direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Plantage
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.deplantage-0110

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Careyn heeft de wens om het bestaande, verouderde verzorgingshuis “Careyn De Plantage” in Brielle te vervangen door nieuwbouw. De beoogde locatie van de nieuwbouw van het verzorgingshuis is op een grotendeels onbebouwd stuk grond, momenteel in gebruik als dierenweide, ten noorden van het huidige verzorgingshuis. Door deze aanpak is het mogelijk om het bestaande verzorgingshuis in gebruik te houden tijdens de bouw van het nieuwe verzorgingshuis.

Nadat de huidige bewoners zijn verhuisd naar de nieuwbouw en het nieuwe verzorgingshuis in gebruik is genomen, kan het oude verzorgingshuis aan de zuidzijde van het plangebied gesloopt worden. Hiermee komt er ruimte vrij op de locatie van Careyn De Plantage om woningbouw te ontwikkelen. De beoogde toekomstige invulling van deze vrijkomende gronden bestaat uit 120 woningen.

Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. De woningbouwontwikkeling en de nieuwbouwlocatie van het verzorgingshuis passen namelijk niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan 'Geuzenland'. waarin het plangebied de bestemmingen 'Wonen - Gestapeld' en 'Groen' heeft.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. De locatie van verzorgingshuis ‘Careyn De Plantage’ ligt ten zuiden van de vesting van Brielle. Rondom de locatie liggen de woonwijken Nieuwland (zuid) en De Plantage (west). Aan de westzijde van de locatie ligt het Spui. Direct ten noorden wordt het gebied begrenst door de N218. Direct aangrenzend tussen het huidige gebouw van het verzorgingshuis en de N218 staat een appartementencomplex met ouderenwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0001.png"

Figuur 1.1 Indicatieve ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Geuzenland', dat op 3 juli 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 28 september 2012 onherroepelijk is geworden. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen - Gestapeld', 'Groen' en 'Waterstaat - Waterkering'. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Geuzenland' is opgenomen in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Geuzenland

De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. De nieuwbouwlocatie van het verzorgingshuis ligt namelijk deels in de bestemming 'Groen', het is hier niet mogelijk om een verzorgingshuis te bouwen. Tevens is het niet mogelijk om gebouwen buiten de bestaande maatvoeringen en bouwvlakken te bouwen. Het initiatief is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente staat echter positief tegenover de beoogde ontwikkeling en biedt met het voorliggend bestemmingsplan een nieuw juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting, beschrijven de ontwikkeling (hoofdstuk 2), vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden (hoofdstuk 3), de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden (hoofdstuk 4), beschrijft de sectorale aspecten (hoofdstuk 5) en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De ontwikkelingslocatie bestaat uit de locatie van het huidige verzorgingshuis en de ‘dierenweide’. De dierenweide heeft een omvang van circa 6.000 m². Het huidige zorggebouw kent een amorfe opbouw die typisch is voor een verzorgingshuis uit deze bouwtijd. Inmiddels is het verzorgingshuis op verschillende momenten uitgebouwd. Het huidige zorgcomplex heeft daardoor een vloeroppervlak van circa 13.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige verzorgingshuis

Ontsluiting

De locatie is via één weg ontsloten. Via deze weg, de Plantageweg, wordt direct de N218 bereikt. Via deze weg wordt richting het noorden de vesting bereikt. Richting het oosten en westen wordt het rijkswegennetwerk bereikt.

2.2 Beoogde situatie

Programma en fasering

Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een nieuw zorggebouw voor 120 cliënten met een omvang van circa 12.000 m² bvo;
  • circa 120 woningen in diverse woningtypen gesitueerd in diverse woongebouwen. Het programma bestaat uit:
    • 1. 36 sociale woningen (70 m² bvo),
    • 2. 36 middeldure woningen (90 m² bvo);
    • 3. 48 appartementen in het hogere segment (110 m² bvo);
  • om en tussen de gebouwen een groene dooradering met centraal in het plangebied een groen hart.

De fasering van de ontwikkeling is van belang, omdat het uitgangspunt is dat de bewoners uit het huidige complex één maal hoeven te verhuizen. Om dit mogelijk te maken zal eerst een nieuw (compacter van opzet) zorggebouw worden gerealiseerd ten noorden van het huidige gebouw. Na realisatie kan het oud verzorgingscomplex worden gesloopt, waarna ter plaatse woongebouwen worden opgericht. Ten slotte wordt het park rondom de gebouwen en langs de randen aangelegd.

Uitgangspuntennotitie

Ten behoeve van de ontwikkeling is een uitgangspuntennotitie (zie bijlage 1) opgesteld. In deze notitie worden de kaders beschreven die gelden voor de ontwikkeling van het plangebied. Onderdeel van deze kaders, de stedenbouwkundige randvoorwaarden is een schetsontwerp. Op basis van diverse adviezen van specialisten, het uitvoeren van berekeningen, informatiesessies met belanghebbenden (bewoners, werknemers en omwonenden) zijn varianten voorgelegd en verder uitwerkt in één voorkeursmodel dat vervolgens heeft dat geresulteerd in een schetsontwerp.

