder toestemming van het bevoegd gezag. Indien dieper wordt gegraven dient men hiervoor toestemming te vragen aan het bevoegd gezag en zal een plan van aanpak worden opgesteld.
  • Geen grondwater onttrekken.
  • Geen gebouwen onderkelderen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de functiewijziging.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0012.png"

Figuur 4.2 Risicobronnen in de omgeving van het plangebied (groen omkaderd) (bron: risicokaart)

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water of door buisleidingen met een externe werking. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten westen van het plangebied bevindt zich de A16 op circa 217 meter. Ten noorden ligt de A20 op circa 3,5 kilometer. Over deze wegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkeling bevindt zich niet in de PR-contouren van deze wegen. Ook is het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter van de A16 en A20 gelegen. Het invloedsgebied van beide wegen wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie GT4 en bedraagt 4 kilometer. Het plangebied is in het invloedsgebied gelegen. Ten zuiden bevindt zich de N210. Ook over de weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft een PR-contour van 0 meter en geen plasbrandaandachtsgebied. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 430 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de N210. Wel is de ontwikkeling in het invloedsgebied van de A16 en A20 gelegen. Omdat de afstand tot beide wegen groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het spoortraject Rotterdam Blijdorp - Gouda bevindt zich ten noorden van het plangebied en maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie D4 en bedraagt 4 kilometer. Met een afstand van circa 3,3 kilometer bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied. Ook hier kan worden volstaan met een beknopte verantwoording doordat de afstand groter is dan 200 meter.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Fascinatio Boulevard. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Capelle aan den IJssel. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

De Veiligheidsregio adviseert om na te gaan welke bluswatervoorzieningen nodig zijn om het bluswater voor het gebied dekkend te krijgen.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media. De VRR adviseert verder om geen zorgwoningen binnen een straal van 230 van de Rijksweg A16 te realiseren.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A16, de A20 en het spoortraject Rotterdam Blijdorp - Gouda. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het advies van de VRR wordt bij de verder planuitwerking betrokken. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.


Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0013.jpg"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.


Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.


Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 161 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0014.png"

Figuur 4.3 Nibm-tool

De toename van het verkeer bedraagt 580 motorvoertuigen per etmaal per weekdag. Uitgaande van de realisatie van het plan in 2023, zijn in figuur 4.3 de consequenties voor concentraties luchtverontreinigende stoffen weergegeven. Hierbij wordt de toename van het gehalte stikstofdioxide (NO2) in de lucht weergegeven en de toename van het gehalte fijn stof (PM10). Dit is weergegeven op basis van de Nibm tool. Naar voren komt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Fascinatio Boulevard, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 23,2 µg/m³ voor NO2, 17,3 µg/m³ voor PM10 en 9,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerprogramma bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Het Hoogheemraadschap zet zich in met de beschikbare middelen om vanuit de taken een bijdrage te leveren aan duurzaamheid en het tegengaan van (de gevolgen van) klimaatverandering, om zo het gebied aantrekkelijk en bewoonbaar te houden. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is in de huidige situatie bijna volledig onbebouwd. Een deel van het plangebied wordt nu gebruikt voor tijdelijke standslandbouw.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermings- of waterwingebied. Op basis van de Bodemkaart van Nederland is het plangebied gelegen in bebouwd gebied en niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ten noorden van de locatie uit koopveengronden op bosveen. Ten noorden is er sprake van grondwatertrap Ib. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt zich op circa 0,2 meter beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand bevindt zich op circa 0,67 meter beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 3,8 meter NAP.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied is een oever en overig water gesitueerd, zie figuur 4.4. Ten zuiden van het plangebied is er sprake van een hoofdwatergang, ten noorden is er een watergang in de categorie 'overig' gelegen. Binnen de beschermingszone gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0015.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Oppervlaktewateren Legger Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard met het plangebied paars omkaderd

Veiligheid en waterkeringen

De waterloop aan de noordzijde van het plangebied is een regionale waterkering met een kernzone. Deze waterkering heeft geen beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0016.png"

Figuur 4.5 Uitsnede Keringen Legger Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het projectgebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Afvalwaterketen en riolering

Momenteel is er geen sprake van bebouwing en is de locatie niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 161 woningen mogelijk.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, eist het Hoogheemraadschap dat er ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Kleine plannen hebben echter slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding is daarom geen watercompensatie vereist.

