direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Havenweg 1a-1b, Schellinkhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe woonwijk met water en groen mogelijk op de voormalige sportvelden van Schellinkhout. Het plangebied ligt ten westen van het dorp, tussen de ijsbaan en de eerste woningen. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan moet voorzien in een deel van de woningbehoefte van Schellinkhout door het mogelijk maken van een woonwijk met 61 woningen. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is een uitgebreid participatieproces met betrokkenen uit de omgeving doorlopen. Vanaf 2017 zijn een aantal bijeenkomsten in het dorp georganiseerd toen vanuit de lokale sportvereniging werd aangegeven dat de voetbalafdeling haar activiteiten zou beëindigen. Vervolgens is door de gemeenteraad besloten dat er een ontwikkelplan voor de sportvelden mocht worden gestart. Eind 2020 zijn de plannen met de provincie Noord-Holland besproken, waaruit een aantal verbeterpunten naar voren zijn gekomen. Deze verbeterpunten zijn verwerkt in een stedenbouwkundig plan, zie Bijlage 1. Dit stedenbouwkundig plan vormt de basis voor het bestemmingsplan in kwestie. Voorliggend bestemmingsplan ziet op een juiste juridisch-planologische regeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de voormalige sportvelden en een deel van de reacreatiebosjes ten westen van Schellinkhout. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een woonperceel en het overige deel van de recreatiebosjes. Aan de oostzijde wordt de begrenzing gevormd door woningen aan de Havenweg. De zuidzijde wordt begrensd door de dijksloot van de Westfriese Omringdijk en de westzijde door de ijsbaan en deels door agrarische gronden. Het plangebied betreft een deel van de percelen 460, 933, 934 en 947 sectie T van kadastrale gemeente Venhuizen en wordt weergegeven in figuur 1. De oppervlakte is circa drie hectare. Momenteel hebben de gronden van het plangebied een sportbestemming.

De sportvelden omvatten een voetbalveld met bijveld, kantine en kleedkamers en zijn omzoomd met bosjes en struiken. De Havenweg loopt tussen de sportvelden en het recreatiebosje door naar de woningen ten noordwesten. In bovengenoemd bosje bevinden zich wandelpaden, een skatepark, een parkeerplek en er is een speelplaats met water gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0001.png"

Figuur 1. Plangebied met plancontour (bronnen: ruimtelijkeplannen.nl en topotijdreis.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Drechterland Zuid' zoals vastgesteld op 24-6-2013 (zie figuur 2). Op 26-10-2015 heeft een eerste herziening plaatsgevonden, zonder directe gevolgen voor het plangebied. Bij de tweede herziening, vastgesteld op 27-9-2021, is de gebiedsaanduiding 'overige zone - weidevogelleefgebied' vervallen voor het plangebied. Een overgroot deel van het plangebied betreft de voormalige sportvelden met de enkelbestemming 'Sport - Sportvelden'. De in het noorden gelegen recreatiebosje is bestemd met de enkelbestemming 'Groen'.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
Het gehele plangebied omvat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. In paragraaf 4.7.1 is het onderwerp archeologie nader uitgewerkt.

Gebiedsaanduiding - Kwaliteitszone
Tevens omvat de gebiedsaanduiding 'Kwaliteitszone' het gehele plangebied. Deze zone houdt in dat de gronden ter plaatse van de aanduiding behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor het behoud van de landschappelijke waarden, wat onder meer inhoud dat het belangrijk is dat in het gebied tussen de linten, in de directe omgeving van de dijk, geen ontwikkelingen op grote schaal plaatsvinden. De kwaliteitszone wordt uitgebreider besproken in paragraaf 4.7.2.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
Het zuidelijke deel van het plangebied heeft een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, in dit geval de Westfriese Omringdijk.

Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - Molenbiotoop
Het westelijkde deel van het plangebied valt in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' Ter plekke zijn deze gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie als werktuig van dit in dit gebied voorkomende molen, onder andere gelet op de windvang. Het betreft hier de 'Groote Molen' op circa 320 meter ten westen van het plangebied. In paragraaf 4.2 wordt nader op de molenbiotoop in gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0002.png"

Figuur 2. Plangebied binnen het geldende bestemmingsplan 'Drechterland Zuid'

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk twee de uitwerking van het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk drie is vervolgens ingegaan op relevant overheidsbeleid. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk vier. Hoofdstuk vijf betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan en de beschrijving van de bestemmingen zelf. Tenslotte is in hoofdstuk zes zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Historie
Voordat in de 13de eeuw de Westfriese Omringdijk werd aangelegd werd het landschap gekenmerkt door eilanden, meren en kreekruggen. Schellinkhout is op een van de hoger gelegen kreekruggen als lintdorp in een kleipolderlandschap ontstaan. Vanuit het lint is een oost-west verkaveling opgezet.

Tot 1960 werd Westfriesland gekenmerkt door linten met bebouwing en een weids en open agrarisch landschap. Vanaf 1960 zijn er langs enkele linten dorpsuitbreidingen ontstaan. Bij Schellinkhout heeft de eerste uitbreiding in de jaren 70 aan de westzijde van het lint, nabij de dijk, plaatsgevonden. Begin jaren 80 zijn de sportvelden aangelegd en medio jaren 90 is het recreatiebosje aan de noordzijde van de sportvelden aangeplant.

Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit de voormalige sportvelden met bijbehorende kantine, kleedkamers en omzoming met bomen en struiken. Het noordelijke deel wordt gevormd door een recreatiebosje met wandelpaden, skatepark, (water)speelplaats en parkeerplekken. De sportvelden worden ontsloten via de Havenweg die langs de sportvelden door het plangebied loopt en de woningen ten noordwesten aan het dorp koppelt. Het plangebied betreft circa 3 hectare.

De lokale sportverening heeft aangegeven te stoppen met de voetbalafdeling. Hiermee vervalt de hoofdfunctie van het voetbalveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0003.png"

Figuur 3. De sportvelden bekeken vanaf de Zuiderdijk, met rechts de kantine en kleedkamers (bron Googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0004.png"

Figuur 4. De recreatiebosjes met skatepark en parkeerplek in het noorden van het plangebied (bron Googlemaps)

2.2 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0005.png"

Figuur 5. Overzicht planvoornemen, Breen stedenbouw.

Het planvoornemen is uitgebreid beschreven in het stedenbouwkundigplan, zie Bijlage 1. Het voornemen is om te voorzien in een woonwijk met 56 grondgebonden woningen en vijf niet grondgebonden woningen van diverse woontypes, zoals weergegeven in figuur 5.:

  • 15 sociale huur 25%
  • 13 goedkoop 21%
  • 10 middel 16%
  • 23 duur 38%

In het gebied zal voor verschillende doelgroepen worden gebouwd. Voor de woningbouwontwikkeling is het Woonprogramma Drechterland (2021-2025 ‘Prettig wonenin vitale dorpen’) aangehouden. Dit manifesteert zich in een diversiteit van gebouwtypen. Er komen twaalf vrijstaande en acht twee-onder-een-kapwoningen die onder andere geschikt zijn voor gezinnen. Daarnaast worden er korte rijtjes ontwikkeld die geschikt zijn voor starters en jonge gezinnen, resulterend in 23 rij- en tussenwoningen. Voor ouderen worden er acht levensloopbestendige woningen gebouwd. Deze staan vanwege de beperkte bouwhoogte met name in het westelijke plandeel. Specifiek voor starters worden er een tien beneden-bovenwoningen ontwikkeld.

Westfriese Omringdijk en Groote Molen
De Westfriese omringdijk is onderdeel van een zeer karakteristiek en waardevol cultuurhistorisch element van West-Friesland en krijgt daarom een belangrijke rol in het planvoornemen. Het plangebied valt in de 200 meter diepe kwaliteitszone, zoals bepaald in de provinciale leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In de openheid van deze zone zijn ontwikkelingen inprincipe ongewenst, als deze toch plaatsvinden moeten ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De gevels van de woningen worden op de dijk gericht om zicht te behouden op de dijk en deze te koppelen aan het dorp en zodoende bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied ligt ook deels in de panoramazone van de Westfriese Omringdijk. Het open landschap met de grote molen, compleet met de aanvoervaart van het polderwater, de doorgang door de dijk en de vaart door het voorland richting Hoornse Hop vormen dit panorama. Binnen deze zone is het belangrijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de beleving van de dijk. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Schellinkhout en door de meest oostelijke gronden niet te bebouwen wordt rekening gehouden met de panoramazone.

Aansluiting met de dijk zelf wordt middels een trappetje gerealiseerd. Tevens wordt er rekening gehouden met eventuele toekomstige verhoging en verbreding van de waterkering, hierbij is gebruik gemaakt van het Zuiderdijk leggerprofiel Schellinkhout.

