direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkbuurt 66a Wijdenes
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Beerepoot Wijdenes BV heeft als kernactiviteit de teelt van tulpenbollen en de preparatie van tulpen- en irisbollen. Het bedrijf is gevestigd aan de Kerkbuurt 66a te Wijdenes en heeft behoefte aan uitbreiding van opslagruimte.

Momenteel vindt een deel van de opslag plaats buiten de vestiging aan de Kerkbuurt 66a, wat leidt tot inefficiëntie in de bedrijfsvoering en extra verkeersbewegingen. Ook vindt een deel van de opslag op het terrein in de buitenlucht plaats. Naast extra opslagcapaciteit bestaat behoefte aan meer droogruimtes en permanente huisvesting voor circa 20 arbeidsmigranten. De benodigde extra ruimtes worden geïntegreerd in de uitbreidingsplannen.

Binnen de agrarische bestemming ter plaatse is in het geldende bestemmingsplan "Drechterland Zuid" een mogelijkheid tot wijziging opgenomen om het bouwvlak te vergroten. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Kerkbuurt 66a te Wijdenes. Deze locatie ligt in het lint behorende bij het dorp Wijdenes. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied, indicatief aangegeven met rood (bron: Google maps).

1.3 Planologische regeling

Voor het huidige bedrijfsperceel is het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" het planologisch kader, met inachtneming van de partiële herziening "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland". Het bestemmingsplan is vastgesteld op 24 juni 2013 en herzien per 26 oktober 2015. Ter plaatse van het gevestigde bedrijf is de bestemming gewijzigd door middel van het wijzigingsplan “Wijzigingsplan Kerkbuurt 66a Wijdenes”, ten behoeve van de wijziging van de (loon-)bedrijfsbestemming naar een agrarische bestemming.

De percelen waarop de uitbreiding van het bedrijf is voorzien, zijn gelegen in het bestemmingsplan “Drechterland Zuid” en hebben de bestemming 'Agrarisch'. De gronden liggen buiten het bouwvlak van het gevestigde bedrijf. Aangezien bouwen buiten het bouwvlak niet mogelijk is, is de uitbreiding niet passend binnen de planregels. In het bestemmingsplan is aan de percelen ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegekend in verband met archeologische waarden van de gronden. Ook is het gebied aangeduid als 'weidevogelleefgebied'.

In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Ter plaatse waar de uitbreiding is gedacht zijn de volgende bestemmingsplannen vigerend:

  • het bestemmingsplan "Drechterland Zuid" van de gemeente Drechterland, zoals vastgesteld op 24 juni 2013;
  • de "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid" van de gemeente Drechterland, zoals vastgesteld op 26 oktober 2015.

De herziening van het bestemmingsplan voor Drechterland Zuid heeft betrekking op een aantal thema's en wil op een aantal onderdelen omissies het bestemmingsplan herstellen.

Op het perceel zijn de volgende bestemmingen van toepassing:

  • 'Agrarisch'.
  • 'Waarde - Archeologie 3'.

En is van toepassing de aanduiding:

  • 'Weidevogelgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Drechterland Zuid" (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Binnen het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten. Hieraan is een aantal voorwaarden gekoppeld:

  • er moet zicht zijn op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding dient te worden aangetoond;
  • binnen het bestaande bouwvlak is geen ruimte meer voor de benodigde uitbreiding;
  • met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • de uitbreiding van het bouwvlak dient vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met de landschappelijke waarden;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de waterbeheerder dient om advies te worden gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

In paragraaf 2.3 wordt het voornemen getoetst aan de wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante omgevingsaspecten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beoordeling die de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft gedaan voor het plan. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft ligt aan de Kerkbuurt 66a te Wijdenes. Het bedrijf van Beerepoot Wijdenes BV is daar gevestigd. Het bedrijf teelt momenteel ongeveer 65 hectare tulpen en de verwachting is dat dit de komende jaren met 5 hectare worden uitgebreid. Op de locatie in Wijdenes worden de gerooide dan wel ingekochte bollen gedroogd, verwerkt, opgeslagen en geprepareerd.

De laatste jaren investeerde het bedrijf in optimalisatie van de processen. Momenteel bestaat er behoefte aan uitbreiding. Zie ook paragraaf 1.1.

