direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Vaanpark, Carnisseweg 48
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Carnisseweg 48 te Barendrecht is een woning en een schuur aanwezig. De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en twee vrijstaande woningen te realiseren.

De realisatie van de woningen is niet mogelijk binnen de vigerende bestemming 'Gemengd -1' omdat de bebouwing buiten het aangewezen bouwvlak is gesitueerd. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken. De gemeente staat positief tegenover het initiatief.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Carnisseweg nr. 48 te Barendrecht (kadastraal bekend als 5938, 5939, 2501, sectie A). Het plangebied grenst aan de Carnisseweg (oostzijde), bestaande watergang (westzijde) en woningen (zuidzijde- en noordzijde). De kern Barendrecht ligt ten oosten van het plangebied. Aan de westzijde van de watergang ligt de Carnisserbaan. Het plangebied wordt ontsloten via de Carnisseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0001.jpg"

Afbeelding ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan Vaanpark (2013). Het plangebied is bestemd met 'Gemengd -1' en 'Groen'.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn vrijstaande woningen toegestaan. Echter, mogen deze woningen alleen worden gerealiseerd binnen het aangewezen bouwvlak. De beoogde woningen zijn buiten het bouwvlak gesitueerd waardoor sprake is van strijdigheid met de vigerende bestemming.

Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd - 1' is ook de bouwaanduiding bijgebouwen opgenomen, ter plaatse van dit aanduidingsvlak mogen bijgebouwen buiten het bouwvlak gerealiseerd worden.

Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn geen ontwikkelingen voorzien, deze bestemming wordt 1 op 1 overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Voor het gehele plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Voor het archeologisch onderzoek is advies gevraagd bij het BOOR. Conform het advies zal er geanticipeerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0002.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan

Een deel van het plangebied ligt binnen de veiligheidszone van een aardgasleiding. Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn geen gevoelige functies toegestaan, welke niet aanwezig zijn op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Ten behoeve van het planvoornemen is het aspect externe veiligheid onderzocht. Zie hiervoor paragraaf 4.2 Externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0003.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan, veiligheidszone - leiding

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid behandeld. In hoofdstuk 4 worden de beoordelingen en onderzoeken van verscheidene omgevingsaspecten besproken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving toegelicht, volgend daarop wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In het plangebied staat een kleine woning met tuin en een grote schuur aan de voorzijde van het perceel. Achterop het perceel is een groenstrook aanwezig. Het plangebied grenst aan de westkant aan een bestaande watergang. Het perceel wordt ontsloten vanaf de Carnisseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0004.jpg"

Afbeelding aanzicht bestaande bebouwing, gezien vanaf de Carnisseweg

2.2 Nieuwe situatie

Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van 2 vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen. In overleg met de gemeente is gekozen voor deze invulling van het plangebied. De 2 woningen zijn georiënteerd naar de Carnisseweg en worden respectievelijk op de plekken van de (gesloopte) woning en schuur gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0005.png"

Afbeelding schetsvoorstel plangebied

Ter hoogte van het plangebied zijn recent (vanaf 2005) aan de Carnisseweg een aantal vrijstaande nieuwbouw woningen gerealiseerd. Qua architectuur van de nieuwe woningen in het plangebied is het van belang dat deze aansluit bij de architectuur van de recent gebouwde woningen. Hierdoor passen de nieuwe woningen goed in de omgeving.

In onderstaande afbeeldingen zijn referentiebeelden opgenomen van de gewenste architectuur van de woningen, hierbij dient rekening te worden gehouden bij het architectonisch ontwerp. In voorliggend bestemmingsplan is de goothoogte vastgelegd op 4 meter. Dit sluit aan op de goothoogte van woningen in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0010.jpg"

Afbeelding referentiebeelden gewenst soort architectuur nieuwe woningen

Verkeer en parkeren

De bestaande ontsluiting op de Carnisseweg blijft gehandhaafd. De beide woningen krijgen een erfontsluiting vanaf de Carnisseweg. Het parkeren wordt geregeld op eigen terrein.

De aspecten verkeer- en parkeren worden nader toegelicht in paragraaf 4.6.

Groen en water

De groenstrook aan de westkant van het plangebied blijft gehandhaafd, ditzelfde geldt voor de watergang.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

Specifiek beleid ten aanzien van het planvoornemen is niet opgenomen, derhalve wordt de structuurvisie niet nader toegelicht.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan, moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).


Het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt;


De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.1.3.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het slopen van één woning en het bouwen van twee woningen op hetzelfde perceel binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het aantal woningen neemt toe met 1 woning. Er is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling daarom hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden onderbouwd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale visie Ruimte en Mobiliteit

De visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) (geconsolideerd per 29 juni 2018) bevat vier 'rode draden';

  • 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is

Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangewezen als zijnde bebouwde ruimte. Het beter benutten van deze ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De Provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De Provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.

