Plan: | Middelweg 1 Vierpolders |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.Middelweg1-0130 |
Op het adres Middelweg 1 in Vierpolders bevindt zich de woning van de familie Kardol, gelegen onder een hoogspanningsleiding. Vanuit gezondheidsoverwegingen is dit een onwenselijke situatie. Op initiatief van het Rijk is daarom onderhandeld over een uitkoopregeling. Tegelijkertijd is het de bedoeling om elders op het perceel een nieuwe woning te bouwen. Voor de nieuwe woning is inmiddels een schetsplan ingediend.
De geldende planologische situatie, vastgelegd in de beheersverordening van maart 2017, bevat geen mogelijkheden voor de verplaatsing van de woning. Om deze ontwikkeling toch juridisch-planologisch te kunnen regelen, is voor de planlocatie dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Middelweg 1, net ten westen van de kern Vierpolders, gelegen in het landelijk gebied. Zowel de huidige woning met de bijbehorende opslag, als het 'Agrarisch' bestemde terrein met de beoogde nieuwbouwlocatie behoren tot het plangebied (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 Plangebied (luchtfoto: Google Earth)
De geldende planologische situatie in het plangebied is vastgelegd in de 'Beheersverordening Landelijk Gebied', vastgesteld op 21 februari 2017 door de gemeenteraad van Brielle. Door middel van een besluitsubvak verklaart deze beheersverordening de regeling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' uit 2007 van toepassing op deze locatie (figuur 1.2). Het huidige perceel is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'opslag' (BO). Het omliggende perceel heeft een reguliere agrarische bestemming (A). In de noordoosthoek van het plangebied loopt een dubbelbestemming vanwege een hoogspanningsleiding. Het gehele perceel kent de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied.
Naar aanleiding van de voorliggende plannen wordt de bedrijfsbestemming verwijderd en komt daar de reguliere agrarische bestemming (A) voor in de plaats. Ruim 100 m ten westen van het huidige bouwvlak wordt een nieuw bouwvlak gesitueerd, waar een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. Omdat dit niet past binnen de geldende regeling, en hiervoor ook geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen, moet ter plaatse van het plangebied een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Figuur 1.2 Geldende planologische situatie: uitsnede plankaart
Het vervolg van deze toelichting kent de volgende opbouw.
Momenteel bevinden zich op het huidige terrein een bedrijfswoning, een garage en een schuur, omgeven door een tuin. Het perceel is omgeven door opgaande beplanting. Boven de woning is de hoogspanningsleiding duidelijk zichtbaar. De bedrijfsmatige activiteiten zijn inmiddels gestaakt.
Figuur 2.1 Foto van de huidige woning onder de hoogspanningsmast
De bedrijfsbestemming ligt naast het glastuinbouwconcentratiegebied Vierpolders. Ten zuiden en noorden van het plangebied liggen glastuinbouwbedrijven. In de directe omgeving komen enkele agrarische percelen voor met de bestemming grondgebonden veehouderij, akker- en vollegrondstuinbouw (A). In het plangebied kan een wijzigingsbevoegdheid worden toegepast, waarmee de agrarische gronden gewijzigd kunnen worden in de bestemming groenvoorziening. Ook liggen in de directe omgeving van het plangebied een aantal burgerwoningen.
De boogde locatie voor de verplaatsing van de woning ligt in een weiland, tussen een glastuinbouwbedrijf, bestaande burgerwoningen en de hoogspanningsleiding in.
Initiatiefnemer is met het Rijk overeengekomen de woning en bijgebouwen onder de hoogspanningsleiding te saneren. Voor de nieuwe locatie zijn verschillende opties onderzocht. Deze opties worden kort beschreven, waarna de keuze voor de voorkeurslocatie uiteindelijk is bestemd.
De opties betreffen:
De opties gaan in op te hanteren afstandsnormen, aanvaardbaar woon- en leefklimaat (zowel voor initiatiefnemer als voor omwonenden), landschap en financiële haalbaarheid.
Afstandsnormen
De locatie in het westen van het agrarisch perceel van initiatiefnemer voldoet aan de verschillende afstandsnormen die worden gehanteerd. Dat betreft:
Figuur 2.2 Afstandsnormen met betrekking tot glastuinbouw en de belemmeringenstrook voor de hoogspanningsleiding.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is een belangrijk vereiste voor zowel initiatiefnemer als voor omwonenden. Doordat de initiatiefnemer aan de afstandsnormen voldoet, is er vanuit dat perspectief sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor omwonenden wordt het uitzicht op het open agrarisch gebied verminderd. Initiatiefnemer is met omwonenden in gesprek gegaan en heeft op basis daarvan de plannen zodanig aangepast, dat het vrije uitzicht zo min mogelijk wordt beperkt door zichtlijnen zoveel mogelijk vrij te houden. Ondanks dat de nieuwe woning op locatie 1 niet voorkomt dat het oorspronkelijke uitzicht gehandhaafd blijft, heeft initiatiefnemer er alles aan gedaan dit effect zoveel mogelijk te verminderen.
Mogelijke overlast (licht, geluid, verkeer) door het glastuinbouwbedrijf ten zuiden van de locatie, wordt door de groene inpassing zoveel mogelijk voorkomen.
