Plan: | GeoMEC-4P |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.geomec4p-0140 |
Beleid en normstelling
Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor deze afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt een milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieuhinder. Voor elke bedrijfsactiviteit is de minimale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In het bestemmingsplan wordt een specifieke bedrijfsbestemming opgenomen. Er is geen algemene toelaatbaarheid voor categorieën bepaald, omdat er geen andere bedrijfsactiviteiten worden toegestaan dan de activiteiten die samenhangen met de geothermische installatie. De bedrijfsactiviteiten die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn qua aard en invloed op de omgeving te vergelijken met activiteiten met SBI-code 603: 'pomp- en compressorstations van pijpleidingen'. Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een richtafstand van 30 m (categorie 2) ten opzichte van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Geluid is hierbij het maatgevende milieuaspect. Aan de richtafstand van 30 m wordt voldaan aangezien de afstand van het bouwvlak voor het pompstation tot de meest nabij gelegen woning 30 m bedraagt.
Binnen de inrichting vindt mogelijk verbranding van aardgas plaats in een WKK-installatie. Deze installatie maakt onderdeel uit van de inrichting. De locatie van deze installatie en het vermogen zijn nog niet bekend. Om milieuhinder te voorkomen, is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de afstand van het gebouw met de WKK-installatie (met een vermogen tussen 2,5 en 75 MW) tot de meest nabijgelegen woning minimaal 50 m dient te bedragen, tenzij door middel van onderzoek kan worden aangetoond dat ook op kortere afstand sprake is van een goede ruimtelijke situatie. Dat betekent dat wanneer wordt afgeweken van de afstandsregel voor de WKK installatie moet worden aangetoond dat aan het toetsingskader voor geluid wordt voldaan dat in het ruimtelijk spoor wordt gehanteerd. Met het vastleggen van de minimale afstand en de mogelijkheid om daar beargumenteerd vanaf te wijken wordt in het ruimtelijk spoor zeker gesteld dat er geen onaanvaardbare milieuhinder optreedt.
Om specifiek inzicht te geven in de geluidbelasting is ten behoeven van het bestemmingsplan reeds een Akoestisch onderzoek uitgevoerd dat tevens wordt gebruikt voor de omgevingsvergunningaanvraag. In dat onderzoek zijn alle geluidbronnen binnen het plangebied ingevoerd in een rekenmodel. De bronnen zijn gebaseerd op de meest actuele beoogde bedrijfssituatie. In het onderzoek is tevens rekening gehouden met het verkeer van en naar de inrichting. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nabijgelegen woningen wordt voldaan aan het toetsingskader voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau dat wordt gehanteerd in de ruimtelijke ordening. Dit toetsingskader, dat bestaat uit een etmaalwaarde van 45 dB(A), is strenger dan de standaard grenswaarde uit het Activiteitenbesluit die 50 dB(A) bedraagt. Voor het maximale geluidniveau geldt dat wordt voldaan aan het gangbare toetsingskader van 70 dB(A). Verder wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting niet overschreden. Op basis van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van nabijgelegen woningen vanuit het oogpunt van geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Verder vindt binnen de inrichting mogelijk opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Op deze opslag zijn eveneens richtafstanden van toepassing in het kader van milieuzonering. Omdat de concrete activiteiten nog niet bekend zijn is hier in de milieuzonering nog geen rekening gehouden. Nadere afstemming vindt plaats in het milieuspoor. Op de opslag zijn namelijk veiligheidsafstanden van toepassing die volgen uit het Activiteitenbesluit. Het bebouwingsvlak biedt voldoende ruimte voor de realisatie van een dergelijke opslagvoorziening op aan zodanige afstand, dat in het milieuspoor aan de veiligheidsafstand ten opzichte van woningen kan worden voldaan.
Tijdelijke effecten
Naast de hinder van bedrijfsactiviteiten (de gebruiksfase), is er sprake van milieu-invloeden tijdens de bouw van de geothermische installatie en het uitvoeren van de boringen (aanlegfase). De milieuactiviteiten tijdens de aanlegfase zijn tijdelijk van aard en worden niet beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Op de tijdelijke activiteiten zijn overige toetsingskaders voor milieu van belang zoals het Besluit mijnbouw milieubeheer.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied zonder beperkingen mogelijk zijn en dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.