3.2.2 Verordening

De geactualiseerde versie van de Provinciale Verordening ruimte is vastgesteld door de Provinciale Staten (geconsolideerd per 29 juni 2018).

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In dit artikel is opgenomen dat als een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, deze moet voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

In subparagraaf 3.1.3.1 is de toets van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond), onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Het planvoornemen betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met 1 toe. De reeds toegestane functie wonen blijft ongewijzigd.

De realisatie van het planvoornemen zorgt voor een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het plangebied omdat de bestaande, gedateerde bebouwing wordt gesloopt en 2 kwalitatief betere woningen terug worden gebouwd.

Gelet op voorgaande wordt voldaan aan de provinciale regels omtrent ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Samen de Ruimte

Op 2 juli 2012 heeft de gemeente Barendrecht de structuurvisie 'Samen de Ruimte' vastgesteld.

Barendrecht zet in op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de lokale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties.

Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Barendrecht zet daarbij ook in op verdichting en gestapelde woningbouw om zodoende ontwikkelingen mogelijk te blijven maken in een stedelijk gebied waar ruimte schaars is.

De realisatie van het planvoornemen sluit aan bij de structuurvisie door 2 nieuwe woningen te realiseren op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. De gewenste architectuur van de woningen is landelijk. Dit past bij de aansluiting op het suburbane en landelijke karakter van Barendrecht.

3.3.2 Woonvisie gemeente Barendrecht

De woonvisie Barendrecht is vastgesteld in 2016. In Barendrecht is het experimenteel en innovatief bouwen tot nu toe slechts op beperkte schaal toegepast. Wel is de afgelopen jaren de mogelijkheid voor woonconsumenten vergroot om de nieuwbouwwoning (gedeeltelijk) naar eigen wens te realiseren. Particulier opdrachtgeverschap geeft daarbij de maximale vrijheid.

Het planvoornemen betreft een particulier initiatief waarbij 2 woningen naar eigen wens worden gerealiseerd, met inachtneming van de gewenste landelijke architectuur.

3.3.3 Duurzaamheid

De komende jaren wil Barendrecht zich inzetten voor een Duurzaam Barendrecht. In de notitie Duurzame Ontwikkeling Barendrecht (8 mei 2012) wordt beschreven hoe de gemeente dit wil doen.

Duurzame ontwikkeling wordt niet alleen vanuit het energie- en klimaatvraagstuk benaderd, maar haakt aan bij de brede definitie van duurzame ontwikkeling:

“Duurzame ontwikkeling gaat over het voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor de volgende generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien”.

De Barendrechtse aanpak van duurzame ontwikkeling vindt plaats binnen de beleidskaders op de diverse schaalniveaus, waar de diverse duurzaamheidsdoelstellingen zijn geformuleerd. Na een periode van stimulering door het Rijk, door middel van subsidies en programma's wordt nu ingezet op een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en organisaties, om tot duurzame oplossingen te komen.

De woningen worden zonder gasaansluiting gerealiseerd. Daarnaast worden de nieuwe woningen gebouwd conform de duurzaamheidseisen zoals vastgesteld in het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of er ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied.

Beoordeling

Voor de beoordeling of er wordt voldaan aan de richtafstand is uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Naast de functie wonen komen milieubelastende functies voor. Bedrijven met een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf' en 'Gemengd - 2'.

Voor de beoordeling is gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak van het plangebied tot aan de grens van het bestemmingsvlak van de milieubelastende functie.

In de omgeving van het plangebied komen verscheidene functies met een bepaalde milieucategorie voor. Ter plaatse van de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Wonen' zijn geen bedrijven met een milieucategorie toegestaan, derhalve zijn deze gronden buiten beschouwing gelaten. Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn ter plaatse van de aanduiding bijgebouwen bedrijven met milieucategorie 2 (richtafstand 10 meter) toegestaan. Deze aanduidingsvlakken liggen op meer dan 10 meter van het plangebied en zijn derhalve ook buiten beschouwing gelaten.