Landschap
De woning op locatie 1 wordt gebouwd op een open weiland, waarmee een deel van het open landschap wordt verdicht. Daar staat tegenover dat de huidige bebouwing wordt gesloopt, waarmee het verlies aan openheid (deels) gecompenseerd wordt. Overigens is de vraag gerechtvaardigd in dit deel van het buitengebied van Brielle, in hoeverre sprake is van landschappelijke openheid voor een gebied dat wordt ingeklemd door het glastuinbouwconcentratiegebied van Vierpolders en het gelijknamige dorp. Figuur 2.3 geeft daar een beeld van.
Naast de landschappelijke openheid, speelt de landschappelijke inpassing een rol. Initiatiefnemer heeft een gedetailleerd landschappelijk inpassingsplan laten uitwerken. In het landschapsplan wordt gewerkt met gebiedseigen soorten, zoals voorgeschreven in het handboek kwaliteit van de gemeente. Daarnaast is in het inrichtingsplan zoveel mogelijk rekening gehouden met zichtlijnen van omwonenden waarmee het verlies aan uitzicht zoveel mogelijk wordt beperkt.
Tot slot heeft initiatiefnemer zich bereid verklaard een groenstrook aan te leggen ter afscherming van de kassen ten zuiden van zijn perceel. Hiermee wordt niet alleen zijn uitzicht en dat van omwonenden verbeterd, maar wordt ook invulling gegeven aan de groenstrook die destijds bij de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk gebied (2008) op de kaart was ingetekend ter afscherming van het glastuinbouwconcentratiegebied ten opzichte van Vierpolders.
Figuur 2.3 Verdicht landschap rondom locaties van optie 1 en 2
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer is uitgekocht op de huidige locatie door het beschikbaar stellen van een marktconform bedrag voor de opstallen en grond. Dit bedrag is voldoende om een woning en bijgebouwen, inclusief landschappelijke inpassing en groenstrook terug te bouwen. Belangrijk gegeven hierbij is dat dit financieel haalbaar is omdat op eigen grond kan worden gebouwd.
Figuur 2.4 Locatie van optie 1, gezien vanaf de Middelweg
Optie 2 betreft een locatie ten zuidenwesten van de huidige (te slopen) locatie, gelegen aan de Tuindersweg.
Afstandsnormen
Op de locatie van optie 2 valt lastig te voldoen aan de verschillende afstandsnormen die worden gehanteerd. Met name de combinatie van de afstand tot kassen en de afstand tot de belemmeringenstrook zorgen ervoor dat er nauwelijks ruimte over blijft een woning te realiseren, tenzij deze ver van de Tuindersweg wordt gesitueerd. Hierdoor ontstaat een lange smalle kavel en de woning moet ver achter op de kavel worden geplaats (afstand 30-40 meter van de Tuindersweg).
Ook optie 2 kan niet voldoen aan de richtafstand van minimaal 200 meter van het Rijk.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Het is lastiger om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de initiatiefnemer te realiseren, gezien de vorm van het perceel die ontstaat als aan de afstandsnormen moet worden voldaan. Daar komt bij dat initiatiefnemer geconfronteerd wordt met de hoogspanningsleidingmast die dichtbij het perceel staat en niet goed landschappelijk is in te passen. Dit beïnvloedt het woon- en leefklimaat ongunstig .
De locatie wordt zowel ten zuiden als ten oosten geflankeerd door de kassen (licht, geluids- en verkeersoverlast) .
Tot slot wordt er momenteel in Vierpolders gesproken over de bouw van een biomassa verbrandingscentrale aan de Tuindersweg ter hoogte van de locatie optie 2. Hierover heeft echter nog geen besluitvorming over plaats gevonden.
Landschap
De woning op locatie 2 wordt eveneens gebouwd op een open weiland, waarmee een deel van het open landschap wordt verdicht. Daar staat ook tegenover dat de huidige bebouwing wordt gesloopt, waarmee het verlies aan openheid (deels) gecompenseerd wordt.
Wel past de locatie beter in het lint van de Tuindersweg. Dat effect wordt deels weer teniet gedaan omdat de woning ver achter op de smalle kavel moet worden geplaatst om aan de afstandsnormen te kunnen voldoen.
Verder gelden dezelfde argumenten als bij locatie 1 met betrekking tot landschappelijke openheid en -inpassing. Ook voor deze locatie kan met gebiedseigen beplanting worden gewerkt.
Gezien de smalle diepe kavel zijn de mogelijkheden voor de aanleg van een groenstrook ter afscherming van de bestaande kas kleiner.
Financiële haalbaarheid
Met betrekking tot de financiële haalbaarheid gelden voor deze locatie dezelfde argumenten als bij optie 1.
Figuur 2.5 Foto van locatie optie 2 vanaf Tuindersweg
Optie 3 maakt het in principe mogelijk om aan alle voorwaarden met betrekking tot de fysieke leefomgeving te voldoen. Een andere vraag is of een dergelijke locatie makkelijk beschikbaar kan komen.