De gebiedstypering van de omgeving is lintbebouwing. In de omgeving is de woning aan de Kerkbuurt 64 de meest dichtstbijzijnde woning. De afstand is 145 meter van de gevraagde uitbreiding van het bouwvlak. Op grotere afstand zijn er meerdere woningen gelegen.

Aan de zuidzijde van het bedrijf is een kerk met kerkhof aanwezig. Behalve de lintbebouwing is er sprake van agrarisch buitengebied, zie de luchtfoto's in de figuren 2.1. en 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Google maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie plangebied, meer uitgezoomd (bron: Google maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Aanzicht plangebied (bron: firma André Beerepoot).

2.2 Toekomstige situatie

In het te vergroten bouwvlak is het agrarische bedrijf voornemens een nieuwe bedrijfshal te realiseren voor opslag en droogruimte voor onder meer lege fusten (4.500 kisten). Tevens wordt een ruimte bestemd voor de huisvesting van maximaal 20 arbeidsmigranten. De uitbreiding meet 4.130 m2. Zie ook figuur 2.2. Het nieuwe bouwvlak zal maximaal 2 hectare zijn.

Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en is een type B-bedrijf. Deze bedrijven zijn meldingsplichtig.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Situatietekening van de voorgenomen situatie (bron: firma André Beerepoot).

2.3 Toetsing aan de wijzigingscriteria

De wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak in het ter plaatse geldende bestemmingsplan (opgenomen in lid 3.7.1 van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid") kent een aantal wijzigingscriteria. Ten einde te bepalen of het voorgenomen plan daaraan voldoet, wordt het plan hieronder puntsgewijs getoetst aan die criteria.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare; mits

In de beoogde situatie wordt het bouwvlak niet groter dan 2 hectare. Het bouwvlak zoals vastgelegd op de verbeelding is, samen met het bouwvlak van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Kerkbuurt 66a Wijdenes', niet groter dan 2 hectare.

  • a. Er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

Het ter plaatse gevestigde bedrijf heeft het voornemen de iris- / tulpenbollenteelt met circa 5 hectare uit te breiden. Vanwege die uitbreiding is er extra opslagcapaciteit nodig. Ook bevindt zich een deel van de huidige opslagcapaciteit zich momenteel op een andere locatie. Dit is inefficiënt voor de bedrijfsvoering en heeft extra verkeersbewegingen tot gevolg, dit kan worden opgelost door uitbreiding van de inpandige opslagcapaciteit op de locatie Kerkbuurt 66a. Daarnaast heeft het bedrijf behoefte aan extra droogruimtes.

  • b. Er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

Het bestaande bouwvlak is reeds volledig bebouwd. Er is binnen het huidige bouwvlak geen ruimte voor uitbreiding.

  • c. Met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;

De nieuwbouw wordt direct achter de bestaande bebouwing gebouwd en vormt na realisatie één geheel. Doordat het gebouw in het verlengde van de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd, doorkruist het plan geen historische lijnen in het landschap. Wat er al is wordt doorgezet naar achteren, de beleving vanaf de weg blijft gelijk.

  • d. De uitbreiding van het bouwvlak vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met de landschappelijke waarden;

Het erfinrichtingsplan is opgenomen als bijlage bij de regels (Bijlage 1). In dit document is de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling in woord en beeld vastgelegd. Als uitgangspunt is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 aangehouden, tezamen met een analyse van de situatie ter plaatse van het plangebied. Met deze landschappelijke inpassing is het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden geborgd.

  • e. Er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;

De archeologische waarden worden beschermd door middel van de beschermende dubbelbestemming voor archeologie. Deze dubbelbestemming blijft ook na vaststelling van dit wijzigingsplan ongewijzigd, gelijk aan de dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan "Drechterland Zuid".

  • f. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

In Hoofdstuk 4 "Milieu- en omgevingsaspecten" wordt het plan getoetst aan de relevante normen. Op basis van de bevindingen zoals verwoord in dat hoofdstuk, kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet. Het bebouwingsbeeld is getoetst in het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. De reeds aanwezige landschappelijke waarden worden gerespecteerd en

  • g. De waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterbeheerder betrokken bij de totstandkoming van het plan. Het resultaat van dit overleg wordt verwerkt in de waterparagraaf (paragraaf 4.6).

Op basis van het voornoemde wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de wijzigingscriteria van deze wijzigingsbevoegdheid.