De molen genoemd 'Groote Molen' ligt op circa 320 meter ten westen van het plangebied. De molen heeft grote cultuurhistorische waarde maar wordt ook nog ingezet bij nood- en hulpbemaling. De windvang wordt geborgd in een zogenaamde molenbiotoop. Voor de ontwikkelingen op de voormalige sportvelden houdt dat in dat er aan de meest westelijke zijde niet hoger dan 6 meter mag worden gebouwd. De bouwhoogte loopt geleidelijk op tot 10 meter aan de oostzijde. Met de keuze voor boom- en struiksoorten moet ook rekening met dit hoogteverloop rekening worden gehouden. De van oost naar west lopende straten behouden een doorkijk op de molen vanuit het dorp.

Speelplek

Naast een woonprogramma wordt er ruimte voor een speelplek vrijgehouden. Deze plek is minimaal 100 m2 groot. De plek wordt later met nieuwe bewoners vormgegeven.

Water, groen en duurzaamheid

Een belangrijk vertrekpunt bij de uitwerking van het plan is het zoeken naar natuurlijke oplossingen. Het plangebied Schellinkhout is als pilot aangewezen om te onderzoeken hoe optimaal aan het verbeteren van de biodiversiteit kan worden vormgegeven.

Vanwege hoge waterstanden worden de gronden van het plangebied opgehoogd. Sloten worden verbreed om de verharding in het plangebied op te vangen. De oevers langs de verbrede waterlopen worden onder een flauwe hoek aangelegd (taluds). Hiermee hoeven er geen beschoeiingen aangebracht te worden en is er meer ruimte voor een diversiteit aan flora en fauna. Het uitgangspunt binnen de ontwikkeling is zo min mogelijk te hoeven verharden. Daarmee wordt maximaal ingezet op het ‘vergroenen’. Zie figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0006.png" Figuur 6. Water en groen (bron stedenbouwkundig plan)

Met het stedenbouwkundig plan is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld en als Bijlage 2 bij dit plan gevoegd. Dit beeldkwaliteitsplan dient als toetsingskader maar ook als inspiratie voor toekomstige architectonische uitwerkingen. Het beeldkwaliteitsplan is ervoor om de aansluiting met bestaande bouw en de samenhang tussen de verschillende nieuwe deelplannen te borgen. Dit document gaat in op de specifieke ligging, de bestuurlijke kaders en de vertaling naar ruimtelijke uitgangspunten van het plan en uiteindelijk de richtlijnen voor de architectonische uitwerking.

Het doel van dit document is tweeledig: enerzijds dient het voldoende samenhang van de nieuwe wijk onderling te borgen maar ook de samenhang naar de omliggende wijk. Anderzijds dient dit document voldoende ruimte te bieden voor eigen identiteit en diversiteit. Het document kan gelezen worden als toetsingsdocument voor een welstandscommissie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Nationale Omgevingsvise Extra (NOVEX)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

In de NOVI en de NOVEX zijn transformatiegebieden aangewezen in de bestaande gebouwde omgeving waar grootschalige woningbouwgebieden moeten worden gerealiseerd. Het betreft hier gebiedsontwikkelingen waar nationale opgaven in het fysieke domein dusdanig stapelen dat een gebiedsgerichte ordening en prioritering van verschillende nationale opgaven noodzakelijk is om te kunnen komen tot de gewenste herbestemming en/of ingrijpende herinrichting met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het doel is het versnellen van besluitvorming omtrent samenhangende ruimtelijke keuzes en de uitvoering van maatregelen, zodat plannen toekomstbestendig, met ruimtelijke kwaliteit, en in samenhang gerealiseerd kunnen worden. Om tempo te kunnen maken in de uitvoering zijn samenwerken, heldere meetbare doelen en afspraken nodig tussen de overheden. Dit vraagt om een aangescherpte aanpak in deze NOVEX-gebieden waar Rijk en regio als partners, volgens een nieuwe werkwijze, gebieds- en opgavegericht nauw samenwerken. Drechterland is niet aangewezen als NOVI gebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in Hoofdstuk 2 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI en NOVEX.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimte-gebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De tekst uit het Bro luidt als volgt: 'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Voor het planvoornemen moet uitgegaan worden van een ruimtebeslag van meer dan 500 m² en er worden meer dan 11 woningen gerealiseerd. Het planvoornemen kwalificeert zich daarmee als stedelijke ontwikkeling en is dus ladderplichtig. Het te realiseren programma is voorzien in bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro.

Sinds de start van het programma Vitale Dorpen is samen met stakeholders en inwoners gekeken hoe het dorp Schellinkhout nu en in de toekomst vitaal gehouden kan worden. Daarnaast wordt tegemoetgekomen aan de woningbouwbehoefte in het dorp. Het realiseren van een gedifferentieerd woningbouwprogramma volgens kwantitatieve en kwalitatieve regionale woningbouwkaders, vormt een gewenste toevoeging voor het dorp Schellinkhout.

Met de gebiedsontwikkeling wordt een hedendaagse dorpsuitbreiding voorzien. In de ruimtelijke opzet wordt enerzijds aansluiting met de uitbreidingswijk uit de jaren '70 gezocht. Anderzijds wordt een relatie met de dijk en het westelijk gelegen open agrarisch landschap aangegaan. Qua bebouwing en architectuur wordt enerzijds aangesloten bij de kenmerken van de bebouwing langs het historische lint en anderzijds bij de bebouwing uit de jaren '70.

Het woningbouwprogramma voldoet aan de woonvisie (sociaal 25%, goedkoop -middelduur 40% en duur 35%); en bestaat uit: 61 woningen (15 sociale huur /25%, 13 goedkoop /21%, 10 middel 16% en 23 duur/ 38%).

Behoefte

Naar verwachting groeit de woningbehoefte in West-Friesland flink in de komende jaren. Dit volgt onder andere uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040. In Drechterland is de indicatieve woningbehoefte geschat op +700 in 2030 (waarvan +500 in 2025). Met het planvoornemen worden in totaal 61 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien in een deel van de kwantitieve behoefte in de regio tot 2030.


In het Woonprogramma Drechterland staan de specifieke aandachtspunten voor Schellinkhout beschreven (zie hiervoor paragraaf 3.4.2). Aangegeven wordt dat er behoefte is aan een gedifferentieerd aanbod in het dorp, met evenwichte wijken. Ook is er behoefte aan sociale huurwoningen. Met het plan wordt voorzien in een gedifferentieerde woonwijk, met woningen voor starters, senioren en gezinnen. 25% procent van de woningen in het planvoornemen wordt als sociale huurwoning gerealiseerd.

In paragraaf 3.3.3 wordt het regionaal 'Afwegingskader wonen Westfriesland 2019' beschreven. Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen voor de regio. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden. Het plan voldoet zowel aan de minimumeisen alsmede zes van de acht van de aanvullende vereisten.

Het binnenstedelijke planvoornemen levert een positieve bijdrage aan betaalbaar en langer zelfstandig wonen. Draagt bij aan klimaatdaptatie, gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap. Ook draagt het bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland en de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.


Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria.

Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

In de Omgevingsvisie NH 2050 staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor.

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die de provincie maakt.

In de Omgevingsvisie NH 2050 zijn verschillende ambities en doelstellingen gedefinieerd. De ambities 'Klimaatverandering', 'Gezondheid en veiligheid', 'Biodiversiteit en natuur' en met name 'Wonen en werken' zijn van toepassing op het planvoornemen. In de hiernavolgende passages wordt nader ingegaan op de laatste hiervan. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes. Om de verschillende kernen en regio's te versterken worden op regionaal niveau afspraken gemaakt. Zo worden regionaal woningbouwafspraken gemaakt om de woningbouw af te stemmen op de vraag.

Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan. Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. Hierin wordt een evenwichtige balans gezocht tussen economische groei en leefbaarheid. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel vormt een aanvulling op het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing aan het provinciaal beleid is verwerkt in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De voor dit bestemmingsplan relevante regionale afspraken zijn in paragraaf 3.3 toegelicht. In paragraaf 3.1.3 is getoetst aan de ladder. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 van de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland heeft tien archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Dit is geheel in de 'geest' van het Verdrag van Malta. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het aspect cultuurhistorie en archeologie.

3.2.4 Woonagenda 2020-2025

Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

  • De provincie streeft naar voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave. De provincie geeft ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
  • De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwantitatieve en kwalitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.

Deze speerpunten zijn vertaald in het regionale woonakkoord. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland

De Regionale woonvisie West-Friesland voor de periode 2017-2027 geeft invulling aan de ambitie van de regio West-Friesland om tot de top tien woonregio's van Nederland te behoren. Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.

De regionale woonvisie voor West-Friesland brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De woonvisie benoemt welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.

