direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erf Ziedewijdsekade, voorheen kas Ammerlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van het perceel aan de Ziedewijdsekade (ter hoogte van nummer 70) is de tuinbouwfunctie komen te vervallen. Het voornemen is om de bestaande kassen en agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en twee burgerwoningen te realiseren. Voor de sloop is reeds een sloopvergunning verleend. Door het saneren van de kassen mogen er burgerwoningen worden gerealiseerd (de voormalige ruimte voor ruimte regeling).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Ziedewijdsekade ter hoogte van nummer 70. Het plangebied grenst aan noordkant, oostkant en westkant aan agrarisch gebied en de daarbij behorende agrarische bedrijven en bebouwing waaronder kassen en woningen. De Ziedewijdsekade ligt aan de zuidkant van het plangebied, deze takt aan de zuidkant aan op de Achterzeedijk. Het plangebied grenst aan de noordkant aan een poldersloot.

De kern Barendrecht ligt ten noorden van het plangebied. De Oude Maas ligt ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0001.jpg"

Afbeelding ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is ''Zuidpolder'', vastgesteld 15 februari 2010. Het plangebied is overwegend bestemd als 'Agrarisch' en 'Waarde - Archeologie'. Alleen voor het achterste gedeelte van het plangebied geldt de bestemming 'Recreatie - Natuur'. Hier zijn geen ontwikkelingen voorzien. Een klein gedeelte van het perceel, dat grenst aan de Ziedewijdsekade, is bestemd als zijnde 'Verkeer'. Deze bestemming wordt 1 op 1 overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, ter plaatse van deze gronden zijn geen ontwikkelingen voorzien.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfspercelen behorende bij een agrarisch bedrijf. Ter plaatse van de kassen in het plangebied is de aanduiding 'kas' opgenomen, hier is tevens glastuinbouw toegestaan.

Voor de bestaande woning Ziedewijdsekade 70 is een bouwvlak en functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.

Binnen het vigerende bestemmingsplan is alleen een bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding. De beoogde burgerwoningen zijn buiten het bouwvlak gesitueerd en zijn niet toegestaan binnen de vigerende bestemming. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van woningen mogelijk te maken.

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Er gelden twee functieaanduidingen, 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 2' voor het voorste gedeelte van het perceel en 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 3' voor het achterste gedeelte van het perceel. Er is archeologisch onderzoek nodig indien;

  • de werkzaamheden dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie-2';
  • de werkzaamheden dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie-3'.

De rioolleiding die tussen het plangebied en de Ziedewijdsekade ligt kent de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. De waterkering langs de Ziedewijdsekade heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Beide dubbelbestemmingen worden 1 op 1 overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De woningen worden gerealiseerd buiten deze dubbelbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0002.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt ook de parapluherziening 'standplaatsen en evenementen' (vastgesteld 27 mei 2014). Dit plan bepaalt waar, welke evenementen mogen plaatsvinden en standplaatsen zijn toegestaan. Op grond van de APV dient voor Het parapluplan standplaatsen en evenementen zorgt voor vergroting van rechtszekerheid (voor omwonenden en ondernemers/organisatoren) door het aanwijzen van enkele locaties als standplaats en/of evenemententerrein. Dit plan ziet toe op het toestaan van standplaatsen (voor verkoop, geen (sta)caravanstandplaatsen) en het aanwijzen van evenemententerreinen. De regels uit dit plan zijn niet van toepassing omdat er geen standplaatsen voor verkoop mogelijk worden gemaakt. Daarom zijn de regels niet overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige situatie beschreven. De relevante beleidsstukken worden in Hoofdstuk 3 behandeld. Daarna worden in Hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten toegelicht. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische vertaling beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie zijn in het plangebied kassen en bedrijfsbebouwing (bouwjaar 1922) en een bedrijfswoning (bouwjaar 1920) aanwezig. Aan de achterzijde van de kassen (noordkant plangebied) ligt een bassin. Aan de noord- en oostzijde liggen bestaande watergangen.

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Ziedewijdsekade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0003.jpg"

Afbeelding luchtfoto bestaande situatie

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen is om alle bedrijfsbebouwing, kassen en de bedrijfswoning in het plangebied te slopen. Hiervoor is reeds een sloopvergunning verleend. Het totaal aan bebouwing dat gesloopt wordt bedraagt circa 20441m2. In plaats daarvoor worden burgerwoningen grenzend aan de Ziedewijdsekade gerealiseerd.

Het programma bestaat uit de realisatie van twee vrijstaande burgerwoningen. Bij beide woningen wordt parkeren op eigen terrein en een eigen ontsluiting op de Ziedewijdsekade gerealiseerd.

Kavelpaspoort

In Bijlage 1 is het kavelpaspoort van de woningen opgenomen, in de toelichting op pagina 6 van het paspoort is beschreven op welke wijze is aangesloten bij de handreiking voor bouwen in de polder (zie ook subparagraaf 3.4.2).

Het erf

De bebouwing en beplanting ogen (van buitenaf) als een samenhangend geheel. Het erf is omrand met een sloot en bestaat uit een representatief voorerf aan de weg en een meer functioneel ogend achtererf richting het landschap. De randen van het erf zijn (deels) beplant. De beplanting (soort en uitstraling) aan de voorzijde is meer gecultiveerd. Aan de zij- en achterkant bestaat de beplanting uit inheemse soorten met een landschappelijke uitstraling. Dit betekent voor de individuele kavels op het erf, dat er geen of een groene de erfafscheiding wordt toegepast wanneer deze grenst aan de openbare weg en/of het omliggend landschap.

Het erf heeft maximaal twee toegangen: één formele hoofdtoegang met een representatieve uitstraling (naar het voorerf) en één bescheiden vormgegeven neventoegang (naar het achtererf).

Bebouwing

De bebouwing op een erf bestaat uit meerdere gebouwen. Het erf heeft (maximaal) één representatief ogend hoofgebouw (polderwoning of- boerderij). De overige bebouwing heeft de uitstraling van een bijgebouw (zoals schuurwoning, wagenschuur, kapschuur). De uitstraling en architectuur van de gebouwen is op elkaar afgestemd.

