Plan: | De Rik 26 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.DeRik26-0130 |
Het voormalige postkantoor op het perceel De Rik 26 te Brielle wordt niet meer gebruikt en zal worden gesloopt. De gronden kunnen worden herontwikkeld. Gepland is één appartementengebouw met in totaal 43 appartementen.
De woningbouwontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Geuzenland', waarin het perceel de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Waarde-Archeologie 4' heeft. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken wordt een bestemmingsplan opgesteld.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 met een rode cirkel. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de vesting van Brielle, ingeklemd tussen de wijken 'Rugge' en 'Zuurland', ter hoogte van de Rik.
![]() |
![]() |
Figuur 1.1 Indicatieve ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Geuzenland', dat op 3 juli 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 28 september 2012 onherroepelijk is geworden. Het perceel heeft de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Waarde-Archeologie 4'. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Geuzenland' is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Geuzenland
De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat woningbouw niet is toegestaan op deze gronden. Het initiatief is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente staat echter positief tegenover de beoogde ontwikkeling en biedt met het voorliggend bestemmingsplan een nieuw juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.
De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting, beschrijven de ontwikkeling (hoofdstuk 2), vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden (hoofdstuk 3), de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden (hoofdstuk 4), beschrijft de sectorale aspecten (hoofdstuk 5) en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief (hoofdstuk 7).
Het betreft een op een markant punt gelegen voormalig post- en bestelkantoor met een ruim buitenterrein, zie afbeelding 2.1. Het pand zelf heeft een oppervlakte van ongeveer 915 m2 met een hoogte van ongeveer 3,5 meter. Aan de voor- en achterzijde zijn parkeer-, laad- en losmogelijkheden.
Figuur 2.1 Voormalige postkantoor
Ontsluiting
De locatie is goed ontsloten. Via de G.J. van den Boogaardweg wordt de N218 bereikt. Ook de binnenstad is via deze weg ontsloten.
Op de locatie wordt een appartementencomplex beoogd met 43 woningen.
De entreefunctie van de locatie voor Brielle is aanleiding voor een invulling met een markant gebouw dat een signaalfunctie heeft op zijn omgeving. Door een eigentijdse invulling accentueert het appartementengebouwen het knooppunt Ruggeweg/De Rik. De architectuur is gebaseerd op het karakter van de voorzieningenzone, waarin de bebouwing divers van karakter is met een grote mate aan individualiteit. Door een moderne vertaling wordt bijgedragen aan een onderscheidend karakter zonder samenhang met de omgeving uit het oog te verliezen. Eenduidige vormen bepalen daarbij het beeld, terwijl het onderscheid tussen de samengestelde volumes afleesbaar is door toepassing van een transparant tussenlid. Wat betreft de materialisering is gekozen voor baksteenarchitectuur.
Het appartementengebouw bestaat uit een gedeelte van drie en een gedeelte van vier bouwlagen, waarbij een hoogteaccent in het tussenstuk is aangebracht, zie figuur 2.2.
Figuur 2.2: Impressie appartementengebouw
In mei 2013 zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor De Rik opgesteld.
Per thema zijn de volgende spelregels en randvoorwaarden van kracht:
Conclusie
Het appartementencomplex is ontworpen met inachtneming van de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote
rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan
worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale
belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch
doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:
Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Voor alle stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een appartementencomplex met 43 woningen, en betreft daarmee gelet op de omvang (meer dan 12 woningen) een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De locatie betreft een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat de provincie Zuid-Holland een uitgebreidere laddermotivering heeft geborgd via de Verordening Ruimte, wordt verwezen naar paragraaf 3.2. Hierin is de behoefte in de relevante woonregio beschreven.
Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. De Omgevingsvisie is per 1 april 2019 in werking getreden. Hierin is de voormalige Visie ruimte en mobiliteit beleidsneutraal overgenomen.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave 'Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied' relevant. Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen:
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Verder in dit hoofdstuk is ingegaan op de behoefte. Ook valt de locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het provinciaal beleid.
Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (2019)
De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
In dit geval is met hergebruik van een vrijgekomen binnenstedelijke locatie sprake van inpassen. In het provinciale gebiedsprofiel voor Voorne-Putten zijn de kenmerkende kwaliteiten op kaart vastgelegd. De locatie wordt aangeduid als bebouwd gebied. De Rik wordt aangeduid als een dijkweg.
Het plan draagt op haar manier bij aan deze combinatie van kenmerken en kwaliteiten. De entreefunctie van de locatie voor Brielle is aanleiding voor een invulling met een markant gebouw dat een signaalfunctie heeft op zijn omgeving. Door een eigentijdse invulling accentueert het appartementengebouwen het knooppunt Ruggeweg/De Rik.
De behoefte naar nieuwe woningen wordt later in dit hoofdstuk beargumenteerd.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 2019)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
Voorne-Putten
De gemeente Brielle maakt deel uit van de regio Voorne-Putten. Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.
Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin.
Wonen en werken
De woningmarkt is een voorraadmarkt. In een gedeelte van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.
De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Voor de regio Voorne-Putten is tevens een specifieke woningmarktverkenning uitgevoerd (ABF Research, 25 april 2017). Woningbouw zal binnen de provincie Zuid-Holland voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie (Rotterdam en andere grote steden). Het grootste deel van de woningbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio's over de actualisering van regionale woonvisies. Een nieuw actualiseringsproces is op dit moment gaande. De regio's leveren ieder jaar voor 1 juli input voor deze gesprekken.
Toetsing
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de historische kern van Brielle , zoals zichtbaar in figuur 3.1. De provincie wil in eerste instantie de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur.