Voor de ontwikkeling zijn de volgende algemene uitgangspunten geformuleerd:

  • Er moet worden gekeken naar inpassing van bestaande zichtlijnen/relatie en rekening gehouden met omliggende bebouwing.
  • Rondom het gehele terrein liggen nu groene en blauwe randen die in het ontwerp worden ingepast en versterkt.
  • Zo veel mogelijke bestaande bomen worden ingepast.
  • Het ontwerp gaat uit van een ‘campus’ opzet. Door deze opzet ontstaat een groene buurt met veel mogelijkheden tot rondwandelen en een groene dooradering van het plangebied;
  • De opzet gaat uit van een driedeling van het terrein. Op het noordelijk deel komt het nieuwe zorggebouw, in het midden het groene hart en aan de zuidzijde woningbouw.

Specifiek voor het zorggebouw gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het gebouw wordt geplaatst naast het huidige zorgcomplex (zodat de bewoners maar 1 keer hoeven te verhuizen);
  • Korte loopafstanden binnen het gebouw, hierbij is gezocht naar een ‘omloop’ in de opzet van het gebouw;
  • Twee groene binnenruimten en een (dichte, geluidsluwe) wand aan de noordzijde met uitzicht op vesting;
  • Groen en water langs de provinciale weg en directe ligging aan een groen hart (midden in het plangebied);
  • Voldoende ruimte voor logistiek en parkeren waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van aanwezige ontsluitingsmogelijkheden.

Specifiek voor het woondeel gelden de volgende uitgangspunten:

  • Losse woonvolumes in een parkachtige setting (campus);
  • Voldoende parkeermogelijkheden die collectief (parkeerkoffers) worden ingepast tussen de volumes;
  • De volumes zijn hoofdzakelijk drie lagen hoog met hogere volumes langs het Spui (4 en 5 lagen), rekening houdend met de maat van het Spui;
  • Appartementen zijn voornamelijk 0 treden woningen;
  • Centraal in het plangebied ligt een ‘Groen hart’ waar de bebouwing van zowel de woonvolumes als het zorggebouw omheen is gegroepeerd;
  • Alle woongebouwen hebben op deze wijze een geheel eigen kwaliteit, te weten ligging aan Spui, langs Wielingen en/of aan het Groene hart;
  • In de woongebouwen is een mix van woningtypen opgenomen te weten 30 % sociaal, 30 % middelduur en 40 % vrije sector.

Het schetsontwerp laat zien hoe het toekomstige eindbeeld eruit kan zien, rekening houdend met de gedefinieerde randvoorwaarden. De status van het schetsontwerp is dat deze de ruimtelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling definieert. Het laat dus niet het stedenbouwkundige eindbeeld zien, maar wel één van de mogelijke uitkomsten. Het schetsontwerp (zie figuur 2.2) dient drie doelen:

  • het ontwerp laat de vertaling van de ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden zien. Het laat zien dat binnen de uitgangspunten een goede uitwerking mogelijk is;
  • het is een vertrekpunt en inspiratiebron voor de verdere uitwerking naar een definitief verkavelingsplan;
  • het geeft de mogelijkheid om het plan financieel door te rekenen. De initiatiefnemer en eigenaar van de gronden is Careyn, een zorginstelling. Een zorginstelling is aan regels gebonden. Bovendien is een zorginstelling geen ontwikkelaar. Een financiële verkenning helpt om inzicht te krijgen of de doelstelling van Careyn haalbaar zijn. Een van de doelstellingen is een financieel gezond plan met een nieuw en modern zorggebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0004.png"

Figuur 2.2 Schetsontwerp

2.3 Beeldkwaliteitsplan

In het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 2) wordt beschreven welke ruimtelijke kwaliteit behorende bij de ontwikkeling wordt nagestreefd. Vanuit de uitgangspunten en het schetsontwerp zijn er 3 ruimtelijke delen waarbinnen de beoogde beeldkwaliteit het best beschreven kan worden:

  • 1. Bebouwing: De uitwerking van de bebouwing heeft veel invloed op de beleving van de openbare ruimte. Uitgangspunt is dat een ingetogen en heldere architectonische uitstraling aansluit op de open campus sfeer.
  • 2. Openbare ruimte en parkeren: Conform het groene hart concept, wordt parkeren geconcentreerd rond de bebouwing. Het is onwenselijk dat parkeren de leefsfeer overheerst. De uitdaging is om tot een oplossing te komen waarin een gelaagde overgang van privé naar (semi-)publiek plaats kan vinden.
  • 3. Inpassing: Het schetsontwerp kent verschillende karakteristieke landschapstypen die samen de open campus sfeer geven. Deze worden toegelicht en de beoogde uitstraling wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, (vastgesteld 11 september 2020) loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI en het Barro, die gekenmerkt worden door een hoog abstractie en schaalniveau.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), ladder voor duurzame verstedelijking

Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument met het doel efficiënt ruimtegebruik te bevorderen. Voor stedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Het voornemen bestaat uit de ontwikkeling van een nieuw zorggebouw voor 120 cliënten met een omvang van circa 12.000 m² bvo en circa 120 woningen in diverse woningtypen. In de huidige situatie is in het plangebied een zorggebouw aanwezig van circa 13.000 m2 voor circa 150 cliënten.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 500 m2 bvo of meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De huidige bestemming is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Geuzenland' geldend. Binnen de bestemming 'Wonen - Gestapeld' zijn woningen en een verzorgingshuis mogelijk. Binnen het vigerende bestemmingsplan is de huidige situatie (zorggebouw van 13.000 m2) mogelijk. Het toekomstige zorggebouw is kleiner (circa 12.000 m2). De beoogde ontwikkeling is hierom geen stedelijke ontwikkeling op het gebied van gezondheidzorg. De beoogde 120 woningen zijn niet mogelijk binnen de huidige planologische regeling. Aangezien dit een toevoeging is van meer dan 11 woningen wordt dit gezien als stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De beantwoording van de vraag of een projectgebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.

Gelet op de ligging van het projectgebied in het bebouwd gebied van Brielle en de huidige bestemming als verzorgingshuis kan geconcludeerd worden dat de locatie in het 'bestaand stedelijk gebied' ligt. Een nadere motivatie van de locatiekeuze is niet nodig.

Beschrijving behoefte

In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De regionale afspraken zijn gemaakt op basis van de provinciale woningbehoefteraming WBR 2016. Uit de provinciale Woningbehoefteraming 2019 blijkt dat de woningbehoefte in de regio Rotterdam groter is dan in 2016 was berekend. De Trendraming komt voor deze regio het hoogste uit. In de periode 2020 - 2030 zijn op basis van de Trendraming meer dan 44.000 woningen nodig, waarvan 1320 in de gemeente Brielle..

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0005.png"

Figuur 3.1 Gewenste woningvoorraadtoename Regio Rotterdam obv trendraming 2019

Er moet ook rekening worden gehouden met planuitval. De provincie gaat ervan uit dat er 30% meer woningen moeten worden gepland om uiteindelijk in 100% van de behoefte te kunnen voorzien. Voor de regio is de behoefte 44.630. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor 58.019 woningen in de regio. Voor Brielle is de behoefte 1.320 woningen. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor circa 1.716 woningen. Hierbij is geen rekening gehouden met de regionale opgave, waar Brielle deels invulling aan geeft.

Uit recentelijk onderzoek van ABF/RIGO blijkt dat de behoefte aan, met name betaalbare, woningen groter is dan in 2019 aangenomen. Daarbij is doorstroming naar geschikte woningen voor ouderen een extra pijler. Voorliggend plan voorziet juist hierin.

Regionale Woonvisie regio Rotterdam

De provincie Zuid – Holland stelt een regionale woonvisie als voorwaarde voor het toetsen van het woningbouwbeleid en nieuwe woningbouwontwikkelingen. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die hoofdzakelijk kwantitatief van aard zijn, wordt in de Regionale Woonvisie regio Rotterdam ingespeeld op een meer gelijkwaardige & inclusieve woningmarkt, een diversiteit aan woon(zorg)vormen, gemengde en verbonden woongebieden en een groenblauwe en natuurinclusieve leefomgeving. De gemeente Brielle wordt (als onderdeel van de regio Voorne-Putten) aangeduid als gemeente met uitgesproken landelijke woonmilieus en kwalitatief hoogwaardige woonomgevingen.

Toetsing

Het woningbouwprogramma geeft invulling aan de grote woningbehoefte binnen de regio.

Tevens draagt de ontwikkeling bij aan de ambities uit de Regionale Woonvisie regio Rotterdam. Met name het vergroten van het sociale- en middensegment woningbouwprogramma geeft invulling aan de realisatie van een gelijkwaardige & inclusieve woningmarkt. Ook wordt er met de ontwikkeling ingezet op de doorstroming van ouderen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2020)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

De provincie heeft in haar visie opgenomen dat vraag en aanbod van woningen kwantitatief en kwalitatief in balans moeten zijn. Met behulp van woonmilieus wordt de (ruimtelijke) kwaliteit van verschillende typen wijken en buurten onderscheiden. Hiermee kunnen gemeenten sturen op de kwaliteit van de nieuw geplande en bestaande woon/leefomgevingen om zo het kwalitatieve aanbod in balans te brengen met de kwalitatieve vraag.

Toetsing

Met de transformatie van een deels open gebied binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)

De Omgevingsvisie is vertaald naar regels in een verordening. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

In dit geval is met hergebruik van een vrijgekomen binnenstedelijke locatie sprake van inpassen. In het provinciale gebiedsprofiel voor Voorne-Putten zijn de kenmerkende kwaliteiten op kaart vastgelegd. De locatie wordt aangeduid als bebouwd gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Brielle (2009)

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

De inhoud van de structuurvisie wordt vormgegeven aan de hand van 9 ambities. Van deze ambities is het onderwerp 'woningbouw' van belang voor de onderhavige ontwikkeling. Naast duurzame invulling van het woningbouwprogramma, zet de gemeente eveneens in op een gedifferentieerde en vraaggerichte woningbouw, waarbij ook het bouwen van woningen in het duurdere segment nodig is.