Op het voorerf (voorste gedeelte van het plangebied) wordt een hoofdgebouw in de vorm van een polderwoning/- boerderij gerealiseerd. Op het achtererf wordt een hoofdgebouw in de vorm van een schuurwoning gerealiseerd. Beide woningen zijn ook als zodanig aangeduid op de planverbeelding.

De footprint per woning is maximaal 125 m2. De maximaal toegestane inhoud van een woning is 650 m3. Elke woning heeft een maximale goothoogte van 3,5 meter. Bijbehorende bouwwerken hebben een footprint van maximaal 75 m2. Dit wordt ook vastgelegd in de regels.

De kaprichting van polderwoning/-boerderij is evenwijdig aan de kavelrichting van de polder/’haaks’ op de weg. De kaprichting van de schuurwoning is evenwijdig aan of haaks op de kavelrichting van de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0004.jpg"

Afbeelding uitsnede kavelpaspoort

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen (realiseren van twee woningen) wordt gesteld dat er geen rijksbelangen spelen, het rijksbeleid wordt daarom niet verder toegelicht. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, wordt wel toegelicht in subparagraaf 3.2.4.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Uit de kaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit valt op te maken dat het plangebied ligt in een gebied met beschermingscategorie 2, gebieden met een specifieke waarde, groene buffer en recreatiegebied. Ook ligt het plangebied binnen het gebied 'verspreid glas buiten glastuinbouwgebied'.

Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter.

De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.

Verspreide kassen buiten de glastuinbouwgebieden

Solitaire glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwgebieden hebben door hun omvang veelal grote invloed op hun omgeving. Indien de kassen daadwerkelijk in gebruik zijn als glastuinbouwbedrijf, passen zij in beginsel binnen het agrarisch karakter van het landschap. Als kassen in het buitengebied hun tuinbouwfunctie verliezen, en hergebruikt worden voor andere functies, dan is de functie niet meer in overeenstemming met de verschijningsvorm en is sprake van ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Sanering van de kassen heeft dan prioriteit.

Kassen buiten de glastuinbouwgebieden, die geen tuinbouwfunctie meer hebben (en een grote invloed hebben op het omliggende landschap), worden gesaneerd. Hergebruik voor ander functies is uitgesloten.

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

3.2.2 Verordening

In de Verordening ruimte zijn de provinciale regels opgenomen, onder meer beschermingscategorie 2.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond), onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van) duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt, wegnemen van verharding, toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen en andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Lid 2

Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder 2.2.1 lid 1 onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.


Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
3.2.3 Onderbouwing provinciaal beleid

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit van de omgeving van het plangebied. Langs de Ziedewijdsekade is verspreide lintbebouwing aanwezig. De realisatie van twee woningen past binnen deze lintbebouwing. Door de sloop van de kassen wordt het open karakter van het recreatiegebied rondom het plangebied verder versterkt. Het planvoornemen voorziet zelf niet de ontwikkeling van recreatie maar de vrijgekomen ruimte achter de woning kan eventueel wel benut gaan worden voor recreatie. Bijvoorbeeld aansluitend op het theehuis ten noordwesten van het plangebied. Hiermee wordt rekening gehouden met een richtpunt behorend bij het recreatiegebied (verbeteren kwaliteit).

De sloop van de kassen zorgt er voor dat het achterliggende open (recreatie-) landschap weer zichtbaar wordt vanaf de Achterzeedijk en de Ziedewijdsekade. Ook vanaf de 3e Barendrechtseweg en de fiets- en kanoroute in de Zuidpolder ontstaat er zo een weidser uitzicht en krijgt het gebied weer een aantrekkelijke natuurlijke groenblauwe uitstraling. Gezien het landschappelijke karakter is gekozen voor compacte bebouwingscompositie met een op het oog gemeenschappelijk erf.

Realisatie van het planvoornemen past niet binnen het agrarisch gebied maar omdat de kwaliteit op de locatie aanzienlijk wordt verbeterd door sanering van de kassen en door het bouwen van twee zorgvuldig landschappelijk ingepakte woningen wordt gesteld dat het planvoornemen een positieve bijdrage levert aan de omgeving. Zoals hierboven is toegelicht zorgt realisatie van het planvoornemen voor een versterking van het open karakter van het recreatiegebied en twee vrijstaande woningen past binnen de lintbebouwing langs de Ziedewijdsekade.

Voor de groene buffer zijn de volgende richtpunten opgenomen

  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling welk kan bijdragen aan de recreatieve belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied. De woningen worden landschappelijk 'ingepakt' door de aanleg van een groen rondom de woningen. Hierdoor wordt het nu nog aanwezige zicht op bebouwing, vanuit het open recreatiegebied, weggenomen waardoor de realisatie van het planvoornemen bijdraagt aan de recreatieve belevingswaarde. Het plan draagt niet bij een recreatieve gebruikswaarde omdat twee burgerwoningen geen recreatieve functie hebben.

Door het toevoegen van beperkte nieuwbouw, de sanering van een groot oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing inclusief kassen, in samenhang met een landschappelijke inpassing, wordt de ruimtelijke ontwikkeling van de woningen zorgvuldig ingepast in de omgeving.

Het planvoornemen sluit aan bij de geachte uit de VRM om kassen te saneren waarvan de tuinbouwfunctie is komen te vervallen. Kassen buiten de glastuinbouwgebieden, die geen tuinbouwfunctie meer hebben (en een grote invloed hebben op het omliggende landschap), worden gesaneerd. Het planvoornemen voorziet hierin.

Omdat het planvoornemen geen ontwikkeling betreft zoals genoemd onder artikel 2.2.1. lid 1 onder c wordt gesteld dat er geen sprake is van strijdigheid met de regels voor beschermingscategorie 2.

Het planvoornemen voorziet in een ontwikkeling zoals genoemd onder artikel 2.2.1 lid 1 onder b. Zoals bovenstaand toegelicht neemt door de realisatie van het planvoornemen de ruimtelijke kwaliteit toe. Ook worden er een aantal aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen conform artikel 2.2.1 lid 3, namelijk sanering van kassen, toevoegen van beplanting met een landschappelijke uitstraling (zie ook paragraaf 2.2). In lid 4 van artikel 2.2.1 is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf moet worden opgenomen. In het kavelpaspoort (zie ook paragraaf 2.2 en Bijlage 1) is hier nader op ingegaan. Door het vastleggen van het kavelpaspoort in de regels is de gewenste beeldkwaliteit (bebouwing passend in de open polder) ook juridisch vastgelegd en kunnen de bouwplannen voor de woningen hieraan worden getoetst.