2.4 Landschappelijke inpassing

Zie ook in de bijlage (1) bij de regels van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks- provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan raakt geen van de 14 nationale belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt, als aangegeven, geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de meest recente herziening van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 28 september 2015). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.

De provincie werkt momenteel, eind 2018, aan de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

Toetsing

Met dit wijzigingsplan wordt een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf in de lintbebouwing van Wijdenes mogelijk gemaakt. In het plan wordt aandacht besteed aan de beeldkwaliteit en een landschappelijk adequate inpassing van de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 is aangetoond, dat geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en archeologische waarden. Er is daarom, gegeven de context, sprake van een duurzaam ruimtegebruik op een landschappelijk verantwoorde wijze. Hiermee is het plan in overeenstemming met het gestelde in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 12 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijk Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV stelt regels omtrent de provinciale hoofdbelangen. Met dit wijzigingsplan is er sprake van een relatief beperkte ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats in het bouwvlak dat met dit wijzigingsplan wordt aangepast ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. Dit is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Landschap

Deze structuurvisie (vastgesteld 23 mei 2011) biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De Structuurvisie Landschap is tevens het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan in de zin van de Provinciale Verordening Noord Holland. Ten aanzien van de visie gaat de gemeente uit van een driedelige strategie:

  • Behouden en versterken voor de meest waardevolle delen van de gemeente;
  • Vernieuwen voor dat deel van de gemeente waar dit door (ingrijpende) nieuwe ontwikkelingen
  • gewenst is;
  • Geleidelijk transformeren voor dat deel van de gemeente waar waardevolle structuren aanwezig zijn maar wel een noodzaak tot opwaardering aanwezig is.

De visie wordt vervolgens uitgewerkt voor verschillende deelgebieden. Per deelgebied worden uitgangspunten beschreven. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het deelgebied cultuurhistorische linten en het achterliggende gebied voor behouden en versterken. In de structuurvisie worden uitgangspunten benoemd waaraan uitbreidingen van agrarische bedrijven moeten voldoen. Deze hebben betrekking op onder andere de inpassing en situering.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk. Hierdoor dient de projectvorming te voldoen aan de uitgangspunten voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf zoals benoemd in de structuurvisie. Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld overeenkomst de uitgangspunten van de structuurvisie (zie Bijlage 1 bij de regels). In paragraaf 2.4 is beschreven dat de ontwikkeling voldoet aan deze uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPKerkbuurt66a-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Kaart Structuurvisie landschap gemeente Drechterland (bron: gemeente Drechterland).

Bestemmingsplan Drechterland Zuid

Het gemeentelijke beleid dat van toepassing is op het plangebied is tot uiting gekomen in het geldende bestemmingsplan "Drechterland Zuid". In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak te vergroten en op deze wijze de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken. Het plan voldoet aan de wijzigingscriteria (zie paragraaf 2.3) en daarmee is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid als verwoord in het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uit maken van het Europese Netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuurnetwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

De realisatie van de nieuwe bebouwing en de mogelijke toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Dit is zowel uitgevoerd voor ge gebruiksfase als de realisatiefase. De berekening is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting

Uit beide berekeningen (aanlegfase en gebruiksfase) blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr op Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

Om te onderzoek of sprake is van beschermde soorten waarmee tijdens de uitvoering van dit plan rekening gehouden moet worden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 2). In het onderzoek is in beschouwing genomen, dat de uitbreiding is gesitueerd op gronden die voorheen agrarisch werden bewerkt, dat er direct tegen bestaande bebouwing aan wordt gebouwd en dat begroeiing aanwezig is in de nabijheid van de uitbreidingslocatie.

Uit het onderzoek is het volgende naar voren gekomen.

De uitbreidingswerkzaamheden kunnen het gehele jaar door plaats vinden, maar er dient rekening

gehouden te worden met het volgende:

  • In de wintermaanden vogelwerende maatregelen treffen in het weiland achter het perceel om broedgevallen te voorkomen. Denk aan vlaggen in de wei, vlieger in vorm van Kiekendief of stokken met lint.
  • De coniferenhaag laten staan. Indien dit niet mogelijk is, dan zullen er maatregelen getroffen moeten worden ten gunste van een betreffende uil en mogelijk voor sperwer en vleermuizen. Deze maatregelen zullen na nader onderzoek en in overleg met de Omgevingsdienst bepaald kunnen worden.