Het doel van de woonvisie is om de West-Friese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en de woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt zijn de speerpunten voor de woonvisie bepaald. Deze speerpunten zijn de ‘ankers’ waar de woonvisie en het RAP aan hangen. De West-Friese woonvisie zet in op de volgende vijf speerpunten:

  • 1. Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
  • 2. Vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern.
  • 3. Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
  • 4. Scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
  • 5. Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

De Woonvisie richt zich met het tweede speerpunt op het sterk houden of versterken van de kernen, om Westfriesland aantrekkelijk te houden. Nieuwbouw is mogelijk als het duurzaam bijdraagt aan de kwaliteit en in verhouding staat tot de bestaande woningvoorraad in de kern. Daarbij is geconstateerd dat succesvolle wijken een bepaalde mix hebben van woningtypen, bewoners, voorzieningen en inrichting van de openbare ruimte. Een soort van DNA van de wijk dat wanneer dit goed in balans is de basis bevat voor een leefbare en vitale wijk of buurt. Eentonige wijken zijn kwetsbaar. Gemeenten streven daarom naar differentiatie op wijkniveau en ongedeelde wijken, waar binnen één wijk verschillende inkomensgroepen wonen en passende woningen voor deze inkomens beschikbaar zijn.

De bestaande woningvoorraad is enigszins eenzijdig. Hierom wordt bij nieuwbouw ingezet op versterking van het Westfriese woonklimaat en worden unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten ondersteund. Om de uitgesproken ambitie waar te maken kiezen gemeenten voor het toevoegen van woningen en woonmilieus die aantrekkelijk zijn en een grotere aantrekkingskracht hebben op huishoudens in Westfriesland en buiten de regio (speerpunt 3). Dan gaat het om inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitverhouding op sterke locaties.

Om in te zetten op onderscheidende producten worden een of meer van de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De vraag staat centraal: naar woning en woonomgeving.
  • Landschappelijk onderscheidend vermogen van Westfriesland benadrukken: 'groen, rust, ruimte, water'.
  • Betreft gemengde woonmilieus met meer aandacht voor bijvoorbeeld duurzaamheid en zelfvoorzienendheid, mengvormen met landelijk wonen en stadslandbouw.
  • Toepassen van nieuwe woonvormen met geïncorporeerde vormen van domotica en 'the internet of things' en een nieuwe bouwopzet van nieuwbouw: seniorenwoningen, collectieve bouw, tiny houses, grote landschapskavels, et cetera.
  • Bewoners-initiatieven over vormgeving van zorg voor hun ouders en/of kinderen (familiedomeinen, woongroepen en wonen met gelijkgestemden).
  • Nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, zoals (collectief-)particulier opdrachtgeverschap, mede-opdrachtgeverschap en doe-het-zelf planologie.

Het plan maakt de ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt mogelijk. Het wordt een wijk met verschillende woningtypen (geschikt voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren en starters) en is aangesloten bij de kernkwaliteiten groen, water, en ruimte. Het plan voldoet daarmee in hoge mate aan de uitgangspunten van de Woonvisie Westfriesland.

3.3.2 Woonakkoord 2020-2025 regio West Friesland en Provincie Noord-Holland

Ter uitvoering van de regionale woonvisie (paragraaf 3.3.1) is de regio met de provincie een woonakkoord 2020-2025 overeengekomen. In het woonakkoord is afgesproken om het regionale afwegingskader wonen aan te passen aan de afspraken uit dit akkoord.

Het afwegingskader is de basis voor de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering. Alle uit te werken harde en zachte woningbouwplannen onderbouwen, beoordelen en stemmen de gemeenten regionaal af aan de hand van de criteria vanuit het document “Afwegingskader Wonen Westfriesland 2021” (zie paragraaf 3.3.3).

De gemeenten werken sinds 2017 met het kwantitatieve afwegingskader en sinds 2019 ook met het kwalitatieve afwegingskader. Het afwegingskader functioneert goed voor de gemeenten. In deze aanpassing ligt de nadruk op de kwantitatieve afweging, het objectiveren van het Westfriese vooruitdenken en de toenemende ambities van duurzaamheid.

Het Woonakkoord 2020-2025 is gesloten tussen de provincie Noord-Holland en de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec, ook wel de bestuurlijke regio West-Friesland. In het eerste deel van het Woonakkoord zijn de opgaven voor wonen en bouwen geformuleerd. De opgaven zijn in samenhang met andere opgaven bekeken, zoals mobiliteit en klimaat. Op basis van een gedeeld beeld van de opgaven worden in deel 2 de samenwerkingsafspraken en acties benoemd, hier worden marktpartijen betrokken.

De regio West-Friesland heeft een gevarieerd aanbod aan stedelijke en landelijke woonmilieus. De regio beschikt over knooppunten van openbaar vervoer die liggen in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen. De regio beschikt over unieke landschappen en een sterke economische structuur. Daardoor is de regio een aantrekkelijk woongebied.

Uitgangspunt bij het invullen van de woningbouwopgave is binnenstedelijk en rond OV-locaties bouwen. Voor een gevarieerd woonmilieu en het aanbieden van een complementair woningbouwprogramma maken buitenstedelijke plannen, conform de woonagenda van de provincie, ook onderdeel uit van dit woonakkoord. Ook in aanmerking genomen dat de provincie in haar woonagenda heeft opgenomen dat ze de woningbouw wil versnellen en aanjagen. Conform de Omgevingsvisie NH 2050 wordt de woningbouw vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland. Ook de voorzieningen en leefbaarheid in kleine(re) kernen verdienen aandacht, evenals de bescherming en ontwikkeling van het landschap. De nieuwbouw moet toekomstbestendig worden gebouwd. Een specifieke opgave op het snijvlak van wonen en economie is de huisvesting van arbeidsmigranten.

De regio heeft tot doel om de inwoners van West-Friesland naar wens en tevredenheid te laten wonen en een breed scala aan woonwensen binnen de regio te realiseren. De regio zet hiertoe in op:

  • versnelling van de woningbouwopgave met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod voor iedere doelgroep;
  • het op peil houden en uitbouwen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de bestaande voorraad;
  • leefbaar en bereikbaar West-Friesland tot in de kern;
  • onderscheidende en complementaire nieuwbouw producten;
  • langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • werken met een flexibel kader dat de regio houvast biedt en ruimte laat voor marktinitiatieven.

Het planvoornemen sluit aan bij het woonakkoord door diverse woontypologiën voor verschillende doelgroepen te realiseren, zoals eerder genoemd in paragraaf 2.2.

3.3.3 Afwegingskader wonen Westfriesland 2021

Het Woonakkoord is grotendeels een procesdocument. Naast concrete afspraken over de ambities en nieuwbouwprogrammering is een afwegingskader vastgelegd. Nieuwe plannen moeten worden getoetst aan het afwegingskader. Het voorgenomen plan is getoetst aan de vastgestelde afwegingskaders ‘De Westfriese Basis’ en ‘Het Westfries Vooruitdenken’.

‘De Westfriese basis’ vormt de minimumvereisten waaraan elk plan moet voldoen. Regionaal is afgesproken dat een woningbouwplan alleen aan de basis voldoet als het plan scoort op elk van de punten. Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Het plan hoeft niet op alle ambities van ‘Het Westfries Vooruitdenken’ te voldoen. Wel wil de regio een kwaliteitsimpuls geven en daarom is de afspraak gemaakt dat de gemeenten zich inspannen om minimaal vier van de acht ambities te realiseren.

Hieronder zijn de resultaten van de toetsing van het plan aan beide kaders aangegeven.

Westfriese Basis

  • 1. Het plan past binnen de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit.

Het plan past binnen de indicatieve regionale woningbehoefte. Ook past het plan binnen het gemeentelijk randtotaal. In het totaal van de plancapaciteit voor Drechterland is dit plan als ‘zacht plan’ opgenomen.

  • 2. Het plan voldoet aan de voorwaarde dat 70% van de woningbouwplannen in de regio Westfriesland worden gerealiseerd in krachtige kernen.

Het plan ligt niet in een krachtige kern en valt in de 30% voor woningen buiten een krachtige kern.

  • 3. Is getoetst en onderbouwd of realisatie binnenstedelijk mogelijk is?

Ja, het stedenbouwkundig plan is opgesteld waarin allerlei aspecten meegenomen zijn (molenbiotoop, verkeer, spuitzone, biodiversiteit, dijklichaam, etc).

  • 4. Als realisatie past binnen de regionale opgave (zie 1), maar realisatie binnenstedelijk niet mogelijk is, is getoetst aan provinciale voorwaarden inzake beschermingsregimes, energieneutraal, klimaat adaptief, circulair bouwen, landschappelijke inpassing en mobiliteit.

Niet van toepassing, ontwikkeling is binnenstedelijk.

Samenvattend voldoet het plan aan 4 van 4 punten van de Westfriese Basis.

Westfries Vooruitdenken

  • 1. Het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen.

Voor de classificatie betaalbaar wonen hanteren de gemeenten een prijsgrens van beneden de liberalisatiegrens voor huurwoningen. Woonschakel houdt de aftoppingsgrenzen aan als maximale huurprijs. Naast vijftien sociale huurwoningen worden dertien goedkope koopwoningen gebouwd.