3.2.4 Ladderonderbouwing

De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van twee woningen. Er is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Gebiedsvisie Deltapoort 2025

In februari 2012 is de gebiedsvisie Deltapoort 2025 vastgesteld door de gemeenten gemeentes Ridderkerk, Zwijndrecht, Hendrik Ido - Ambacht en Barendrecht.

Het plangebied ligt binnen het themagebied ''groene stadsranden''. Specifiek voor Barendrecht is het volgende opgenomen.

Groenblauwe Kraag Barendrecht

Met de ontwikkeling van de zuidflank van Barendrecht volgens plan Zuidpolder wordt een groene stadsrand ontwikkeld met een divers groen programma.

Sanering door middel van ruimte-voor-ruimte woningen maakt het mogelijk al het verspreide glas te saneren en de openheid maximaal te herstellen in de Zuidpolder. En deze sanering in combinatie met woningen kan bijdragen aan het vergroenen van de Achterzeedijk door;

  • vergroenen kale erven
  • de woningen opnemen in groenontwikkeling
  • meeontwikkelen recreatieve routing bij aanleg erven

Het plangebied ligt nabij de Achterzeedijk. Zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht worden ed nieuwe woningen landschappelijk ingepast door de aanleg van groen rondom de woningen. De sanering van de kassen, realisatie van twee nieuwe woningen en de aanleg groen met een landschappelijke uitstraling is passend binnen de gebiedsvisie aangaande het vergroenen van de Achterzeedijk. Door de sloop van de bedrijfsbebouwing draagt het planvoornemen ook bij aan het vergoten van de openheid van het naastgelegen recreatielandschap, en daarmee ook aan de ontwikkeling van de recreatieve routing.

In subparagraaf 3.4.2 wordt de folder open polder nader toegelicht. Met deze folder wordt een handreiking geboden om ontwikkelingen in polders zo goed mogelijk in te passen. Dit in aansluiting op het doel bij de uitvoering van deze visie namelijk; het gebied IJsselmonde te ontwikkelen tot een aantrekkelijk gebied waar met plezier en tevredenheid wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0005.jpg"

Afbeelding uitsnede themakaart gebiedsvisie

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

In januari 2018 is de strategische visie ''Samen Bouwen aan Barendrecht Van Goed naar ...'' vastgesteld. De visie wordt als toetsingskader gebruikt voor te maken keuzes op verschillende beleidsterreinen. In deze visie is geen specifiek beleid opgenomen over de locatie.


Op 2 juli 2012 is de gemeentelijke structuurvisie van Barendrecht vastgesteld. In de visie is onder meer als opgave opgenomen om het kwalitatieve woningaanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de marktvraag door het benutten van kennis ten aanzien van leefstijlen.

3.4.2 Folder open polder

Met deze folder bieden de gemeente in de regio IJsselmonde (waaronder Barendrecht) een handreiking om ontwikkelingen in polders zo goed mogelijk in te passen.

In het buitengebied staat het landschap centraal. Nieuwe ontwikkelingen moeten daarom zorgvuldig worden ingepast. Dat betekent dat de bebouwing niet te opvallend mag zijn, en er uit ziet alsof het gebouw ook echt op die plek thuis hoort. Beplanting speelt daarbij een heel belangrijke rol. In het landelijk gebied hoort een typisch landelijke architectuur, met een erfinrichting en beplanting die past bij de streek.

In zijn algemeenheid, moet met de volgende punten rekening worden gehouden;

  • Houd de bebouwing eenvoudig. Gebouwen in het buitengebied hebben 1 bouwlaag met daarop een eenvoudige, maar beeldbepalende kap.
  • Erfbeplanting is beeldbepalend. Door de erfbeplanting liggen de gebouwen minder prominent, min of meer verscholen, in het landschap.
  • Zorg voor zicht op het landschap. Houd rekening met de positie van gebouwen en de organisatie van het erf, zodat het landschap zichtbaar blijft.

In de handreiking is voor de bebouwing in de polder onder andere het volgende opgenomen;

  • Een poldererf bestaat uit een ensemble van gebouwen rondom een gemeenschappelijk erf
  • De bebouwing bestaat uit maximaal 1 hoofdgebouw (boerderij) en eventueel een of meerdere bijgebouwen.
  • De architectuur van hoofdgebouw en bijgebouwen is op elkaar afgestemd, de gebouwen zijn familie van elkaar

Deze handreiking is gebruikt als een inspiratiekader voor de architectuur en de inrichting en beplanting van het erf zoals beschreven in paragraaf 2.2. In het kavelpaspoort Bijlage 1 is beschreven op welke wijze bij het ontwerp van de woningen en van het erf is aangesloten op de handreiking. Bijvoorbeeld heeft het erf heeft (maximaal) één representatief ogend hoofgebouw (polderwoning of- boerderij). De overige bebouwing heeft de uitstraling van een bijgebouw (zoals schuurwoning, wagenschuur, kapschuur). De uitstraling en architectuur van de gebouwen is op elkaar afgestemd.

3.4.3 Woonvisie gemeente Barendrecht

De woonvisie Barendrecht is vastgesteld in 2016. In Barendrecht is het experimenteel en innovatief bouwen tot nu toe slechts op beperkte schaal toegepast. Wel is de afgelopen jaren de mogelijkheid voor woonconsumenten vergroot om de nieuwbouwwoning (gedeeltelijk) naar eigen wens te realiseren. Particulier opdrachtgeverschap geeft daarbij de maximale vrijheid.


Het planvoornemen betreft een particulier initiatief waarbij twee woningen naar eigen wens worden gerealiseerd, met inachtneming van de gewenste landelijke architectuur.

3.4.4 Duurzaamheid

De komende jaren wil Barendrecht zich inzetten voor een Duurzaam Barendrecht. In de notitie Duurzame Ontwikkeling Barendrecht (8 mei 2012) wordt beschreven hoe de gemeente dit wil doen.

Duurzame ontwikkeling wordt niet alleen vanuit het energie- en klimaatvraagstuk benaderd, maar haakt aan bij de brede definitie van duurzame ontwikkeling:

“Duurzame ontwikkeling gaat over het voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor de volgende generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien”.