Echter aan het criterium van financiële uitvoerbaarheid kan niet worden voldaan. Naast de middelen die nodig zijn om een woning, bijgebouwen, tuin en (zo nodig) landschappelijke inpassing te realiseren komen daar ook nog een grondkosten bij en de kosten voor het bouwrijp maken van een kavel.
Met de huidige marktprijzen van €60,- à €70,-/m2 voor bouwgrond in Brielle, betekent dat een kostenpost voor grondverwerving alleen al van ruim 2 ton, uitgaande van een vergelijkbaar oppervlak als de huidige locatie. Dat opgeteld bij de bouwkosten voor de woning, maakt dat het bedrag van de uitkoopregeling verre van toereikend is om de woning op een locatie te realiseren die niet de eigen grond betreft.
Uit de verschillende opties blijkt dat optie 3 sowieso afvalt vanwege het ontbreken van de financiële middelen.
De afweging tussen optie 1 en 2 valt uit in het voordeel van optie 1. Belangrijkste bezwaar van optie 2 is de praktische uitvoerbaarheid met betrekking tot de afstandsnormering, die leidt tot een smalle diepe kavel, waar initiatiefnemer zich niet in kan vinden. Bovendien speelt het bezwaar van de hoogspanningsmast op geringe afstand van de nieuwe woning.
Daar komt bij dat in optie 1 rekening wordt gehouden met zichtlijnen, die het verlies van vrij uitzicht van omwonenden beperken. Het borgen hiervan weegt voor de gemeente dermate zwaar dat hiervoor een regeling wordt opgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt via een voorwaardelijke bepaling geborgd dat het landschapsplan wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden. Daarnaast wordt door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' voorkomen dat bebouwing of beplanting wordt opgericht ter plaatse van de in het landschapsplan aangegeven zichtlijnen. De globaal aangegeven zichtlijnen in het landschapsplan zijn concreet vertaald op de verbeelding ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid'. Bijkomend voordeel van optie 1 is de groenstrook die door initiatiefnemer wordt gerealiseerd waar omwonenden ook van profiteren.
Bestemmingen
Het huidige agrarische perceel, waar de nieuwe woning komt, is momenteel in gebruik als weiland. Hier zal een woonbestemming worden opgenomen. Een bedrijfsbestemming is niet meer aan de orde, omdat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt. Van de woning naar de Middelweg moet een inrit gerealiseerd worden. Binnen de agrarische bestemming zijn ontsluitingswegen rechtstreeks toelaatbaar. Daar hoeft geen aparte bestemming voor te worden opgenomen. Wel dient overleg plaats te vinden over opgaande beplanting met de leidingbeheerder. Dit wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.
Maatvoering en lokalisering
De maatvoering van de nieuw te bouwen woning sluit aan bij de maatvoering van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan buitengebied dat in oktober 2018 ter inzage is gelegd. De gemeente hanteert in dat plan voor bebouwing een maximale maat van 200 m², inclusief aan- en bijgebouwen. De nieuwe bebouwing zal een oppervlak beslaan van ongeveer 190 m² en past daarmee binnen de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied.
Bovendien dient rekening te worden gehouden met bestaande woningen aan de Prinsenweg. Het bestaande uitzicht van de bewoners aan de Prinsenweg, wordt zoveel mogelijk gerespecteerd (zie ook de onderzoeken in hoofdstuk 4). Ook de positionering van bebouwing wordt hierom vastgelegd.
Rondom de bebouwing wordt een strak bouwvlak gelegd, waarmee gegarandeerd wordt dat het hoofdgebouw niet op een andere locatie terecht kan komen.
Buiten het bouwvlak mogen bijgebouwen worden gebouwd. Om voldoende afstand van milieugevoelige functies tot kassen te kunnen waarborgen, zijn milieugevoelige functies binnen bijgebouwen daarom uitgesloten. Op basis van deze randvoorwaarden is het bouwvlak ingetekend.
De gemeente hecht grote waarde aan ruimtelijke kwaliteit en stelt daarom voorwaarden aan een goede landschappelijke inpassing. Om die reden is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Naast het inpassen van de woning en bijgebouwen, wordt in het inpassingsplan rekening gehouden met een aantal zichtlijnen die belangrijk zijn voor behoud van het uitzicht van de woningen in de omgeving. Daarnaast voorziet de landschappelijke inpassing in een groene afscheiding van het glastuinbouwbedrijf, waarmee het uitzicht verbetert, niet alleen van de initiatiefnemer maar ook van andere omwonenden die nu op het glastuinbouwbedrijf uitkijken.