  • 2. Het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens.

Het plan voorziet niet in woningen in de vrije huursector.

  • 3. Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen.

Voor de senioren worden vijf levensloopbestendig in de sociale huur en drie in dure koop gerealiseerd. Het plan levert dus een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen.

  • 4. Het plan is circulair en energieneutraal.

Het materiaalgebruik is duurzaam. De woningen worden uiteraard gasloos gebouwd en Bijna Energieneutraal (BENG) opgeleverd. Onderhoudsarme materialen worden toegepast. Op de daken worden zonnepanelen geplaatst en het dak wordt voorzien van een sedumdak. Het plan voldoet deels aan de gestelde eisen van circulair bouwen. Zo wordt al het toegepaste primaire hout legaal verkapt en verhandeld volgens de definities en voorwaarden van de TPAC. Het is nog niet bekend wat de losmaakbaarheidsindex is en of de toegepaste bouwmaterialen voor minstens 15% van bio-based of non-virgin oorsprong is.

  • 5. Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap.

Binnen het plan is aandacht voor een gezonde leefomgeving en verbetering van natuur en landschap. Bij de landschappelijk invulling wordt rekening gehouden met vaste planten, hagen en heesters. Ook wordt ter plaatse van de parkeerplaatsen half verharding toegepast. Voor de vleermuizen en huismussen zullen aanvullende verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Binnen het plan is aandacht voor een gezonde leefomgeving en verbetering van natuur en landschap.

  • 6. Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt.

Het plan voldoen niet aan deze eis.

  • 7. Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland.

Het plan biedt een toevoeging aan het woningaanbod in Schellinkhout. De nieuwbouw voorziet in tien BEBO’s en vijf seniorenwoningen in categorie sociale huur, dertien goedkope grondgebonden tussen woningen, tien middel dure grondgebonden woningen en 23 duur (acht twee onder een kap, twaalf vrijstaande en drie senioren).

  • 8. Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht op woningzoekenden van binnen en buiten de regio die staan ingeschreven bij Woningstichting Woonschakel. Ook de woningzoekenden voor de verschillende categorieën zoals betaalbare, midden- en dure woningen is dit project van toegevoegde waarde. In het totale plan wordt rekening gehouden met de biodiversiteit, een speelvoorziening en autoluwe straten.

Samenvattend voldoet het plan aan 6 van de 8 uitgangspunten van het ‘Westfries Vooruitdenken’.

In geval van binnenstedelijke projecten worden voor plannen met meer dan elf woningen deze plannen conform het ingevulde afwegingskader ter kennisname gestuurd naar de werkgroep wonen en de VVRE. Regionale afstemming woningbouw heeft plaatsgevonden, de VVRE is op 2 november 2022 akkoord gegaan. De memo met bijbehorend afwegingskader is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het regionale woonbeleid en is een kwantitatieve en kwalitatieve toevoeging op de woningvoorraad in Westfriesland.

3.3.4 Welstandsnota Drechterland

Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.

Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 9: 'Sport- en recreatiegebieden'. Gezien de functieverandering is logisch om aan te sluiten op gebiedstype 6: 'Uitbreidingsgebieden met overwegend seriematigebebouwing.

Een verder uitgewerkt plan zal te zijner tijd voorgelegd worden aan de welstandscommissie. Daarbij dienen onder andere de toe te passen kleuren en materialen aan de commissie voorgelegd te worden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie op Drechterland en haar kernen

Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De visie kan dienen als kapstok voor uitwerkingen en bestemmingsplannen en als basis voor de afweging van initiatieven uit de markt.

 

De mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn in hoofdlijnen beschreven in toekomstvisie Drechterlandschap. De toekomstvisie dient als uitgangspunt voor de Structuurvisie landschap. De toekomstvisie is echter nog globaal en vormt onvoldoende basis voor de uitwerking in bestemmingsplannen en voor de welstandnota. De Structuurvisie landschap voorziet hier wel in. De structuurvisie geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland.

De strategie voor het landschap is drieledig:

- Behouden en versterken voor de meest waardevolle delen van de gemeente;

- Vernieuwen voor dat deel van de gemeente waar dit door (ingrijpende) nieuwe ontwikkelingen

gewenst is;

- Geleidelijk transformeren voor dat deel van de gemeente waar waardevolle structuren aanwezig zijn

maar wel een noodzaak tot opwaardering aanwezig is.

3.4.2 Woonprogramma Drechterland 2021-2025

In het woonprogramma Drechterland wordt het woonbeleid beschreven voor 2021- 2025. Het woonprogramma is tot stand gekomen met inbreng van de corporaties Grootslag en De Woonschakel, de huurdersraden en de participatie van inwoners, zoals het jongerenpanel. Ook zijn ontwikkelaars en makelaars geraadpleegd.

Doelstelling van het woonbeleid is het behouden van vitale dorpen, zodat mensen er prettig kunnen samenleven, wonen en werken. Dat vraagt om evenwichtige wijken en dorpen. Het vraagt om aandacht voor bestaande woningen, bijvoorbeeld voor de duurzaamheidsopgave en het vraagt om extra nieuwbouwwoningen. Met de grote vraag naar woningen is het belangrijk om in te zetten in het versnellen van de woningbouwproductie, op zoek te gaan naar nieuwe locaties en aandacht te hebben voor het juiste type woning. Uit alle analyses en gesprekken blijkt dat er een mismatch is voor twee belangrijke doelgroepen in Drechterland: jongeren (starters) en senioren. Het beleid heeft betrekking op de gemeente als geheel maar per dorp zijn verschillende aandachtspunten uitgewerkt.

Voor Schellinkhout zijn de aandachtspunten als volgt samengevat:

  • 1. Kwalitatieve woningbouwopgave - Mogelijkheden om op de sportvelden een gedifferentieerd aanbod te realiseren.
  • 2. Wonen en zorg - Door ontbreken van voorzieningen, minder geschikt voor huisvesting van senioren.
  • 3. Evenwichtige wijken en dorpen - Aandacht voor differentiatie en leefbaarheid in bestaande wijken.
  • 4. Voldoende sociale huurwoningen - Aanbod is beperkt, maar kansen op uitbreiding gering.
  • 5. Kwantitatieve woningbouwopgave - Tot 2025: circa 50 extra woningen.
  • 6. Duurzaamheid - Stimulering en bewustwording van duurzaamheid bij bestaande- en nieuwbouwwoningen (CO2 neutraal bouwen) in combinatie met mobiliteit (trein, elektrisch rijden, deelauto’s).

Voorliggend bestemmingsplan betreft bovenal aandachtspunt één. Er wordt met dit bestemmingsplan voorzien in een gedifferentieerd aanbod op de sportvelden. Aandachtspunten drie, vier en vijf zijn ook van toepassing voor het planvoornemen. Er komen verschillende woontypologieën waaronder een deel sociale huur, in totaal worden er met dit plan 61 woningen gerealiseerd.

Het planvoornemen sluit aan op het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Duurzaamheid

Op basis van het Nederlandse Klimaatakkoord streeft ook Drechterland ernaar om in 2050 klimaatneutraal en klimaat adaptief te zijn. Samen met de overige zes Westfriese gemeenteraden is in de periode februari/maart 2021 een klimaatambitie met bijbehorende strategie vastgesteld; Strategie Klimaatadaptatie Westfriesland 2050. De ambitie is om actief in te zetten op het meegroeien met klimaatverandering. De strategie om de ambitie te realiseren is, om tot 2050, bij elke ingreep in de openbare ruimte, deze ruimte klimaatadapatief in te richten. Er is geen apart programma op voor het organiseren van klimaatadaptatieve ingrepen gemaakt, maar dit wordt gekoppeld aan geplande en toekomstige (ruimtelijke) opgaven en ingrepen.


Het planvoornemen is in paragraaf 3.3.3 getoetst aan het Afwegingskader wonen Westfrieland 2021. Hierin is het voornemen positief beoordeeld op punt 4 'het plan is circulair en energieneutraal' en punt 5 'het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap'. Hiermee kan worden gesteld dat het planvoornemen past binnen de Strategie Klimaatadaptatie Westfriesland 2050.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

4.2 Hinder van en voor bedrijven en voorzieningen

Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.

Toetsing

Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving.

Het planvoornemen voorziet niet in realisatie van een milieubelastende functie. Op grond hiervan is er geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat voor omliggende functies.

Molenbiotoop
Op enkele honderden meters aan de westzijde van het ontwikkelgebied staat de Grote Molen. Deze fungeert geregeld als gemaal. De windvang wordt geborgd in een zogenaamde molenbiotoop. Voor de ontwikkelingen op de voormalige sportvelden houdt dat in dat er aan de meest westelijke zijde niet hoger dan 6 meter mag worden gebouwd. De bouwhoogte loopt geleidelijk op tot 10 meter aan de oostzijde. Dit is in de regels van het bestemmingsplan geborgd. Met de keuze voor boom- en struiksoorten moet ook met dit hoogteverloop rekening worden gehouden. Voor het aanplanten van nieuwe boom- en struiksoorten is een regeling opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden er 61 nieuwe milieugevoelige objecten gerealiseerd.