De Barendrechtse aanpak van duurzame ontwikkeling vindt plaats binnen de beleidskaders op de diverse schaalniveaus, waar de diverse duurzaamheidsdoelstellingen zijn geformuleerd. Na een periode van stimulering door het Rijk, door middel van subsidies en programma's wordt nu ingezet op een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en organisaties, om tot duurzame oplossingen te komen.

De woningen worden zonder gasaansluiting gerealiseerd. Daarnaast worden de nieuwe woningen gebouwd conform de duurzaamheidseisen zoals vastgesteld in het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of er ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.


De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied.

Beoordeling
In de omgeving van het plangebied komen weinig bedrijven / inrichtingen voor met een bepaalde milieucategorie. Voor de beoordeling of er wordt voldaan aan de richtafstand is daarom uitgegaan van het omgevingstype ''rustig buitengebied'. Voor de bepaling van de werkelijke afstand is gemeten vanaf de woonbestemming tot aan de bestemmingsvlakken van de betreffende functies en/of bedrijven.

Op de gronden met de bestemming Recreatie - Natuur is extensieve recreatie en natuur toegestaan. Er zijn geen milieuhinderlijke bedrijven toegestaan. Daarom zijn deze gronden buiten beschouwing gelaten.

Andere milieuhinderlijke functie liggen op voldoende afstand van het plangebied.

Functie   Adres   Milieu
categorie  
Richt
afstand  
Werkelijke afstand  
Volwaardig agrarisch bedrijf zoals akkerbouw, tuinbouw (volle grond en glas), fruitteelt en veehouderij (niet intensief)   Ziedewijdsekade 72   2   30   51,1m  

Tabel functies met bijbehorende milieucategorie, omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0006.jpg"

Afbeelding functies met bijbehorende milieucategorie, omgeving van het plangebied

Direct aangrenzend aan het plangebied blijft de agrarische bestemming gehandhaafd. Op grond van het activiteitenbesluit is geborgd dat agrarische activiteiten op deze gronden een goed woon- en leefklimaat niet in de weg mogen staan. Op basis van het Activiteitenbesluit is het niet mogelijk in de nabijheid hiervan een agrarische bedrijfsactiviteit te exploiteren die valt onder de milieucategorie 2. Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen moeten deze activiteiten op voldoende afstand van de woningen worden uitgevoerd.

Omdat de woningen eerder worden gerealiseerd dan een eventueel nieuwe agrarische activiteiten wordt gesteld dat realisatie van het planvoornemen niet leidt tot belemmering van activiteiten op deze gronden.

Conclusie

Ter plaatse van alle bedrijven met een milieucategorie in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de richtafstand.

Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

4.2 Luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan is het aspect luchtkwaliteit beoordeeld. Het effect van en op de uitstoot van vervuilende stoffen door wegverkeer moet worden beschouwd. Voor het plan(gebied) dient te worden aangetoond dat het voldoet aan de wettelijke normen voor de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied worden maximaal 2 vrijstaande woningen planologisch mogelijk gemaakt. Daardoor is deze ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2017) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande weg, Achterzeedijk en de 3e Barendrechtseweg, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 22,7 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 17,3 ug/m3. De fijnstof (PM2,5) concentraties zijn nergens hoger dan 10,4 ug/m3 (2016) (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,1, waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.

Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.

De verkeersgeneratie neemt ten gevolge van het plan niet significant toe. Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van 17,2 verkeersbewegingen. Met behulp van de NIBM-tool van het Kenniscentrum Infomil is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van deze (worst case) berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0007.jpg"

Afbeelding uitsnede resultaten NIBM tool

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een onderzoek luchtkwaliteit is niet nodig. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor het bestemmingsplan.

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijnstof) en PM2,5 beoordeeld. Deze waarden zijn lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.

4.3 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta.


Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP, 2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m2 of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Beoordeling

Waterkwantiteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het hemelwater zal direct ter plaatse in de ondergrond infiltreren.

Ter plaatse van de nieuwe woningen wordt riolering aangelegd welk aangesloten wordt op het bestaande stelsel.

Waterbeheer

In de Keur is geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.

Watergangen

Aan de westzijde - en noordzijde van het plangebied liggen twee overige watergangen (groene lijnen in onderstaande afbeelding). Deze watergangen zijn onderhoud bij de gemeente Barendrecht en hebben een onderhoudsstrook van 1 meter. Er zijn geen werkzaamheden voorzien in of nabij deze watergang.

Langs de oostrand van het plangebied ligt een wegsloot (groene lijn in onderstaande afbeelding), deze is in onderhoud bij het Waterschap en heeft een onderhoudsstrook van 1 meter. Er zijn werkzaamheden voorzien aan oever van de watergang (aanleg van tuin naast de woning). In overleg met het Waterschap worden bepaald hoe belemmeringen van het functioneren van de watergang en de onderhoudstrook voorkomen kunnen worden, dan wel door het treffen van maatregelen.

Langs de zuidkant van het plangebied ligt een wegsloot (oranje lijn in onderstaande afbeelding), deze is in onderhoud bij het Waterschap en heeft een onderhoudsstrook van 1 meter. Er zijn werkzaamheden voorzien aan de watergang, namelijk de aanleg van twee ontsluitingen van de woningen. In overleg met het Waterschap worden bepaald hoe belemmeringen van het functioneren van de watergang en de onderhoudstrook voorkomen kunnen worden, dan wel door het treffen van maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0008.jpg"

Afbeelding uitsnede legger wateren en kunstwerken

Regionale waterkering

Aan de zuidkant van het plangebied ligt de primaire waterkering Albrandswaardse-/Zegenpolderse-/Achterzeedijk. De woningen worden gerealiseerd buiten de beschermingszone. De tuin van de woningen ligt wel deels binnen deze zone. In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Als werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen deze dubbelbestemming dan dienen de regels in acht te worden genomen. Op deze wijze is geborgd dat het functioneren van de waterkering niet wordt belemmerd.