Figuur 3.1. Ligging plangebied binnen 'bestaand stads- en dorpsgebied' (bron: Provincie Zuid-Holland)
Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 2019)
De Verordening ruimte Zuid-Holland bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen. Het volgende artikel uit de Verordening ruimte 2014 is relevant voor voorliggende ontwikkeling.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
De realisatie van woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De relevante regio voor toetsing van een woningbouwontwikkeling in Brielle is de regio Rotterdam, subregio Voorne-Putten.
Ad lid 1, onder a. Behoefte
Voor het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling zijn provinciale prognoses en regionale afspraken leidend. De druk op de woningmarkt is sinds 2015 fors toegenomen. Dit blijkt ook uit de actuele provinciale woningbehoefteraming, woningmarktverkenningen en de actualisering van de regionale woonvisie.
Kwantitatieve behoefte
Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming 2016 (WBR) blijkt dat er in de regio Voorne-Putten in de periode 2015 t/m 2029 behoefte is aan circa 3.100 tot 7.100 woningen. In de gemeente Brielle is een behoefte berekend van maximaal 1.684 woningen.
De regionale woningbouwplanning (inclusief voorliggende ontwikkeling) blijft binnen de behoefteraming van de provincie. Dat blijkt uit de bijlage bij de Woonvisie Voorne–Putten 2016-2020, die in 2017 is geactualiseerd. Hierin zijn de onderstaande regionale woningbouwafspraken opgenomen. Bij de geplande aantallen woningen blijven alle vier de gemeenten (en dus de subregio Voorne-Putten in totaal) binnen de bandbreedte van WBR 2016 en de BP 2016.
Kwalitatieve behoefte
Uit de provinciale woningmarktverkenning 'Regio's Zuid-Holland 2016' blijkt dat er behoefte is aan ruim 10.000 woningen in dorpse woonmilieus. Brielle is aangemerkt als een dorps woonmilieu. Het nieuwe appartementencomplex ligt in een dorps woonmilieu waar regionaal vraag naar is. In 'Dat spreken we af' is omschreven dat dorps wonen elders in de regio nauwelijks voorkomt, een unieke kwaliteit van Voorne- Putten is en de vraag elders uit de regio bedient.
Uit de woningmarktverkenning van de subregio Voorne-Putten (2017) blijkt een grote behoefte aan de woonmilieus suburbaan grondgebonden, dorps en landelijk. Het appartementencomplex ligt binnen een dorps/suburbaan woonmilieu en sluit daarom aan bij de behoefte vanuit de regio.
Uitgangspunt van de Regionale Woonvisie Voorne - Putten 2016-2020 (actualisatie 2017) is dat alle inwoners op Voorne-Putten goed kunnen wonen, met in het bijzonder aandacht voor vergrijzing en demografie, levensloopgeschiktheid en passende woningen, betaalbaarheid en aantrekkelijke woonmilieus. In de Woonvisie Voorne-Putten is er voor gekozen om de focus bij nieuwbouw te leggen op het aanbod dat ontbreekt. Daarnaast blijft het van belang om in de nieuwbouw een gevarieerd aanbod te bieden.
De grootste groeigroepen voor de komende periode zijn eenoudergezinnen, alleenstaanden en alleenstaande senioren. Op basis van de huidige woningvoorraad en woonmilieus en de toekomstige vraag is er vooral behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus.
Er is een forse woningbehoefte in de regio en in de gemeente Brielle en er is behoefte aan het beoogde dorpse woonmilieu. De aantallen zijn regionaal afgestemd. Met de toevoeging van het appartementencomplex, wordt een bijdrage geleverd om in deze behoefte te voorzien.
Structuurvisie Brielle
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
De inhoud van de structuurvisie wordt vormgegeven aan de hand van 9 ambities. Van deze ambities is het onderwerp 'woningbouw' van belang voor de onderhavige ontwikkeling. Naast duurzame invulling van het woningbouwprogramma, zet de gemeente eveneens in op een gedifferentieerde en vraaggerichte woningbouw, waarbij ook het bouwen van woningen in het duurdere segment nodig is.
In de structuurvisie zijn voor de ontwikkeling van Brielle op basis van de lagenbenadering en de ruimtelijke karakteristiek een aantal richtinggevende stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd. Voor de PostNL-locatie zijn daarvan de volgende min of meer relevant;
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie
Vervolgens zoomt de structuurvisie in op de onderscheidende wijken, waarbij per deelgebied de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur wordt beschreven, met aansluitend voor verschillende ontwikkelingslocaties uitgangspunten en randvoorwaarden, die bij de ontwikkeling van deze locaties in acht moeten worden genomen. De PostNL-locatie is gelegen op het grensvlak tussen de wijken Rugge en Zuurland. Uit de structuurvisie valt daarover het volgende op te maken:
Structuur en karakteristiek
Beide wijken zijn ruim opgezet, met een breed stratenpatroon en veel openbaar groen in de vorm van grasvelden en waterpartijen. De bebouwingspatronen bestaan uit woningen in een stroken- en blokverkaveling. In Rugge staat een flatgebouw met winkels centraal in de wijk, in het verlengde van de Ruggeweg, een bebouwingsaccent. De Ruggeweg wordt begeleid door een brede groenzone. Zuurland beschikt over ruime waterpartijen die door de wijk heen slingeren. Tussen de beide wijken ligt langs de Rik een groene zone, met diverse voorzieningen.