Ten noordwesten en oosten grenst het plangebied aan bestaande woningbouw. Wat betreft deze woonfunctie is er geen sprake van een beperking die van invloed zal zijn door gebruik van het plangebied voor wonen. Aan de noordkant grenst het plangebied aan een groenfunctie en aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een weg en daarna gronden met de bestemming Natuur. De groenfucntie, weg en agrarische gronden zijn geen gevoelige functies die hinder kunnen ondervinden van het plan.

Spuitzones
Het plangebied grenst zich aan de noordwestzijde aan gronden met een agrarische bestemming. Op deze agrarische gronden zijn veel vormen van agrarisch gebruik (veeteelt, maar ook gewassen/bloemteelt etc.) toegestaan. Dus in beginsel ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voor het spuitzoneringsvraagstuk moet op basis van jurisprudentie een zonering van 50 meter worden aangehouden. Dit betekent dat het planvoornemen 50 meter uit de rand van de agrarische gronden moet blijven of er moet worden vastgelegd dat op de eerste 50 meter van de gronden geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast. In het planvoornemen wordt rekening gehouden met het spuitzoneringsvraagstuk door een groenstrook van voldoende breedte te realiseren tussen de agrarische gronden en de woonbestemming.

Natuurijsbaan

Ten westen van het plangebied ligt een natuurijsbaan welke, zo blijkt uit participatiebijeenkomsten, erg gewaardeerd wordt. Een buitenijsbaan valt volgens de VNG-publicatie onder SBI-code 931 nummer D (stadions en openluchtijsbaan) en heeft een indicatieve milieuafstand van 300 m. De hier beschreven activiteit is echter ten behoeve stadions en permanent gebruikte ijsbanen. De natuurijsbaan kan daarmee redelijkerwijs niet worden vergeleken aangezien deze niet permanent in gebruik is maar slechts enkele dagen per jaar. De genoemde SBI-code 931 nummer D is in deze dan ook niet de goede staat van bedrijfsactiviteit die gehanteerd dient te worden.

Bij gebrek aan een indicatieve milieuafstand voor een natuurijsbaan is naar een vergelijkbare activiteit gezocht, waarbij stemgeluid moet worden meegenomen. De meest voor de hand liggende activiteiten met betrekking tot stemgeluid zijn tennisbanen (SBI-931 nummer F) en een veldsportcomplex (SBI- 931 nummer G).

Voor het bestemmen van nieuwe woningen wordt veelal gebruik gemaakt van het stappenplan voor buitenplanse inpassing van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" 2009, hier verder aangeduid als de VNG-publicatie. Stap 2 van het stappenplan geeft aan dat het langtijd-gemiddeld beoordelingsniveau op de nieuwe woningen niet hoger mag zijn dan 45 dB(A) et-maalwaarde, maximale geluidsniveaus niet hoger dan 65 dB(A) etmaalwaarde en geluidsniveau ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking niet zijn dan 50 dB(A) etmaal-waarde. Indien sprake is van gemengd gebied mogen de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus 5 dB hoger zijn. Hiertoe dient een onderzoek uitgevoerd te worden.

Op 29 november 2023 is door Geluidszaken een onderzoek betreffende geluidhinder van de natuurijsbaan verschenen (zie bijlage Bijlage 8). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat aan de richtwaarden voor maximale geluidsniveaus en verkeersaantrekkende werking wordt voldaan.

Ten aanzien van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus wordt echter de richtwaarde voor stap 2 en 3 (VNG) ruim overschreden. Inpassing volgens stap 4 is in principe mogelijk. Indien het bevoegd gezag tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren. Hierbij moet wel worden bedacht dat het gebruik van de ijsbaan hooguit enkele dagen per jaar voorkomt en een collectieve dorpsbeleving is.

Naast het voorgaande zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen milieubelastende functies aanwezig.

Conclusie

Nu er rekening wordt gehouden met zowel de molenbiotoop alsmede spuitzones in de buurt van het plangebied vormen deze geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen wat betreft de aspecten bedrijfshinder en milieuzonering. Voor de natuurijsbaan geldt dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het muziekgeluid dusdanig te verlagen dat wel aan de richtwaarden wordt voldaan. Het bevoegd gezag, Gemeente Drechterland, moet de tijden waarop de muziek buiten te horen is, kritisch bekijken en afspraken vast leggen met de toekomstige bewoners van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

SOORTENBESCHERMING

Op 15 mei 2023 is door Groenadvies Amsterdan BV een Ecologische quickscan gepresenteerd, zie bijlage Bijlage 4. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er binnen het plangebied diverse beschermde soorten aangetroffen of te verwachten zijn.

Amfibieën
Door de geplande ophoging wordt het plangebied aantrekkelijk als leefgebied voor de rugstreeppad. Om bevolking van de soort te voorkomen wordt geadviseerd het gebied uit te rasteren vooraf de start van de bouwwerkzaamheden in de winter.

Vogels
Er wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (september - maart) uit te voeren om te verkomen dat in gebruikzijnde vogelnesten van algemene broedvogels worden verstoord. Ook in de veilige periode is het noodzakelijk de bomen voorafgaand de schouwen op aanwezigheid van broedende vogels.

Door de werkzaamheden in de winter (na september) uit te voeren wordt tevens vestiging en verstoring van pioniersoorten zoals kleine plevier, kievit en tureluur voorkomen. Wordt in deze periode toch onverhoopt een nest aangetroffen, dan dient er op minimaal 10 à 25 meter (soortafhankelijk) afstand rondom het bezette nest gewerkt te worden.

Om de voorkomen dat oeverzwaluw zich vestigt moet in de periode maart t/m september voorkomen worden dat grond- en of/zanddepots met steile wanden ontstaan op het werkterrein. Zo moet voorafgaand aan deze periode schuin afgegraven worden, bij voorkeur tot minder dan 45 graden. Dit geldt voor zowel grotere zanddepots als steile wanden van slechts een vierkante meter groot.

Aan de hand van de natuurtoets is geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van nesten van jaarrond beschermde roofvogels binnen het projectgebied. Dit is door Groenadvies Amsterdam uitgevoerd en gepresenteerd op 19 september 2023, zie Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat de werkzaamheden schadelijke gevolgen hebben op de jaarrond beschermde nesten van een buizerd en van spreeuwen.

Een buizerd heeft een categorie 4 jaarrond beschermd nest. Voor het verwijderen van de boom met het buizerdnest moet een ontheffing worden aangevraagd. Spreeuwen hebben categorie 5 nesten. In de directe categorie van het plangebied zijn meerdere mogelijkheden om nestkasten aan te brengen voor deze soort, waarmee een significante negatief effect op deze soort door de kap van de boom met holtes wordt weggenomen. Aangeraden wordt tevens om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, om eventueel andere broedende vogels niet te verstoren. De veilige periode daarbij ligt tussen 1 september en 1 maart.

Zoogdieren
De boomsingels en oeverzones zijn geschikt als leefgebied voor kleine marterachtigen. Er is nader onderzoek uitgevoerd naar de terreinfuncties van kleine marterachtigen binnen het plangebied door Groenadvies Amsterdam. Omdat er geen kleine marterachtigen zijn aangetroffen, zijn er voor wat betreft deze groep geen belemmeringen de geplande werkzaamheden uit te voeren.

Bovengenoemde groenstructuren kunnen tevens als foerageergebied- en of vliegroute voor diverse vleermuissoorten dienen. Ook hiertoe is naderonderzoek uitgevoerd door Amsterdam Groenadvies. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er drie soorten vleermuizen waargenomen zijn. Het betreft hier de ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone dwergvleermuis. Door het project verdwijnt er een deel van het foerageergebied van de laatvlieger, maar omdat er in de directe omgeving voldoende alternatieve foerageerplekken zijn is het uitgesloten dat er een significante negatieve invloed is. Voor de gewone dwergvleermuis blijft er in de directe omgeving voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar, mede door de minimale aantallen die er zijn. De ruige dwergvleermuis werd éénmaal overvliegend waargenomen. Het verdwijnen van de sportvelden en de boomstructuren heeft geen negatieve effecten op de nabije populaties van de vleermuizen.