In de regels is met een voorwaardelijke bepaling geborgd dat de landschappelijke inpassing ook wordt gerealiseerd. Door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' is geborgd dat de zichtlijnen zoals deze globaal in het landschapsplan zijn aangegeven vrij blijven van bouwwerken en beplanting hoger dan 1 meter. Ook erfafscheidingen zijn toegestaan tot 1 meter hoogte.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is bepaald dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De situatie aan de Middelweg valt echter niet onder 'stedelijke ontwikkeling' zoals dat in het Bro is bedoeld. De Ladder vormt dus geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 geactualiseerd. In de VRM wordt geen ruimtelijk eindbeeld geschetst, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Voor de ontwikkeling aan de Middelweg is met name de rode draad omtrent ruimtelijke kwaliteit relevant. Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt in de VRM onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Typologie van ontwikkelingen in de VRM (bron: VRM)
Gebiedsidentiteit en bestaande structuur
De planlocatie ligt aan de Middelweg die één van de nieuwe zeekleipolders in de gemeente Brielle doorsnijdt. In het gebiedsprofiel Voorne-Putten worden de nieuwe zeekleipolders omschreven als polders met 'overwegend een planmatige, hoekige vorm. (...) De verkaveling en het waterstelsel hebben een rationele opzet, waarin de voormalige kreken onregelmatigheden vormen. De maat en schaal van de Nieuwlandpolders verschillen. Aan de noordzijde van Voorne-Putten zijn de dijken vaak beplant en is er lintbebouwing. Door de omsluitende dijkstructuren en lege binnenruimtes ontstaan omkaderde gebieden.' De volgende ambities worden voor dit gebied opgesomd:
In het gebiedsprofiel worden ook waardevolle landschappelijke structuurdragers benoemd, waaronder polderdijken. Ze worden omschreven als 'belangrijke structurerende elementen in het landschap. Ze verdelen het landschap en bieden een panorama op de omgeving.'
Toepassing
De ontwikkeling aan de Middelweg betreft een 'inpassing'. De aard en schaal van de ontwikkeling zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is. Het betreft een bestaande niet-agrarische functie die wordt opgeheven. In ruil daarvoor wordt een nieuwe woning gebouwd op het agrarische perceel dat tussen de huidige woning, de Middelweg, het glastuinbouwbedrijf aan de zuidzijde en de woningen aan de westzijde ligt.
Aansluiten bij bestaande structuren zou betekenen dat de nieuwe woning bij voorkeur aan de Middelweg gesitueerd zou moeten worden, maar daar loopt een hoogspanningsleiding. Vanwege de hoogspanningsleiding moet een minimale afstand van .. m tot de Middelweg in acht worden genomen. Ook moet minimaal 30 m afstand tot de kassen worden aangehouden.
Dat betekent dat de nieuwe locatie niet goed aansluit bij bestaande structuren. Als verder wordt ingezoomd op de polder Oude Goote, dan blijkt dat van herkenbaarheid van structuren als openheid, oude dijkstructuren, bebouwingslinten en laanbeplanting geen sprake is. De open polders zijn sterk verdicht door kassen. De ontwikkeling van het gebied is grotendeels gericht op glastuinbouw.
De verplaatsing van de woning draagt weliswaar enigszins bij aan deze verdichting, maar gezien de ligging tussen andere zichtbeperkende functies is de ruimtelijk-visuele impact van de verplaatsing beperkt.
Het plangebied ligt buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden. Ook rust er geen beschermingscategorie op het plangebied.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Middelweg betreft een inpassing. Er wordt voldaan aan de relevante richtpunten op de kwaliteitskaart. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen en kaders van de PRS.
Naast de structuurvisie heeft de provincie de Verordening Ruimte vastgesteld (juli 2014). Ook de Verordening is in 2016 herijkt. In de provinciale verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan of besluit moet voldoen.
Toepassing en conclusie
De Verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Ze zijn samengevat en worden getoetst in tabel 3.1. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aan de Middelweg past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening Ruimte worden gesteld.
Tabel 3.1 Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de Verordening ruimte
bepaling | toetsing |
Art. 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
De ontwikkeling van een nieuwe woning is volgens de Verordening geen stedelijke ontwikkeling. Bovendien vallen de oppervlaktes die met deze ontwikkeling gemoeid zijn buiten de reikwijdte van de Verordening. |
Art. 2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor inpassen, aanpassen of transformeren. Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. |
In 3.2.1 is onderbouwd dat er sprake is van een inpassing, omdat de ontwikkeling past binnen de bestaande structuur en de gebiedsidentiteit. Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied, waardoor er geen aanvullende voorwaarden gelden. |
Brielle werkt samen met de buurgemeenten op Voorne Putten. Dit heeft divers beleid en afspraken opgeleverd. Deze hebben echter geen betrekking op het plangebied.
Het beleid voor het landelijk gebied van Brielle is neergelegd in de gelijknamige omgevingsvisie. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van het plangebied is gericht op de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. Daarnaast speelt de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen een rol.
Het plangebied wordt geflankeerd door het glastuinbouwconcentratiegebied. Nieuwe ontwikkelingen mogen de glastuinbouw in het concentratiegebied niet onnodig hinderen.
In het bestemmingsplan is dit beleid doorvertaald. Ook spelen archeologische waarden een rol in het plangebied.
Toepassing en conclusie
Het huidige agrarische perceel is door zijn geïsoleerde ligging van beperkte betekenis voor de grondgebonden landbouw. Per saldo neemt het oppervlak voor niet-agrarisch gebruik niet toe. Het belang dat de Rijksoverheid hecht aan een goed woon- en leefklimaat, heeft ertoe geleid het huidige perceel onder de hoogspanningsleiding te saneren. Gezien de eigendomssituatie ligt het voor de hand de woning buiten de zone van de hoogspanningsleiding te herbouwen. In de nieuwe situatie sluit de woning aan bij de woningen die aan de Prinsenweg zijn gevestigd.