Rond de PostNL-locatie staan diverse ontwikkelingen op stapel. Uit de structuurvisie valt daarover het volgende op te maken:
Locatie De Rik
Aan weerszijden van De Rik, ten zuiden van de PostNL-locatie, ligt de gelijknamige ontwikkelingslocatie De Rik. Deze locatie is verdeeld in twee gebieden (ten noorden en zuiden van De Rik) en biedt in totaal plaats aan ongeveer 40 woningen.
Het noordelijke deel leent zich voor een eigentijdse woonbuurt die plaats biedt (afhankelijk van het woningbouwprogramma) aan zowel grondgebonden woningen als appartementen. Een aantal van de randvoorwaarden voor deze ontwikkeling zijn van belang voor de ontwikkeling van de PostNL-locatie, te weten:
Het zuidelijke deel kan een meer opzichzelfstaande eigentijdse woonbuurt worden met grondgebonden woningen. Een aantal van de randvoorwaarden voor deze ontwikkeling zijn van belang voor de ontwikkeling van de PostNL-locatie, te weten:
Toetsing
Aan de randvoorwaarden voor de bovengenoemde ontwikkelingslocaties kan worden ontleend dat de PostNL-locatie een cruciale positie heeft voor wat betreft de verwezenlijking van een aantal ruimtelijke thema’s. Waaronder ook de wens om De Rik als entreezone voor Brielle in te richten door onder meer de hoek Ruggeweg en De Rik te accentueren en De Rik te begeleiden met een groen/blauwe zone. Het appartementencomplex wordt op enige afstand van De Rik gesitueerd, waardoor ruimte over blijft voor groenstructuren.
Welstandsnota
In de welstandsnota is de gemeente Brielle in diverse gebiedstypen opgedeeld. Vervolgens is, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen, per gebied een samenhangend beoordelingskader opgesteld. Daarna volgen de welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur.
De PostNL-locatie is onderdeel van het gebiedstype Voorzieningenzone. Volgens de welstandnota is de waarde ervan gelegen in de ruime, groene stedenbouwkundige opzet en de entreefunctie voor Brielle. De inrichting van de openbare ruimte is zorgvuldig en doelmatig. De gebouwen zijn vrijstaand en individueel met onderling een grote variatie in maat en schaal.
Het welstandsbeleid is gericht op het behoud van het ruime groene beeld en het versterken van de samenhang. Van de criteria om dat te bereiken zijn voor de ontwikkeling van de PostNL-locatie de volgende van belang:
Toetsing
Met de invulling van de locatie met een vrijstaand eenvoudig gebouw dat de rooilijn volgt van de weg en zich met de voorgevel richt op De Rik, wordt recht wordt gedaan aan het welstandsbeleid dat tot doel heeft De Rik als entree naar Brielle ruimtelijk tastbaar en afleesbaar te maken.
Woonvisie Brielle 2017 - 2022
Een recente ontwikkeling binnen het Brielse, is de groeiende behoefte aan wonen en zorg. Voor een belangrijk gedeelte is dit een gevolg van de vergrijzing, met als belangrijkste oorzaken: er zijn steeds meer ouderen, en inwoners worden gemiddeld steeds ouder (de zogenoemde 'dubbele vergrijzing'). Een trend die zich ook regionaal op Voorne-Putten en landelijk voordoet. Gepaard met een ouder wordende samenleving gaat een groeiende vraag naar wonen met zorg en welzijn. Zo lang mogelijk zelfstandig wonen is de norm. Iets wat de meeste ouderen ook willen, het liefst in de vertrouwde omgeving en in nabijheid van hun eigen sociale netwerk. Dit stelt eisen aan de geschiktheid van woningen. Het vraagt om het aanpassen van de bestaande voorraad voor ouderen die in hun huidige woning willen blijven en om aanbod van geschikte en/of levensloopbestendige woningen voor hen die willen verhuizen.
Naast ouderen doen ook andere (kwetsbare) doelgroepen in toenemende mate een beroep op de woningvoorraad. Zo heeft de recent sterke asielinstroom geleid tot een groeiende groep vergunninghouders die een plek moet vinden. En heeft de gemeente met invoering van de Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning extra verantwoordelijkheden gekregen in het huisvesten van kwetsbare jongeren en het (laten) bieden van beschermd wonen voor personen met psychiatrische problematiek.
De volgende vier thema's verdienen in de komende jaren prioriteit:
1. Aantrekkelijke woongemeente Brielle.
2. Een goed functionerende woningmarkt.
3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid.
4. Wonen met zorg en welzijn.
Toetsing
Het initiatief geeft invulling aan het woonbeleid van de gemeente Brielle.
Het plangebied betreft een op een markant punt gelegen post- en bestelkantoor, die niet meer in gebruik is. Door deze locatie nu te gaan gebruiken voor woningbouw, levert dit een bijdrage aan de aantrekkelijkheid van Brielle als woongemeente. Daarnaast draagt dit bij aan de beschikbaarheid en variatie in het woningaanbod binnen Brielle. Tegelijkertijd zorgt dit dus voor een goed functionerende woningmarkt binnen Brielle.
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het beschreven beleidskader.
De in een gemeentelijke verordening opgenomen gemeentelijke monumenten worden beschermd in het kader van de Erfgoedwet. Verbouw of sloop van deze gebouwen is slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Het betreft hier echter geen gemeentelijk monument.
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsplan "Koers bepaald"
De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart
Ter plaatse van het plangebied geldt, op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De archeologische beleidskaart behorende bij het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' geeft voorts weer welke archeologische dubbelbestemmingen dienen te worden aangehouden. Op basis daarvan dient voor dit plangebied een dubbelbestemming opgenomen te worden.
Toetsing en conclusie
Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale onderdelen die van belang zijn voor het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Regionaal afsprakenkader geluid
De gemeente Brielle heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het regionaal afsprakenkader geluid ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het Afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het nieuwe Afsprakenkader wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.
Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone.
Door de milieudienst DCMR zijn bouwplantoetsingscontouren voor de gemeente Brielle berekend, op basis van het in het verleden vastgestelde saneringsprogramma en het besluit van de Minister van VROM (5 juli 2000) over de maximaal toelaatbare geluidniveaus (MTG's). Uit deze contouren blijkt dat ter plaatse van de planlocatie voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Het vaststellen van hogere waarden is om deze reden niet noodzakelijk.
Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren
Regionaal afsprakenkader geluid
Het plangebied is gelegen binnen de groene zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het afsprakenkader (geluidbelasting tussen de 50 en 55 dB(A). Binnen deze zone zijn woningbouwplannen mogelijk en geldt alleen een aantal procesafspraken.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 43 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2016 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N218 en G.J. van den Boogerdweg (maatgevende doorgaande wegen nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2020 bedragen; 19,65 ìg/m³ voor NO2, 19,93 ìg/m³ voor PM10 en 11,53 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 8 dagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Geconcludeerd kan worden dat daarom ter plaatse van het hele plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn woningen en andere functies gelegen zoals bedrijven, kantoren, horeca en winkels. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied' waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie. In de directe omgeving van het plangebied is de volgende omliggende bedrijvigheid aanwezig.
Tabel 5.2 Milieubeoordeling omliggende bedrijvigheid
functie | adres | hoogste milieucategorie | richtafstand (gemengd gebied) | afstand tot plangebied (bouwvlak appartementen complex) | |||
Maatschappelijke functie | De Rik 28 | 2 | 10 m | 20 m | |||
Maatschappelijke functie | De Rik 24 | 2 | 10 m | 7 m | |||
Maatschappelijke functie | De Rik 22b | 2 | 10 m | 65 m | |||
Tankstation (zonder LPG) | De Rik 9 | 2 | 10 m | 35m | |||
Tuin en landschapsarchitect | De Rik 7 a/b | 2 | 10 m | 30 m | |||
Maatschappelijke functie | Kerkhoekstraat 1 | 2 | 10 m | 58 m | |||
Maatschappelijke functie | Monseigneur Smitstraat 3 | 2 | 10 m | 20 m | |||
Maatschappelijke functie o.a. overdekt zwembad | De Reede 2a | C | 30 m | 85 m |
Uit tabel 5.2 blijkt dat aan de richtafstanden van de genoemde functies wordt voldaan op uitzondering van de locaties De Rik 24.
In het kader van het bestemmingsplan Geuzenland is door DCMR een inventarisatie uitgevoerd naar de inrichtingen binnen het plangebied. Daarbij wordt de betreffende telefooncentrale op het perceel De Rik 24 getypeerd als 'telecommunicatiebedrijf' en GSM en UMTS-steunzenders'. Voor beide categorieën geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.
In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving enkele risicovolle bronnen aanwezig zijn. Er is in directe omgeving geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Namelijk een tankstation ten noordoosten en een overdekt zwembad ten oosten van het plangebied. Het tankstation ligt op 50 meter afstand en betreft een verkooppunt waar geen LPG wordt verkocht. Op basis hiervan betreft dit geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Er wordt wel een effectafstand van 50 meter aangehouden. Op circa 200 meter afstand is een overdekt zwembad gelegen waar 1.000 liter chloorbleeklook wordt opgeslagen. Ook dit betreft geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Wel wordt er een effectafstand van 60 meter aangehouden. Het plangebied ligt hier ruim buiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen de gemeente Brielle is een route voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het gaat om de N57,
een deel van de N218, Seggeweg, Seggelant-zuid en een deel van de Seggelant-west. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Bij deze route is er bewust voor gekozen om een deel van de N218 langs Brielle niet te routeren, zodat er geen doorgaande route is. De reden hiervoor is dat er geen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen (gerouteerde stoffen) langs het centrum van Brielle kunnen rijden die hier niets hoeven af te leveren. Nu mogen alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen langs Brielle rijden als zij moeten leveren in de gemeente Brielle. De routering houdt in dat vervoerders, als zij buiten de vastgestelde route moeten rijden, ontheffing voor gebruik van deze route moeten aanvragen bij de gemeente. Bij het vaststellen van de route waarvoor ontheffing wordt gegeven streeft de gemeente naar de kortst mogelijke route over ontsluitingswegen. De gemeente streeft er naar dat woongebieden zoveel mogelijk worden gemeden.
Buisleidingen
Op 60 meter ten noorden van het plangebied is de hogedrukgasleiding W538-02 gelegen. De leiding heeft een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van de buisleiding bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt hier deels binnen. Door de zeer geringe toename in personendichtheid heeft de ontwikkeling geen significant effect op het groepsrisico.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Vanwege de (gedeeltelijke) ligging in het invloedsgebied van de buisleidingen W538-02 is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Daarom wordt volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via De Rik. Via deze weg kan van de bron af gevlucht worden en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 43 appartementen. De aanwezigen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers en personeel de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied is (deels) gelegen in het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding W538-02. Vanwege de zeer geringe toename in personen zal er geenoverschrijding van de oriëntatiewaarde zijn.
Het plan is tevens voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Met betrekking tot dit plan zijn door hen geen relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd.