In de structuurvisie zijn voor de ontwikkeling van Brielle op basis van de lagenbenadering en de ruimtelijke karakteristiek een aantal richtinggevende stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd. Voor de locatie zijn daarvan de volgende min of meer relevant;

  • zorgvuldige afstemming tussen het gewenste programma en locatiekenmerken;
  • in beeld brengen van gevolgen van voorgenomen uit- of inbreiding voor de nabije omgeving;
  • behouden van karakteristieke zichtlijnen;
  • voorkomen van achterkantsituaties naar (bestaande) bebouwing;
  • behouden en aanleg van zowel karakteristiek als functioneel groen;
  • zorgvuldige hoogteopbouw, respecteren van oorspronkelijke hoogteaccenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0006.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie

Stedelijk gebied

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van Brielle. De locatie is verder niet specifiek benoemd in de structuurvisie. Het beleid voor het stedelijk gebied richt zich op het volgende:

  • het in stand houden en versterken van het huidige voorzieningenniveau, waaronder renovatie/nieuwbouw van bestaande primair onderwijsaccommodaties;
  • het behouden van een kwalitatief goede en kleinschalige woon- en leefomgeving;
  • verder zet Brielle in op een verkeersveilige woon- en leefomgeving. Maatregelen zijn het inrichten van wegen ten behoeve van het langzaam verkeer en het aanpakken van onveilige kruispunten. Te hoge rijsnelheden en een slechte oversteekbaarheid moet worden voorkomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in het inbreiden van een locatie in het stedelijk gebied van Brielle. Met deze ontwikkeling wordt op de volgende uitgangspunten aangesloten op de structuurvisie:

  • het voorzieningenniveau wordt in stand gehouden en verbeterd door de vernieuwing van het verzorgingshuis;
  • door de aanleg van het groene 'hart' in centraal in het plangebied is er sprake van karakteristiek en functioneel groen;
  • de ontwikkeling is qua schaal en aard zorgvuldig ingepast in haar omgeving;
  • met de inrichting is voldoende rekening gehouden met de verkeerssituatie in en rondom het plangebied.
3.3.2 Woonvisie Brielle 2017 - 2022

Een recente ontwikkeling binnen het Brielse, is de groeiende behoefte aan wonen en zorg. Voor een belangrijk gedeelte is dit een gevolg van de vergrijzing, met als belangrijkste oorzaken: er zijn steeds meer ouderen, en inwoners worden gemiddeld steeds ouder (de zogenoemde 'dubbele vergrijzing'). Een trend die zich ook regionaal op Voorne-Putten en landelijk voordoet. Gepaard met een ouder wordende samenleving gaat een groeiende vraag naar wonen met zorg en welzijn. Zo lang mogelijk zelfstandig wonen is de norm. Iets wat de meeste ouderen ook willen, het liefst in de vertrouwde omgeving en in nabijheid van hun eigen sociale netwerk. Dit stelt eisen aan de geschiktheid van woningen. Het vraagt om het aanpassen van de bestaande voorraad voor ouderen die in hun huidige woning willen blijven en om aanbod van geschikte en/of levensloopbestendige woningen voor hen die willen verhuizen.

Naast ouderen doen ook andere (kwetsbare) doelgroepen in toenemende mate een beroep op de woningvoorraad. Zo heeft de recent sterke asielinstroom geleid tot een groeiende groep vergunninghouders die een plek moet vinden. En heeft de gemeente met invoering van de Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning extra verantwoordelijkheden gekregen in het huisvesten van kwetsbare jongeren en het (laten) bieden van beschermd wonen voor personen met psychiatrische problematiek.

De volgende vier thema's verdienen in de komende jaren prioriteit:

1. Aantrekkelijke woongemeente Brielle.

2. Een goed functionerende woningmarkt.

3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid.

4. Wonen met zorg en welzijn.

Toetsing

Het initiatief geeft invulling aan het woonbeleid van de gemeente Brielle. Het plangebied bevindt zich op een centraal punt in Brielle, direct ten zuiden van de vesting. De toevoeging van appartementen in het sociale, middenhuur en dure marktsegment draagt bij aan de variatie in het woningaanbod binnen Brielle. Tevens draagt de instandhouding en modernisatie van de zorgfunctie binnen het plangebied bij aan de woonzorgbehoefte binnen de gemeente.

3.4 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het beschreven beleidskader.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie en archeologie

4.1 Cultuurhistorie

De in een gemeentelijke verordening opgenomen gemeentelijke monumenten worden beschermd in het kader van de Erfgoedwet. Verbouw of sloop van deze gebouwen is slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Het betreft hier echter geen gemeentelijk monument.

4.2 Archeologie

Regelgeving en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsplan "Koers bepaald"

De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0008.jpg"  

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart

Ter plaatse van het plangebied geldt, op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart een lage archeologische verwachtingswaarde. De archeologische beleidskaart behorende bij het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' geeft voorts weer welke archeologische dubbelbestemmingen dienen te worden aangehouden. Op basis daarvan dient voor dit plangebied geen dubbelbestemming opgenomen te worden.

Toetsing en conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale onderdelen die van belang zijn voor het bestemmingsplan.