Ten aanzien van het laatstgenoemde aandachtspunt adviseert de Omgevingsdienst een aanvullend onderzoek te doen. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. De conclusies uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • er zijn geen zwaar beschermde plantensoorten aanwezig, dan wel te verwachten binnen het projectgebied;
  • Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat storende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. Met de kap van de coniferenhaag dient dan ook rekening te worden gehouden met de broedperiode van o.a. de houtduif.
  • Met betrekking tot de beoogde kap van de coniferenhaag, is tijdens het nader onderzoek vastgesteld dat er zich geen jaarrond beschermde rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn van roofvogels of uilen. Van ransuil zijn geen roestplaatsen vastgesteld en ook van een broedpaar, territoriaal gedrag of een nest in de coniferenhaag is geen sprake. Ook met betrekking tot andere roofvogels zoals sperwer of havik zijn er geen aanwijzingen gevonden dat deze een nestlocatie hebben in de coniferenhaag. Een ontheffingsaanvraag of aanvullende maatregelen in het kader van de Wet Natuurbescherming voor het verwijderen van de coniferenhaag zijn dan ook niet noodzakelijk.
  • Ook bevat de bebouwing waartegen de bedrijfsuitbreiding wordt gerealiseerd geen geschikte broedmogelijkheden voor vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats.
  • er wordt niet verwacht dat met de voorgenomen bedrijfsuitbreiding de landelijke staat van instandhouding ten aanzien van in het gebied aanwezige vogelsoorten in het geding is. Een nader onderzoek of de aanvraag tot ontheffing voor (één van) deze soorten is dan ook niet aan de orde.
  • Met uitzondering van vleermuizen en kleine marterachtigen worden uitsluitend enkele algemeen voorkomende zoogdieren verwacht binnen de projectlocatie. Hiervoor geldt de algemene vrijstelling bij een ruimtelijke ingreep en/of bestendig beheer.
  • Met betrekking tot kleine marterachtigen zijn geen aanwijzingen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van (verblijfplaatsen) van deze soorten.
  • Aan de hand van voorgaand onderzoek (Vonk Groenservice, rapport 18-236) is nader onderzoek naar vleermuizen geadviseerd, dit in verband met de mogelijk aanwezigheid van een vliegroute langs projectlocatie. Echter vormt de coniferenhaag geen doorlopende groenstructuur waardoor van een mogelijk vliegroute op of langs de projectlocatie geen sprake is.
  • Met betrekking tot amfibieën zijn enkele algemeen voorkomende beschermde soorten te verwachten.
  • Andere strikt beschermde soorten dan hierboven genoemd worden niet verwacht binnen de projectlocatie. Nader onderzoek naar het voorkomen van andere beschermde soorten is dan ook niet noodzakelijk

Weidevogelgebied

Wegens de ligging van het plangebied in weidevogelleefgebied, dient op basis van de provinciale verordening overleg plaats te vinden met de provincie, afdeling beleid. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypes 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Toetsing

Uit de richtafstandenlijst blijkt dat met name voor het aspect bodem, water, lucht, geluid en veiligheid de grootste afstand moet worden aangehouden. Deze afstand is 30 meter (de grootste afstand voor het aspect geluid). Aan deze afstand wordt met 145 meter ruim voldaan.

De afstand vanaf de uitbreiding tot de bestaande woningen is groter dan in de bestaande situatie, omdat de uitbreiding van het bouwvlak aan de achterzijde van het bedrijf is voorzien. Door de uitbreiding wijzigt de milieucategorie van het bedrijf niet. Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er daarom geen belemmeringen.

4.3 Verkeer en parkeren

Op basis van cijfers van de CROW genereert een dergelijk arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf zoals deze op deze locatie (weinig stedelijk, rest bebouwde kom) gemiddeld 4,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. Met 0,375 hectare oftewel 3750 m2 uitbreiding komt dit neer op 180 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal (totaal van en naar het bedrijf). Volgens de laatste verkeerstelling op de Kerkbuurt van oktober 2018 reden er gemiddeld 1326 motorvoertuigen op een werkdag. De maximale acceptabele intensiteit bij dit soort wegen is circa 5000 mvt/etmaal. Bij 4000 mvt/etmaal kan dit echter als kritisch worden met (meer) overlast en (meer) klachten tot gevolg. Met 180 extra motorvoertuigbewegingen komt de verkeersintensiteit gemiddeld op een werkdag op de Kerkbuurt uit op circa 1500 mvt/etmaal. Dit is nog steeds ruim onder 4000 mvt/etmaal, waarmee gesteld kan worden dat de beoogde uitbreiding van het bedrijf verkeerskundig geen belemmering is in relatie tot het verkeer op de Kerkbuurt.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing

De uitbreiding van de bedrijfshal is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsituatie zal naar de omgeving toe niet verslechteren, er liggen geen geluidgevoelige objecten nabij de uitbreiding.