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Het huidige waterbeheer programma van het Waterschap Hollandse Delta is vanaf 2016 ingegaan. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
De strategie en het beleid van het Waterschap Hollandse Delta is gericht op:
Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van "water", met oog voor ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit een voormalige postkantoor. Het gebouw wordt niet meer gebruikt en zal worden gesloopt. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Brielle ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel enkele watergangen aanwezig. Aan de noordkant betreft dit overig water met een beschermingszone van 2 meter. Aan de noord- en westkant van het plangebied is een dijksloot gelegen. Hiervoor geldt een beschermingszone van 5 meter. Tevens is ten zuiden van het plangebied een wegsloot gelegen met ook een beschermingszone van 5 meter. Binnen de genoemde beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is gelegen binnen deze zones.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Een deel van de noordrand van het plangebied is gelegen binnen de kernzone van de aanwezige waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.
Figuur 5.3 Zoneringen waterkeringen
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan bevat de realisatie van 43 appartementen. Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
De verharding van het plangebied blijft nagenoeg gelijk ten opzichte van de toekomstige situatie. Op basis hiervan is er in de toekomstige situatie geen sprake van een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 en zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Bodem
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Mol Ingenieurs, projectnummer 14294, zie bijlage 1). Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd dat in zowel de boven- als de ondergrond er geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde zijn aangetoond. Wel is geconcludeerd dat in het grondwater een licht verontreiniging van barium aanwezig is. De hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging dient te worden verworpen, aangezien in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium is aangetoond. Echter de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek. de resultaten benaderen geenszins de toetswaarde voor nader onderzoek.
Asbest
Er is ook een verkennend asbest in grond onderzoek (Mol Ingenieurs, projectnummer A3183, zie bijlage 2) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het grondonderzoek wordt geconcludeerd dat de geanalyseerde zwak puinhoudende ondergrond van 50 tot 100 cm-mv niet is verontreinigd met asbest. De hypothese verdacht locatie, diffuse bodembelasting en heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming wordt verworpen. Vanuit milieuhygienisch oogpunt wordt de locatie geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Wel gelden er restricties ten aanzien van het hergebruik, indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of in directe nabijheid van natuurgebieden. Ten zuiden van het plangebied, op circa 900 meter afstand, ligt een natuurgebied dat onderdeel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland. Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt op grote afstand, circa 4,5 kilometer.
In het kader van de planologische procedure is de beoogde ontwikkeling onder andere te worden getoetst aan de eisen uit de Wet natuurbescherming. Uit recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het PAS als beoordelingskader niet juridisch houdbaar is. Om deze reden zijn depositieberekeningen uitgevoerd met de meest recente versie van het Aerius-model (september 2019) waarin diverse aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Gebruiksfase
Omdat de woningen gasloos uitgevoerd worden, is alleen het wegverkeer een bron van emissies.
In de verkeersanalyse zoals opgenomen in het bestemmingsplan is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 258 mvt/etmaal aan personenauto's voor een gemiddelde werkdag. De stikstofdepositie wordt berekend in mol/hectare/jaar. Dat betekent dat in principe de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag als uitgangspunt wordt gehanteerd. De verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag ligt lager dan op een gemiddelde werkdag. In de berekeningen is worstcase uitgegaan van de verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag.
Uitgangspunt is dat verkeerseffecten worden meegenomen tot deze opgaan in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer. In de berekeningen is er van uitgegaan dat 10% van het verkeer (26 mvt/etmaal) via de Rik in de richting van Rockanje afwikkelt. 90% van het verkeer zal afwikkelen in noordelijke richting, richting centrum en de Groene Kruisweg.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor het rekenjaar 2020 (worstcase). In de verdere toekomst nemen de emissies ten gevolge van het wegverkeer af door toepassing van schonere technieken.
Uit de berekening volgt dat er geen depositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden in de omgeving, zie ook bijlage 3.
Figuur 5.4 Gemodelleerde ontsluitingsroutes gebruiksfase
Soortenbescherming
Ten behoeve van het voornemen voor sloop en nieuwbouw aan De Rik 26 is in mei 2018 een quickscan flora- en fauna (bijlage 4) uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt de aanwezigheid van algemene broedvogels. Daarom is het van belang om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de ontwikkeling geen effecten op beschermde planten- en diersoorten heeft. In de quickscan wordt tevens geconcludeerd dat de plannen aan De Rik 26 niet in strijd zijn met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten of natuurgebieden.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 43 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Wel is een aanmeldnotitie bijgevoegd in voorliggend plan, zie bijlage 5.
Op 29 januari 2019 heeft de raad van Brielle een raadsbesluit genomen dat er inderdaad geen milieueffectrapportage voor voorliggend bestemmingsplan hoeft te worden opgesteld, zie bijlage 6.
Toetsingskader
Het perceel van het voormalige postkantoor aan De Rik wordt herontwikkeld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om 43 appartementen te realiseren. Woningen hebben een andere parkeerbehoefte en verkeersgeneratie dan het postkantoor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom voor deze ontwikkeling onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, verkeerafwikkeling en parkeerbehoefte.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is ontsloten vanaf De Rik. In de huidige situatie vindt de ontsluiting plaats aan de noordoostzijde van het plangebied. Als gevolg van de ontwikkeling komt deze uitrit te vervallen en wordt het plangebied via de Rik aan de oostzijde ontsloten.
De Rik is gecategoriseerd en ingericht als gebiedsontsluitingsweg 50 km/h binnen de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom is De Rik vormgegeven als erftoegangsweg met een maximum snelheid van 60 km/uur. In zuidwestelijke richting gaat De Rik bij Tinte over in de Lodderlandsedijk en sluit aan op de N496. Deze provinciale weg zorgt voor een verbinding tussen de N218 en de N57.