De belangen van het glastuinbouwconcentratiegebied worden in acht genomen, door op de voorgeschreven afstand van de bestaande kas te bouwen.
Wat betreft het kwaliteitsstreven van de gemeente, is het zaak de nieuwe woning landschappelijk in te passen met inheemse plantensoorten en zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande kavelstructuur.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):
De beoogde ontwikkeling betreft met een oppervlakte van circa 190 m². De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor zowel de locatie waar de nieuwe woning wordt gebouwd als voor de locatie die achter wordt gelaten en gesaneerd. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.
De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in bijlage 1.
De onderzoeksresultaten voor de nieuwe locatie geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor het huidige gebruik en de voorgenomen bestemmingswijziging van de agrarische bestemming naar de bestemming wonen.
Uit het onderzoek dat voor de te saneren locatie is uitgevoerd, is de verontreinigingssituatie van het terrein aan de Middelweg 1 in Vierpolders voldoende in beeld gebracht.
Tussen de woning en het voormalige bedrijfspand is een verontreiniging met PAK boven de interventiewaarde aangetroffen. Formeel geldt dat een nader onderzoek moet worden uitgevoerd om de omvang van deze verontreiniging te bepalen. Dit heeft echter geen toegevoegde waarde, zolang de betonverharding in stand blijft.
Geadviseerd wordt om de ondergrondse dieseltank naast het voormalige bedrijfspand te laten verwijderen. Als een tank gesaneerd wordt, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek volstaan hiervoor.
De onderzoeksresultaten voor de te saneren locatie vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de bedrijfsbestemming naar de agrarische bestemming.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Middelweg 1 te Vierpolders.
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond (kalkrijke poldervaaggronden; lichte klei, profielverloop 5). Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwatertrap varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen de NAP -0,5 en NAP -0,7.
Waterkwantiteit en -veiligheid
Binnen het perceel van het plangebied bevindt zich een sloot van de perceeleigenaar met een beschermingszone van 1 m. In de directe omgeving van het plangebied ligt ten noorden een wegsloot met een beschermingszone van 5 m van het Waterschap. Ten zuiden van het plan gebied ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 m van het waterschap. Verder zijn de omliggende sloten van de perceel eigenaren met een beschermingszone van 2 m.
Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan omvat de sanering van de huidige woning en bijgebouwen en het herbouwen van de woning op hetzelfde agrarische perceel, 100 m ten westen van de huidige locatie. Hierbij moet een inrit gerealiseerd van de nieuwe woning naar de Middelweg. Het gebied van de oude gebouwen krijgt een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 250 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Omdat de ontwikkeling een afname en toename in verharding realiseert, neemt het verhard oppervlak in de toekomstige situatie niet toe. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.
De nieuwe woning in de toekomstige situatie valt niet binnen een beschermingszone van een watergang beschreven in de huidige situatie. De oprit richting de Middelweg kruist de wegsloot ten noorden van het plangebied. Hiervoor dient een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap.
Conclusie
Voor de oprit richting de Middelweg over de wegsloot dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. Verder heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Rond het plangebied bevindt zich overwegend agrarische bedrijvigheid en het gebied kan als omgevingstype 'gemengd gebied' beschouwd worden.
De woning ligt op minimaal 30 m van de dichtstbijzijnde kas. Voor kassen met of zonder verwarming geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied (30 m voor een rustige woonwijk). Hierdoor kan ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Aanleiding
Nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige objecten waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden indien de woning in een wettelijk bepaalde geluidszone ligt. Het plangebied ligt in de geluidszone van de Middelweg, de Prinsenweg en de Tuindersweg. Onderzoek naar de verwachte geluidsbelasting ten gevolge van deze bronnen is noodzakelijk. In voorliggend bestemmingplan worden de aanpak, de uitgangspunten en de resultaten toegelicht.
Aanpak
Het akoestisch onderzoek richt zich op het in beeld brengen van de ligging van de 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde) en de 53 dB-contour (maximale ontheffingswaarde) van de Middelweg. Vervolgens zal getoetst worden of de geprojecteerde woning in de invloedssfeer van deze geluidscontouren ligt. Verder zal op basis van dit resultaat een uitspraak worden gedaan over de verwachte geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Prinsenweg en de Tuindersweg, waarvan het plangebied op grotere afstand is gelegen.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De ontwikkeling vindt plaats binnen de wettelijke geluidszone van de Middelweg, de Prinsenweg en de Tuindersweg. De zonebreedte van deze 60 km/u-wegen bedraagt 250 m.
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB.
Uitgangspunten onderzoek
Invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.