In de bestaande situatie is conform het geldende bestemmingsplan mogelijk om 85% van het plangebied (10.415 m²) te bebouwen met bedrijfsbebouwing. Daarnaast was tevens oppervlakteverharding t.b.v. ontsluitingswegen en parkeerplaatsen mogelijk. In het voorgenomen plan worden deze mogelijkheden verminderd, aangezien slechts circa 28% van het perceel bebouwd zal zijn met een gebouw. Overige verhardingen worden aangebracht behoeve van verkeer en parkeren. Dit betekent dat er in het plan geen toename van verharding zal plaatsvinden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Echter, uitgaande van de feitelijke situatie neemt het verhard oppervlakte toe met meer dan 500 m². Hierdoor is watercompensatie verplicht.

De watercompensatie heeft reeds plaatsgevonden binnen het peilgebied voor het gehele bedrijventerrein tijdens het bouwrijp maken.

Bij de uitvoering dient aandacht te worden besteed aan het ontwerp van de hemelwaterafvoer. Hoewel afvoer richting het noorden het meest logisch lijkt, heeft watercompensatie aan de zuidzijde van het plangebied plaatsgevonden. Hemelwaterafvoer zal dan ook aan die zijde plaats moeten vinden. Hiervoor kan bijvoorbeeld een afvoer onder de weg worden doorgelegd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De kernzone van de regionale waterkering ligt over het plangebied heen. In de kernzone gelden beperkingen ten aanzien van nieuwe bouwwerken en werkzaamheden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Bij de uitvoering dient aandacht te worden besteed aan het ontwerp van de hemelwaterafvoer.

4.11 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt circa 7,3 km ten zuidoosten van het plangebied en betreft het Vogelrichtlijngebied Boezems Kinderdijk. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Biesbosch op een afstand van circa 18,2 kilometer. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland bevindt zich op circa 1,7 kilometer ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001_0017.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: interactieve atlassen provincie Zuid-Holland)


Met het programma AERIUS Calculator (versie 2021.1) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7 en 8. Daaruit blijkt dat de gebruiksfase van de ontwikkeling geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op kwetsbare Natura 2000-gebieden oplevert.


De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan (zie bijlage 6). Uit de ecologische quickscan blijkt dat, met uitzondering van algemene broedvogels en algemene en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, geen zwaarder beschermde soorten in het plangebied worden verwacht. In de quickscan zijn verschillende mitigerende maatregelen opgesomd:

  • oeverzwaluw: in de periode van 1 maart tot en met augustus dienen grondhopen met steile hellingen (zoals voorbelasting) in het projectgebied (of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden) voorkomen te worden;
  • algemene broedvogels: geadviseerd wordt om in het broedseizoen wekelijks broedvogelinspecties uit te voeren;
  • algemene en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën: gedurende de werkzaamheden dient voldoende zorg in acht te worden genomen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Indien de mitigerende maatregelen worden opgevolgd vormt het aspect soortenbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Archeologie

Toetsingskader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet, vastgesteld in 2016, regelt op welke wijze omgegaan dient te worden met archeologisch erfgoed in Nederland. In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de toenmalige Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze Wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd. Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Deze wetten zijn vervangen door de Erfgoedwet, echter overgangsrecht in de Erfgoedwet regelt dat bepaalde bepalingen uit de Monumentenwet (die dus niet in de Erfgoedwet staan) nog van kracht zijn tot de Omgevingswet van kracht is.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Capelle aan den IJssel (AWK) en de Nota Archeologie. In de nota is onder andere de voorwaarde opgenomen, dat bestemmingsplannen voorzien moeten zijn van een archeologieparagraaf, planregels en een archeologische verbeelding.