De in de bedrijfshal te realiseren huisvesting voor de arbeidsmigranten is gezien de Wet geluidhinder wel geluidgevoelig. In het wijzigingsplan wordt de huisvesting bestemd als logiesfunctie. Een dergelijke functie wordt niet aangemerkt als geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Uit het planvoornemen blijkt, dat in de omgeving van de logiesfunctie geen geluidveroorzakende bedrijfsvoering plaats vindt: de ruimten nabij de logiesfuncties worden gebruikt voor opslag dan wel het drogen van de bollen.

Voor dit wijzigingsplan leveren de geluidsaspecten geen belemmeringen op. Wel wordt aanbevolen voor de logiesfuncties aan te sluiten bij de geluidsnormering voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 met een maximaal binnenniveau van 33 dB. Met een goede isolatie kan een acceptabel binnenniveau worden bereikt.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft.

Toetsing

Bij het onderhavige plan blijft de toename onder de genoemde 3% van de grenswaarden. Dit plan valt daarmee onder de vrijstelling van het NIBM besluit; het draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het Hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Toetsing

Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen, waarmee het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met het plan in kennis is gebracht.

De werkzaamheden bevinden zich niet in of nabij een watergang, waardoor er niet getoetst wordt aan de beleidsregels van de Keur van het Hoogheemraadschap. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die tot gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Voor de ontwikkeling adviseert het Hoogheemraadschap om een gescheiden stelsel aan te leggen, waarbij, met het oog op de waterkwaliteit, het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk dient te voorkomen.

Aangezien de toename aan verhard oppervlak groter is dan 2.000 m2 gaat het Hoogheemraadschap er vanuit dat het plan negatieve gevolgen heeft voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Het Hoogheemraadschap berekend, aan de hand van diverse plangebiedkenmerken, een specifiek compensatiepercentage. Dit percentage zal bij de uitvoering van het project worden gecompenseerd in open water, door middel van het verbreden van de nabijgelegen sloot.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

De bodemkwaliteitskaart 2016 is voor de betreffende bouwlocatie geraadpleegd. vastgesteld is, dat de locatie is gesitueerd in de kwaliteitsklasse wonen. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. Op basis hiervan en op basis van beschikbare historische gegevens, kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Conclusie

Voor het wijzigingsplan is het voldoende dat de bodemkwaliteit op basis van de beschikbare gegevens naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, komt de vraag aan de orde of een verkennend onderzoek noodzakelijk is. Dat geldt met name voor de locatie waar de logiesinrichting wordt gerealiseerd.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Bestemmingsplan Drechterland Zuid

Op basis van het geldende bestemmingsplan "Drechterland Zuid" geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op grond van deze regeling geldt dat bij ingrepen c.q. verstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld en met een omvang groter dan 500 m², archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Toetsing

De omvang van de uitbreiding bedraagt 4.130 m². Het betreft gronden die momenteel onbebouwd zijn. Omdat de grenswaarde van 500 m² wordt overschreden is (verkennend) archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aan de hand van verkennend bureau- en booronderzoek kan worden bepaald of er zich ter plaatse mogelijk archeologische resten bevinden en of daar vooraf nader onderzoek voor moet worden uitgevoerd.

Voorwaarde bij toepassing van de wijzigingsmogelijkheid is onder meer, dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

Archeologie West-Friesland heeft de situatie beoordeeld en geeft het perceel vrij. Er is geen nader onderzoek nodig. Zie bijlage 4voor het volledige rapport.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Een ruimtelijk plan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Toetsing

In en nabij het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Er hoeft voor dit wijzigingsplan dan ook geen rekening met dit aspect te worden gehouden.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;

- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing

De aanvraag voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied. Evenmin bevindt het plangebied zich in de nabijheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van ondergronds dan wel bovengronds transport van gevaarlijke stoffen door respectievelijk buisleidingen of over wegen.