De Middelweg is opgenomen in de Regionale VerkeersMilieuKaart (RVMK) met als prognosejaar 2030. Hierin heeft de Middelweg een verkeersintensiteit van 930 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde werkdag. Voor het akoestisch onderzoek is een gemiddelde weekdag het uitgangspunt. Voor de Middelweg bedraagt deze 855,6 mvt/etmaal. Afgerond wordt gerekend met 855 mvt/etmaal. De voertuig- en etmaalverdeling is opgenomen in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Voertuig- en etmaalverdeling Middelweg
dag | avond | nacht | |
lichte motorvoertuigen | 91,44 | 91,44 | 91,44 |
middelzware motorvoertuigen | 6,74 | 6,74 | 6,74 |
zware motorvoertuigen | 1,82 | 1,82 | 1,82 |
etmaalverdeling | 7,00 | 2,60 | 0,70 |
De Middelweg kent een wettelijk toegestane snelheid van 60 km/u Voor de wegdekverharding is uitgegaan van dicht asfaltbeton, in het geluidsmodel aangeduid als referentiewegdek. De woning op het perceel Middelweg 2c is gelegen tegenover het planvoornemen. Deze woning zal naar verwachting nauwelijks voor reflectie van wegverkeerslawaai zorgen. Er is gerekend met een objectfractie 0,1. De zichthoek vanaf de rijlijn wordt niet gewijzigd. De afstand tot het kruispunt met de Prinsenweg ten westen van het planvoornemen is dusdanig groot (circa 121 m) dat met bovenstaande uitgangspunten de geluidscontouren nauwkeurig kunnen worden bepaald.
Toetshoogte
Het bouwplan van de nieuwe woning gaat uit van 2 bouwlagen: begane grond met een kapverdieping. Daarom zijn de geluidscontouren berekend op een waarneemhoogte van 1,5 m en 4,5 m.
Resultaten
Berekend is de geluidsbelasting in het plangebied vanaf de assen van de wegen. Hierbij wordt de geluidsbelasting berekend tot de grenswaarden uit de Wgh zijn bereikt. De afstanden vanaf de as van de Middelweg tot de grenswaarden in het plangebied zijn weergeven in tabel 4.2. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.
Tabel 4.2 Afstanden contouren grenswaarden Wet geluidhinder
bron | bouwlaag | geluidscontour | |
voorkeursgrenswaarde (48 dB) | maximale ontheffingswaarde (53 dB) | ||
Middelweg | 1 (+1,5 m) | 23 m | 9 m |
2 (+4,5 m) | 26 m | 9 m |
Gezien de situatieschets van de nieuwe woning (d.d. 19 april 2018) kan geconcludeerd worden dat de nieuwe woning geprojecteerd is buiten de 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde). De 48 dB-contour is weergegeven op de afbeelding in bijlage 2. Hiermee wordt voldaan aan de normen van de Wgh ten gevolge van het verkeer op de Middelweg.
De Prinsenweg en de Tuindersweg liggen op een grotere afstand van de locatie. Ook de verkeersintensiteit op deze wegen is lager dan op de Middelweg. Derhalve kan ook voor deze wegen geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de normen van de Wgh omdat de geluidsbelasting lager dan 48 dB is op de nieuwe woning.
Conclusie
Voor de nieuw geprojecteerde woning op de locatie Middelweg 1 wordt voldaan aan de normen van de Wet geluidhinder. De woning kan worden mogelijk gemaakt in een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof op het meetpunt bij de Middelweg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (onderstaande figuur). Hieruit kan geconcludeerd worden dat ter plaatste van het ontwikkelingsgebied sprake is van een aanvaardbare luchtkwaliteit.
Figuur 4.1 NSL-monitoring meetpunten plangebied (bron: NSL-monitoringstool (2018))
De ontwikkeling voorziet in de herlocatie van één woning en heeft hierdoor geen verkeersaantrekkende werking. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Het archeologisch beleid van de gemeente Brielle is vastgelegd in het Beleidsplan Brielle Archeologie, 'Koers vastgelegd' uit 2009. Bij dit beleidsplan horen onder meer een Beleidskaart en een Verwachtings- en waardenkaart.
Toepassing en conclusie
Het plangebied valt samen met de categorie Waarde - Archeologie - 3. Een aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm, moet een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Een dergelijk onderzoek is uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om proefsleuven te graven om zodoende de archeologische waarden veilig te stellen. De gemeente heeft het bureau 'The Missing Link' gevraagd het archeologisch onderzoek te beoordelen. Om de mogelijke aanwezige archeologische waarden afdoende te kunnen beschermen, kunnen ingrepen kleiner dan 100 m² en niet dieper dan 70 cm -mv zonder vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Ook voor heien kan een uitzondering op de noodzaak van vervolgonderzoek worden gemaakt, als gebruik wordt gemaakt van de methode van archeologisch-vriendelijk heien volgens de eisen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij grotere en diepere ingrepen wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek gevraagd. Om die reden is er een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen om archeologische waarden veilig te stellen. Zodra vervolgonderzoek is uitgevoerd, kan de dubbelbestemming via een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd.
Het plangebied ligt in de jonge zeekleipolders. Kenmerkend voor de jonge zeekleipolders - met uitzondering van Polder Kleine Gote en Polder Hollemare waar de oude kreken liggen - is dat ze planmatig zijn verkaveld, met hoekige vormen en met rechte polderwegen die als lange lijnen door de polders lopen. Deze jonge zeekleipolders zijn grootschalig van opzet en bestaan - tussen de dijken - uit vaak zeer open agrarische gebieden. In Polder Oude-Gote is de grootschalige openheid verdwenen door de komst van glastuinbouw. De Middelweg en de Prinsenweg benadrukken de grootschalige en planmatige verkaveling. Van openheid is in het plangebied geen sprake meer.
