direct naar inhoud van 6.7 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: GeoMEC-4P
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.geomec4p-0140

6.7 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, geldt dat de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek dient uit te voeren. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging bij de voorbereiding van een plan te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe waarin de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Vanaf 1 september 2007 hebben gemeenten de plicht om in hun nieuw op te stellen bestemmingsplannen aan te geven hoe zij omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden in het plangebied. Deze plicht is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (artikel 38 t/m 41). Om aan deze verplichting te voldoen, heeft de gemeente Brielle in februari 2009 het nieuwe Beleidsplan Archeologie 'Koers vastgelegd' vastgesteld. Dit beleid bevat onder andere een archeologische waarden verwachtingenkaart met daarop aangegeven de reeds bekende en de te verwachten archeologische waarden in de bodem in Brielle. Dit beleid en de bijbehorende kaart is reeds vastgesteld door de gemeenteraad van Brielle.

Op enkele plaatsen wijkt de archeologische waarde- en verwachtingenkaart in het Beleidsplan Archeologie af van de Provinciale Cultuurhistorische waardenkaart. Op de nieuwe gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart is onderscheid gemaakt tussen 4 archeologische verwachtingswaarden, namelijk:

  • Waarde - Archeologie - 1 voor enkele percelen met een zeer hoge archeologische waarde (archeologisch (voor)onderzoek altijd noodzakelijk);
  • Waarde - Archeologie - 2 voor de vesting, welke een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft (archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk voor bouwwerken met een oppervlak van 30 m² en dieper dan 30 cm);
  • Waarde - Archeologie - 3 voor de AMK-terreinen en dijken, welke een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben (archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk voor bouwwerken met een oppervlak van 100 m² en dieper dan 30 cm);
  • Waarde - Archeologie - 4 voor de agrarische gronden met een redelijke hoge verwachtingswaarde (archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk voor bouwwerken met een oppervlak van 250 m² en dieper dan 50 cm).

Hiermee wordt aangegeven welke delen van het grondgebied van de gemeente Brielle een archeologische waarde of een archeologische verwachting kennen. Bij archeologische dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen, welke opgesteld worden sinds de vaststelling van het nieuwe beleid, wordt deze naamgeving gehanteerd voor de archeologisch waardevolle gebieden. De planregels bij deze dubbelbestemmingen geven aan voor welke soorten bodemingrepen archeologisch (voor)onderzoek verplicht is.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen in de zone Waarde - Archeologie - 4. Omdat het bestemmingsplan de ontwikkeling van bouwwerken mogelijk maakt met een oppervlak van meer dan 250 m² , waarbij naar verwachting funderingen worden aangebracht en omdat er meer dan 250 m² verharding wordt aangebracht, is in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. In het plangebied zijn 9 boringen uitgezet. Veraard veen is een potentieel archeologisch niveau. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4.

De resultaten van het archeologisch onderzoek zijn als volgt:

  • op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit de ijzertijd en Romeinse tijden en middelhoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de middeleeuwen;
  • in het plangebied is een veraarde veenlaag gevonden. Veraard veen heeft een potentieel archeologisch niveau. Uit het booronderzoek is echter gebleken dat de top van het veraarde veen in het plangebied sterk is verstoord door laat-middeleeuwse zee-inbraken waardoor eventuele archeologische resten zijn verdwenen;
  • er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens de veldinspectie of in de boringen en zeefmonsters;
  • er zijn in de boringen geen aanwijzingen gevonden voor geërodeerde, verhoogde woonplaatsen.

Vanwege de waargenomen verstoringen en door het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen en aan het maaiveld, geldt na het veldwerk voor het plangebied een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten.

Conclusie

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen vervolgonderzoek nodig is in het kader van het bestemmingsplan of in het kader van bouw- en grondwerkzaamheden. De archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied wordt op basis van de beide onderzoeken bijgesteld, voor het plangebied geldt een lage verwachting ten aanzien van archeologische waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat, er is geen vervolgonderzoek nodig. Indien ten tijde van het uitvoeren van werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, moeten de betreffende vondsten conform de Monumentenwet worden aangemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in de vorm van een zogenaamde vondstmelding via ARCHIS.