Conclusie

Het plan bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Nadere advisering of nader onderzoek is niet noodzakelijk ten aanzien van het aspect externe veiligheid (waaronder zelfredzaamheid en rampenbestrijding).

Door de brandweer wordt geadviseerd, in verband met de aanrijtijden, verkeersremmende maatregelen zoveel mogelijk te voorkomen. Het bedrijf is goed te bereiken, zowel voor personen- als voor vrachtauto's. Het bedrijf is van alle kanten bereikbaar en er kan op verhard terrein om de gebouwen heen worden gereden.

4.11 Duurzaamheid

Ten aanzien van duurzaamheid neemt de initiatiefnemer diverse maatregelen, zoals:

  • Zonnecellen.
  • Koeling met warmteterugwinning.
  • Koelmiddel ammoniak.
  • LED-verlichting.
  • Gelijkstroomventilatoren.
  • Klimaatcomputer met toerenregeling.
  • Opslag tot 6 hoog in plaats van 4 hoog (scheelt o.a. beton).

Dit zijn maatregelen die ook reeds zijn getroffen in de bestaande gebouwen van het ter plaatse gevestigde bedrijf. Deze worden doorgezet op de nieuwbouw.

Het bedrijf streeft op termijn naar een fossielvrij productieproces. Het energiegebruik wordt zoveel mogelijk beperkt. Momenteel maakt het bedrijf gebruik van zonnepanelen. Voor de uitbreiding wordt onderzocht of dit ook mogelijk is.

4.12 Spuitzones

Uitgangspunt is dat met de maximale planologische mogelijkheden rekening moet worden gehouden. Als toepassing van gewasbeschermingsmiddelen niet is uitgesloten, dan zal een spuitzone moeten worden bepaald en dient van geval tot geval te worden bekeken hoe breed die moet zijn.

In onderhavig geval behoren de aangrenzende gronden tot het bedrijf waarvoor dit wijzigingsplan wordt opgesteld. De gronden zijn in gebruik voor de teelt van iris- en tulpenbollen.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden voorafgaand aan de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In en rondom het plangebied is geen sprake van ruimtelijk relevante kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden in dit wijzigingsplan.

4.14 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een plan een dergelijke activiteit mogelijk maakt, maar onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Daarbij dient onderzocht te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf, waarbij de aard van het bedrijf niet wijzigt en het bedrijf zich niet op een andere plaats zal vestigen. Deze ontwikkeling betreft geen activiteit zoals opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Om die reden is er voor dit plan geen sprake van een verplichting tot het uitvoeren van een m.e.r. beoordeling en/of het opstellen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Verbeelding

Het wijzigingsplan "Kerkbuurt 66a Wijdenes" gaat vergezeld van een verbeelding.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan "Drechterland Zuid", vastgesteld 24 juni 2013, en de partiële herziening "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid" zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit plan betreft een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor een wijzigingsplan geldt dat, op grond van artikel 3.9a lid 1 Wro, de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is zoals vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het plan heeft als ontwerp, vanaf 13 november 2019 voor 6 weken ter inzage wordt gelegen, gedurende welke periode het mogelijk was om zienswijzen in te dienen. Geduren de ter inzage termijn zijn 3 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

 

De zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze reacties zijn opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting . Vervolgens is het plan op 6 oktober 2020 ongewijzigd vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Het vastgestelde plan wordt ter inzage gelegd gedurende welke termijn het mogelijk is om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voorafgaand aan de hierboven geschetste procedure is overleg gevoerd met betrokken overlegpartners zoals de provincie, de veiligheidsregio en het waterschap. Opmerkingen uit dit overleg zijn verwerkt in het ontwerp wijzigingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet vooraf worden getoetst of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Het is aannemelijk dat deze partij over de benodigde financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

In artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is opgenomen dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Welke bouwplannen dat zijn, is opgenomen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onderhavig plan, het uitbreiden van het bouwvlak ten behoeve van een ter plaatse gevestigd bedrijf, is geen aangewezen bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.

Op 13 november 2018 hebben de gemeente Drechterland en initiatiefnemer een overeenkomst tot verhaal van planschadekosten gesloten. Daarmee is verzekerd dat eventuele kosten door planschade niet ten laste komen van de gemeente, maar worden verhaald op initiatiefnemer.