De effecten van deze ontwikkeling op het landschap en de cultuurhistorie zijn beperkt. Het bestaande perceel wordt ruim 100 m verplaatst. Het bouwvolume neemt iets af. Door de ligging van de hoogspanningsleiding moet de nieuwe woning op enige afstand van de weg gesitueerd worden, terwijl andere percelen aan de weg of de dijk zijn gesitueerd.
Gezien de geringe landschappelijke aantasting en het belang om de woning te verplaatsen zodat deze niet meer onder de hoogspanningsleiding ligt, wordt dit in de afweging als een aanvaardbare keuze beschouwd.
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de 'overig' beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Voornesduin en Haringvliet die beide op een afstand van 4 km zijn gelegen. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, genereert de bestemmingswijziging qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het project niet in de weg.
Soortenbescherming
Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd en bijgevoegd in bijlage 5. Uit de quickscan blijkt dat het plangebied geen mogelijkheden bezit voor vleermuizen en vogels om te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Op grond van de quickscan worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Middelweg 1 te Vierpolders zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
In het plangebied bevindt zich een hoogspanningsleiding; Crayestein-Maasvlakte van netbeheerder TenneT met een spanning van 380 kV. Voor deze hoogspanningsleiding geldt een zakelijke rechtstrook van 36 m aan weerszijden. De verplaatsing zorgt dat de woning buiten de afstand van 36 m van de hoogspanningsleiding komt te liggen.
Het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is gebaseerd op het voorzorgprincipe. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan het daarom soms noodzakelijk zijn een bepaalde afstand vrij te houden tussen gevoelige bestemmingen en bovengrondse hoogspanningslijnen.
De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla. Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.
Aanvullend hierop adviseert het Rijk, vanuit het voorzorgprincipe, om zoveel als mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen van meer dan 0,4 microTesla.
In het plangebied kan een magneetveld van meer dan 100 microTesla uitgesloten worden. Wel bevindt het gehele plangebied en de woning zich binnen een magneetveld van boven de geadviseerde 0,4 microTesla. Het RIVM geeft in hun 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' in 2004 aan dat op basis van het redelijkerwijscriterium acceptabel voor kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen uitzonderingen worden gemaakt.
In de nieuwe situatie bevindt de woning zich verder van de hoogspanningskabel wat het gezondheid risico verminderd.
Conclusie
De nieuwe situatie verkleint het gezondheidsrisico ten opzichte van de huidige situatie en zorgt dat de woning buiten de zakelijke rechtstrook van 36 m zoals beschreven in het huidige bestemmingsplan komt te liggen. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Op een afstand van 600 m bevinden zich gasleidingen van de Gasunie Transport Services. De maatgevende inventarisatieafstand is 470 m en het plangebied valt dan ook buiten het invloedsgebied van de gasleidingen.
Het plangebied valt 1.050 m van de N57 Dammenweg. Dit is buiten de maximale effectafstand van 880 m dat geldt voor de maatgevende stofcategorie LT2. Daarnaast vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of het water.
Conclusie
De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen. Verder zijn in of nabij het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
In feite verandert er niets aan de ontsluiting en verkeersafwikkeling. De woning van initiatiefnemer wordt 125 m verplaatst. Er zijn geen verkeerskundige gevolgen.
Parkeerbehoefte
Omdat er in de nieuwe situatie geen sprake meer is van een bedrijfsbestemming brengt de nieuwe ontwikkeling mogelijk een lagere parkeerbehoefte met zich mee dan voorheen. Parkeren vindt in de nieuwe situatie ook op eigen terrein plaats. Er zijn geen knelpunten met betrekking tot parkeren.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Voor de bestemmingsregeling wordt aangesloten bij het vigerende plan, zijnde de beheersverordening voor het landelijk gebied van Brielle. Deze verordening is weer gebaseerd op het bestemmingsplan Landelijk gebied dat op 13 maart 2007 is vastgesteld en enkele herzieningen die daarop zijn gevolgd.
Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Agrarisch (artikel 3)
Het perceel Middelweg 1, dat nu een bedrijfsbestemming heeft, verdwijnt in het nieuwe bestemmingsplan. De bebouwing wordt gesaneerd en de gronden krijgen de agrarische bestemming, overeenkomstig het omliggende perceel.
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijbedrijven en akker- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de teelt van ruwvoedergewassen, kleinschalige natuurontwikkeling en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Bouwregels zijn niet van toepassing, omdat binnen het plangebied geen bouwvlakken voor agrarische bedrijven voorkomen. Dat betekent dat er evenmin regelingen voor neven- of vervolgfuncties bij agrarische bedrijven hoeven worden opgenomen.
Uitzondering hierop zijn terreinafscheidingen, die tot een hoogte van 2 m buiten bouwvlakken mogen worden gebouwd.
Voor het aanbrengen van opgaande beplantingen (met uitzondering van erfbeplantingen) is een aanlegvergunning noodzakelijk.