Overige diersoorten

Gedurende de werkzaamheden van het nader onderzoek zijn zoogdieren als haas, egel, vos en een niet op naam gebrachte muis waargenomen. Deze soorten zijn bij ruimtelijke ingrepen vrijgesteld vanuit de provincie Noord-Holland. Wel dient voorafgaand aan de werkzaamheden een melding gedaan te worden bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

GEBIEDSBESCHERMING

Stikstofdepositie
Via de Natura 2000 zijn gebieden beschermd van internationaal belang. Voor deze gebieden zijn doelstellingen geformuleerd voor het behoud van habitats en planten en dieren. Deze Natura 2000 gebieden zijn ook beschermd tegen invloeden van buiten, zoals stikstofdepositie en grondwaterstromen. Voor functie waardoor de depositie van stikstofverbindingen toeneemt is een berekening noodzakelijk van de effecten. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS op (28 november 2023). Deze berekening is als Bijlage 6 toegevoegd aan dit document.

De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Markermeer & IJmeer, gelegen op een afstand van circa 370 meter;
  • Polder Zeevang, gelegen op een afstand van circa 9,9 km;
  • IJsselmeer, gelegen op een afstand van circa 13,6 km;
  • Eilandspolder, gelegen op een afstand van circa 15,9 km.

Hierbij dient wel te worden vermeld dat de Natura 2000-gebieden 'Markermeer & IJmeer' en 'Polder Zeevang' niet stikstofgevoelig zijn.

Uit de resultaten van de berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Met betrekking tot de invoergegevens van de AERIUS-berekening is uitgegaan van de gedeeltelijk inzet van stage V materieel. Deze uitgangspunten dienen te worden geborgd in het bestemmingsplan. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

Er dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het weghalen van de boom met het buizerdnest. Er moeten nestkasten worden opgehangen om significante negatieve effecten op de aanwezige populatie spreeuwen te voorkomen. Aangeraden wordt tevens om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, om eventueel andere broedende vogels niet te verstoren. De veilige periode daarbij ligt tussen 1 september en 1 maart. Mits bovenstaande in acht wordt gehouden op het gebied van soortenbescherming is het aspect ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er toetsing plaats te vinden. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor dit plan is alleen wegverkeerslawaai relevant. Derhalve wordt uitsluitend hierop ingegaan. Het gehele plangebied bevindt binnen de invloedsfeer van de wegen Zuiderdijk, Wester Meeweg en Havenweg. Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk.

Onderzoek

Op 7-11-2023 is door Geluidszaken een akoestisch onderzoek opgesteld, die als Bijlage 7 bij deze bestemmingsplantoelichting is gevoegd. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat alle woningen in het planvoornemen binnen de invloedsfeer van bovengenoemde wegen liggen. Het geluid op de nieuw te bestemmen woningen voldoet aan de standaardwaarde van 53 dB voor gemeentelijke wegen.

Conclusie

De geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde van 53 dB voor gemeentelijke wegen. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Water

Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) moet aandacht worden besteed aan de waterhuishouding een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om waterhuishoudkundige doelstellingen te betrekken bij relevante besluiten en ruimtelijke plannen.

Toetsing
Voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Omwille van de omvang van het planvoornemen is er door Gemeente Drechterland voor gekozen om direct overleg te plegen met het HHNK betreffende de waterhuishouding rondom het plangebied. Uit het overleg is gebleken dat het planvoornemen aanvaardbaar is voor HHNK. Wel is nadere afstemming nodig over de exacte uitvoering waarbij keuzen nodig zijn die echter alleen binnen het bestemmingsplan mogelijk zijn.

Conclusie

Hoewel nadere afstemming met het HHNK nodig is over de exacte uitvoering, vormt het milieuaspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is de ev-signaleringskaart ontwikkeld. Op deze risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is op de ev-signaleringskaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op de externe veiligheid van voorgenomen ontwikkeling. Ook maakt de voorgenomen ontwikkeling geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.

Conclusie

De normen voor externe veiligheid zoals aangegeven in het Bevi, het Bevt en het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het planvoornemen kan wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Erfgoed

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bepaald dat in het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen het belangrijkis om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.

4.7.1 Archeologie

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Voor het plangebied is een archeologische quickscan door Archeologie West-Friesland uitgevoerd, de rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 9. Uit de resultaten van deze rapportage blijkt dat er op basis van de geplande ontwikkeling en de archeologische verwachting voor de prehistorie en Middeleeuwen een aanvullend archeologisch onderzoek vereist is.

Reeds is ADC Archeologie bezig met opstellen van een Programma van Eisen. De resultaten van het onderzoek worden verwerkt in het bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het plangebied valt net buiten de historische dorpskern van Schellinkhout. De dorpskern ten oosten van het plangebied is een terrein van hoge archeologische waarde (AMK monumentnummer 14873, CHW code WFR364A). De polder van Schellinkhout staat op de Cultuurhistorische Waardenkaart aangeduid als van zeer hoge historisch-geografische waarde (CHW code WFR308G). In de polder is een regelmatige strokenverkaveling aanwezig uit de Vroege of Volle Middeleeuwen. Dit oorspronkelijke verkavelingspatroon is ter hoogte van de sportvelden aangepast.

Het plangebied ligt net ten noorden van de Westfriese Omringdijk. Dit is een provinciaal monument en terrein van hoge archeologische waarde (AMK monumentnummer 10852). De dijk bij Schellinkhout heeft niet altijd op de plek gelegen waar deze nu ligt. De oude dijk uit de 12de eeuw liep een stuk zuidelijker. Vanuit Schellinkhout liep een veenriviertje (de Dracht) richting de oude dijk. Via een sluis mondde dit riviertje uit in de Zuiderzee. Rond 1300 is de dijk door een stormvloed doorgebroken ter hoogte van de sluis. Er is toen een binnendijks meer ontstaan waaromheen een inlaagdijk werd aangelegd. Zo werd de dijk verplaatst naar de huidige locatie. Door de dijkdoorbraak moest een deel van de bewoning bij Schellinkhout landinwaarts worden verplaatst. Uit historische en archeologische gegevens blijkt echter dat een deel van de huizen behouden bleef en toen dus buitendijks kwamen te liggen. Dit kon worden bevestigd tijdens een archeologische begeleiding uitgevoerd tussen 2010 en 2012.

Voor het bepalen van de aanwezigheid van bewoningsresten uit de Nieuwe Tijd kan gebruik worden gemaakt van historisch kaartmateriaal. De oudste kaart van Schellinkhout is de kaart van Langedijck uit 1603. Op deze kaart staan ten noorden van de dijk een aantal huizen ingetekend (zie figuur 7). Het plangebied ligt hier ongeveer tussenin, maar de oostelijke bebouwing bevindt zich mogelijk ter hoogte van de geplande langzaam verkeerweg. De bebouwing direct links van het plangebied is weergegeven op de beleidskaart als oranje stip (afb. 3). De kaart van Langedijck is niet heel nauwkeurig. De exacte locatie van de bebouwing is daarom onduidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0007.png"

Figuur 7. De globale ligging van het plangebied (zwarte cirkel, bij benadering) op de kaart van Langedijck uit 1603 (bron: Rijksarchief Den Haag).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0008.png"

Figuur 8. De globale ligging van het plangebied (zwarte cirkel, bij benadering) op de kaart van Johannes Dou uit ca. 1651-1654).

Op de historische kaart van Johannes Dou uit ca. 1651-1654 is de bebouwing ten westen van het plangebied verdwenen (afb. 5). Binnen of net ten oosten van het plangebied, vlak tegen de dijk, is wel bebouwing aanwezig. Nog iets verder richting het oosten staat een meelmolen ingetekend (molendatabasenr. 8176). Deze molen zou rond 1609 zijn gebouwd 'bezijden en benoorden de Meeweg' door Aerian Cornelis Rensesz. In 1820 werd de molen afgebroken. De molen valt dus niet samen met de locatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0009.png"

Figuur 9. De ligging van het plangebied (zwarte stippellijn) op de kadastrale minuutkaart uit 1824 (bron: beeldbank.cultureelerfgoed.nl).

Op de kadastrale minuutkaart uit 1824 is de situatie in meer detail weergegeven (Figuur 9). Het plangebied valt grotendeels samen met de percelen C98, C99, C101, C101bis en een klein stukje van C102. De percelen C101 en C101bis waren in het bezit van de gemeente en in gebruik als rietland. De overige percelen werden gebruikt als weiland. De zuidzijde van het plangebied valt daarnaast samen met de dijksloot (C206) en de dijk. Het dijkhuis vlak naast het plangebied (C162bis) was in het bezit van het bestuur van Drechterland en werd gebruikt door Willem den Roos.

Kwaliteitszone en panoramazone Westfriese Omringdijk

Op het plangebied ligt de gebiedsaanduiding Kwaliteitszone. De gebiedsaanduiding zegt in feite dat er binnen deze zone, van 200 meter diep, geen ontwikkelingen op grote schaal mogen plaatsvinden. Mochten er toch bouwwerken worden gebouwd dan moeten die voldoen aan de voorwaarden van het Beeldkwaliteitsplan Westfriese omringdijk zoals opgesteld door provincie Noord-Holland (2009). In dit beeldkwaliteitsplan wordt gesteld dat ontwikkelingen die de openheid aantasten bij voorkeur niet in deze zone worden geplaatst. Als er toch ontwikkelingen plaatsvinden moeten deze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de dijk.