Gelet op bovenstaande wordt gesteld dat de primaire waterkering niet wordt belemmerd door realisatie van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0009.jpg"

Afbeelding uitsnede legger - regionale waterkering

Toename verhard oppervlak

In de bestaande situatie is het plangebied al grotendeels verhard door de aanwezigheid van de kassen, bedrijfsbebouwing, bedrijfswoning en erfverharding bij de woning. Een groot deel van de bestaande verharding wordt gesloopt (circa 20.000m2). Daarmee wordt gesteld dat de realisatie van de nieuwe woningen leidt tot een afname van het verhard oppervlak.


Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

4.4 Verkeer en parkeren

Voor het planvoornemen is de verkeersgeneratie bepaald op basis van de kencijfers van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeerbehoefte is op grond van de Nota Parkeernormen Gemeente Barendrecht bepaald.


Verkeer

Voor de bepaling van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de kencijfers voor het woningtype koop vrijstaand.

Voor dit woningtype in het buitengebied van Barendrecht (stedelijkheidsgraad sterk stedelijk) geldt een minimale verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een worstcase benadering. Dit betekent de verkeersgeneratie ten gevolge van de realisatie van het planvoornemen maximaal 8,6*2= 17,2 verkeersbewegingen bedraagt.

Het plangebied is ontsloten via de Ziedewijdsekade. Deze weg wordt ontsloten vanaf de Achterzeedijk. Gezien het gebruik van de Achterzeedijk als hoofdontsluitingsroute in het buitengebied en gezien het gegeven dat de verkeersbewegingen van en naar de kassen komen te vervallen wordt gesteld dat de niet significante toename van 17,2 verkeersbewegingen niet leidt tot een toename van de verkeersdruk op de Achterzeedijk dan wel op de Ziedewijdsekade.


Parkeren

Op grond van de Nota Parkeernormen geldt voor een vrijstaande koopwoning een norm van 2,6 parkeerplaatsen per woning in het buitengebied. Dit betekent dat er minimaal 5,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

In het plangebied is voldoende ruimte om 2,6 parkeerplaatsen per woning te realiseren. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is geborgd in de regels.

Conclusie

Het aspect verkeer- en parkeren levert geen belemmeringen op.

4.5 Geluid

Door BURO DB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bijgesloten.

Onderzoek

De relevante geluidsbronnen in de omgeving van het plangebied zijn de volgende wegen:

  • 3e Barendrechtseweg
  • Achterzeedijk;
  • Ziedewijksekade.

Alle drie de wegen liggen ter plaatse van de planlocatie buiten de bebouwde kom en hebben een snelheidsregime van 80 km/uur. De Ziedewijksekade heeft ter plaatse van de planlocatie een erfontsluitende functie maar is formeel ook een 80 km/uur-weg. De te verwachten geluidsbelasting van de drie relevante wegen op het bouwvlak van het plan is bepaald en getoetst aan de wettelijke normen.

Bij het uitvoeren van de geluidsberekeningen is op de (relevante) randen van het plangebied uitgegaan van de toetshoogtes van 1,5, 4,5 en 7,5 meter boven het maaiveld. Deze hoogtes zijn representatief voor respectievelijk de begane grond, eerste en tweede verdieping van de nieuw te bouwen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0010.jpg"

Afbeelding situering toetspunten op het bouwvlak van het plan

Conclusie

Uit het onderzoek volgt dat de maximale geluidsbelasting op de randen van het bouwvlak ten gevolge van het verkeer op de 3e Barendrechtseweg en Ziedewijksekade voldoet aan de norm.

Ten gevolge van het verkeer op de Achterzeedijk is er sprake van normoverschrijding met maximaal 3 dB; de maximale geluidsbelasting is 51 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt daarmee niet overschreden. Omdat de te verwachten geluidsbelasting van het verkeer op de Achterzeedijk op het bouwvlak van het plan hoger is dan de norm is nader aandacht besteed aan de mogelijkheid voor geluidsbeperkende maatregelen. De norm wordt overschreden met maximaal 3 dB. Dat betekent dat bij toepassing van een geluidsreducerend wegdek op de Achterzeedijk, met een reducerende werking van ten minste 3 dB, er voor gezorgd kan worden dat wordt voldaan aan de norm. Het is echter niet realistisch dat het wegdek van deze weg zal worden aangepast voor alleen dit plan (met slechts twee woningen). Het treffen van bronmaatregelen kan daarom worden beschouwd als niet reëel.

Dat geldt ook voor de toepassing van maatregelen in de overdracht, zoals het plaatsen van geluidsschermen. In de typerende landschappelijke omgeving is een geluidsscherm niet passend. Daarnaast is er een scherm van een veel te grote omvang nodig (zowel hoogte als lengte) om voor het plan te kunnen voldoen aan de geluidsnorm.

Wel is het verschuiven van de grens van het bouwvlak in noordelijke richting een mogelijke oplossing.

Echter deze verschuiving dient minimaal circa 32 meter te bedragen om voor de Achterzeedijk te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Deze verschuiving is voor het plan niet gewenst.

De totale gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer voldoet aan de voorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. Met het plan is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Omdat het treffen van geluidsbeperkende maatregelen buiten het nieuwe bouwvlak voor woningen niet realistisch en/of doelmatig is, wordt geadviseerd om voor het plan ontheffing voor een hogere grenswaarde aan te vragen voor het geluid vanaf de Achterzeedijk. De aan te vragen ontheffingswaarde is (maximaal) 51 dB.

4.6 Bodem

In 2007 is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. In 2019 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Beiden onderzoeken worden in deze paragraaf toegelicht.

4.6.1 Onderzoeken 2007

Koenders en Partners hebben in 2007 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De rapporten zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bijgesloten.

Verkennend bodemonderzoek

In 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader bodemonderzoek nodig naar het voorkomen van minerale olie in zowel de grond als het grondwater ter plaatse van de bestrijdingsmiddelenopslagplaats.

Voor de andere onderzochte aspecten hoeft geen aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Nader bodemonderzoek

In 2007 is een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de minerale olie verontreiniging ter plaatse van het plangebied te onderzoeken.

Op basis van het nader bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de omvang van de minerale olie verontreiniging in de ondergrond en het grondwater in voldoende mate is vastgesteld. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het twee gescheiden verontreinigingen zijn met minerale olie (vlekken A en B). Ter plaatse van vlek A betreft het sterk verontreinigde grond in de kern, ter plaatse van vlek B ten hoogste matig verontreinigde grond. De componenten minerale olie bevinden zich voornamelijk uit de fractie C10-C22. Het betreft vermoedelijk verontreiniging met huisbrandolie of diesel. De verontreinigingen zijn waarschijnlijk voor 1987 ontstaan. Hierdoor is sprake van 'historische verontreinigingen'.