Groen (artikel 4)
Langs het glastuinbouwconcentratiegebied is een zone van 10 meter voorzien van de groenbestemming. Dit betreft de richtafstand tot kassen in gemengd gebied. Tegelijkertijd wordt geborgd dat het kassencomplex landschappelijk wordt ingepast conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Wonen (artikel 5)
De locatie waar de woonkavel gerealiseerd wordt, is geheel aangewezen voor de bestemming Wonen. Naast het hoofdgebruik is ook beroep-aan-huis toegestaan. Voor de woning is een maximale oppervlaktemaat van 200 m² opgenomen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De maximale goothoogte bedraagt 4,5 m, de maximale bouwhoogte 10 m. Er is onderscheid gemaakt tussen een bouw- en bestemmingsvlak. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak gesitueerd worden, om voldoende afstand tot de kas en de hoogspanningsleiding te garanderen. Buiten het bouwvlak mogen wel bijgebouwen worden gebouwd, voor zover daarin geen milieugevoelige functies voorkomen.
In de regels is een voorwaardelijke gebruiksbepaling opgenomen, die borgt dat de landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt. Het gebruik van de bestemming als woning is daarvan afhankelijk gesteld.
Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 6)
Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Deze
gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een bovengrondse 380 kV
hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende voorzieningen. Bouwen ten behoeve van de hier
geldende enkelbestemmingen is in beginsel niet toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken met een
omgevingsvergunning, waarbij wordt getoetst of het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
Hierbij wint het college advies in bij de leidingbeheerder over evt. aan de vergunning te stellen
voorwaarden.
Waarde - Archeologie - 3 (artikel 7)
Uit het archeologiebeleid van de gemeente blijkt dat archeologische waarden via het bestemmingsplan moeten worden veiliggesteld. In het archeologiebeleid van de gemeente Brielle zijn voorbeeldregels opgenomen, hoe een en ander in het bestemmingsplan kan worden vertaald.
Voor de locatie aan de Middelweg is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek lijkt dat de archeologische waarden nog niet te zijn veilig gesteld. Geadviseerd wordt eerst proefsleuven te graven voordat met de bouw kan worden gestart. Ter bescherming van deze waarden zijn deze locaties voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3, conform de archeologische regeling in de 1e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Het bouwen van bebouwing dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² is alleen toegestaan indien een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Overigens heeft het onderzoek van The Missing Link aangetoond dat archeologische waarden tot 70 cm -mv voldoende beschermd zijn. Om die reden wordt in plaats van de maatvoering van 30 cm, 70 cm gehanteerd.
Ter bescherming van de aanwezige waarden zijn tevens aanlegregels opgenomen. Ook voor heien kan een uitzondering op de noodzaak van vervolgonderzoek worden gemaakt, als gebruik wordt gemaakt van de methode van archeologisch vriendelijk heien volgens de eisen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Waarde - Openheid (artikel 8)
De dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' is globaal gebaseerd op de delen van het plangebied waar op het landschapsplan (bijlage 1 bij de regels) zichtlijnen staan aangegeven. Deze gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding van de voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit die wordt ontleend aan de landschappelijke openheid. Ter bescherming hiervan is een aanlegvergunningstelsel opgenomen dat onder meer hoogopgaande beplanting uitsluit. Beplanting die is vereist op grond van het landschapsplan, dat door middel van een voorwaardelijke verplichting aan de regels is gekoppeld, is van dat verbod uitgezonderd.
Doel van deze dubbelbestemming is tevens om vergunningvrij bouwen in deze zone te voorkomen omdat de gronden hiermee niet als erf worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1 van Bijlage II van het Bor. In de Nota van toelichting van het Bor is het volgende hierover opgenomen: "Ook is het mogelijk om gronden <<mede>> te bestemmen voor andere functies. Er geldt dan bijvoorbeeld voor het gehele perceel een bestemming woondoeleinden, maar door een zogenoemde dubbelbestemming te geven of door mede bepaalde waarden, functie- en gebiedsaanduidingen toe te kennen, kan tot uitdrukking worden gebracht dat percelen of perceelsgedeelten mede een ander planologisch doel dienen. Indien de bestemmingsregeling in zo'n geval gepaard gaat met belemmeringen om een perceel of delen van een perceel te gebruiken en feitelijk in te richten ten dienste van het hoofdgebouw, is er geen sprake van erf". Deze laatste mogelijkheid is expliciet in de jurisprudentie bevestigd (ABRvS 201209655/1/A1). Uitgezonderd zijn erfscheidingen tot een hoogte van 1 meter. Deze kunnen wel worden gerealiseerd, conform de maximale hoogte van beplanting (1 meter).
Algemene regels (Hoofdstuk 3)
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, wijzigingsregels en afwijkingsregels.
Overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4)
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Inspraak en overleg
In het kader van de inspraak en vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan van 1 maart 2019 tot en met 11 april 2019 ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. In bijlage 6 is de volledige nota Inspraak en overleg opgenomen.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. In bijlage 7 is de volledige Nota Zienswijzen opgenomen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. De kosten worden gedekt uit de overeenkomst die de familie Kardol heeft afgesloten met het Rijk. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is niet als 'bouwplan' aangemerkt.
De gemeente maakt verder geen kosten die niet met leges worden gedekt. Het opstellen van een exploitatieplan of -overeenkomst is daarom niet aan de orde. Wel wordt een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.