Functie   Adres   Milieu
categorie  
Richt
afstand  
Werkelijke afstand  
Bedrijf   Ter hoogte van Zwolseweg 45   3.1   30m   39m  
Bedrijf   Ter hoogte van Arnhemseweg 9   3.1   30m   55 m  
Bedrijf   Ter hoogte van Arnhemseweg 16   3.1   30m   155m  
Bedrijf   Ter hoogte van Tielseweg 23   3.1   30m   126m  
Bedrijf   Flensburg 2   3.1   30m   160m  
Bedrijf   Ter hoogte van Bergen 11   3.1   30m   227m  
Bedrijf - Hovenier   Voordijk 319   3.1   30m   212m  
Bedrijf   Voordijk 370   3.1   30m   60m  

Tabel functies met bijbehorende milieucategorie, omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0011.jpg"

Afbeelding functies met bijbehorende milieucategorie, omgeving van het plangebied

Conclusie

Ter plaatse van alle bedrijven met een milieucategorie in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de gereduceerde richtafstand, welk toepassing is voor het omgevingstype ''gemengd gebied''. Nabijgelegen inrichtingen moeten blijven voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Deze worden niet in hun (planologische) ruimte beperkt.

Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

4.2 Externe veiligheid

Door AGEL adviseurs is het aspect externe veiligheid beoordeeld, de memo is als Bijlage 1 toegevoegd.

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van de locatie waarop het Wro-besluit betrekking heeft. In dat geval dienen het plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

Groepsrisico

Het GR wordt beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit.

De verantwoordingsplicht groepsrisico

De verantwoordingsplicht van het GR houdt in dat naast een rekenkundige beoordeling van de hoogte en toename van het GR ook een beoordeling moet plaatsvinden naar de aspecten ‘zelfredzaamheid’ en ‘bestrijdbaarheid’ bij een incident.

Beoordeling

Op basis van de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de Rijkswegen A15 en A29 en over de Betuweroute. Tevens wordt aardgas getransporteerd door de hogedruk aardgastransportleidingen A-517 en de A-559.

Hogedruk aardgastransportleidingen

Doordat er 1 woning wordt toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie, wordt het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) niet nodig geacht. Een motivering naar de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is wel benodigd. Zie hiervoor Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0012.jpg"

Afbeelding Ligging hogedruk aardgastransportleidingen t.o.v. het plangebied

Transportroutes

Het plangebied bevindt zich niet in het verantwoordingsgebied (200 meter) van de genoemde transportroutes, waardoor het opstellen van een QRA om de hoogte van het GR te bepalen niet aan de orde is. Een motivering naar de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is wel benodigd. Zie hiervoor Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0013.jpg"

Afbeelding Ligging transportroutes t.o.v. het plangebied

Conclusie

In de omgeving van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats door verschillende hogedruk aardgastransportleidingen en over de Rijkswegen A15 en A29 en de Betuweroute. Gelet op de afstand en het voorgenomen bouwplan is er geen QRA uitgevoerd om de hoogte van het GR inzichtelijk te maken. Een motivering met betrekking tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een eventueel incident is wel opgesteld, zie hiervoor Bijlage 1

Geadviseerd wordt om de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in een vroeg stadium van de bestemmingsplanprocedure te betrekken en om advies te vragen. Het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg toegestuurd naar de Veiligheidsregio.

4.3 Geluid

Door Buro DB is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 2. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van een aantal (drukke) wegen, waaronder de rijksweg A29 en de Carnisserbaan.

Beoordeling

Ter plaatse van de planlocatie is de Carnisseweg een doodlopende weg. Aan de zuidzijde sluit de weg aan op de Voordijk. Beide wegen hebben een 30 km/uur-regime. Langs de westzijde van de planlocatie loopt de Carnisserbaan. Deze weg bestaat uit twee aparte rijstroken en heeft een 70 km/uur-regime. Ten oosten van de planlocatie, op een afstand van circa 350 meter, ligt de rijksweg A29. Dit is een autosnelweg met ter plaatse een wettelijke maximum snelheid van 100 km/uur.

Op de gevels van de twee woningen zijn in totaal acht toetspunten geplaatst. Voor deze toetspunten is de te verwachten geluidsbelasting van het wegverkeer bepaald. De nieuwe woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met geluidsgevoelige ruimten. Bij het uitvoeren van de geluidsberekeningen is aan alle zijden van het bouwvlak uitgegaan van de toetshoogtes van 1,5 en 4,5 meter boven het maaiveld. Deze hoogtes zijn representatief voor respectievelijk de begane grond en eerste verdieping van de nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0014.jpg"

Afbeelding situering toetspunten op de woningen van het plan

Conclusie

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting van het verkeer op de rijksweg A29 maximaal 47 dB is. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het onderzoeken en treffen van geluidsbeperkende maatregelen voor deze situatie is niet nodig.

De berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Carnisserbaan, aan de westzijde van de woningen, is maximaal 45 dB. Ook voor die situatie wordt voldaan aan de norm en zijn nadere geluidsbeperkende maatregelen niet nodig.

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de 30 km/uur-weg Voordijk/Carnisseweg zal (ongecorrigeerd) maximaal 38 dB zijn. Daarmee valt de geluidsbelasting van deze verkeersroute in de klasse 'goed' van de Milieu Kwaliteitsmaat. Vanuit het aspect geluid is er bij de nieuwe woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Voldaan wordt aan de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening.


Vanuit het aspect geluid van wegverkeer voldoet het plan in alle gevallen aan de norm en grenswaarden. Het plan kan zonder nader te treffen geluidsbeperkende maatregelen worden gerealiseerd.

4.4 Luchtkwaliteit

Door Buro DB is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 3.

De effecten van het plan op de uitstoot van vervuilende stoffen door wegverkeer moeten worden beschouwd. Voor het plan(gebied) dient te worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de wettelijke normen voor de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Beoordeling

Het plan omvat de sloop van één bestaande woning en de realisatie van twee nieuwe woningen op het perceel aan de Carnisseweg 48 in Barendrecht. Per saldo is er sprake van één extra nieuwe woning.

In absolute zin neemt het verkeer op de ontsluitingsroute van het plangebied, via de Voordijk en de Carnisseweg met maximaal circa 10 motorvoertuigen per etmaal toe. Hierbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van ruim 8 ritten per woning per etmaal.

Met behulp van de NIBM-tool van het Kenniscentrum Infomil is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van deze (worst case) berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt. In onderstaande afbeelding is de berekening gepresenteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0015.jpg"

Afbeelding berekening NIBM-tool

De bijdrage van het extra verkeer op de concentratie NO2 is maximaal 0,01 ug/m3. De bijdrage van het extra verkeer op de concentratie PM10 is afgerond 0,00 ug/m3. Het resultaat van deze (worst case) berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Met behulp van de Monitoringstool van het NSL (versie 2017) zijn de achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de omgeving van het plangebied bepaald. In de omgeving van het plangebied zijn de rijksweg A29 en de Carnisserbaan in de Monitoringstool opgenomen. De achtergrondconcentratie NO2 rondom het plangebied bedraagt in maatgevend jaar 2016 maximaal 29 ug/m3. Dit is ruim onder de geldende wettelijke norm van maximaal 40 ug/m3. De achtergrondconcentratie PM10 rond de planlocatie in 2016 bedraagt maximaal 19,2 ug/m3. Dit voldoet (ruim) aan de wettelijke norm van maximaal 40 ug/m3

De achtergrondconcentratie PM2,5 (fijnstof) rond het plangebied bedraagt in 2016 maximaal 11,5 ug/m3. Dit voldoet (ruim) aan de wettelijke norm van maximaal 25 ug/m3.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit heeft het plan voor de bouw van twee woningen in het plangebied geen substantiële nadelige effecten voor de leefbaarheid en gezondheid van de omgeving. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is derhalve niet vereist

4.5 Bodem

4.5.1 Onderzoek bodem

AGEL adviseurs heeft een milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. Op basis van het vooronderzoek is het plangebied aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, verdachte locatie. Op basis van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in de directe omgeving kunnen plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK worden verwacht in de grond. Deze hypothese is door middel van een verkennend bodemonderzoek onderzocht (zie hiervoor ook Bijlage 6).

Conclusie onderzoek bodem

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde milieuhygienisch onderzoek wordt geconcludeerd:


Grond

  • Ter plaatse van boring 7 (strook achter de loods) is in de bovengrond (0,2-0,5 m-mv) een sterk verhoogd gehalte aan zink aangetoond. Voor het overige komen diffuus verspreid over de onderzoekslocatie licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt, koper, kwik, lood en PAK voor. Uit de resultaten blijkt dat de verontreiniging tot een diepte van maximaal circa 0,5 m -mv aanwezig is. Waarschijnlijk is het sterk verhoogde gehalte aan zink te relateren aan de aanwezigheid van puin.
  • Bij indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit varieert de kwaliteitsklasse van altijd toepasbaar tot niet toepasbaar.
  • Ter plaatse van het onverharde terreingedeelte rondom de loods (proefgat G01 en G02) ligt de concentratie aan asbest beneden de detectielimiet.


Grondwater

  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Barium wordt regionaal vaker zonder aanwijsbare bron in het grondwater aangetoond. Mogelijk betreft het een licht verhoogde achtergrondwaarde.

Erfverharding

  • Ter plaatse van de oprit is onder de klinkerverharding een puinlaag aangetroffen, bestaande uit menggranulaat. Van het menggranulaat is geen kwaliteitscertificaat aanwezig. In de puinverharding is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Het plaatmateriaal is asbesthoudend en betreft cement, (golf-)plaat.
  • Hoewel de resultaten van het verkennend onderzoek aanleiding zijn voor een nader onderzoek is met het onderhavig onderzoek voldoende vastgesteld dat in de puinverharding de interventiewaarde wordt overschreden. De oprit waar sprake is van een asbesthoudende puinlaag heeft een oppervlakte van circa 300 m2. Met een gemiddelde dikte van 0,3 meter is de omvang circa 90 m3.
  • Omdat er sprake is van een erfverharding wordt de aanwezige puinverharding aangemerkt als een asbesthoudende weg in de zin van het Besluit asbestwegen.


Aanbevolen wordt een nader bodemonderzoek uit te voeren om de verontreiniging met zink nader in beeld te brengen (mate en omvang) en te bepalen of er op basis van de Wet bodembescherming een saneringsplicht geldt. Het nader bodemonderzoek naar zink is uitgevoerd en wordt toegelicht in de navolgende subparagraaf.

4.5.2 Nader onderzoek bodem

AGEL adviseurs heeft een nader bodemonderzoek naar zink uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Conclusie

Op basis van de resultaten van onderzoek wordt geconcludeerd;

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is vastgesteld dat in de bovengrond (0,2-0,5 mmv) ter plaatse van boring B07 een sterk verhoogd gehalte aan zink aanwezig is. Door middel van het nader bodemonderzoek is de verontreiniging nader afgeperkt. In de omliggende grondmonsters is het gehalte aan zink hooguit licht verhoogd aangetoond. In het grondmonster van de ondergrond (0,5-1,0 m-mv) overschrijdt het gehalte aan zink de achtergrondwaarde niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0016.jpg"

Afbeelding situatietekening met boorpunten

Conform de Wet bodembescherming is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee saneringsnoodzaak indien de verontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1987 en er in een bodemvolume van meer dan 25m3 grond en/of 100 m3 grondwater de interventiewaarde wordt overschreden.

Gezien de resultaten van het verkennend- en nader bodemonderzoek is op de locatie sprake van een zeer beperkte verontreiniging (spot) met zink in de bovengrond. Het sterk verhoogd gehalte aan zink beperkt zich tot de bovengrond (0,2-0,5 m-mv) van boring B07, is daarmee niet perceeloverschrijdend en ruimschoots kleiner dan een bodemvolume van 25 m3 (geschat volume circa 5 m3).


In het kader van de Wet Bodembescherming is er voor de grond geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het aspect bodem staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voor het planvoornemen is de verkeersgeneratie bepaald op basis van de kencijfers van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Voor de bepaling van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de kencijfers voor een vrijstaande woning (sterk stedelijk, rest bebouwde kom). Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 7,8 verkeersbewegingen en maximaal 8,6 verkeersbewegingen. Gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen.

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen toe met 1 woning. Dit betekent een toename van het aantal verkeersbewegingen met 8,2 bewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien het gebruik van de Carnisseweg, ter hoogte van het plangebied, als ontsluitingsroute voor de woningen aan deze weg, wordt gesteld dat de toename niet leidt tot extra verkeersdruk op de weg.

Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de parkeernormen gehanteerd zoals opgenomen in de parkeernota Barendrecht. Voor een vrijstaande woning (rest bebouwde kom) geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn 4,6 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden aangelegd op eigen terrein bij de woningen.

4.7 Flora en fauna

Elzerman ecologisch advies heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Resultaten / conclusie

Vogels

Bij het woonhuis is aan de voorzijde onder de dakpannen een nest van Huismussen vastgesteld. Het is niet uitgesloten dat meer broedparen nestelen in het plangebied. De struiken in het plangebied kunnen fungeren als slaapplek. Zowel het nest als een gezamenlijke slaapplek van Huismussen is jaarrond beschermd. Om het gebiedsgebruik nader in kaart te brengen is vervolgonderzoek tijdens de broedtijd noodzakelijk.

De haag langs de erfscheiding met Carnisseweg 52 is geschikt als nestlocatie en roestplaats voor Ransuil. Hoewel het gebiedsgebruik van het naastgelegen terrein mogelijk te veel verstoring geeft, kon een nest of gezamenlijke rustplaats niet geheel worden uitgesloten. Daarom wordt aanbevolen om vervolgonderzoek in te stellen naar deze vogel. De overige jaarrond beschermde vogels konden basis van het ontbreken van nestgelegenheid en/of ongeschiktheid van het biotoop worden uitgesloten.

Zoogdieren

Van de strikt beschermde soorten moest op voorhand voornamelijk rekening worden

gehouden met vleermuizen. Vleermuizen kunnen verblijven in bomen of gebouwen. De

bomen zijn ongeschikt, omdat ze te klein zijn of geen open aanvliegmogelijkheid tot een

potentiële verblijfplek hebben. Bij de gebouwen kan een verblijfplaats ook redelijkerwijs

worden uitgesloten. Binnen het plangebied is ook geen vaste vliegroute aanwezig. Er zijn geen lijnvormige structuren die een verbinding vormen tussen verblijfplaats enfoerageergebied. Het plangebied zal waarschijnlijk wel gebruikt worden om te foerageren, maar van een essentiële functie is geen sprake. Het plangebied heeft een beperkt oppervlak en in de omgeving is voldoende vergelijkbaar biotoop als alternatief beschikbaar.

Naast vleermuizen is de Steenmarter een ontheffingsplichtige soort, die in het plangebied kan voorkomen. Een verblijfplaats kan redelijkerwijs worden uitgesloten, omdat alle gebouwen goed afgesloten zijn. Onder de struiken en in de ruigte achter de opslagloods kunnen andere soorten van de ‘nationaal beschermde soorten’ (Art. 3.10 uit Wnb) verblijven. Het gaat om zoogdieren waarvoor in Zuid-Holland een vrijstelling van een ontheffing geldt, zoals Egel en kleine marterachtigen. Voor deze soorten geldt de Zorgplicht.


Vaatplanten

De tuin is grotendeels ingericht met gecultiveerde planten. Het onderhoud is de laatste jaren minder intensief, waardoor zich wilde soorten gevestigd hebben. Dit zijn allen kenmerkende soorten van voedselrijke gronden, verstoorde grond en algemeen voorkomende ‘onkruiden’. Beschermde planten zijn niet aangetroffen en kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten.


Overige soorten

In het plangebied zelf is geen water aanwezig, maar het grenst aan een watergang. Het is niet uitgesloten dat vanuit dit water een amfibie van de ‘nationaal beschermde soorten’ het terrein op kan komen. Hiervoor geldt de Zorgplicht. De overige strikt beschermde soorten, waar een ontheffing voor nodig is, konden op basis van het biotoop en/of verspreiding worden uitgesloten.

Conclusie

Bij het veldbezoek is een jaarrond beschermd nest van de Huismus aangetroffen en kon dit voor de Ransuil niet geheel worden uitgesloten. De sloop van het woonhuis zal het nest van de Huismus wegnemen. Hiervoor moet een ontheffing op de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. De Omgevingsdienst Haaglanden neemt in de provincie Zuid-Holland ontheffingsaanvragen in behandeling.

Alvorens de ontheffing aangevraagd wordt dient eerst een volledig beeld van de beschermde functies in het plangebied verkregen te worden. Hiervoor wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te laten doen naar het gebiedsgebruik van Huismus en Ransuil.

De onderzoeken van beide vogels worden in het voorjaar van 2019 in dezelfde periode (maart t/m juni) uitgevoerd. De woningen mogen niet eerder gebouw dan nadat de onderzoeken zijn uitgevoerd en de ontheffing is verkregen. In de regels is hiervoor een

voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.7.1 Vervolgonderzoek huismussen en ransuil

Bureau Stadsnatuur heeft een vervolgonderzoek uitgevoerd naar het gebruiksgebied door Ransuil en Huismus. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van drie veldbezoeken.

Resultaten

Huismussen

Bij het onderzoek zijn drie nesten van Huismussen vastgesteld. De nesten bevonden zich allen op het oostelijke dakvlak/voorzijde van de woning. Tevens is waargenomen dat de mussen onder de dakpannen kropen. Bij de loods zijn geen Huismussen waargenomen. De plek onder de goot van de loods, waar tijdens de quickscan sporen van een (oud) vogelnest werden gevonden, is bij dit vervolgonderzoek niet gebruikt door Huismussen. Er zijn bij de loods overigens ook geen andere broedvogels vastgesteld.

Verder zijn in de tuin geen vaste verblijfplaatsen (zoals schuilplek of slaapplaats) van Huismussen vastgesteld. Vermoedelijk wordt een gezamenlijk slaapplaats ten zuiden van de Voordijk gebruikt.

Ransuilen

Tijdens geen van de bezoeken zijn sporen gevonden die wijzen op aanwezigheid van Ransuilen in de coniferenhaag. Ook uit het recente verleden zijn geen waarnemingen van Ransuilen bekend uit het plangebied en de directe omgeving. Een vaste rust- en verblijfplaats van Ransuilen in het plangebied wordt uitgesloten.

Spreeuwen

Naast huismussen broedde ook één paar Spreeuwen in de woning aan de Carnisseweg 48. De toegang tot het nest bevond zich onderaan de noordpunt van het oostelijke dakvlak/voorzijde woning. Via de regengoot had de Spreeuw toegang tot onder de dakpannen. Alle inheemse soorten broedvogels en hun nesten zijn beschermd gedurende de broedtijd.

Conclusie
Tijdens het onderzoek zijn drie nestplaatsen van Huismus vastgesteld. De nesten bevinden zich allen op het oostelijke dakvlak/aan de voorzijde van de woning. Binnen het plangebied zijn geen andere vaste rust- en verblijfplaatsen, zoals een gezamenlijke slaapplaats, vastgesteld. De broedparen in het plangebied maken deel uit van een kolonie die zich concentreert ten zuiden van de Voordijk. Bij het verwijderen van de woning gaat ook de nestgelegenheid van de Huismus verloren. In de nieuwe situatie wordt het mogelijk twee woningen in het plangebied te bouwen. Dit maakt het mogelijk om het plangebied in toekomstige situatie weer geschikt te maken voor Huismussen.


Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van Ransuilen in het plangebied. De coniferenhaag werd niet gebruikt als nest of roestplaats.


Buiten de Huismussen maken ook enkele andere zangvogels, waaronder Spreeuw, Turkse tortel, Merel, Heggenmus en Tjiftjaf, gebruik van het plangebied om te broeden. De nesten van alle inheemse vogelsoorten in Nederland zijn gedurende de broedtijd beschermd (Art. 3.1 uit Wnb). Ze mogen niet opzettelijk aangetast, verstoord of verwijderd worden. De broedtijd is geen wettelijk vastgestelde periode, maar wordt bepaald door de broedactiviteit van de vogel.


Voor het verwijderen van de woning met daarin nesten van Huismussen dienen beschermingsmaatregelen genomen te worden. Deze maatregelen houden kortweg in dat vervangende nestgelegenheid in de nabije omgeving aangeboden moet worden om de periode van sloop en nieuwbouw te overbruggen, in de nieuwbouw dient vervangende nestgelegenheid gecreëerd te worden en de werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen opgestart worden (BIJ12 2017). Een gedetailleerde uitwerking van de beschermingsmaatregelen dient vastgelegd te worden in een Activiteitenplan ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag en een Ecologisch Werkprotocol voor de uitvoering.


Voor het aantasten en verwijderen van de jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismussen kan een ontheffing op de Wet natuurbescherming aangevraagd worden (Art. 3.8). In de provincie Zuid-Holland moet een ontheffingsaanvraag ingediend worden bij de Omgevingsdienst Haaglanden. De ontheffing kan aangevraagd worden op basis van een wettelijk belang dat de activiteit dient. De aanvraag dient voorzien te zijn van een Activiteitenplan waarin de ruimtelijke ontwikkeling wordt beschreven. Om het negatieve effect op de beschermde soort tot een minimum te beperken wordt beschreven welke beschermingsmaatregelen getroffen worden. Hierbij wordt een alternatievenafweging gemaakt om de aantasting van de nesten te voorkomen. Houdt rekening met een behandeltermijn van tenminste 13 weken, waarbij de Omgevingsdienst de mogelijkheid heeft om deze termijn met 7 weken te verlengen.


Door initiatiefnemer worden beschermingsmaatregelen genomen. Deze maatregelen zullen worden vastgelegd in een Activiteitenplan ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag en een Ecologisch Werkprotocol voor de uitvoering. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden deze documenten aangeleverd. Dit is ook geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Derhalve staat het aspect ecologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Archeologie

In ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met inbegrip van monumenten en archeologie. Dit houdt in dat, als dergelijke waarden bekend zijn of verwacht worden, ruimtelijke plannen een paragraaf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze waarden moeten bevatten. De gemeente Barendrecht heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht (vastgesteld op 23 maart 2009).

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Barendrecht (AWK 2009) wordt aan het locatie een redelijk hoge archeologische verwachting toegekend.

Conform het bestemmingsplan Vaanpark geldt voor het plangebied een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200m2. Binnen dit laatste gebied bevindt zich een zone waar zich een fossiele geul en oeverwallen in de diepere ondergrond bevinden (Waarde Archeologie - 3). Hiervoor geldt, naast de bescherming conform Waarde Archeologie 2, een bouw-regeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 1,6 meter beneden NAP.

Op de verbeelding en in de regels van voorliggend bestemmingsplan is de archeologische dubbelbestemming overgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP, 2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m2 of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Beoordeling

Waterkwantiteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het hemelwater zal direct ter plaatse in de ondergrond infiltreren.

Ter plaatse van de nieuwe woningen wordt riolering aangelegd welk aangesloten wordt op het bestaande stelsel.

Waterbeheer

In de Keur is geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.

Aan de westzijde van het perceel loopt een bestaande hoofdwatergang welk een beschermingszone van 3,5 meter kent en onderhouden wordt door het waterschap. Er zijn geen werkzaamheden voorzien in of nabij deze watergang of in de beschermingszone van de watergang. De groenbestemming aangrenzend aan de watergang is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

De afstand van de woonbestemming tot aan de watergang blijft in de toekomstige situatie gelijk.

Aan de overzijde van Carnisseweg ligt een bestaande sloot (beschermingszone 1 meter), ook hier zijn geen werkzaamheden voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01_0017.jpg"

Afbeelding uitsnede legger wateren en kunstwerken

Toename verhard oppervlak

In de bestaande situatie is het plangebied al grotendeels verhard door de aanwezigheid van een grote schuur, woning en erfverharding. Een groot deel van de bestaande verharding wordt gesloopt. De realisatie van de nieuwe woningen leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak.

Aan de westzijde van het perceel loopt een bestaande hoofdwatergang welk een beschermingszone van 3,5 meter kent en onderhouden wordt door het waterschap. De groenbestemming aangrenzend aan de watergang is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

4.10 M.e.r. beoordeling

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.


In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Beoordeling

Het plan betreft de bouw van twee woningen welke in de plaats komt van de huidige woning die wordt gesloopt.

In het geval van nieuwe woningen moet worden aangetoond of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. In het Besluit m.e.r. is niet gedefinieerd wat onder een stedelijk ontwikkelingsproject wordt verstaan.
De drempelwaarde uit onderdeel D voor woningen ligt op 2.000 woningen of meer. Het planvoornemen betreft de realisatie van twee woningen die in de plaats komen van de woning die gesloopt wordt. Op basis van voorgaande hoofdstukken wordt geconcludeerd dat realisatie van het planvoornemen niet leidt tot nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Het is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de verbeelding. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de verschillende bestemmingen en overige regelingen, zoals die zijn neergelegd in de regels.

5.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 

In Artikel 1 Begrippen wordt een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is Artikel 2 Wijze van meten opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen deze bestemming is de aanleg van talud, groenvoorzieningen, bouwwerken van beeldende kunst, fietspaden en water mogelijk. Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden, zijn bestemd voor voortuinen bij de woningen en bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Daarnaast is een afwijking van de bouwregels opgenomen voor het realiseren van erkers.

Artikel 5 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden, zijn bestemd voor het wonen in de vorm van grondgebonden woningen en de beroepsuitoefening aan huis, met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en ontsluitingspaden.

De woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan. Op de verbeelding is de maximale goothoogte vastgelegd.


Met betrekking tot het gebruik van de woningen zijn specifieke regels gesteld voor beroep aan huis en parkeren. Slechts onder bepaalde voorwaarden is een beroep aan huis toegestaan. En alvorens de woningen in gebruik mogen worden genomen, dient het aantal parkeerplaatsen in overeenstemming te zijn met de gemeentelijke parkeernota. Daarnaast is een regeling opgenomen voor het afwijken van de bouwregels. Door middel een omgevingsvergunning kan er afwijking van de bouwregels voor bijgebouwen worden toegestaan door het bevoegd gezag ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis.

Tot slot is een voorwaardelijke verplichting voor de uitvoering van een nader onderzoek naar huismussen en ransuilen opgenomen voor het borgen van het gebruiksgebied door Ransuil en Huismus. De omgevingsvergunning voor de bouw mag alleen verleend worden nadat is aangetoond dat eventueel noodzakelijk mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige instandhouding van soorten zijn aagegeven en uitgevoerd.

Naast de bovengenoemde bestemmingen is één dubbelbestemming opgenomen in het plan. Het gaat om de volgende bestemming:

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

Op de verbeelding is deze dubbelbestemming opgenomen om de diverse archeologische waarden te beschermen in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Binnen het plangebied geldt de veiligheidszone - leiding. Deze aanduiding geeft de veiligheidszones rond de aardgas- en watercondensaattransportleiding weer. Hier zijn geen gevoelige functies toegestaan, welke niet aanwezig zijn op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot bestaande maten opgenomen en een afwijkingsmogelijkheid voor een overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen van gebouwen vastgelegd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken opgenomen en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels die zijn opgenomen in de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht en Artikel 13 Slotregel

In Artikel 12 is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In Artikel 13 is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan opgestuurd naar de vooroverlegpartners. De volgende instanties hebben een reactie gegeven:

  • Waterschap Hollandse Delta;
  • Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • Provincie Zuid - Holland.

In de reactie is vermeld dat er geen opmerkingen zijn op het bestemmingsplan.

6.1.2 Ter inzage ontwerpbestemmingsplan

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit betekent onder meer dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage moet worden gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 juli tot 15 augustus ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden.

Het initiatief wordt volledig op kosten van de initiatiefnemer gerealiseerd. Middels een anterieure overeenkomst is dit verzekerd.