Het archeologisch beleid van de gemeente waarborgt een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Onderzoek

Op basis van de archeologische waardenkaart geldt voor het hele plangebied een omgevingsvergunningplicht voor bouw- en graafwerkzaamheden. Afhankelijk van de toegekende verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht vanaf een bepaalde diepte onder het maaiveld of oppervlakte. Deze omgevingsvergunningplicht is opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

'Waarde - Archeologie 1'

Voor het gebied grenzend aan de rivierdijk geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan.

Van de grondroerende werkzaamheden overschrijden alleen de heiwerkzaamheden de toegestane dieptemarge van 2 meter onder NAP. Zodra een definitief bouwplan (inclusief palenplan) bekend is, wordt een planbeoordeling gedaan om te beoordelen of een archeologisch onderzoek nodig is. De dubbelbestemming is overgenomen in onderliggend bestemmingsplan, hiermee zijn de eventuele archeologische waardes planologisch geborgd.

Conclusie

Het bestemmingsplan houdt rekening met het aspect archeologie. De opgenomen dubbelbestemming geeft voldoende planologische borging. Aanbevolen wordt om bij de definitieve omgevingsvergunning na te gaan of er inderdaad geen archeologische waarden in het geding zijn.

4.13 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet en Erfgoedwet

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied en de direct omgeving zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waardes aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

4.14 Duurzaamheid

Toetsingskader

Programma Duurzaamheid

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in het Programma Duurzaamheid en Weerkrachtig Capelle, zie paragraaf 3.4.5. Hier wordt onder andere ingegaan op de energietransitie en klimaatadaptatie. In deze paragraaf wordt ingegaan op de mogelijkheden voor verduurzaming voor het plangebied.

Energietransitie

In het kader van de doelstellingen van de gemeente om in 2050 CO2-neutraal te zijn wordt geadviseerd om bij de verdere uitwerking van de plannen kritisch te kijken naar de dak-, gevel-, vloer- en bodemisolatie van de woningen om de energievraag zoveel mogelijk te beperken. Ook het gebruikte isolatiemateriaal kan een belangrijke factor zijn van de mate waarin een huis zowel thermisch als akoestisch geïsoleerd is. Ook de verlichting kan een rol spelen in de CO2-uitstoot: een creatief lichtplan van spaarlampen en led-lampen kan het energieverbruik verder terugdringen.

De eis voor nieuwe woningen is dat deze aardgasvrij moeten zijn. Hier wordt bij de beoogde ontwikkeling bij aangesloten. Vanaf 1 januari 2021 moeten nieuwe aanvragen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Voor de ontwikkeling wordt een rapportage BENG opgesteld, welke onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag.

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is toegelicht in paragraaf 3.4.

Klimaatadaptatie

De inrichting van de buitenruimte en de nieuwbouw wordt klimaatadaptief gerealiseerd conform de eisen die zijn geformuleerd in Weerkrachtig Capelle. Waar mogelijk worden grastegels (open verharding) aangelegd en het bestaande groen wordt zoveel mogelijk behouden.

Omgaan met hevige neerslag en droogte

In de toekomst komen korte, zeer hevige buien vaker voor, afgewisseld met langere periodes van extreme droogte. Uit de klimaatatlas blijkt dat de omgeving van de locatie in de toekomst te maken krijgt met waterproblematiek. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat het gebied geen schade ondervindt van een extreme bui, waarbij de berging niet eerder dan 24 uur leeg is en in maximaal 48 uur weer beschikbaar. Daarnaast mag er geen waterschade optreden aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (90 mm in een uur).

Om daling van grondwaterstanden in tijden van droogte tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen en vastgehouden en bij voorkeur geïnfiltreerd in de bodem. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt als uitgangspunt dat in ieder geval 25 mm (25 liter per m²) neerslag op eigen terrein wordt vastgehouden.

De ontwikkeling dient eveneens te voldoen aan de bergingsnorm van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Hierop is in paragraaf 4.10 nader ingegaan.