Beide verontreinigingskernen (vlek A en B) moeten worden gesaneerd. Dit voorkomt dat er in de toekomst mogelijk een gebruiksbeperking optreedt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0011.jpg"

Afbeelding kaart vlek A en vlek B, nader bodemonderzoek

Conclusie

Op basis van de onderzoeken uit 2007 wordt geconcludeerd dat sanering noodzakelijk alvorens de woningen gerealiseerd kunnen worden. De gronden worden gesaneerd.

Omdat de onderzoeksrapporten uit 2007 dat is in 2019 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.6.2 Bodemonderzoek 2019

Door Arnicon is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Vooronderzoek en hypothese

Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek worden de volgende deellocaties vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging als verdacht aangemerkt:

  • A. Het te bebouwen locatiedeel van ongeveer 3.000 m2 wordt vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht voor diffuse bodembelasting met heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming.
  • B. De locatie van de bovengrondse tank wordt beschouwd als verdacht voor nieuwe bodemverontreiniging met minerale olie (na 2007).
  • C. De gehele kas wordt vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging als verdacht beschouwd ten aanzien van bestrijdingsmiddelen.
  • D. De delen van de kas, die in 1958 en 1981 zijn gebouwd, worden als asbestverdacht aangemerkt.
  • E. Vlek A en vlek B uit het nader onderzoek van 2007 worden beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten.
  • F. Het dempingsmateriaal uit 1995 wordt op basis van het jaartal van demping als niet verdacht aangemerkt.
  • G. De kwaliteit van het slootslib van de te dempen sloten is niet bekend.
  • H. Het asfalt is mogelijk teerhoudend. De onderliggende stabilisatielaag is potentieel asbestverdacht.
  • I. Op het achterterrein van circa 5.000 m2 kan een geringe belasting met PFOA worden verwacht.


Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging (gedeeltelijk) wordt bevestigd voor de volgende deellocaties:

A. (woningbouwlocatie) omdat één van de onderzochte mengmonsters op basis van het licht verhoogde nikkelgehalte voldoet aan klasse industrie. Voor het overige is de grond op deze deellocatie niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten nikkel en barium.


C. (kas) omdat het mengmonster van de bovengrond licht verontreinigd is met drins (klasse industrie).


E. (minerale olieverontreinigingen) omdat de aanwezigheid van een sterke verontreiniging met minerale olie in grond is bevestigd ter plaatse van vlek A. Hier zijn tevens vluchtige oliefracties aangetoond. Het grondwater van vlek A is slechts licht verontreinigd met minerale olie en naftaleen. De minerale olieverontreiniging ter plaatse van vlek B is niet aangetroffen in grond of grondwater.

G. (te dempen sloten) omdat de waterbodem van de noordelijke te dempen sloot licht verontreinigd is met nikkel en zink (klasse industrie). In geen van beide sloten is slib aangetroffen. De waterbodem van het zuidelijke te dempen sloottracé is licht verontreinigd met nikkel en molybdeen, maar voldoet bij toetsing volgens de BBK normen aan de achtergrondwaarden.


H. (te verwijderen strook asfalt) omdat in de zintuiglijk schone klei onder de verharding een matig verhoogd gehalte aan minerale olie licht en licht verhoogde gehalten aan koper, zink, cadmium en lood zijn aangetoond. Het asfalt blijkt niet teerhoudend te zijn. In het indicatieve mengmonster van het repac (puingranulaat) is geen asbest aangetoond.

I. (achterterrein - depositie van PFOA) omdat gehalten PFOA en PFOS zijn aangetoond boven de door het RIVM voorgestelde streefwaarden. De resultaten duiden op een geringe bodembelasting, binnen de range die in het nabijgelegen gebied van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid wordt gehanteerd als achtergrondbelasting.


Voor de overige deellocaties (B: vml. bovengrondse tank; D: oudste delen van de kas; F: gedempte sloten) wordt de hypothese “verdacht” verworpen. De verwachte verontreinigingen met minerale olie (B), asbest (D) of verontreinigd dempingsmateriaal (F) zijn niet aangetroffen. Deellocatie A wordt op basis van de onderzoeksresultaten geschikt geacht voor de beoogde woonbestemming. De onderzoeksresultaten van de deellocaties E (“vlek A”) en H geven aanleiding tot nader onderzoek naar minerale olie.
Conclusie onderzoek 2019

Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat de aangetoonde matig en sterk verhoogde gehalten aan minerale olie op de deellocaties E en H op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) aanleiding geven tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. Deze locaties liggen buiten de woonbestemming. Het nadere onderzoek moet nog wel worden uitgevoerd.

Voor het overige vormen de onderzoeksresultaten geen aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek of het nemen van (sanerings)maatregelen.

4.6.3 Conclusie

Voor de deellocaties E en H is het uitvoeren van een vervolgonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen nodig. Deze locaties liggen buiten de woonbestemming. Het nadere onderzoek moet nog worden uitgevoerd.

Voor het overige aspecten vormen de onderzoeksresultaten geen aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek of het nemen van (sanerings)maatregelen.

4.7 Externe veiligheid

Door K+ Adviesgroep is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bijgesloten.

Onderzoek

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicovolle wegen, buisleidingen en/of inrichtingen. In de onderstaande afbeeldingen zijn deze bronnen weergegeven;

  • i. Zeevaartroute (Oude Maas tot Dordtsche Kil);
  • ii. Buisleiding;
  • iii. Inrichting Gaswinningsinstallatie van Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.;
  • iv. Inrichting Shipcoat B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20190003-VI01_0012.jpg"

Afbeelding overzicht bronnen risiscokaart.