5.1 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Regionaal afsprakenkader geluid

De gemeente Brielle heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het regionaal afsprakenkader geluid ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het Afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het nieuwe Afsprakenkader wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie rode lijn in figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0009.png"

Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone.

Door de milieudienst DCMR zijn bouwplantoetsingscontouren voor de gemeente Brielle berekend, op basis van het in het verleden vastgestelde saneringsprogramma en het besluit van de Minister van VROM (5 juli 2000) over de maximaal toelaatbare geluidniveaus (MTG's). Uit deze contouren blijkt dat ter plaatse van de planlocatie voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Het vaststellen van hogere waarden is om deze reden niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0010.png"

Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren

Regionaal afsprakenkader geluid

Het plangebied is gelegen binnen de groene zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het afsprakenkader (geluidbelasting tussen de 50 en 55 dB(A). Binnen deze zone zijn woningbouwplannen mogelijk en geldt alleen een aantal procesafspraken.

In artikel 21 onder iii van het RAK is opgenomen dat bij een 4e, 5e of 6e woonlaag moet rekening worden gehouden met een verhoging van 1 dB.

Voor de woongebouwen langs de zuidwestrand is een verhoging met 1 dB noodzakelijk. Het gaat hier om vijf woonlagen. Gezien het feit dat deze woongebouwen zijn gelegen binnen de 49 dB(A)-contour wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschreden.

Het verpleeghuis ligt (deels) binnen de 50 db(A)-contour maar in de vierde bouwlaag van het verpleeghuis zullen geen geluidgevoelige functies worden opgenomen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

5.2 Wegverkeerslawaai

Het plan maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Wettelijke geluidszone

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1: Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken   breedte van de geluidszone (in meters)  
  buitenstedelijk gebied   stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

De breedte van de geluidszone wordt hierbij gemeten vanaf de binnenzijde van de kant van de weg (aan weerszijden van de weg) en is gelegen vanaf de as van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • binnenstedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Toetsing aan de normen van de Wgh is juridisch niet noodzakelijk.

Dosismaat Lden

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidswaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt volgens de Wgh 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt. De voor onderhavig plan relevante wegen kennen allen een maximum snelheid van minder dan 70 km/h. Op basis daarvan is in alle gevallen een aftrek van 5 dB gehanteerd.

Uitgangspunten

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies en niet gelegen binnen de geluidzones van gezoneerde wegen. Aangezien het plangebied in de zone ligt van de provinciale weg N218 (Groene Kruisweg), Hossenbosdijk en de Johan H. Beenlaan is voorliggend akoestisch rapport opgesteld. Verder wordt in het kader van een goede ruimtelijke een beschouwing gegeven van de niet gezoneerde Plantageweg, Krammer en de Wiellingen (30 km/uur).

Onderzoek en conclusie

Het volledige akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Groene Kruisweg en de route Johan H. Beenlaan-Hossenbosdijk hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB en dat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden;
  • de geluidbelasting ten gevolge van de niet gezoneerde Plantageweg en Krammer lager is dan de richtwaarde van Lden = 48 dB;
  • maatregelen om de geluidbelasting aan de gevels van de ontwikkeling terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard stuiten;
  • er kan worden voldaan aan het geluidbeleid. Definitieve toetsing aan het geluidbeleid is in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen nog nodig. Borging hiervan dient in het bestemmingsplan plaats te vinden of in het besluit hogere grenswaarden;
  • het laten vaststellen van hogere waarden nodig is.

Hogere waarden

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevels van de ontwikkeling terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde als gevolg van de Groene Kruisweg, Johan H. Beenlaan/Hossenbosdijk niet wordt overschreven kunnen hogere waarden worden aangevraagd conform tabel 5.2.

Tabel 5.2 Aan te vragen hogere waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0011.png"

5.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 120 woningen. Het aantal zorgeenheden neemt af. De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N218 (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2020 bedragen; 20,1 µg/m³ voor NO2, 18,4 µg/m³ voor PM10 en 10,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Geconcludeerd kan worden dat daarom ter plaatse van het hele plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.4 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied zijn kantoren, een doorgaande weg, maatschappelijke functies en woningen aanwezig. Gelet hierop kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

Direct ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een kantoor. Voor kantoren geldt een richtafstand van 0 meter tot een gemengd gebied. Circa 70 meter ten westen bevindt zich een maatschappelijke functie. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter tot een gemengd gebied. Verder is er geen bedrijvigheid aanwezig die van invloed is op de milieusituatie in het plangebied, of die in hun bedrijfsvoering wordt beperkt door de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van de beoogde woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.

In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving enkele risicovolle bronnen aanwezig zijn. Er is in directe omgeving geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuidenoosten van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig, namelijk een tankstation en een overdekt zwembad. Het tankstation ligt op circa 350 meter afstand en betreft een verkooppunt waar geen LPG wordt verkocht. Op basis hiervan betreft dit geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Er wordt wel een effectafstand van 50 meter aangehouden. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Op circa 350 meter afstand is een overdekt zwembad gelegen waar 1.000 liter chloorbleeklook wordt opgeslagen. Ook dit betreft geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Wel wordt er een effectafstand van 60 meter aangehouden. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Binnen de gemeente Brielle is een route voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het gaat om de N57, een deel van de N218, Seggeweg, Seggelant-zuid en deel Seggelant-west. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Bij deze route is er bewust voor gekozen om een deel van de N218 langs Brielle niet te routeren, zodat er geen doorgaande route is. De reden hiervoor is dat er geen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen (gerouteerde stoffen) langs het centrum van Brielle kunnen rijden die hier niets hoeven af te leveren. Nu mogen alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen langs Brielle rijden als zij moeten leveren in de gemeente Brielle. De routering houdt in dat vervoerders, als zij buiten de vastgestelde route moeten rijden, ontheffing voor gebruik van deze route moeten aanvragen bij de gemeente. Bij het vaststellen van de route waarvoor ontheffing wordt gegeven streeft de gemeente naar de kortst mogelijke route over ontsluitingswegen. De gemeente streeft er naar dat woongebieden zoveel mogelijk worden gemeden.

Buisleidingen

Op circa 10 meter afstand ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 70 meter. Om deze reden is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd naar deze buisleiding. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
  • Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
  • Binnen de belemmeringenstrook van de buisleiding worden geen gebouwen opgericht.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Vanwege de (gedeeltelijke) ligging in het invloedsgebied van de buisleidingen W538-02 is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Daarom wordt volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via de N218. Via deze weg kan van de bron af gevlucht worden en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 120 appartementen en de vervangende nieuwbouw van een verzorgingstehuis. De aanwezigen in de appartementen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. De bewoners van het verzorgingstehuis worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen, evenals kinderen en gehandicapten. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers en het personeel van het verzorgingstehuis de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding W538-02. Vanwege de zeer geringe toename in personen zal er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde zijn. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021

Het huidige waterbeheer programma van het Waterschap Hollandse Delta is vanaf 2016 ingegaan. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.

De strategie en het beleid van het Waterschap Hollandse Delta is gericht op:

  • het bieden van veiligheid tegen wateroverlast
  • veilige (vaar)wegen
  • voldoende en schoon oppervlaktewater

Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van "water", met oog voor ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een bestaand zorgcomplex en een naastgelegen dierenweide. Het gebouw zal worden gesloopt. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Brielle ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de zuidwest zijde van het plangebied is wel een watergang aanwezig. Volgens de legger van Wateren en Kunstwerken van Waterschap Hollandse Delta is het water type boezemwater. Hiervoor geldt een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden van het water. Binnen de genoemde beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is gelegen binnen deze zones.

Veiligheid en waterkeringen

Direct ten zuidwesten van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Een deel van de rand van het plangebied is gelegen binnen de kernzone van de aanwezige waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0501.deplantage-0110_0012.png"

Figuur 5.3 Zoneringen waterkeringen

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan bevat de realisatie van 120 appartementen en een nieuw zorgcomplex van circa 12.000 m2. Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

In de huidige situatie is circa 16.712 m2 van het plangebied verhard. In de toekomstige situatie is dit circa 15.905 m2. Dit betekend dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie afneemt. Watercompensatie is hierom niet aan de orde.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

  • Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
  • Beperkingen inzake de bestemmingswijziging, het verlenen van een omgevingsvergunning en voorgenomen gebruik worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

5.8 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Voornes Duin op circa 4,8 km afstand. Het dichtstbijzijnde gebied van het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 380 meter afstand. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten.

Om stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is voor de gebruiksfase een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. De bijbehorende berekening is opgenomen in bijlage 7. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er voor de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Voor de aanlegfase van de beoogde ontwikkeling is geen berekening uitgevoerd. In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is namelijk een vrijstelling geregeld van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Een berekening is hierom niet noodzakelijk.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er voor de ontwikkeling geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in februari 2020 een quick scan flora- en fauna uitgevoerd (bijlage 8). In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • In verband met de aanwezigheid van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
  • Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling.
  • Mogelijk verblijft egel in de cotoneaster. Op basis van de zorgplicht van de Wet natuurbescherming wordt aangeraden om deze struiken buiten de winter en zomer te verwijderen. Voor deze egel, overige kleine zoogdieren en amfibieën bestaat een algemene vrijstelling van de Wet natuurbescherming in de provincie Zuid-Holland.
  • Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (vliegroutes en verblijfplaatsen) en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus (dierenweide), gierzwaluw (verpleeghuis)) niet worden uitgesloten.

Omdat de aanwezigheid van de vleermuis, huismus en gierzwaluw niet kan worden uitgesloten is er een vervolgonderzoek uitgevoerd naar deze soorten (bijlage 9). In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in en direct rond het plangebied laatvlieger, watervleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis foerageren en vliegen in lage dichtheid. Laatvlieger en watervleermuis komen zeer beperkt foeragerend voor. Er zijn van laatvlieger en watervleermuis geen verblijfplaatsen vastgesteld. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen de vastgestelde soorten vleermuizen er blijven foerageren en vliegen. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor de vastgestelde soorten en door / direct rond het plangebied lopen geen vliegroutes. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. De gewone dwergvleermuis is daarnaast beperk verstoringsgevoelig.
  • Daarnaast gaan met de werkzaamheden een vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis verloren. Op grond hiervan is een ontheffing Wet natuurbescherming vereist voor de gewone en ruige dwergvleermuis voor aanvang van de werkzaamheden.
  • Verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en andere vermeldenswaardige vogels zijn niet vastgesteld. Negatieve effecten op vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en andere vermeldenswaardige vogels worden derhalve uitgesloten.
  • De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hiermee rekening gehouden te worden.