De Rik sluit in oostelijke richting aan op de G.J. van Den Boogerdweg. De G.J. van Den Boogerdweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Via deze weg is het centrum van Brielle en de Provincialeweg N218 te bereiken. De N218 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h. Ter hoogte van Brielle geldt op deze weg een maximumsnelheid van 50 km/h. De N218 leidt in westelijke richting, via de Rijksweg N15, naar de Maasvlakte en in oostelijke richting naar de Rijksweg N57. Via de N57 wordt in noordelijke richting aangesloten op de N15/A15 in de richting van het Botlekgebied. In zuidelijke richting leidt de N57 naar Goeree-Overflakkee en de Zeeuwse eilanden.
Ontsluiting langzaam verkeer
Voor het fietsverkeer is op De Rik een tweezijdig fietspad aanwezig. Aan de oostzijde van het fietspad is een voetpad aanwezig. Dit voetpad loopt zowel langs het westelijke- als noordelijke zijde van het plangebied. In zuidelijke richting is het buitengebied te bereiken. De Rik aan de Zuidkant zorgt voor de ontsluiting naar de wijk Zuurland met sportcomplex, bibliotheek en een supermarkt.
In noordoostelijke richting komt het fietspad uit bij de N218. Ter hoogte van de rotonde op het kruispunt N218-Pieter van der Wallendam is een fietsoversteek aanwezig. Via deze route is het centrum van Brielle vlot en veilig te bereiken. Parallel aan de N218 is in westelijke en oostelijke richting een fietsverbinding met het buitengebied aanwezig.
Ontsluiting openbaar vervoer
Op circa 150 meter loopafstand van het plangebied is op de Reede bij het sportcomplex een (Buurtbus-)halte aanwezig. Daarnaast is op circa 400 meter op de G.J. van Den Boogerdweg een halte aanwezig. Vanaf deze halte rijden lijnbussen van Connexxion in regelmatige frequentie in de richting van omliggende kernen als Rockanje, Rozenburg en Hellevoetsluis, maar ook in de richting van Spijkenisse. In Spijkenisse wordt aangesloten op het metronetwerk van Rotterdam.
Het plangebied voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaarvervoer is goed ontsloten en bereikbaar.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW-richtlijnen. Er is gebruik gemaakt van de meest actuele publicatie, CROW publicatie-381, 'Van parkeercijfers naar parkeernormen', december 2018. In deze publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen minimale en maximale kencijfers en verschillende gebiedstype. Het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'. Op basis van de stedelijkheidgraad van de gemeente Brielle (bron: CBS) geldt op basis van de adressen dichtheid een weinig stedelijk gebied.
Het gemiddelde autobezit per huishouden in Brielle (1,1 personenauto) is gelijk aan het landelijke gemiddelde van 1,1 personenauto per huishouden. Daarom is het gemiddelde kencijfer toegepast.
Gelet op een gemiddeld woonoppervlak van 74,4 m2 is de verkeersgeneratie worst-case bepaald voor koopappartementen uit het middensegment. Het kencijfer hiervoor bedraagt 6,0 motorvoertuigen per etmaal per woning. Voor huurappartmenten ligt het kencijfer lager. De verkeersgeneratie bedraagt hierdoor maximaal 258 mvt/etmaal op een weekdag. Omrekenen naar een maatgevende werkdag vindt plaats met factor 1,11. Op een werkdag gaat het hierdoor om maximaal 286 mvt/etmaal.
Het voormalige postkantoor had een omvang van 915 m² bvo. Om de verkeersgeneratie te bepalen is uitgegaan van ¼ deel kantoor met baliefunctie (16,55 mvt/etmaal) en ¾ deel post-sorteerruimte (werkplaats) (10 mvt/etmaal). Het postkantoor genereerde daarmee circa 107 mvt/etmaal op een weekdag (118 mvt/etmaal op een werkdag).
Met de ontwikkeling van 43 appartementen in het plangebied ontstaat een verkeerstoename op De Rik van maximaal (286-118=) 168 mvt/etmaal op een werkdag.
Afwikkeling
Op basis van expert judgement wordt aangenomen dat het merendeel (circa 85%) van het verkeer uit het plangebied op De Rik in noordoostelijke richting zal rijden richting de G.J. van Den Boogerdweg en verder naar de N218. Voor De Rik zijn geen recente verkeersgegevens bekend om te bepalen of de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op de Rik afgewikkeld kan worden.
Uit het RVMK verkeersmodel (toegepast voor andere ontwikkelingen rondom het plangebied) blijkt op de G.J. van Den Boogerdweg in 2010 een verkeersintensiteit aanwezig te zijn van 6.700 mvt/etmaal. Op basis van een autonome groei van het verkeer van 0,92% per jaar (RBOI (2009), 'Grenzen aan de groei'), en de nodige ontwikkeling nabij de G.J. van Den Boogerdweg, bedraagt dit aantal circa 8.100 mvt/etmaal op een werkdag in 2026. De ontwikkeling van 43 appartementen zorgt voor circa 8.250 mvt/etmaal op een werkdag in 2026. Een gebiedsontsluitingsweg, zoals de G.J. van Den Boogerdweg, heeft een wegcapaciteit hoger dan 15.000 mvt/etmaal. De G.J. van Den Boogerdweg heeft ruim voldoende capaciteit om het verkeer op etmaalniveau te verwerken. Uit de modelvariant opgenomen in het GVVP Brielle (2009) blijkt dat de intensiteit op De Rik lager is dan op de G.J. van Den Boogerdweg. De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling kan daarmee ook op De Rik goed afgewikkeld worden.