Het plangebied valt grotendeels in de kwaliteitszone van de Westfriese omringdijk, maar ligt ook in het stedelijk gebied van Schellinkout. Zie figuur 7. Momenteel worden de gronden gebruikt voor sportvelden. Er wordt hiermee al een stedelijke functie toegestaan. Met het planvoornemen wordt de locatie herontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden wordt de ruimtelijke kwailiteit van de dijk (zoals gesteld in het beeldkwaliteitsplan). De woningen waar vanaf de dijk op uitgekeken wordt worden met de voorgevel naar de dijk toegericht. Zodoende worden de landschappelijke waarden iet aangetast.

Daarnaast is er de ‘panoramazone’. Deze benoemt belangrijke ruimtelijke relaties tussen dijk en de omgeving buiten de kwaliteitszone. Voor de panoramazone geldt dat de aangrenzende open ruimtes zo open mogelijk moeten blijven. De meest westelijk gelegen gronden van het plangebied vallen binnen de panoramazone. Deze krijgen de bestemming groen, er mag zodoende niet in worden gebouwd. Ook wordt met de hoogte van het groen rekening gehouden met molenbiotoop van de molen ten westen van het plangebied. Door in de panoramazone geen bouwwerken toe te staan en geen hoge bomen toe te staan wordt rekening gehouden met de panoramazone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPHavenweg1a1b-VG01_0010.png"

Figuur 10. Panoramazone en kwaliteitszone Westfriese Omringdijk nabij Schellinkhout.

4.7.3 Conclusie erfgoed

In onderhavig planvoornemen wordt rekening gehouden met de kwaliteitszone van de Westfriese Omringdijk en panoramazones. Het planvoornemen kan voor het aspect cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht. Wat betreft het aspect archeologie wordt een aanvullend archeologisch onderzoek verwacht, hiervoor wordt momenteel een programma van eisen opgesteld.

4.8 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.

Verkeer

Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Op 18 augustus 2022 is door Anteagroup een verkeersonderzoek betreffende het planvoornemen uitgevoerd (Bijlage 10). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er extra verkeersgeneratie ontstaat door de voorgenomen nieuwbouwwijk. Dit extra verkeer leidt niet tot knelpunten in de verkeersdoorstroming. De verkeersveiligheid en leefbaarheid blijven op beide wegen geborgd, aangezien de maximale verwachte etmaalintensiteiten onder de grenswaarden blijven die voor erftoegangswegen worden gehanteerd. Op basis van de ongevallenstatistieken zijn geen aanwijsbare knelpunten aanwezig in de verkeersveiligheid op de Havenweg en kruispunt Dorpsweg-Havenweg. Daarnaast leidt maximaal 1 extra auto per 75 seconden in de drukke spitsuren niet tot een geheel ander verkeersbeeld op genoemde wegen.

Advies bouwfase
Voor de bouwfase wordt geadviseerd om de bouwlogistiek zodanig te organiseren dat bouwvrachtwagens niet gelijktijdig in beide rijrichtingen over de Havenweg en Dorpsweg rijden. Op de havenweg is geen ruimte beschikbaar voor bouwvrachtwagens om elkaar te passeren, vanwege het parkeren op de rijbaan. Ook op de Dorpsweg is de ruimte in de breedte beperkt, waardoor een vergrote kans op bermschade bestaat.

Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.


Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 aangehouden. Er wordt aangesloten bij de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'. In onderstaande tabel is weergegeven wat dit betekent voor het aantal parkeerplaatsen dat nodig is in het plangebied.

Woontype   CROW classificatie   Min. Kencijfer   Max. kencijfer   Aantal   Min. benodigde parkeerplekken   Max. benodigde parkeerplekken  
Levensloopbestendig (koop)   'Koop, appartement, duur'   1,7   2,5   3   5,1   7,5  
Levensloopbestendig (huur)   'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'   1,0   1,8   5   5   9  
Beneden- of bovenwoning   'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'   1,0   1,8   10   10   18  
Tussen- of hoekwoning   'Koop, huis, tussen/hoek'   1,6   2,4   23   36,8   55,2  
Twee-onder-één-kapwoningen   'Koop, huis, twee-onder-een kap'   1,8   2,6   8   14,4   20,8  
Vrijstaande woningen   'Koop, huis, vrijstaand'   1,9   2,7   12   22,8   32,4  
Totaal   94,1   142,9  

Tabel 1


Het parkeren vindt deels plaats op eigen kavel en deels langs de noord-zuidwegen. Hiermee zijn de geparkeerde auto's nabij, maar domineren niet het beeld van de woonstraten. Er zijn minimaal 95 parkeerplekken in het plangebied benodigd en op maximaal 143 volgens de parkeernormen van het CROW. In artikel 11 van de regels is geborgd dat aan deze parkeernormen van de CROW moet worden voldaan.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dt als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

De voorgenomen ontwikkeling van 61 woningen is een handeling of activiteit volgens het NIBM. De ontwikkeling zorgt in beperkte voor een verkeerstoename op de omliggende wegen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect luchtkwaliteit betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Bodem

In het Bro is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen. Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren.

Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

In november 2023 is door IDDS een bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 11. Uit analyse van de resultaten blijkt dat de in de bodem (grond en grondwater) aangetoonde lichte verontreinigingen dermate gering zijn dat er geen noodzaak bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Het aangetoonde gehalte asbest ter plaatse van het dammetje ligt ruimschoots onder de waarde voor nader onderzoek.

Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit van het gehele projectgebied zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen. Ook op basis van de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling en eventuele afzet-/verwerking van het slib geen belemmeringen. Voor de aanbevelingen wordt verwezen naar het bijgevoegde onderzoek.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

Kabels en leidingen worden met uitzondering van de middelste straat in het plangebied onder de straat gelegd (wat afwijkt van de gemeentelijke LIOR. Daarin wordt uitgegaan van ligging onder een trottoir). Bij de materiaalkeuze wordt ervanuit gegaan dat de rijloper in tweeën wordt gedeeld. Hiermee wordt het autoverkeer verleid om zo min mogelijk over de zone met de kabels en leidingen te rijden. Vanuit de afdeling beheer is aangegeven dat met een ligging van kabels en leiding onder de rijloper (in plaats van het trottoir) er met extra beheerkosten rekening moet worden gehouden.

In het gebied worden openbare laadpalen aangelegd. Hoeveelheid en exacte positie wordt in de uitwerkingsfase vastgelegd. Om hierop voor te sorteren moet er voldoende ruimte worden gereserveerd voor de benodigde kabels.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Deze drempelwaarde wordt met de ontwikkeling uit dit bestemmingsplan niet overschreden. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

De gemeente Drechterland heeft een voortrekkersrol in het op gang brengen van de projectontwikkeling. De gemeente is initiatiefnemer voor het opstellen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing en is in dezen ook het bevoegd gezag. Er hoeft dan ook geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Hoofdthema 1: Kenmerken van het project  
De omvang van het project.   Het plangebied is 3 hectare groot en voorziet in de bouw van circa 2.240 m2 aan verharding. Er komen 61 woningen in de vorm van vrijstaande, twee-onder-een-kap, rijtjes- benedenbovenwoningen en levensloopbestendige woningen. Het project blijft ver onder de drempelwaarde van 100 hectare en 2.000 woningen.  
De cumulatie met andere
projecten.  
Er zijn in de directe omgeving geen andere projecten waar rekening mee gehouden moet worden.  
Gebruik van natuurlijke
hulpbronnen.  
Voor de bouw worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond).  
De productie van afvalstoffen.   Enkel relevant tijdens de bouw.  
Verontreiniging en hinder.   Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouw- en sloopwerkzaamheden. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn echter niet aan de orde, hetgeen blijkt uit de natuurtoets en de uitgevoerde Aerius-berekening.
Ten aanzien van de toekomstige gebruiksfase kan op basis van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden geconcludeerd dat er geen onevenredige verontreiniging en hinder zullen optreden. Zie voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk.  
Het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering.   Binnen en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen waarvan een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied van het groepsrisico over het plangebied gesitueerd is. Daarnaast is in de nabijheid geen sprake van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen die van invloed zijn op het plangebied. De meest nabijgelegen risicobronnen op ruime afstand en zijn daarmee niet van invloed op de planlocatie. Met het planvoornemen worden voorts geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.  
Risico's voor de menselijke
gezondheid.  
Het planvoornemen maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk met effecten op de volksgezondheid (zoals hinderveroor-zakende objecten/activiteiten). Een goed ontwerp van de toekomstige woon- en leefomgeving op de planlocatie kan juist in positieve zin bijdragen aan de gezondheid van toekomstige gebruikers.  
Hoofdthema 2: Plaats van het project  
Het bestaande grondgebruik   Het plangebied bestaat uit een vrijwel onbebouwd voormalig
sportterrein. Aan de rand is een enkel gebouw aanwezig. In en om het plangebied is groen aanwezig.Het noordelijke deel van het terrein betreft een reacreatiebosje, met skatepark en parkeerplekken.  
Relatieve rijkdom aan en de
kwaliteit en het regeneratievermogen van de
natuurlijke hulpbronnen van het
gebied.  
Het plangebied heeft door het huidige gebruik geen hoge ecologische waarde. De Natura 2000-gebieden die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen zijn:
- Markermeer & IJmeer, gelegen op een afstand van circa 370 meter; - Polder Zeevang, gelegen op een afstand van circa 9,9 km;
- IJsselmeer, gelegen op een afstand van circa 13,6 km;
- Eilandspolder, gelegen op een afstand van circa 15,9 km.