Conclusie

Er is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. Het plan is daarmee uitvoerbaar voor het onderdeel stikstof.

Voor het plangebied is een quickscan en nader onderzoek uitgevoerd. Vanwege het verlies van vaste rust- en verblijfsplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis is een ontheffing Wet natuurbescherming vereist voor aanvang van de werkzaamheden.

5.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Het verzorgingstehuis Careyn De Plantage wordt vervangen door nieuwbouw op een naastgelegen grotendeels onbebouwd stuk grond. Ter plaatse van het huidige verzorgingstehuis worden 120 woningen gerealiseerd. Door de ontwikkeling verandert mogelijk de ontsluiting, verkeersgeneratie en parkeerbehoefte. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom voor deze ontwikkeling onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, verkeerafwikkeling en parkeerbehoefte.

Onderzoek

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt in de toekomstige situatie via twee, niet met elkaar verbonden, wegen ontsloten. In de huidige situatie kent het gebied één ontsluiting. Dit is via de Plantageweg. In de toekomstige situatie blijft dit de hoofdontsluiting van het plangebied. Via deze weg wordt richting het noorden de N218 bereikt. De N218 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h. Ter hoogte van Brielle geldt op deze weg een maximumsnelheid van 50 km/h. De N218 leidt in westelijke richting, via de Rijksweg N15, naar de Maasvlakte en in oostelijke richting naar de Rijksweg N57. Via de N57 wordt in noordelijke richting aangesloten op de N15/A15 in de richting van het Botlekgebied. In zuidelijke richting leidt de N57 naar Goeree-Overflakkee en de Zeeuwse eilanden. Het plangebied zelf is een erftoegangsgebied met erftoegangswegen die een snelheidsregime hebben van maximaal 30 km/h.

Het noordoostelijke deel van het woongebied wordt ontsloten door een bescheiden weg (doodlopend). Vanaf deze weg wordt ook de logistiek behorende bij het zorggebouw georganiseerd. Deze weg sluit aan op het Krammer. Via deze weg word in noordelijke richting de N218 bereikt.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer deelt in het plangebied de rijbaan met het autoverkeer. Evenals het autoverkeer is het fietsverkeer richting het noorden ontsloten. Van hieruit loopt in oostelijke en westelijke richting een vrijliggend fietspad langs de N218. Ter hoogte van de rotonde bij de Thoelaverweg (richting het oosten) en de rotonde bij de Pieter van der Wallendam (westzijde) is een fietsoversteek aanwezig. Via deze route is het centrum van Brielle vlot en veilig te bereiken. Parallel aan de N218 is in westelijke en oostelijke richting een fietsverbinding met het buitengebied aanwezig.

Ontsluiting openbaar vervoer

Ten noordwesten van het plangebied, op circa 350 meter loopafstand, is de bushalte Brielle Centrum aanwezig. Vanaf deze halte rijden lijnbussen van Connexxion in regelmatige frequentie in de richting van omliggende kernen als Rockanje, Rozenburg en Hellevoetsluis, maar ook in de richting van Spijkenisse. In Spijkenisse wordt aangesloten op het metronetwerk van Rotterdam.

Het plangebied voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaarvervoer is goed ontsloten en bereikbaar.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW-richtlijnen. Er is gebruik gemaakt van de meest actuele publicatie, CROW publicatie-381, 'Van parkeercijfers naar parkeernormen', december 2018. In deze publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen minimale en maximale kencijfers en verschillende gebiedstype. Het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'. Op basis van de stedelijkheidgraad van de gemeente Brielle (bron: CBS) geldt op basis van de adressen dichtheid een weinig stedelijk gebied.

Onderstaande tabel toont de berekende verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie.

Tabel 5.4 Verkeersgeneratie

  Aantal woningen
   
Kencijfer
(per woning)
   
Verkeersgeneratie (mtv/etmaal)  
Huidige situatie  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   150   4,8   720  
Totaal huidig       720  
 
Toekomstige situatie  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   120   4,8   576  
Huur, appartement, midden/goedkoop   36   4,1   148  
Koop, appartement, midden   36   6   216  
Huur, appartement, duur   24   6   144  
Koop, appartement, duur   24   7,4   178  
Totaal toekomstig       1.262  

In de toekomstige situatie zorgt de ontwikkeling voor een verkeersgeneratie van 1.262 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekenen naar een maatgevende werkdag vindt plaats met factor 1,1. Op een werkdag is de verkeersgeneratie hierom 1.388 mvt/etmaal.

De toename op een gemiddelde weekdag is 542 mvt/etmaal. Omgerekend naar een gemiddelde werkdag is de toename 596 mvt/etmaal.