Hitte

Als gevolg van de klimaatverandering neemt het risico op hittegolven toe. Het stedelijke gebied is gevoeliger voor opwarming dan het omliggende landelijke gebied. Bij voorkeur warmt het stedelijke gebied niet meer dan 2 graden Celsius meer op dan het landelijke gebied.

De volgende eisen hanteert de gemeente:

  • 1. minimale schaduwbedekking voor verblijfsplekken en langzaam verkeerroutes = 50% op de hoogste zonnestand
  • 2. minstens 40% van de oppervlakken wordt warmtewerend of verkoelend ingericht/gebouwd.
  • 3. koeling van gebouwen leidt niet tot opwarming van de (verblijfs)ruimte in de directe omgeving.

Uit de klimaatatlas blijkt dat de locatie nog geen last heeft van hittestress, maar de omliggende wijken wel. Het is daarom belangrijk dat er maatregelen getroffen worden om de hittelast te beperken. Bouwtechnische voorzieningen kunnen opwarming van het gebouw beperken. Denk aan: isolatie, luifels en zonwering, mogelijkheden om ramen open te kunnen zetten/natuurlijk te ventileren, beperken van grote glasoppervlakken, gebruik van reflecterende in plaats van absorberende bouwmaterialen. Het gebruik van airconditioning wordt afgeraden, gezien het energieverbruik, dat weer andere klimaatdoelen betreft. Platte daken, eventuele balkons en de buitenruimte krijgen bij voorkeur een inrichting met veel waterberging en groen. Intensieve (sedumdaken) en extensieve (daktuinen) groene daken worden al veel toegepast.

Niet alleen voor hitte, ook voor extreme buien spelen groene daken, polderdaken en groen op maaiveld een belangrijke rol, doordat bij extreme neerslag het water op een natuurlijke manier wordt vastgehouden en het overtollige water vertraagd wordt afgevoerd.

In de buitenruimte zijn schaduwplekken belangrijk en speelt groen een belangrijke rol. Bomen met grote boomkruinen zorgen voor schaduw en voor verkoeling (bomen verdampen water). Het is dan wel zaak dat de bomen voldoende water kunnen blijven opnemen uit de ondergrond en dat er voldoende ruimte is om bomen in te kunnen passen. Daarnaast wordt in de inrichting van de buitenruimte de verharding zo veel mogelijk beperkt. De minimale schaduwbedekking voor verblijfsplekken en langzaam verkeerroutes is 50%. De koeling van gebouwen leidt niet tot opwarming van de (verblijfs)ruimte in de directe omgeving. Om opwarming te voorkomen wordt minstens 40% van alle oppervlakten warmtewerend of verkoelend ingericht/gebouwd.

Overstromingen

Het boezemgebied wordt tegen overstromingen beschermd door de dijken en (polder)kades. Het risico op overstromingen is uiterst beperkt. Wel verdient het aanbeveling de bebouwing boven maaiveld aan te leggen en kelders te vermijden of deze waterbestendig te maken.

Biodiversiteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het project bij te dragen aan natuurinclusiviteit. Dit betekent dat er elementen aan de ontwikkeling worden toegevoegd die de biodiversiteit ondersteunen.

Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht en creëert een hoogwaardige habitat voor ten minste 1 gebouw bewonende soort en 1 andere soortencategorie (soorten categorieën zijn: gebouw bewonend, boom bewonend, aan struweel gebonden, aan bloemrijk grasland geboden en aan water en oevers gebonden).

In het ontwerp wordt de natuurinclusiviteit onderzocht. Gedacht kan worden aan het toepassen van natuurdaken (tevens wateropvang), nestkastvoorzieningen en insectenkasten.

Duurzaamheid

Bouwmaterialen die worden toegepast dienen een lange of bij de functie passende levensduur te hebben en zoveel mogelijk herbruikbaar of recyclebaar (cradle-to-cradle) te zijn. Uit de toegepaste bouwmaterialen mogen geen uitloogbare stoffen vrijkomen welke schadelijk zijn voor de mens en flora en fauna. Bij de inrichting van het gebied wordt terughoudend gebruik gemaakt van (verhardings)materialen.

De eisen met betrekking tot duurzaam bouwen hebben veelal geen ruimtelijke component, wat betekent dat deze duurzaamheidsaspecten niet via het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning (bouwen) kunnen worden afgedwongen. Het niet kunnen afdwingen van deze eisen maakt dat bij de ontwikkeling van het gebied in samenspraak met de ontwikkelaar gekeken dient te worden in hoeverre de gemeentelijke ambities kunnen worden gerealiseerd. Dit draagt bij aan een goed functionerend watersysteem en het voorkomen van wateroverlast en hittestress.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Wettelijk kader

Het bestemmingsplan ‘Fascinatio Boulevard noord’ is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. Onderhavig document vormt de toelichting bij het bestemmingsplan 'Fascinatio Boulevard noord'. Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0502.BP22FascBlvrdNK1-4001.

5.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Begrippen ( Artikel 1 )

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.

Algemeen

Bouwvlak

De (hoofd)gebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximum bouwhoogte is.

Hieronder volgt per bestemming een toelichting.

Artikel 3 Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen voor de bouw van maximaal 161 woonappartementen in verschillende gebouwen. Per gebouw is de maximale bouwhoogte aangegeven. Het gebouw moet worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak. De bestemming staat de bouw van gestapelde bouw toe en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water parkeervoorzieningen, verhardingen, nutsvoorzieningen, bergingen, (fiets)parkeer-voorzieningen, speelvoorzieningen, bruggen en kunstwerken.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

Om de archeologische waarden en verwachtingen veilig te stellen, zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de verschillende zones uit de gemeentelijke Nota archeologie (2010) en de Archeologische kenmerken- en waardenkaart. Voor dit bestemmingsplan geldt één zone, namelijk ‘Waarde - Archeologie 1’.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn verschillende vormen van verboden gebruik aangeduid die strijdig zijn met het plan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Tevens kan worden afgeweken van de regels en toestaan dat het beloop of de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.

5.6 Toelichting op het overgangsrecht en slotregels

In artikel 10 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 10.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 10.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. De slotregel (artikel 11) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht bij een procedure waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.12 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld doordat een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer.

In artikel 3.1.6 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgesteld dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bouwplan moet (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd. Het is niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de appartementen als vanwege kosten de realisatie onmogelijk is. De realisatie van het bouwplan komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemers.

Er zijn geen gemeentelijke investeringen mee gemoeid. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst, die voor dit project is afgesloten. Het kostenverhaal is hierin geregeld. De kosten zijn hierdoor anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij de verlening van de vergunning besluit het bevoegd gezag geen exploitatieplan vast te stellen zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening, omdat de plankosten anderszins verzekerd zijn. De initiatiefnemers kunnen de kosten voor de ontwikkeling dragen.

Het plan wordt gerealiseerd op gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente. De kosten en baten van de ontwikkeling passen binnen het kader van de wettelijke grondexploitatie doordat de hogere kosten van de gemeente door middel van de anterieure overeenkomst verhaald worden. Een planschadeovereenkomst maakt deel uit van de anterieure overeenkomst.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden verwerkt in een nota overleg, die als bijlage bij de toelichting wordt gevoegd.

Participatie

In 2020 is er een klankbordgroep opgezet voor de beoogde ontwikkeling. Bewoners van de naastgelegen wijken waren uitgenodigd om zich hiervoor op te geven. De klankbordgroep komt 2 keer per jaar samen om de beoogde ontwikkeling te bespreken. Deze bijeenkomsten werden geleid door Havensteder en de gemeente Capelle aan den IJssel. De input die op deze bijeenkomsten werd gegeven is meegenomen in de planontwikkeling. De presentaties die tijdens de bijeenkomsten van de klankbordgroep zijn gegeven zijn opgenomen in bijlage 9. De verslagen van de klankbordgroep zijn opgenomen in bijlage 10 en 11.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had een ieder de mogelijkheid om zienswijzen tegen het plan in te dienen. In deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze is opgenomen en beantwoord in bijlage 12. De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan wordt op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.