Parkeren
De ontwikkeling van woningen leidt tot een parkeervraag. De parkeervraag is berekend op basis van de kencijfers van CROW (publicatie 381). Net als bij het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van gemiddelde kencijfers. De ontwikkeling maakt zowel huurappartementen mogelijk uit het goedkope en dure segment. Hieronder in tabel 5.3 wordt op basis van de publicatie 381 (weinig stedelijk gebied en rest bebouwde kom) berekend dat er voor de ontwikkeling 78 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Tabel 5.3: Berekening aantal parkeerplaatsen (obv publicatie 381 CROW)
Aantal woningen |
Norm (gemiddelde van bandbreedte) |
Aantal parkeerplaatsen |
|
Goedkope huur | 8 | 1,4 | 11,2 |
Middeldure huur | 1,4 | ||
Dure huur | 35 | 1,9 | 66,5 |
43 | 77,7 (78) |
Binnen het bestemmingsplan worden 78 parkeerplaatsen gerealiseerd, bestaande uit 16 parkeerplaatsen onder de appartement (gebouwd), 54 parkeerplaatsen op het terrein bij de nieuwbouw en 8 haakse parkeerplaatsen aan het Riksstraatje. Door het bouwplan verdwijnen vier langsparkeerplaatsen en drie haakse parkeerplaatsen langs de Rik (oostzuidzijde) ten behoeve van zowel de 8 haaksparkeerplaatsen als de realisatie van de toegang tot het terrein. Uit recent onderzoek naar de bezetting van de parkeerplaatsen in de Rik (oostzuidzijde) blijkt dat hier een ruime overmaat aanwezig is. De vervallen parkeerplaatsen zullen om deze reden niet terug komen. De ontwikkeling voorziet in 78 parkeerplaatsen en daarmee in de eigen parkeerbehoefte.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeven van voorliggend plan kunnen afwikkelen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het plan maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Wettelijke geluidszone
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 5.4 weergegeven.
Tabel 5.4: Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh
aantal rijstroken | breedte van de geluidszone (in meters) | ||
buitenstedelijk gebied | stedelijk gebied | ||
5 of meer | 600 | 350 | |
3 of 4 | 400 | 350 | |
1 of 2 | 250 | 200 |
De breedte van de geluidszone wordt hierbij gemeten vanaf de binnenzijde van de kant van de weg (aan weerszijden van de weg) en is gelegen vanaf de as van de weg.
In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:
Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Toetsing aan de normen van de Wgh is juridisch niet noodzakelijk.
Dosismaat Lden
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidswaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt volgens de Wgh 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Aftrek
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt. De voor onderhavig plan relevante wegen kennen allen een maximum snelheid van minder dan 70 km/h. Op basis daarvan is in alle gevallen een aftrek van 5 dB gehanteerd.
Uitgangspunten
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de
Wgh geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient
te voldoen. De nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies en niet gelegen binnen de geluidzones
van gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie
zijn de nieuwe woningen getoetst op wegverkeerslawaai van de aanliggende 30 km/u wegen. Getoetst is
op wegverkeerslawaai van De Rik, de G.J. van den Boogerdweg en de Ruggeweg. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
Onderzoek en resultaten
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde door het geluid van het wegverkeer op de Rik en de Ruggeweg wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.
Er zijn diverse maatregelen beschreven om de geluidsbelasting van de betreffende weg te verlagen. Vervolgens is geconcludeerd dat het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting op het plangebied te reduceren niet doeltreffend zijn of redelijkerwijs niet mogelijk zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.
Maatregelen
Voor de realisatie van het plan zal een hogere waardenprocedure moeten worden gevolgd. Op basis van het vigerende geluidsbeleid van de gemeente zal dan in het ontwerp rekening moeten worden gehouden met realisatie van een geluidsarm balkon/buitenruimte met een maximale toegestane geluidsbelasting van 58 dB. Daarnaast zijn gevelmaatregelen nodig om te voldoen aan de eisen voor het geluid binnen, conform het bouwbesluit. Bij geluidwerende maatregelen kan gedacht worden aan akoestisch isolerend glas, suskasten voor de ventilatie en/of ramen met dubbele kierdichting.
Er is een notitie opgesteld met toe te passen maatregelen om tot een acceptabel akoestisch klimaat te komen, zie bijlage 8.
Conclusie
Er is sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde. Aangezien de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden is er sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat. Voor de realisatie van het plan zal een hogere waardenprocedure moeten worden gevolgd en aanvullende gevelmaatregelen zijn nodig om aan de geluidseisen te voldoen.
Het besluit Hogere Waarden is genomen en opgenomen in dit bestemmingsplan, zie bijlage 9.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:
en in sommige gevallen:
Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten tevens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.
De gronden bestemd als Groen mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en kunstwerken. Hiernaast zijn voorzieningen voor spelen, algemeen nut, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterlopen en waterpartijen toegestaan. Onder waterlopen en waterpartijen zijn ook begrepen bergbezinkbassins.
Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden bestemd als Verkeer – Verblijfsgebied mogen worden gebruikt voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting. Daarnaast zijn kunstwerken, voorzieningen van algemeen nut en straatmeubilair toegestaan. Waterlopen, waterpartijen en oeververbindingen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.
Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn eveneens toegestaan, hiervan is de maximale hoogte gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
De voor 'Wonen - gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis. Maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning mag ingezet worden voor het beroep aan huis, met een maximum van 50 m2.
Er zijn specifieke bouwregels opgenomen voor balkons in verband met het genomen Hogere Waarde Besluit. Ook is er een bouwregel opgenomen die de positie bepaald van de vluchttrap. Daarnaast zijn paden, tuinen en erven en parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde. De gronden bestemd als Waarde – Archeologie 4 zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen m.b.t. ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, het algemene gebruik bedoeld wordt zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt nader ingegaan op de aanduiding Geluidzone – Industrie.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan.