Afwikkeling

Het verkeer uit het plangebied wikkelt zich grotendeels af in noordelijke richting over het kruispunt Plantageweg - N218 Groene Kruisweg. Om in beeld te brengen of dit kruispunt de verkeerstoename van de beoogde ontwikkeling af kan wikkelen is hier een onderzoek naar uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de volgens de berekende verkeersintensiteiten het huidige kruispuntontwerp van de Plantageweg met de N218 Groene Kruisweg verkeersaanbod voldoende kan verwerken. Dit onderzoek is uitgevoerd door Goudappel en is opgenomen in bijlage 10.

Parkeren

De ontwikkeling van woningen leidt tot een parkeervraag. De parkeervraag is berekend met behulp van kencijfers van CROW (publicatie 381). Net als bij het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de gegeven kencijfers. Hierbij is binnen de gegeven bandbreedte het cijfer op een kwart van de bovenzijde als norm gehanteerd. Hieronder in tabel 5.5 wordt op basis van de publicatie 381 (weinig stedelijk gebied en rest bebouwde kom) berekend dat er voor de ontwikkeling 288 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Tabel 5.5: Berekening aantal parkeerplaatsen

  Aantal woningen   Norm
 
Aantal
parkeerplaatsen  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   120   0,6   72  
Huur, appartement, midden/goedkoop   36   1,6   57,6  
Koop, appartement, midden   36   1,6   57,6  
Koop, appartement, duur   48   2,1   100,8  
Totaal       288  

Binnen het bestemmingsplan worden in totaal 288 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor het zorggebouw zijn 72 parkeerplaatsen ingepast. De overige parkeerplaatsen voor de woningen worden direct bij de woongebouwen voorzien. in de regels van dit plan is tevens een artikel opgenomen met een bepaling waarmee bij de toetsing van bouwplannen de verplichting geldt dat ook in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeven van voorliggend plan kunnen afwikkelen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 120 woningen en de vervangende nieuwbouw van een (kleiner) zorgcomplex. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Hierom is een aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 11). Hieruit blijkt dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.

6.1.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

6.1.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;

en in sommige gevallen:

  • afwijking van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten tevens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.

Artikel 3 Groen

De gronden bestemd als Groen mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en kunstwerken. Hiernaast zijn voorzieningen voor spelen, algemeen nut, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterlopen en waterpartijen toegestaan. Onder waterlopen en waterpartijen zijn ook begrepen bergbezinkbassins.

Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden bestemd als Verkeer – Verblijfsgebied mogen worden gebruikt voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting. Daarnaast zijn kunstwerken, voorzieningen van algemeen nut en straatmeubilair toegestaan. Waterlopen, waterpartijen en oeververbindingen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn eveneens toegestaan, hiervan is de maximale hoogte gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing

Artikel 5 Water

De bestaande watergangen rondom het plangebied zijn bestemd als Water.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis. Maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning mag ingezet worden voor het beroep aan huis, met een maximum van 50 m2. Er worden maximaal 120 appartementen toegestaan.

Tevens zijn de gronden bestemd voor erftoegangswegen. Daarnaast zijn paden, tuinen en erven en parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan.

Binnen de aanduiding 'zorginstelling' zijn de gronden tevens bestemd voor voorzieningen op het gebied van welzijn en gezondheidszorg zoals een verzorgingshuis met maximaal 120 zorgeenheden en een dienstencentrum. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan de zorginstelling worden uitgebreid van 120 naar 150 zorgeenheden onder voorwaarden dat het gebouw blijft binnen de gestelde bouwregels en een toets op de extra verkeersaantrekkende werking en milieuaspecten wordt uitgevoerd en als passend wordt beoordeeld.

De bouwmogelijkheden van de appartementsgebouwen en het zorggebouw zijn begrensd door op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte.

Binnen deze bestemming is eveneens een regeling opgenomen, die verplicht tot de aanleg van aan een gesloten groene ruimte met een oppervlakte van ten minste 4.000 m2.. De ontwikkelende partij wordt verplicht om een inrichtingsplan voor te leggen aan het college van B&W. Vervolgens dient de realisatie hiervan binnen 2 jaar na het afgeven van de omgevingsvergunning (voor de woning(en)) opgestart te zijn en binnen 5 jaar afgerond te zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor waterbergingen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is opgenomen in de planregels. Het bevoegd gezag is bevoegd een afwijking te verlenen van de bouwregels en toestaan dat gebouwen worden gebouwd. Deze gebouwen mogen enkel worden gebouwd als zij het doelmatig functioneren van het waterbergingsgebied niet belemmeren.

6.1.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen m.b.t. ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is geregeld dat het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie en straatprostitutie verboden is.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 12 Overige regels

Dit artikel bevat een bepaling waarmee bij de toetsing van bouwplannen de verplichting geldt dat ook in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Een tweede bepaling gaat over verwijzingen naar wettelijke regelingen. Hiermee is bepaald dat daar waar in de regels naar wettelijke regelingen verwezen wordt, de van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan kunnen betekenen.

6.1.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Het plan wordt conform artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners. Tevens wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd voor inspraak conform de inspraakverordening.

Na deze periode worden de binnengekomen inspraak- en vooroverlegreacties behandeld in deze paragraaf.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De zienswijzen worden behandeld in deze paragraaf.