  • i. De vaarroute Oude Maas tot Dordtsche Kil maakt deel uit van het basisnet, hetgeen betekent dat er transporten plaatsvinden met gevaarlijke stoffen. De afstand tot het nieuwbouwplan bedraagt circa 370m. bedraagt meer dan 200m. Uit risicoberekeningen die zijn uitgevoerd voor nabijgelegen bestemmingsplannen is gebleken dat het groepsrisico van de vaarweg Oude Maas net onder/boven de oriëntatiewaarde ligt. Gezien de beperkte omvang van het plan van 2 woningen en de afstand tot de risicobron, zal de invloed van het plan op het groepsrisico te verwaarlozen zijn.
  • ii. Het bouwvlak ligt op een afstand tot circa 590 m van hogedruk aardgastransportleidingen en ligt daarmee ligt niet binnen het invloedsgebied
  • iii. De gaswinningsinstallatie ligt aan de Ziedewijdsedijk. Deze inrichting ligt op meer dan 1000m tot het nieuwbouwplan.
  • iv. Shipcoat B.V. ligt aan de Industrieweg 17 te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht. De inrichting is een groothandel in verf en verfwaren. Deze inrichting ligt op meer dan 1000m tot het nieuwbouwplan.

Het plangebied ligt op meer dan 200m uit de transportroute. Conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is een andere onderbouwing van het groepsrisico niet nodig.

Conclusie

Het plan ligt binnen het invloedsgebied van transport over de zeevaartroute corridor Rotterdam-Moerdijk.

Gezien de afstand tot de vaarweg en de beperkte omvang van het plan kan worden geconcludeerd dat voor externe veiligheid de invloed op het groepsrisico te verwaarlozen zal zijn. Voor externe veiligheid zijn geen knelpunten te verwachten.

4.8 Flora en fauna

Elzerman ecologisch advies heeft een flora en fauna quickscan uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt meer dan 500 meter ten noorden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oude Maas (Figuur 11). De rivier is tevens het meest nabijgelegen deel van het NatuurNetwerk Nederland. Externe negatieve effecten door de ruimtelijke ontwikkeling kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. In vergelijking met het gebruik van het kassencomplex zal de nieuwe woonbestemming leiden tot een vermindering van effecten, zoals lichtverstoring, vervoersbewegingen en uitstoot van stikstof. Alleen bij de sloop- en bouwwerkzaamheden is een tijdelijke toename van geluid, licht, trillingen en vervoersbewegingen te verwachten. Vanwege de afstand tot het beschermde natuurgebied is een wezenlijk negatief redelijkerwijs uit te sluiten.

Beschermde houtopstanden

Binnen het plangebied staan enkele bomen met een beperkte stamomtrek. Het aantal bomen is beperkt en staan niet vermeld op de Groene Kaart (Gemeente Barendrecht, 2018). Daarmee valt het niet onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. Er is geen Omgevingsvergunning nodig voor de kap van de bomen.

Soortenbescherming

Vogels

Er zijn geen geschikte nestlocaties voor beschermde vogels beschikbaar in het plangebied. De coniferenhaag ten westen van de woning wordt gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats door (een deel van) de kolonie Huismussen die op de naastgelegen percelen broeden. Bovendien is de coniferenhaag geschikt als roestplaats (gezamenlijke overwinteringsplek) van Ransuilen. De coniferenhaag dient dan gespaard te blijven bij de ruimtelijke ontwikkeling. Indien dit niet het geval is dan is in eerste instantie nog een controle nodig voor de Ransuilen.

Zoogdieren

In het plangebied kunnen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook is geen geschikte vliegroute aanwezig. De huidige waarde als foerageergebied is zeer beperkt, omdat groen op het terrein vrijwel ontbreekt. Tijdens het onderzoek zijn geen sporen gevonden van de Steenmarter. Een verblijfplaats voor deze soort kan worden uitgesloten. In algemene zin moet de Zorgplicht toegepast worden, omdat andere soorten van de ‘nationaal beschermde soorten’ (Art. 3.10 uit Wnb), zoals muizen, op het terrein kunnen voorkomen.

Vaatplanten

De tuin is grotendeels ingericht met gecultiveerde planten. Beschermde planten zijn niet aangetroffen en kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten. Vermeldenswaardig zijn wel de Tongvarens in het kassencomplex. Op basis van de groeiplaats gaat het hier waarschijnlijk om een spontane vestiging. Deze soort geldt niet langer meer als een beschermde plant.

Overige soorten

In het plangebied zelf is geen water aanwezig, maar het grenst aan een watergang. Het is niet uitgesloten dat vanuit dit water een amfibie van de ‘nationaal beschermde soorten’ het terrein op kan komen. Hiervoor geldt de Zorgplicht. De overige strikt beschermde soorten, waar een ontheffing voor nodig is, konden op basis van het biotoop en/of verspreiding worden uitgesloten.

Conclusie

Uit de quickscan volgt dat de aspecten gebiedsbescherming en houtopstanden de realisatie van het planvoornemen niet in de weg staat.

De coniferenhaag aan de westrand van het plangebied vormt een vaste rust- en verblijfplaats voor Huismussen. Mogelijk heeft het ook een functie voor de Ransuil. Als de coniferenhaag bij de ruimtelijke ontwikkeling niet wordt aangetast dan zijn verder geen bezwaren vanuit de Wet natuurbescherming. Mocht de coniferenhaag toch aangetast worden dan is een vervolgonderzoek naar het gebruik door Ransuilen nodig. Op basis van een gebiedsanalyse, waarbij gekeken wordt naar alternatieve vaste rust- en verblijfplaatsen in de omgeving, is dan mogelijk een ontheffing of een Ecologisch Werkprotocol nodig voor de beschermde functie voor de Huismus en, indien aangetoond, voor de Ransuil. Dit hangt af van de toekomstige inrichting en het te verwachten effect op de beschermde situatie.

Voor andere soorten zijn geen belemmeringen te verwachten voor de realisatie van de woningen. Aanvullend onderzoek kan hiervoor achterwege blijven.

4.8.1 Aanvullende notitie huismus

Door Elzerman ecologisch advies is een aanvullende notitie opgesteld voor de Huismus. Deze notitie is als Bijlage 8 bijgesloten. In deze notitie is onderzocht hoe de beschermde situatie voor de Huismus hersteld kan worden bij de nieuwe inrichting.

In de uitgangssituatie heeft de coniferenhaag aan de westrand van het plangebied een beschermde functie als vaste rust- en schuilplaats voor de Huismus. Om deze functie te herstellen en op de lange termijn te behouden dient in het kavelpaspoort vastgelegd te worden dat schuilplekken beschikbaar moeten zijn voor de Huismus. De schuilgelegenheid dient tenminste van vergelijkbare kwaliteit en kwantiteit als de uitgangssituatie te zijn. Een erfscheiding van beplanting biedt hier mogelijkheden toe, maar ook het planten van enkele struikgroepen (eventueel in combinatie met een enkele boom) of gevelbeplanting kunnen toegepast worden. Als daarnaast ook nestgelegenheid op de juiste wijze aangeboden wordt dan kan de toekomstige inrichting een meerwaarde opleveren ten opzichte van de uitgangssituatie.

4.9 Archeologie

In ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met inbegrip van monumenten en archeologie. Dit houdt in dat, als dergelijke waarden bekend zijn of verwacht worden, ruimtelijke plannen een paragraaf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze waarden moeten bevatten. De gemeente Barendrecht heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht (vastgesteld op 23 maart 2009).

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Barendrecht (AWK 2009) wordt aan het plangebied een redelijk hoge archeologische verwachting toegekend.


Conform het bestemmingsplan Zuidpolder geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Er gelden twee functieaanduidingen, 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 2' voor het voorste gedeelte van het perceel en 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 3' voor het achterste gedeelte van het perceel. Er is archeologisch onderzoek nodig indien;

  • de werkzaamheden dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie2';
  • de werkzaamheden dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie3'.

Er is archeologisch onderzoek nodig omdat de werkzaamheden voor de realisatie van het planvoornemen een oppervlakte beslaan van meer 100m2. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

4.10 M.e.r. beoordeling

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.


In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).


Beoordeling

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (11.2), de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarde voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. ligt op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het planvoornemen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen wordt gesteld dat er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Maar om te bepalen of er geen sprake is van nadelige milieugevolgen ten gevolge van het plan is wel een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft de realisatie van 2 wooneenheden. De omvang van het project in relatie tot de drempelwaarden in lijst D is relatief klein.


Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de Ziedewijdsekade in het buitengebied van Barendrecht.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied of Natuur Netwerk Nederland gebied.

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een waterkering. De bescherming van het functioneren van deze kering is geborgd door opnemen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.


Kenmerken potentiële effecten

Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen, behoudens dat de gronden gesaneerd moeten worden en dat er een ontheffing hogere waarden voor de woningen aangevraagd moet worden.

Indien de conifeerhagen verwijderd worden dient nader onderzoek naar het voorkomen van Ransuilen en Huismussen plaats vinden. Dit staat de realisatie van de woningen niet in de weg.


Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.


De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.


Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Zuidrand'.

5.3 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit de volgende vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten.

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik.

In Hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

In de navolgende paragraaf worden de opgenomen bestemmingen uiteengezet.

5.4 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

De bestaande agrarische gronden zijn conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De aanwezige kassen en functie tuinbouw zijn hierbij wegbestemd. De nadere aanduiding 'kas' die in het bestemmingsplan 'Zuidrand' is opgenomen zal voor het perceel hierdoor niet meer worden opgenomen in dit bestemmingsplan. De bebouwingsmogelijkheden van deze gronden worden beperkt. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De bij de burgerwoningen behorende tuinen hebben de bestemming Tuin gekregen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Daarnaast is uitsluitend een erfafscheiding met beplanting toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

aan de zuidzijde van het plangebied zijn de gronden bestemd met de bestemming Verkeer. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden alsmede de bijbehorende voorzieningen waaronder groen, parkeervoorzieningen, ruiterpaden, nutsvoorzieningen, kunstuitingen en water.

Artikel 6 Wonen

De nieuwe woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken toegekend waarbinnen alle bebouwing, zowel de hoofdgebouwen als bijbehorende gebouwen, gerealiseerd moeten worden. Om te zorgen dat wordt voldaan aan gestelde in het kavelpaspoort, is een aanduiding in de bouwvlakken opgenomen. Aan de zuidzijde van het perceel is uitsluitend een 'polderwoning' toegestaan en aan de noordzijde een 'schuurwoning'. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de inhoud, nok- en goothoogte en bijborende bouwwerken van de woningen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan een afwijking worden verleend voor het toestaan van een bedrijf aan huis.

Voorwaardelijke verplichtingen

In Artikel 12 Algemene gebruiksregels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:

De voorwaardelijke verplichtingen voor de erfinrichting beplanting is opgenomen om te borgen dat wordt voldaan aan het bepaalde in het kavelpaspoort met betrekking tot de erfinrichting en beplanting. De voorwaardelijke verplichting voor de huismussen is opgenomen om te borgen dat de beschermde situatie voor de huismus, welke ter plaatse aanwezig was, te herstellen. De voorwaardelijke verplichtingen zijn gekoppeld aan de ingebruikneming van de woningen.

Artikel 7 Leiding - Riool

In het plangebied ligt een relevante rioolleiding. Deze gronden zijn bestemd als Leiding - Riool ten behoeve van de aanvoerleiding van afvalwater. Voor deze gronden geldt het omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het plangebied voorkomen, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen, met een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 2' voor het zuiden van het plangebied en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 3' ten noorden van het plangebied. De gebieden zijn afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

Te bescherming van de waterkerende functie geldt een omgevingsvergunningstelsel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan opgestuurd naar de volgende vooroverlegpartners;

  • Waterschap Hollandse Delta;
  • Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • Provincie Zuid-Holland.

Het waterschap Hollandse Delta heeft geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan. Voor het uitvoeren van diverse activiteiten ten behoeve van de herinrichting van voornoemde locatie is reeds door het waterschap vergunning verleend.

De veiligheidsregio en de provincie hebben geen opmerkingen op het bestemmingsplan.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is voor een periode van 6 weken (7 juni tot 18 juli 2019) ter inzage gelegd. Gedurende deze periode was het voor één ieder mogelijk om een zienswijze op het bestemmingsplan in te dienen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd voorgelegd aan de raad.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden.

Na vaststelling van het bestemmingsplan worden de gronden waarop de woningen gerealiseerd worden verkocht aan derden. Deze gaan de woningen realiseren. Het initiatief wordt volledig op kosten van de initiatiefnemer gerealiseerd. Door middel van een anterieure overeenkomst wordt dit verzekerd.