Voor Markermeer & IJmeer en Polder Zeevang geldt dat deze gebieden niet stikstofgevoelig zijn. Geconstateerd kan worden dat gebieden met (hogere) natuurwaarden op een behoorlijke afstand van de planlocatie liggen en derhalve door het planvoornemen niet negatief zullen worden beïnvloed. Er bestaat namelijk geen directe ecologische relatie tussen de planlocatie, aard van het plan (woningbouwvoornemen met uitsluitend lokale effecten) en de soorten- en gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden in de regio.
 
Het opnamevermogen van het
natuurlijke milieu, met in het
bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden.  
Hier is aanvullende informatie uit te ontvangen onderzoeken benodigd. PM  
Hoofdthema 3: Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   De potentiële negatieve effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard. Daarnaast is een tijdelijk effect gedurende de aanlegfase
mogelijk. Gelet op de aard van de omgeving, waarbij gevoelige, waardevolle en woongebieden niet binnen het bereik van de potentiële effecten gelegen zijn, is het bereik van het potentiële effect zeer beperkt te noemen.  
Het grensoverschrijdende karakter van het effect.   Geen  
De intensiteit en de complexiteit van het effect.   De potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Het effect is beperkt tot het plangebied en nabije omgeving. De relevante milieuaspecten zijn onderzocht waaruit geen redenen blijken om aan te nemen dat sprake is van onoverkomelijke belemmeringen voor planontwikkeling op deze planlocatie.  
De waarschijnlijkheid van het
effect.  
Van onevenredige negatieve effecten voor de omgeving is geen sprake  
Duur, frequentie en de
omkeerbaarheid van het effect  
De bouwfase levert tijdelijke effecten op. Na de bouwfase verdwijnen deze effecten. In de gebruiksfase treedt een permanent effect op ten aanzien van verkeer en luchtkwaliteit. De effecten van verkeer op de luchtkwaliteit en geluid zijn beperkt.  

Conclusie

De boordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de relevante criteria die staan opgenomen in de Wet milieubeheer en bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU (waarmee Richtlijn 2011/92/EU is gewijzigd). Dit betekent dat gekeken is naar de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de gevolgen van de activiteit voor het milieu.

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar heeft in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Gezien de te verwachten effecten kan worden geconcludeerd dat het gezien de aard van de activiteit en de zorgvuldigheid waarmee het plan kan worden ingepast en gerealiseerd, is uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen met zich mee zal brengen voor het milieu. Omdat er geen sprake is van relevante effecten, zijn er geen redenen gezien die het doorlopen van een m.e.r.- procedure zinvol z zaken. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijgebouwen, overkappingen en/of bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouwregels en algemene gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen

De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn met name bedoeld voor de grotere groenvoorzieningen. Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, maar wel andere bouwwerken zoals speelvoorzieningen. De bouwhoogte hiervan is begrensd en mag maximaal vijf meter zijn. Verder mogen de gronden ook worden gebruikt voor water en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ruimtelijke waarden van de groengebieden.

Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is bedoeld voor woonstraten, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Er geldt een maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, met uitzondering van de bouwwerken die bedoeld zijn voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.

Water

De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor vaarten, sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het behoud van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden en voor extensief dagrecreatief medegebruik. Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt vijf meter.

Wonen - 1 en Wonen - 2

Binnen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' mag er gewoond worden, eventueel in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsactiviteit. De volgende ondergeschikte functies zijn toegstaan: kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden, parkeervoorzieningen en water. In totaal mogen er 61 woningen worden gebouwd. Op de verbeelding is per bouwvlak het maximum aantal woningen aangegeven. Ook zijn de maximale goot- en bouwhoogtes op de verbeelding opgenomen. Alle woningen moeten worden gebouwd met een kap. Het onderscheid tussen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' ziet op respectievelijk vrijstaande woningen en aaneen gebouwde woningen. Verder zijn er bouwregels opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak en voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Er zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de bouw- en goothoogte van hoofdgebouwen en de bouwhoogte van bijgebouwen. Het gebruik van bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit is toegestaan, mits de vloeroppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf beperkt blijft tot 40 m². Er zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de inwoning van zorgbehoevenden of zorgverleners en voor een bed and breakfast.

Waarde - Archeologie

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Bij diverse ingrepen dient er archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is niet het geval als de ingreep een kleinere oppervlakte heeft dan respectievelijk 0, 100 of 500 m² en niet dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure

Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

In het kader van Vitale Dorpen zijn in 2017 dorpsgesprekken gevoerd over woningbouwmogelijkheden. De afdeling voetbal van de Omni Vereniging gaf toen te kennen haar activiteiten te beëindigen. Daarmee konden de sportvelden verder worden verkend als één van de opties voor dorpsuitbreiding. In 2019 is door de raad besloten dat er een ontwikkelplan voor de sportvelden mag worden opgestart.

In 2020 heeft een architectenbureau een stedenbouwkundige schets opgesteld. Dit is met de buurt overlegd en heeft goedkeuring van de raad gekregen.

Eind 2020 zijn de plannen met de provincie besproken en is er een gemeentelijke stedenbouwkundige bij de gebiedsontwikkeling betrokken. Hieruit zijn een aantal verbeterpunten naar voren gekomen welke zijn verwerkt in het uiteindelijke stedenbouwkundig plan.

Op dinsdagavond 8 juni 2023 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Doel van deze avond was om inwoners en ander geïnteresseerden bij te praten over de plannen voor woningbouw op de sportvelden in Schellinkhout. Tijdens de avond is er geen algemene presentatie gegeven, maar zijn de laatste plannen tentoongesteld en was er ruimte om vragen te stellen. Vragen gingen o.a. over het openbaar groen, de zicht op de dijk en de afwikkeling van het (bouw)verkeer.

Vooroverleg

Verder heeft in het kader van de bestemmingsplanprocedure vooroverleg plaatsgevonden met de diverse overleginstanties (gemeente Hoorn, gemeente Stede Broec, gemeente Medemblik, HHNK, ODHNH, VRBHN, PWN, Liander, Gasunie, Provincie, Archeologie). De gemaakte opmerkingen zijn beoordeeld en daar waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan.

Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 december 2023 tot en met 2 februari 2024 ter inzage gelegen Tegen het ontwerp is één zienswijze ingediend. De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel zijn er ambtelijk drie aanpassingen nodig op de verbeelding.

Bij de verdere gedetailleerde planuitwerking is gebleken dat het passend is om de Verbeelding van het bestemmingsplan op drie punten aan te passen. De ambtelijke wijzigingen van de verbeelding hebben betrekking op:

  • 1. Het is niet nodig gebleken om de hoogte van de woonbebouwing in de zuid-oost hoek te beperken tot 8 meter. Er kan aansluiting worden gezocht bij de bouwhoogte van 10 meter die ook bij de omringende woningbouw in het plan wordt gehanteerd. Met de verschillende bouwhoogten van de woningen, westelijke woningen 6 meter en middels hoogten van 8 meter uitkomende op een bouwhoogte van 10 meter, is rekening gehouden met de molenbiotoop;
  • 2. De bestemming van de westelijke sloot achter de bestaande woningen Wester Meeweg is smaller aangegeven dan in werkelijkheid het geval is. Met de aanpassing wordt de bestemming Water breder, conform de werkelijke situatie, aangegeven.
  • 3. Om te waarborgen dat de sloot aan de westzijde van het plan in zijn huidige vorm blijft behouden, is ervoor gekozen om deze alsnog aan het plangebied toe te voegen en de bestemming Water te geven. De afstand tussen de woningen en de westkant van deze sloot is 50 meter waardoor een juiste spuitzone wordt gerealiseerd. Er kan bovendien binnen de bestemming Groen nog groen worden gerealiseerd dat als buffer kan dienen mocht dat wenselijk zijn.

Een samenvatting van de zienswijze en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in de zienswijzennota. De zienswijzennota is als bijlage bij het vaststellingsbesluit gevoegd. Het bestemmingsplan is op 23 september 2024 vastgesteld.


Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bouw van maximaal 61 woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Met het grondexploitatieplan wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd.