direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening Vaanpark, Carnisseweg 48
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Herziening Vaanpark, Carnisseweg 48' met identificatienummer NL.IMRO.0489.BPBTW20190002-VI01 van de gemeente Barendrecht.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische deskundige

Een onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige of organisatie op het gebied van archeologisch onderzoek.

1.6 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:

  • a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
  • c. de bewoner op het betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorende bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikt te maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen.

1.15 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit, waaronder horeca.

1.18 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.19 erker

Een ondergeschikte uitbouw van een woning met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor de voorgevel.

1.20 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 horeca

Het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren, zoals het hotelbedrijf, een snackbar, een café, het restaurantbedrijf of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven.

1.23 parkeernota

De Nota parkeernormen van de gemeente Barendrecht, zoals vastgesteld op 7 juli 2015.

1.24 voorgevel

De naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.

1.25 rooilijn

De denkbeeldige lijn die direct langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan, over de gehele breedte van het bouwperceel, getrokken kan worden.

1.26 woning

Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen zoals pensions en hotels.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 hoogte van een bouwlaag

Verticale maat tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan van de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
  • 1. voor gebouwen voor zover gelegen binnen een zone van ten hoogste 12 m uit de grens van een verkeersbestemming: de hoogte van bovenkant van die weg;
  • 2. voor gebouwen en andere bouwwerken buiten deze zone: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. talud;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. bouwwerken van beeldende kunst;
  • d. fietspaden;
  • e. water.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's, tuinmeubilair, speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het realiseren van erkers, mits:

  • a. de diepte maximaal 1 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
  • b. de hoogte maximaal 1 bouwlaag direct boven het maaiveld bedraagt;
  • c. de erker maximaal de helft van de oorspronkelijke gevelbreedte met een maximum van 3,5 meter beslaat.

Artikel 5 Wonen

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden, zijn bestemd voor

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
  • b. de beroepsuitoefening aan huis;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. erven;
  • g. erftoegangswegen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven 'maximum goothoogte';
  • c. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de rooilijn te worden gebouwd, met dien verstande dat binnen 0,5 meter achter de rooilijn de voorgevel mag verspringen ten behoeve van de architectonische kwaliteit, waarbij geldt dat ten minste 2/3 van die voorgevel in de rooilijn dient te worden gebouwd;
  • d. de nok dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1' loodrecht of min of meer loodrecht op de wegas van de Carnisseweg te worden gericht, met dien verstande dat een dwarskap mag worden gerealiseerd met een breedte tot ten hoogste 1/3 van de lengte van de voorgevel;
  • e. de nok dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting 2' parallel op de wegas van de Carnisseweg te worden gericht, met dien verstande dat een dwarskap mag worden gerealiseerd met een breedte tot ten hoogste 1/3 van de lengte van de voorgevel;
  • f. de maximale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 130 m2;
  • g. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
  • 1. de afstand tot de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 meter bedraagt;
  • 2. de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot het snijpunt gevel-dakvlak ten minste 0,5 en ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 meter bedraagt;
  • 4. de breedte van dakkapellen aan de voor- of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  • h. per bouwvlak mag ten hoogste 1 woning worden gebouwd.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, bedraagt ten minste 1 meter;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken aan de zijgevel van het hoofdgebouw minimaal 2 meter indien deze grenst aan de openbare weg of openbaar groen;
  • d. de goothoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de goothoogte niet hoger is dan de goothoogte van het hoofdgebouw en niet meer dan 0,30 meter boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw is gelegen;
  • e. de nokhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet hoger zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een plat dak, waarvan de dakhelling gelijk is aan de hellingshoek van het hoofdgebouw;
  • g. de goothoogte van niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • h. de nokhoogte van niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • i. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het bebouwbaar erf met een maximum van 60 m². Bij een bebouwbaar erf, met een oppervlak groter dan 120 m² mag het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken maximaal 60 m² vermeerderd met 10% van het bebouwbaar erf bedragen, tot een maximum van 150 m²;
  • j. overschrijding van de bestemmingsvlakken is uitsluitend toegestaan voor dakoverstekken en luifels tot een maximum van 1 meter.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die voor de voorgevel van woningen worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.2.4 Voorwaardelijke verplichting - nader ecologisch onderzoek

Een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt niet eerder verleend dan nadat een rapport is overgelegd waarin:

  • a. waarin de resultaten van het ecologisch onderzoek zijn opgenomen naar het daadwerkelijk voorkomen van huismussen en ransuilen binnen het plangebied, en;
  • b. eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van soorten (Ecologisch Werkprotocol) zijn aangegeven en uitgevoerd, en/of;
  • c. afschriften zijn bijgevoegd van, op grond van het onderzoek bedoeld onder a, eventueel noodzakelijk gebleken, verleende ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Beroepsuitoefening aan huis

Beroepsuitoefening aan huis is slechts toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de beroepsuitoefening aan huis is ondergeschikt aan de woonfunctie. Hiertoe mag niet meer dan 30 % van de vloeroppervlakte, met een maximum van 50 m2, van de woning en/of bijbehorende bouwwerk worden gebruikt;
  • b. de woning dient als zodanig herkenbaar te blijven aan raam- en deurverdeling, die voor het betreffende type woning gebruikelijk is;
  • c. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend;
  • d. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
  • e. detailhandel en horeca zijn ter plaatse niet toegestaan.

5.3.2 Parkeren

Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving mogen niet eerder in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie(s), dan nadat;

  • a. het aantal parkeerplaatsen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;

met dien verstande dat:

  • b. indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.3.1 voor de bouw van bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis tot een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 100 m2 met dien verstande dat:
    • 1. een bebouwingspercentage van het bouwperceel van ten hoogste 50% in acht genomen wordt;
    • 2. er geen onevenredige verkeersoverlast te verwachten is;
    • 3. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;
    • 4. er geen detailhandel en horeca plaatsvindt;

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Rapport archeologische deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 6.3.1.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 6.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

6.3.2 Werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

6.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

6.3.4 Archeologisch rapport

De omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - leiding

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn geen gevoelige functies toegestaan, welke niet aanwezig zijn op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is het bepaalde lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruik van onbebouwde gronden

10.1.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. prostitutie;
  • f. seksinrichtingen;
  • g. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).

10.1.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing op:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

10.2 Gebruik van bouwwerken
10.2.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. prostitutie;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%;
    • 2. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden.
  • b. de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, teneinde geringe veranderingen aan te brengen, indien dit door afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding noodzakelijk is voor een juiste aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein;
  • c. de in hoofdstuk 2 omschreven bestemmingsregels voor de oprichting van bouwwerken, mits:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 15 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
11.2 Uitzondering

De afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 11.1 zijn niet van toepassing, indien elders in deze regels met betrekking tot de in 11.1 genoemde gevallen afwijkingsbevoegdheden bestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Het plan kan worden aangehaald onder de naam bestemmingsplan Herziening Vaanpark, Carnisseweg 48 van de gemeente Barendrecht.