Hierin is een algemene parkeerregeling opgenomen.
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Het plan wordt conform artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners. Tevens wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd voor inspraak conform de inspraakverordening.
Het voorontwerp heeft van 24 augustus 2018 tot en met 4 oktober 2018 ter inzage gelegen en hierbij heeft eenieder de gelegenheid gehad inspraakreacties over het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Er is één overlegreactie en één inspraakreactie ingediend.
Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)
De VRR gaf aan dat er met betrekking tot dit plan geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn geconstateerd.
Reactie
Deze reactie is ter kennisgeving aangenomen.
Inspraakreactie 1
Met het voorgenomen bestemmingsplan wordt wonen op korte afstand van de Rik 24 (telefooncentrale) mogelijk gemaakt. Het bedrijf gevestigd op de Rik 24 vreest in haar bedrijfsvoering te worden beperkt met de realisatie van woningen op het naastgelegen perceel.
Reactie
In het kader van het bestemmingsplan Geuzenland is door DCMR een inventarisatie uitgevoerd naar de inrichtingen binnen het plangebied. Daarbij wordt de betreffende telefooncentrale op het perceel De Rik 24 getypeerd als 'telecommunicatiebedrijf' en 'GSM en UMTS-steunzenders'. Voor beide categorieën geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied. Er wordt dus ruim voldaan aan de richtafstand. Gezien de activiteiten binnen de inrichting en de richtafstand worden geen beperkingen in de bedrijfsvoering verwacht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 31 januari 2020 tot en met 12 maart 2020 ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan. Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen.
Zienswijze 1
Samenvatting
Met het voorgenomen bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreeerd om op korte afstand van een bedrijf woningen te realiseren. Dit bedrijf dient zich uiteraard aan geldende wet- en regelgeving te houden, in dit geval specifiek aan paragraaf 2.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bedrijf vreest in haar bedrijfsvoering te worden beperkt. Deze vrees komt voort uit het feit dat er geluidsbronnen aanwezig zijn, die met de komst van de appartementen kunnen leiden tot een overschrijding van de geluidsnorm, zoals benoemd in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Uit het akoestisch onderzoek wat uitgevoerd is in opdracht van het naastgelegen bedrijf, blijkt dat er een overschrijding van 3 dB is gedurende de nachtperiode.
Op basis van de conclusies genoemd in het bestemmingsplan kan dus niet uitgesloten worden dat er geen negatieve invloed zal zijn op de bedrijfsvoering van het naastgelegen bedrijf.
Reactie
Gemengd gebied
In het akoestisch onderzoek is de omgeving gekenmerkt als het type 'rustige woonwijk'. In het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat het gaat om een gemengd gebied. Dit is ook correct omdat in de omgeving onder meer scholen, bedrijven, sportverenigingen, een jongerencentrum en woningen zijn gesitueerd. De geluidniveaus ter plaatse van de nieuw te bouwen appartementen kunnen daarom worden getoetst aan 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit komt overeen met de norm uit het Activiteitenbesluit die geldt voor KPN ter plaatse van het bouwplan.
Bouwhoogte appartementengebouw
In het onderzoek is aangegeven dat een maximale bouwhoogte van 17 meter is toegestaan. In het onderzoek zijn hierdoor de ontvangerpunten tot op een hoogte van 16,5 meter gekozen. Echter de maximale bouwhoogte van het deel dat het dichtstbij de KPN-centrale is gelegen (en waar in het onderzoek de ontvangerpunten zijn gekozen) is 14 meter. Er zijn hierdoor geen ontvangerpunten op de hoogte van 14,5 en 16,5 meter.
De bouwhoogte op de kortste afstand tot de centrale bestaat uit drie bouwlagen (begane grond en twee verdiepingen) en op grotere afstand uit vier bouwlagen.
Geluidbronnen
Voor de geluidbronnen is in het onderzoek uitgegaan van kengetallen. Resultaten van daadwerkelijk uitgevoerde metingen zijn betrouwbaarder en geven zeer waarschijnlijk een realistischer beeld van de situatie. De gehanteerde geluidbronvermogens van de zes koelers op het dak en de gevelventilator moeten dus worden beschouwd als een worst-case inschatting
Voor de koelers wordt in het onderzoek ervan uitgegaan dat deze continu gedurende het gehele etmaal in werking zijn. Voor koelinstallaties is dit geen realistische aanname. Koelinstallaties zijn in werking afhankelijk van de koeltevraag en de buitentemperatuur. Bij het ontwerp wordt altijd een bepaalde marge aangehouden zodat altijd aan de vraag voldaan kan worden. Zeker voor een centrale is dit van belang. Hierdoor kent een installatie perioden dat deze niet in werking is. De gehanteerde bedrijfsduur voor de koelers moet dus worden beschouwd als een worst-case inschatting.
Voor de geluidbronnen wordt in het onderzoek zowel voor de geluidbronvermogens als voor de bedrijfsduur in plaats van een representatieve bedrijfssituatie een worst-case situatie beschouwd.
Rekenresultaten
Als wordt gekeken naar de geluidniveaus op de relevante ontvangerpunten dan blijkt dat:
Bij bovenstaande wordt opgemerkt dat sprake is van een overschatting van de werkelijke geluidbelasting in de representatieve situatie. Zelfs in deze worst-case situatie wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
KPN wordt niet gehinderd door de realisatie van het appartementengebouw aan De Rik 26 zoals opgenomen in het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn de volgende ambtshalve wijzigingen doorgevoerd: