Plan: | Bentpoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.BHbentpoort-VA01 |
Op het perceel tussen het Hogeveensepad en de bedrijfslocatie op de Hogeveenseweg 51 te Benthuizen is [Anoniem] Groep voornemens Bentpoort te ontwikkelen. Dit plan omvat een recreatie-concentratiepunt ten behoeve van het recreatiegebied Bentwoud met een horecafunctie en aanverwante recreatieve functies zoals fietsverhuur, kinderboerderij en natuureducatie. Daarnaast is het voornemen om de kantoorfunctie van het hoveniersbedrijf [Anoniem] Groep op deze locatie te vestigen.
Het planvoornemen past niet binnen de Beheersverordening 'Bentwoud, Benthuizen 2018' welke is vastgesteld op 12 juli 2018 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn. Om deze planontwikkelingen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan 'Bentpoort' opgesteld.
Het Bentwoud is gelegen tussen Zoetermeer, Benthuizen, Boskoop en Waddinxveen (afbeelding 1.1). Ten noorden van het Bentwoud bevindt zich de N209 waaraan lintbebouwing met bedrijven en woningen zijn gelegen. Ter hoogte van de rotonde met de N455 en N209 is initiatiefnemer voornemens om een recreatie-concentratiepunt te realiseren (zie rode cirkel). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 30.000 m2 en is in gebruik als agrarische grond (afbeelding 1.2).
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Afbeelding 1.2: ligging plangebied
Het plangebied ligt binnen de volgende plannen:
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerende beheersverordening. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Afbeelding 1.4: Uitsnede vigerend Parapluplan Archeologie. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied, waarna het stedenbouwkundige plan wordt toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de milieuaspecten en hoofdstuk 5 de watertoets. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Het hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid. Tenslotte doet hoofdstuk 8 verslag van de inspraak, het vooroverleg en de resultaten van de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Ligging:
Het Bentwoud is gelegen tussen Zoetermeer, Benthuizen en Boskoop (afbeelding 1.1). Ten noorden van het Bentwoud is de N209 waaraan lintbebouwing met bedrijvigheid is gelegen. Ter plaatse van het plangebied is de rotonde met de N455 en N209 gelegen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 30.000 m2 en is is in gebruik als agrarische gronden (afbeelding 1.2).
Historie:
De locatie ligt in de Hazerswoudsche Droogmakerij in het centrale deel van het Groene Hart. De polder is in de tweede helft van de achttiende eeuw drooggemalen, vanaf twee ontginningsbases, waarvan de Hogeveenseweg er één is. De na de ontginning vrijgekomen grond was zeer geschikt voor akkerbouw en veeteelt. Na de Tweede Wereldoorlog nam het aandeel veehouderij af en kwam er meer landbouw in de Hazerswoudsche Droogmakerij. De inrichting van het plangebied maakt onderdeel uit van dit areaal aan landbouw.
Het landschap ten noorden van het Bentwoud wordt tegenwoordig nog steeds gekenmerkt door de strakke lijnen die vooral de verkaveling en de ontwateringssloten bij de aanleg meekregen. Dwars op deze ontwateringssloten liggen de Eerste en Tweede Tocht. Ze liggen op een afstand van ongeveer 500 m van elkaar en vervullen een belangrijke rol in de afwatering van de polder.
Ruimtelijke structuur:
Het huidige beeld van bebouwing aan de Hogeveenseweg is dat van bebouwingsclusters in de polder van de droogmakerij. De clusters bestaan elk uit meerdere gebouwen die al dan niet een functionele samenhang met elkaar hebben. Binnen de bebouwingsclusters is een grote variatie in verschijningsvorm. Deze variatie zit in korrelgrootte, bouwhoogte, oriëntatie en beeldkwaliteit.
Met de realisatie van het Bentwoud verandert het beeld de komende jaren van bebouwingsclusters in de polder naar bebouwingsclusters in een boscomplex. Dit boscomplex vormt een besloten natuur- en recreatielandschap.
Functionele structuur:
De Hogeveenseweg is een gemengd gebied. Hieraan bevinden zich agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen. Door de realisatie van het Bentwoud heeft er een transformatie plaats gevonden, waarbij de agrarische functies zijn verdwenen en plaats maken voor functies die een binding hebben met het Bentwoud. Aan de oostzijde van het plangebied is het Hoogeveensepad gelegen wat leidt naar de huidige parkeerplaats voor bezoekers van het Bentwoud. In het Bentwoud zijn voet- en fietspaden aangelegd en ten westen van het plangebied is de Golfbaan Bentwoud gelegen met bijbehorende horecagelegenheid ROEST.
Voor de toekomstige situatie van het plangebied is de functionele en ruimtelijke invulling van het Bentwoud leidend geweest. Deze wordt hieronder toegelicht.
Recreatie-concentratiepunt Bentpoort
Met het te realiseren recreatie-concentratiepunt Bentpoort wordt een impuls aan de recreatieve behoefte gegeven die leeft bij diverse stakeholders van het Bentwoud. De kavel ‘Bentpoort’ wordt in 2016 in een kavelpaspoort (notitie ‘aanpak randen Bentwoud’ van gemeente Alphen aan den Rijn) als entree van het Bentwoud genoemd met diverse uitgangspunten.
In het hoofdgebouw komt zowel een horeca- gedeelte als een gedeelte bestemd voor overige activiteiten. Het horeca-gedeelte is toegankelijk voor bezoekers van het Bentwoud die willen uitrusten na een wandeling of willen genieten van het uitzicht onder het genot van een kopje koffie, een glas wijn, een lunch of diner. Het overige gedeelte van het gebouw wordt gebruikt voor verschillende recreatieve functies die in het teken staan van ontspanning en natuureducatie. Denk hierbij aan:
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig / landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit document is toegevoegd als bijlage 1. Een impressie daarvan is opgenomen in afbeelding 2.1. Het voornemen is het plangebied volgens het landschapsinrichtingsplan in te richten waarbij per onderdeel ingezet wordt op het volgende:
De ontwikkelingen en functies zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Het programma is als volgt:
Afbeelding 2.1: Uitsnede stedenbouwkundig / landschappelijk inpassingsplan op luchtfoto. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van de uitbreiding van het hoofdgebouw (aangeduid met 1b, het rode vlak). Deze uitbreiding van het hoofdgebouw is onderdeel van het eindbeeld van de locatie en kan op een later moment mogelijk worden gemaakt.
Kantoor Hogeveenseweg 51
Initiatiefnemer [Anoniem] Groep wenst, in verband met herschikking van het bestaande bedrijfsterrein aan de Hogeveenseweg 51, een nieuwe entree met een kantoorgebouw te realiseren. Met deze uitbreiding kan er naast parkeergelegenheid voor het kantoorpersoneel ook een openbaar parkeerterrein worden aangelegd voor bezoekers van het Bentwoud.
Gelijktijdig met deze ontwikkeling kan de huidige inritproblematiek van de bedrijven van [Anoniem] Groep aan de Hogeveenseweg 51 vanaf de Hogeveenseweg/ N209 worden opgelost. Een ontsluiting van het bedrijf via de oostelijk toegangsweg (Hogeveensepad) naar de rotonde draagt bij aan een verbetering van de verkeersveiligheid.
Het kantoor en de ontsluitingsweg zijn niet in overeenstemming is met het eerder vastgestelde gemeentelijke beleidskader (zie paragraaf 3.4.3). Doordat de ontsluitingsweg wordt gewijzigd is een herschikking van het terrein noodzakelijk. Dit om de beschikbare ruimte op een meer doelmatige manier te benutten. Door het kantoor naast de nieuwe ontsluitingsweg te vestigen, kan de ruimte effectiever worden ingedeeld en gebruikt, wat resulteert in een geoptimaliseerde terreinindeling. De integratie van het kantoor van [Anoniem] Groep in landschap van de Bentpoort creëert een synergie tussen verschillende bedrijfsactiviteiten en Bentpoort. Er bestaan geen overwegende planologische bezwaren tegen het oprichten van een kantoor, omdat mede hierdoor een financieel haalbaar plan mogelijk wordt gemaakt voor een recreatieconcentratiepunt met extra parkeergelegenheid voor bezoekers van het Bentwoud.
Dit bestemmingsplan ziet alleen op een planologisch-juridisch kader voor fase 1 (zoals in paragraaf 2.2.1 geschetst). Omdat nadien het doel is om ook fase 2 en 3 te realiseren, geeft dit bestemmingsplan ook een doorkijk naar de gewenste eindsituatie. In fase 2 en 3 kunnen het hoofdgebouw verder worden uitgebreid met een 'vleugel', waardoor het oppervlakte aan horeca en recreatieve activiteiten in het kader van natuureducatie en ontspanning wordt vergroot. In de onderstaande tabel is het totale programma van het toekomstbeeld opgenomen. Nadrukkelijk wordt vermeld dat deze voorgestane uitbreiding geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor zal later een nieuwe planologische procedure moeten worden doorlopen, nadat een integrale afweging is gemaakt of en zo ja in hoeverre een uitbreiding vanuit de fysieke leefomgeving inpasbaar is.
De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn vastgelegd in het kavelpaspoort. Deze zijn beschreven in paragraaf 3.4.3. Op figuur 2.2 tot 2.5 worden impressies gegeven van de ontwikkeling van fase 1. De randvoorwaarden van het kavelpaspoort zijn vertaald naar een landschappelijk inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan. Dit plan is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Het landschappelijk inrichtingsplan is opgesteld om richting te geven aan de ontwikkeling van plan. Er zijn richtlijnen opgesteld om de integrale kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te waarborgen. Deze richtlijnen fungeren tijdens het gehele planproces als leidraad voor uitwerking van de plannen. Deze richtlijnen waarborgen daarbij niet alleen de kwaliteit van de gebouwen en openbare ruimten, maar voorzien vooral in het creëren van samenhang binnen het gebied en tussen dit gebied en haar omgeving.
Het landschappelijk inrichtingsplan dient een zowel initiërend als inspirerend beleidsdocument te zijn. Sommige richtlijnen zijn zeer concreet en andere zijn een verwijzing naar referenties en geven meer een denkrichting aan.
Afbeelding 2.2: impressie toegangsweg vanaf Hogeveensepad
Afbeelding 2.3: impressie kantoorgebouw
Afbeelding 2.4: impressie hoofdgebouw fase 1
Afbeelding 2.5: impressie hoofdgebouw fase 1
Wettelijk kader
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het 'Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn' en bijbehorende parkeernormentabel. Concreet is uitgegaan van de parameters 'weinig stedelijk' en stedelijke zone 'buitengebied'.
Toetsing
Verkeersgeneratie
In het onderzoek naar verkeer (Bijlage 4, Antea Group, augustus 2023) wordt nader ingegaan op de gehanteerde uitgangspunten en resultaten van de berekening van de verkeersgeneratie bij ontwikkeling van Bentpoort ten behoeve van het bestemmingsplan. Op basis van het ontwikkelprogramma zal de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling 822 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) bedragen. De verkeerseffecten van de ontwikkeling zijn onderzocht (zie Bijlage 4).
Het verkeer van het plangebied en het verkeer van bedrijf [Anoniem] Groep worden met een nieuwe ontsluitingsweg via het Hogeveensepad ontsloten op de rotonde N209 en N455. Na de rotonde wordt het verkeer opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de N209 en N455. Door deze nieuwe ontsluitingweg zal het verkeer van bedrijf [Anoniem] Groep niet meer direct invoegen op de N209, dit leidt tot een betere verkeersveiligheid ter plaatse. In Bijlage 4 is inzichtelijk gemaakt dat de verkeersbewegingen passen binnen de capaciteit van het Hogeveensepad en de rotonde N209 en N455. Het planvoornemen zal niet niet leiden tot knelpunten in verkeersveiligheid en doorstroming van Hoogeveensepad en de rotonde. Voor milieueffecten van de verkeersontsluiting wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Parkeerbehoefte gemotoriseerd verkeer
Voor de onderbouwing van parkeerbehoefte dient rekening gehouden te worden met toevoeging nieuwe parkeerplaatsen: het bestemmingsplan voorziet in het volgende programma:
Afbeelding 2.6: Parkeerbalans plangebied fase 1
De parkeerplaatsen (zie afbeelding 2.6) zijn genormeerd aan de hand van de parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Uitgaande van een gemiddelde parkeerdruk volgt uit de doorrekening dat er 86 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Deze parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Het plan voldoet hiermee aan de gemeentelijke parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Daarnaast worden er extra parkeerplaatsen aangelegd voor bezoekers van Bentwoud. Hiermee worden er in totaal 120 parkeerplaatsen aangelegd.
Parkeerbehoefte fietsverkeer
Voor de onderbouwing van de parkeerbehoefte voor fietsers dient rekening gehouden te worden met toevoeging nieuwe fietsparkeerplaatsen: het bestemmingsplan voorziet in het volgende programma:
Afbeelding 2.7: Parkeerbalans fietsers plangebied fase 1
De parkeerplaatsen (zie afbeelding 2.7) zijn genormeerd aan de hand van de parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Uitgaande van een gemiddelde parkeerdruk volgt uit de doorrekening dat er 51 fietsparkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Deze parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Het plan voldoet hiermee aan de gemeentelijke parkeernota van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Conclusie
Uit onderzoek blijkt dat het plan zowel wat betreft het aspect verkeer als het aspect parkeren uitvoerbaar is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Conclusie
Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en heeft geen relatie met het rijksbelang.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt er van uitgegaan dat deze niet strijdig is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De ladder duurzame verstedelijking wordt in paragraaf 3.1.4 onderbouwd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard gemotiveerd te worden om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Wettelijk kader
De ladder in ruimtelijke plannen
De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen het bestemmingsplan, het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Daarnaast kan het verstandig zijn om de ladder voor duurzame verstedelijking ook te gebruiken bij de opstelling van andere ruimtelijke plannen waaronder structuurvisies.
Onderzoek
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan:
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Formeel is er geen ondergrens opgenomen of een project al dan niet een stedelijke ontwikkeling is. De geldende Afdeling-jurisprudentie ten aanzien van dit aspect is erg casuïstisch. Uit jurisprudentie blijkt dat (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS 201302867-1-R4) kleine ontwikkelingen niet hoeven te worden aangemerkt als zijnde een bouwlocatie en dus niet te worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'.
De voorziene functies leiden tot nieuw ruimtebeslag buiten bestaand stedelijk gebied ten opzichte van het voorgaande planologische regime. Het bestemmingsplan voorziet derhalve in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
De Omgevingsvisie van Alphen aan den Rijn (vastgesteld op 27 januari 2022) benoemt de Bentwoudrand als bijzonder grootschalig gebied dat zowel voor natuur als beleving voor bezoekers ruimte biedt. De gemeente ziet kansen voor integrale ontwikkeling langs de noordzijde van het Bentwoud waarbij water, bedrijvigheid, recreatie, energie en natuurontwikkeling gecombineerd kunnen worden. Onder de ambitie 'Samen Sterker' wordt het recreatiegebied Bentwoud benoemd als gebied waarbinnen beperkt ruimte geboden kan worden aan grootschalige gemeenteoverstijdende evenementen, waarbij het Bentwoud meer voor sport- en extensieve evenementen ingezet wordt. Relevante uitgangspunten voor het gebied zijn:
Randvoorwaarden bij ontwikkeling zijn:
Recreactie-concentratiepunt Bentpoort
Dit bestemmingsplan maakt de volgende functies mogelijk voor Bentpoort:
In de provincie Zuid-Holland zijn er circa 28 horecavestigingen (excl. hotels en partycatering) per 10.000 inwoners (Vastgoeddata, 2021). Binnen dit gemiddelde kunnen horecavestigingen met verschillende metrages en concepten voorkomen. De verwachting is dat de bezoekers van het Bentwoud en het nieuwe recreatie-concentratiepunt Bentpoort bereid zijn om circa 20 minuten te rijden voor een bezoek. Gezien de ligging en reikwijdte van het beoogde plan zal het hoofdzakelijke verzorgingsgebied de gemeente Alphen aan den Rijn, Waddinxveen, Zoetermeer en Zuidplas zijn. De beoogde ontwikkeling richt zich op bezoekers van het Bentwoud en heeft een specifieke doelgroep. Dergelijke ontwikkelingen zijn in het verzorgingsgebied niet aanwezig. Enkel op de Golfbaan Bentwoud is een horecagelegenheid aanwezig (restaurant ROEST). Deze horeca is ondergeschikt en gekoppeld aan de hoofdfunctie van de golfbaan.
Naar verwachting past horeca met een bovenlokaal ruimtelijk verzorgingsgebied het beste bij Bentpoort. Qua rijkwijdte is de ontwikkeling vergelijkbaar met het ruimtelijk verzorgingsgebied van fastcervicesector. Uitgaande van het gemiddelde verzorgingsniveau is het type horeca met maximaal 1.000 m² het beste passend bij het Bentpoort.
Bentpoort voorziet in de regionale behoefte voor een nieuwe recreatieve functie. Het nieuwe gebouw wordt in combinatie met horeca en aanverwante functies uitgevoerd en biedt de mogelijkheid om het gezamenlijk gebruik te optimaliseren en de kosten voor onderhoud en energie te beperken. Het gebruik is vooral gericht op het doel als een centrale ontmoetingsplek te fungeren voor de gebruikers. Dit alles met een relatie naar het recreatie, en (natuur)educatie in en van het Bentwoud. Een dergelijk vergelijkbaar gebouw is In nabijheid van Bentwoud niet aanwezig. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte aan deze functies voor Bentwoud.
Op het recreatie-concentratiepunt komen meerdere ondergeschikte detailhandelfuncties waaronder verhuur van fietsen (inclusief opslag), verkoop van (streek)producten, en in combinatie met de maatschappelijke functie ook de verkoop van insectenhotels. De hiervoor benodigde ruimte is passend binnen het richtsnoer van de provinciale verordening (zie ook paragraaf 3.2.2). Bovenstaande beschouwende kan worden geconcludeerd dat er sprake is van behoefte aan de beoogde ontwikkeling.
De ontwikkeling Bentpoort voorziet in de regionale behoefte van het Bentwoud voor de aanleg van een recreatie-concentratiepunt Bentpoort. Voor dergelijk gebruik is bij het bestemmingsplan Bentwoud (2008) al rekening gehouden middels een wijzigingbevoegheid en nadien een kavelpaspoort opgesteld in 2016 door de gemeente (paragraaf 3.4.3). Een dergelijke ontwikkeling dient in directe nabijheid van het Bentwoud gerealiseerd te worden en is om deze reden buiten bestaand stedelijk gebied passend. Op grond hiervan kan worden geconcluseerd dat er sprake is van behoefte voor een recreatie-concentratiepunt in Bentwoud.
Kantoor
Het nieuwe kantoor van [Anoniem] Groep is maximaal 980 vierkante meter en krijgt een plaats op de hoek van kavel Bentpoort gelegen bij de nieuwe hoofdtoegangsweg naar het bedrijf. vanuit de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland wordt de kantoorontwikkeling als kleinschalig gekenmerkt en voldoet daarmee aan de de eisen van dit artikel uit de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).
Conclusie
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat de behoefte voor een recreatie-concentratiepunt voor Bentwoud en een kantoor voor [Anoniem] Groep aanwezig is en met dit bestemmingsplan kan worden vervult. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de omgevingsvisie: er wordt gebuikt gemaakt van reeds bestaande ruimte die wordt geherstructureerd. Deze herstructurering biedt de mogelijkheden de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Projectgebied
De kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven. Een richtpunt beschrijft hoe de provincie Zuid-Holland kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen willen behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap, zoals bij woningbouw of aanleg van wegen, moet hiermee rekening worden houden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. In afbeelding 3.1 tot 3.3 zijn uitsnedes van de Kwaliteitskaart weergegeven. De ligging van het projectgebied is aangegeven met een rode arcering.
Veencomplex - Oude zeeklei
Op de kaart 'Laag van de ondergrond' (afbeelding 3.1) valt het plangebied binnen de aanduiding 'Veencomplex - Oude zeeklei' en 'Bijzonder relief - oude stroomgordels en geulafzettingen' . In dit gebied zet de provincie in op:
In het plangebied wordt rekening gehouden met het karakter van het gebied. De nieuwe bebouwing van het kantoor wordt voorzien van een groen dak. Daarnaast worden de parkeerplaatsen halfverhard aangelegd. Binnen het gebied worden ook waterpartijen aangelegd waarmee ingezet wordt op een duurzame waterhuishouding. Het voornemen doet hiermee geen afbreuk aan het landschap / ondergrond.
Afbeelding 3.1 Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskaart (kaart: laag van de ondergrond)
Droogmakerijenlandschap
Het plangebied is gelegen in een droogmakerijenlandschap (klei). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Voor droogmakerijen (klei) zet de provincie in op:
Afbeelding 3.2 Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskaart (kaart: laag van de cultuur en natuurlandschappen)
Recreatie
Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. De provincie richt zicht hier op:
Afbeelding 3.3 Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskaart (kaart: laag van de beleving)
Conclusie
Onderhavig plan maakt de ontwikkeling naar een recreatie-concentratiepunt mogelijk binnen een recreatiegebied, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd en versterkt. Het plan is daarmee niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.
Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden. In de verordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie juridisch geborgd. In de Omgevingsverordening zijn de volgende regels opgenomen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan:
Artikel 6.9: Ruimtelijke kwaliteit en gebiedsbeschermingcategoriën
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
Het plangebied is gelegen in beschermingscategorie 2. Op basis van artikel 6.9, lid 9 van de Omgevingsverordening geldt dat een bestemmingsplan voor een gebied (recreatiegebied, belangrijk weidevogelgebied of groene buffers) met beschermingscategorie 2, slechts in beginsel ontwikkelingen mogelijk kan maken die vallen onder de noemer 'inpassen' of 'aanpassen' en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b (recreatiegebied), 6.9c (belangrijk weidevolgelgebied) of 6.9d (groene buffers).
In dit geval gaat het om een recreatiegebied. Specifieke regels zijn opgenomen voor een gebiedstypen met beschermingscategorie 2 Recreatiegebied (artikel 6.9b). Een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:
Afbeelding 3.4 Uitsnede kaart 14 Omgevingsverordening (2023)
Beschermingscategorieën
Het plangebied ligt in beschermingscategorie 2 zoals genoemd in artikel 6.9, lid 2 sub b van de Omgevingsverordening. Een nieuw bestemmingsplan mag dus uitsluitend ontwikkelingen mogelijk maken waarbij het gaat om 'inpassen' of 'aanpassen'.
De beoogde ontwikkeling past met het realiseren van een recreatie-concentratiepunt binnen de bestaande gebiedsidentiteit van het recreatiegebied Bentwoud. De huidige ruimtelijke en functionele structuur is de afgelopen periode, met de realisatie van Bentwoud, reeds gewijzigd van bebouwingsclusters in de polder naar bebouwingsclusters in een boscomplex en van agrarisch gebied naar recreatiegebied. Met de beoogde ontwikkeling van Bentpoort vindt een kleine aanpassing van structuurniveau plaats. De agrarische gronden binnen het plangebied maken plaats voor een recreatie-concentratiepunt. Met de ontwikkeling is voldoende rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit neemt door een zorgvuldige landschappelijke inpassing (zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan, Bijlage 1) toe. De ontwikkeling is aan te merken als 'aanpassen'.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het gaat om 'aanpassen' zijn binnen het beschermingsniveau toegestaan, indien voldaan kan worden aan de opgenomen voorwaarden in artikel 6.9b van de Omgevingsverordening. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een nieuw recreatiepunt in het recreatiegebied Bentwoud. Dit nieuwe recreatiepunt vormt de nieuwe entree (het startpunt) van het recreatiegebied. Hiermee vormt het een belangrijk onderdeel van het recreatief knooppunt en wordt de bereikbaarheid van het recreatiegebied vergroot. Het perceel wordt landschappelijk ingepast, waardoor het ook de uitstraling krijgt al een entree. Door het toevoegen van een nieuwe recreatiepunt wordt hde recreatieve waarde van Bentwoud versterkt. De ontwikkeling is in lijn met artikel 6.9b van de Omgevingsverordening.
Conclusie
De functiewijzigingen vallen onder de noemer 'aanpassen'. Er is een landschapsinpassingsplan opgesteld om te borgen dat het recreatiepunt en de bedrijfsactiviteiten met daarbij behorende bebouwing zorgvuldig worden ingebed in de omgeving. Conform het landschapsinpassingsplan worden er landschapselementen toegevoegd die aansluiten bij de omgeving.
Artikel 6.11 Kantoren
Op grond van artikel 6.11 van de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland (2022) gelden regels voor het mogelijk maken van nieuwe kantoren. In het eerste lid worden drie typen gebieden genoemd waarbinnen nieuwe kantoren ontwikkeld mogen worden. Het gaat hier om aangewezen grootstedelijke top- en centrumlocaties, OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties en bijzondere locaties. In het tweede lid worden echter een aantal uitzonderingen genoemd, waarbij niet aan het eerste lid hoeft te worden voldaan, bijvoorbeeld als het gaat om kleinschalige zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlakte van hooguit 1.000 m², voor zover geen cluster van meer dan vijf kantoren ontstaat, of als het gaat om een bedrijfsgebonden kantoor met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf.
Toetsing aan artikel 6.11 Kantoren
Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande kantoorgebouw van [Anoniem] Groep verplaatst naar een nieuwe locatie. In dit geval is dus sprake van het verplaatsen van een kantoorgebouw, ter vervanging van het bestaande kantoorgebouw. Van het realiseren van een nieuwe 'extra' mogelijkheid voor een kantoor is geen sprake. Dit wordt geborgd in artikel 3.3.1 van de regels. Hiermee zijn de regels uit artikel 6.11 niet van toepassing. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regels over kantoren uit de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 6.13 Detailhandel
De definitie van detailhandel is in de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland (2022) opgenomen als zijnde:
Bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
in Artikel 6.13 regels opgenomen voor het ontwikkelen van nieuwe detailhandel. In het eerste lid worden drie typen gebieden genoemd waarbinnen nieuwe detailhandel ontwikkeld mogen worden. Het beoogde plan kan niet worden gekenmerkt als één van deze drie typen gebieden. In het derde lid van dit artikel worden echter een aantal uitzonderingen genoemd waarbij niet aan het eerste lid hoeft te worden voldaan. De detailhandelontwikkeling binnen het plan kunnen worden toegestaan op basis van lid 3b onder 2 waar wordt gesteld dat kleinschalige detailhandel bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties niet hoeft te voldoen aan het eerste lid. De maximale omvang van kleinschalige detailhandel is niet vastgelegd in de verordening, om ruimte te laten voor maatwerk. Als richtsnoer wordt in de verordening 200 vierkante meter gegeven.
Toetsing aan artikel 6.13 Detailhandel
Met het planvoornemen Bentpoort wordt in dit bestemmingsplan maximaal 235 vierkante meter ondergeschikte detailhandel toegestaan ten behoeve van het recreatiepunt. Op het recreatie-concentratiepunt komen meerdere detailhandelfuncties waaronder verhuur van fietsen (inclusief opslag), verkoop van (streek)producten, en in combinatie met de maatschappelijke functie ook de verkoop van insectenhotels. Vanwege de functie van het recreatie-concentratiepunt Bentpoort is er voor detailhandel in deze ontwikkeling is sprake van ondergeschikte detailhandel en derhalve sprake van maatwerk. De hiervoor benodigde ruimte is niet passend binnen het richtsnoer van de verordening.
Bentpoort heeft een regionaal verzorgingsgebied waardoor behoeft aan vierkante meters groter is dan het richtsnoer vanuit de provinciale verordening. Gelet op de ondergeschikte detailhandelsfunctie kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van dit artikel uit de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie ligt in het buitengebied waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Daarnaast wordt in het plangebied water aangelegd. Ook worden de parkeerplaatsen halfverhard aangelegd (grastegels). Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. De functie ter plaatse van het plangebied veranderd niet ten opzichte van de huidige situatie. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
Hitte
In het landelijk gebied is het thema hittestress minder van belang dan in het stedelijk gebied. Desondanks zorgt het planten van de nieuwe bomen voor meer groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder groen in te richten kan dit een bijdrage leveren aan het vasthouden van water.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie de karakteristieken van de Zuid-Hollandse landschappen vastgelegd op de kwaliteitskaart. Deze kaart is de basis voor het omgaan met de ruimtelijke kwaliteit. Voor de kenmerkende waarden en karakteristieken waaruit de kwaliteitskaart is opgebouwd zijn in de visie richtpunten opgenomen. Deze geven puntsgewijs aan hoe de provincie wil dat er bij nieuwe ontwikkelingen omgegaan wordt met de kwaliteiten in het gebied. Deze kwaliteitskaart is voor zestien gebieden uitgewerkt in “gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit”. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas. Voor de Bentpoort zijn de volgende items van belang:
Bij ontwikkelingen moet op grond van het gebiedsprofiel rekening worden gehouden met de opgestelde richtpunten uit de Omgevingsvisie:
Binnen de bebouwingsclusters is een grote variatie in verschijningsvorm. Deze variatie zit in korrelgrootte, bouwhoogte, oriëntatie en beeldkwaliteit. De karakteristieke doorzichten van de droogmakerijen hebben met name betrekking op de doorzichten tussen de percelen. Deze worden niet aangepast. De lange, rechtlijnige sloten worden behouden. Een landschapsinpassingsplan is voor beide percelen opgesteld om de goede inpassing van de nieuwe activiteiten en bebouwing te borgen. Zie ook Hoofdstuk 3 voor een beschrijving van de toekomstige beeldkwaliteit.
Conclusie
De nieuwe bebouwing voor Bentpoort sluit aan op de maatvoering en uitstraling van het bestaande situatie. Initiatiefnemer heeft aangegeven op het perceel waterpartijen te willen realiseren als benodigde watercompensatie als gevolg van de extra verharding van het terrein.
Provinciale Staten hebben op 10 oktober 2012 het Uitvoeringsprogramma Groen (2013), onderdeel van de Beleidsvisie Groen vastgesteld. Met het besluit van PS zijn belangrijke voorwaarden voor de afronding van het Bentwoud vastgelegd.
Het Bentwoud wordt ontwikkeld volgens het Basisgroeimodel Bentwoud, waarbij een basisinrichting met voldoende recreatieve kwaliteit tot stand wordt gebracht. Deze basisinrichting biedt de mogelijkheid om op termijn kwaliteitsimpulsen uit te voeren (zoals recreatie- en horecavoorzieningen, paden, bruggen, bankjes, maar ook de aanplant van extra bomen). Voor de uitvoering van deze kwaliteitsimpulsen worden private partijen uitgenodigd te participeren.
In het Bentwoud is een zonering aangebracht. De zone grenzend aan de randen van het Bentwoud, waaronder de Hogeveenseweg, wordt als multifunctioneel bos ingericht. Hoe verder men het bos doordringt, hoe extensiever het gebruik zal zijn en hoe natuurlijker de inrichting: de natuurkern. Door deze zonering is het grootste deel van het bos goed toegankelijk voor een brede doelgroep van gebruikers. De planlocatie ligt in het multifunctionele bos, waar ruimte is voor recreatieve functies. De ontwikkeling draagt op een positieve manier bij aan de recreatieve kwaliteit van het Bentwoud.
Het provinciaal beleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan.
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. De Regionale Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. Deze structuurvisie heeft geen formele juridische status maar is zelf bindend richting alle 15 gemeenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast biedt het een kader bij toetsing van en inbreng voor provinciale en nationale ruimtelijke plannen zoals de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en nationale Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit. Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiele herziening.
De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De ontwikkeling levert een bijdrage aan de uitwerking van de kernbeslissing groen-blauwe kwaliteit staat centraal. Dit houdt onder andere in dat er rekening zal moeten worden gehouden met de gebruiks- en belevingswaarde van de verschillende landschappen die de regio rijk is. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet de recreatieve bereikbaarheid van het landschap minimaal gelijk blijven, dan wel verbeterd worden.
Conclusie
Door de beoogde ontwikkeling van Bentpoort wordt bijgedragen aan de belevingswaarde van het Bentwoud. Tevens wordt de recreatieve bereikbaarheid verbeterd. De kernbeslissingen staan ontwikkelingen in het plangebied niet in de weg.
Op 27 januari 2022 is de Omgevingsvisie 1.0 Alphen aan den Rijn: “Groene gemeente met lef!” door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn vastgesteld. Onder vaststelling van deze omgevingsvisie is de ‘Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2013’ ingetrokken. De omgevingsvisie is in het kader van de nieuwe ‘Omgevingswet’ opgesteld en volgens de gedachten hiervan. De nieuwe ‘Omgevingswet’ zal naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treden en vervangt 26 bestaande wetten over de fysieke leefomgeving.
In de ‘omgevingsvisie’ bundelt de gemeente onder meer beleid voor water, milieu, verkeer en vervoer, duurzaamheid en sociaal-maatschappelijke aspecten. De omgevingsvisie is een integrale en brede visie, die langetermijnkeuzes voor de leefomgeving vastlegt en een beleidsmatige basis biedt voor de uitwerking in het omgevingsplan en eventueel een of meerdere programma(’s). De Omgevingswet verplicht elke gemeente één omgevingsvisie op te stellen voor het gehele eigen grondgebied. Na inwerkingtreding van de wet is dit formeel een omgevingsvisie. Tot de inwerkingtreding heeft deze omgevingsvisie echter juridisch gezien de status van structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het omgevingsbeleid draait uiteindelijk om de balans tussen het borgen van kwaliteiten en het bieden van ruimte voor ontwikkelingen. Deze balans is in de omgevingsvisie vertaald door het volgende te beschrijven:
Een belangrijk onderdeel van de omgevingsvisie gaat om de huidige kwaliteiten. In de omgevingsvisie zijn 10 identiteitsbepalende kernkwaliteiten opgenomen. Deze kwaliteiten worden beschermt en toekomstige ontwikkelingen worden uitgedaagd aan deze kwaliteiten bij te dragen. Het gaat hierbij om de volgende 10 kernkwaliteiten:
Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en op de visiekaart aangemerkt als natuur en recreatiegebied (zief afbeelding 3.5).
Afbeelding 3.5: uitsnede visiekaart omgevingsvisie Alphen aan den Rijn 2022
In de visie wordt Bentwoudrand specifiek benoemd als bijzonder grootschalig gebied dat zowel voor natuur als beleving voor bezoekers ruimte biedt. De gemeente ziet kansen voor integrale ontwikkeling te verkennen langs de noordzijde van het Bentwoud waarbij water, bedrijvigheid, recreactie, energie en natuurontwikkeling gecombineerd kunnen worden. Onder de ambitie 'Samen Sterker' wordt recreatiegebied Bentwoud benoemt als gebied waarbinden beperkt ruimte geboden kan worden aan grootschalige gemeenteoverstijdende evenementen, waarbij het Bentwoud meer voor sport- en extensieve evenementen ingezet wordt. Uitgangspunten voor het gebied zijn:
Randvoorwaarden bij ontwikkeling zijn:
Conclusie:
Het planvoornemen voor een recreatie-concentratiepunt is passend binnen de visie en uitgangspunten van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het beleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2020 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, groen en parken, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven. In de Welstandsnota worden drie welstandsniveaus gedefinieerd: 'bijzonder', 'regulier' en 'soepel'.
Het plangebied is gelegen in welstandsgebied 'Groen en parken' met een 'soepel' welstandsniveau. Het beleid is vooral gericht op behoud van het groene karakter waarbij de bebouwing een ondergeschikte rol speelt. De gebieden hebben veelal een heldere, eenvoudige opzet en bebouwing. De architectuur is terughoudend.
Conclusie:
Het planvoornemen voor een recreatie-concentratiepunt binnen de doelstellingen voor Bentwoud. Middels het kavelpaspoort (zie paragraaf 3.4.3) is rekening gehouden met een terughoudende archtectuur. Daarmee is het planvoornemen passend binnen de welstandsnota van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het beleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan. De definitieve plannen worden om advies voorgelegd aan de welstandscommissie. Met de te maken opmerkingen wordt rekening gehouden.
Op 8 maart 2016 hebben burgemeester en wethouders de 'Notitie randen van het Bentwoud' vastgesteld. Hierin zijn 'spelregels' opgenomen voor de gewenste transformatie van agrarische bedrijfspercelen aan de zuidzijde van de Hogeveenseweg naar een recreatiezone met verschillende functies. Dit met het doel het behoud van de diversiteit en identiteit en ter versterking van de recreatiefunctie van het Bentwoud. In de notitie is een kavelpaspoort opgenomen voor Bentpoort met daarbij de volgende kaders:
Afbeelding 3.6: schets uitwerking kavelpaspoort 2016
Kantoor Hogeveenseweg 51
Initiatiefnemer [Anoniem] Groep wenst een vervangend kantoorgebouw te realiseren met een nieuwe entree naar het bedrijf in verband met herschikking van het bestaande bedrijfsterrein aan de Hogeveenseweg 51. Het kantoor en de ontsluitingsweg zijn niet in overeenstemming is met de 'Notitie randen van het Bentwoud'. Doordat de ontsluitingsweg wordt gewiijzigd wordt de verkeersveiligheid op de N209 vergroot. Hiervoor is echter wel een herschikking van het terrein noodzakelijk om de beschikbare ruimte doelmatie in te richten voor het bedrijf. Door het kantoor naast de nieuwe ontsluitingsweg te vestigen, kan de ruimte effectiever worden ingedeeld en gebruikt, wat resulteert in een geoptimaliseerde terreinindeling. Er bestaan geen overwegende planologische bezwaren tegen het oprichten van een kantoor, omdat mede hierdoor een financieel haalbaar plan mogelijk wordt gemaakt voor een recreatieconcentratiepunt met extra parkeergelegenheid voor bezoekers van het Bentwoud.
Conclusie
Het planinitiatief Bentpoort is op hoofdlijnen passend binnen de kaders die het kavelpaspoort, het raadsvoorstel en raadsbesluit van 16 juni 2022 (met zaaknummer 2836733) geven, waarin wensen en bedenkingen kenbaar zijn gemaakt over het planinitiatief Bentpoort. Nadere uitwerking en nieuwe inzichtingen (ten opzichte van 2016) leiden tot ondergeschikte afwijkingen. De landschappelijke inpassing van de percelen is beschreven in Bijlage 1.
Een investering in een duurzame toekomst voor de volgende generaties. In het Duurzaamheidsprogramma 2021-2030 staan de ambities en acties van de gemeente Alphen aan den Rijn tot het jaar 2031. De gemeente wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Daarom investeert de gemeente in een duurzame toekomst voor de volgende generaties.
Het doel is een leefomgeving waarin inwoners gezond kunnen wonen, werken en leven. Hoe dit bereikt kan worden is uitgewerkt in ambities tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2023. Elke twee jaar worden dit uitvoeringsprogramma geactualiseerd, zodat kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving.
In het duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:
Conclusie
Het beschreven duurzaamheidsbeleid is uitgangspunt bij voorliggende ontwikkeling en wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.9.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijke beleid.
Algemeen
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Besluit m.e.r., in het bijzonder in de zogenoemde C- en D-lijsten, is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid in m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een m.e.r. moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen.
In onderdeel D van de bijlage is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.- procedure noodzakelijk is. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij'-principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Planspecifiek
De beoogde activiteiten worden niet genoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. In categorie 11.2 in onderdeel D wordt het volgende project genoemd:
de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
Beoordeling
De concrete omstandigheden in dit geval betreft de bouw van een recreatie-concentratiepunt met een kantoor en de daarbij behorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied en de oppervlakte van het gehele plangebied bedraagt circa 30.000 m² en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² wordt niet overschreden.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het feit dat er geen sprake is van nadelige effecten op de leefomgeving, maakt dat kan worden volstaan met een (vormvrije) mer-beoordeling. Op grond van art. 2 lid 5 onder b van het Besluit m.e.r. geldt een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht Deze beoordeling is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het plangebied niet leidt tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om dit aspect inzichtelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG; versie 2009). Deze zonering gaat uit van richtafstanden tussen potentieel hinderlijke functies per milieuaspect (gevaar, geluid, geur en stof) en gevoelige functies (wonen) in relatie tot het heersende omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied).
Afbeelding 4.3.1: Richtafstanden per milieucategorie
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of plaatsvinden, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de werkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de veronderstelde milieubelasting bij de richtafstanden.
Toetsing
Het plangebied is gelegen aan de Hogeveenseweg te Benthuizen. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. In nabijheid van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig: natuur, groen, bedrijven en een tankstation. Hierdoor is sprake van een gebied met functiemenging. Een overzicht van de bedrijfsfuncties is weergegeven in onderstaande tabel (met de milieucategorie op basis van de huidige en planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten):
Uit de VNG-brochure volgt ten aanzien van de omliggende functies een maximale indicatieve richtafstand van minimaal 0 tot maximaal 500 meter (op basis van een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'). In de tabel zijn alle richtafstanden weergeven. In afbeelding 4.3.2 is het plangebied weergegeven in relatie tot de functies opgenomen in de bedrijven- en milieuzonering. Het plangebied ligt binnen de maximale indicatieve richtafstand van de VNG-brochure van één bedrijf. Bij overschrijding van de richtafstanden is nader onderzoek nodig.
Om die afstanden goed in beeld te krijgen is gedetailleerd akoestisch onderzoek nodig. Door eerst uit te gaan van de richtafstanden en vervolgens te bepalen waar concreet akoestisch onderzoek nodig is, kan de omvang van het rekenwerk bij het akoestisch onderzoek worden beperkt. Het akoestisch onderzoek is niet nodig als er geen geluidsgevoelige objecten binnen de richtafstand van bedrijf 1 komen te liggen. Omdat met het voornemen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd is er sprake van een voldoende woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.3.2: Locatie van de bedrijven in de omgeving plangebied Benthuizen (bron: cyclomedia)
Plangebied
De richtafstanden zijn ook bruikbaar om de nieuwe bedrijfsfuncties of maatschappelijke functies in het plangebied te zoneren ten opzichte van de bestaande omliggende gevoelige functies (zoals woonbebouwing). De beoogde ontwikkeling voorziet maatschappelijke en commerciële functies zoals detailhandel (bijvoorbeeld fietsverhuur), een kinderboerderij en kleinschalige recreatie. Voor detailhandel geldt een richtafstand 10 meter. Voor een kinderboerderij geldt een richtafstand van 30 meter. In het ontwerp liggen deze bestemmingen op ruime afstand van de dichtstbijzijnde woningen. De maximale richtafstand van 30 meter wordt ruim aangehouden. Op basis van het onderzoek geluid (zie paragraaf 4.3) is ook aangetoond dat ter plaatse van de omliggende woningen de voorkeurgrenswaarden niet overschreden worden.
Conclusie
De systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' geeft een indicatie voor een voldoende woon- en leefklimaat, mits de richtafstanden worden aangehouden. Bij overschrijding van de richtafstanden is nader onderzoek nodig. Op basis van het onderzoek geluid (zie paragraaf 4.3) is ook aangetoond dat ter plaatse van de omliggende woningen de voorkeurgrenswaarden niet overschreden worden. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen beperkingen voor de ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Voor de 30 km/u-wegen wordt onderzoek uitgevoerd vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige functies. Daarnaast is ook geen sprake van het realiseren van nieuwe infrastructuur of het wijzigen van bestaande infrastructuur. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is hiermee niet noodzakelijk.
Verkeersaantrekkende werking
Wel zijn er in de nabije omgeving woningen aanwezig en heeft het planvoornemen een verkeersaantrekkende werking. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluideffecten op de woningen in de nabije omgeving onderzocht als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de beoogde ontwikkeling.
In het Activiteitenbesluit is geen geluidnorm opgenomen ten aanzien van het verkeer van en naar de inrichting. Dat ontslaat gemeenten echter niet van de verplichting, noch de verantwoordelijkheid, om bij de ruimtelijke besluitvorming goed na te denken over de combinatie van verschillende functies, om zo te komen tot een optimale inrichting van een gebied. In voorkomende gevallen kan dat betekenen dat, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een belangenafweging gemaakt moet worden waarbij het feit dat geluid geproduceerd wordt een rol kan spelen.
Vanuit het planologisch spoor en de ruimtelijke impact is derhalve het geluid vanwege verkeer van en naar de inrichting ook beoordeeld. Hierbij wordt de circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening W.m.’ (29 februari 1996) aangehouden.
Ingevolge de circulaire moet de geluidbelasting afkomstig van het verkeer van en naar de inrichting afzonderlijk worden beschouwd van het inrichtingsgeluid. De voorkeursgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau bedraagt 50 dB(A)-etmaalwaarde en de maximale grenswaarde is 65 dB(A).
Bij de beoordeling wordt uitsluitend het equivalente geluidniveau genormeerd en blijft het piekniveau buiten beschouwing. Wanneer bij woningen de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking, boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde maar onder de maximale grenswaarde van 65 dB(A) ligt, moet worden nagegaan of de isolatiewaarden van de gevels van de woningen voldoende zijn. De norm voor het binnenniveau voor woningen bedraagt 35 dB(A)-etmaalwaarde.
In Bijlage 5 is de toetsing aan de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit opgenomen.
Huidige situatie
De geluidbelasting als gevolg van verkeersbewegingen over het Hogeveensepad op nabijgelegen woningen in de huidige situatie is weergegeven in onderstaande tabel. Een gedetailleerde weergave van de resultaten is opgenomen in Bijlage 5.
Afbeelding 4.2.1: Resultaten LAR,LT in dB(A) - huidige situatie
Toekomstige situatie
De geluidbelasting als gevolg van verkeersbewegingen over het Hogeveensepad op nabijgelegen woningen in de toekomstige situatie is weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij is uitgegaan van de verkeersbewegingen van het recreatiepunt en de verkeersbewegingen van [Anoniem] Groep die toegedeeld zijn aan verschillende delen van dag. Een gedetailleerde weergave van de uitganspunten en de resultaten is opgenomen in Bijlage 5.
Afbeelding 4.2.2: Resultaten LAR,LT in dB(A) - toekomstige situatie fase 1
Afbeelding 4.2.3: Resultaten LAR,LT in dB(A) - toekomstige situatie fase 1-3
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op alle punten wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarden zoals genoemd in de Circulaire. De hoogste waarde is 44 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van Hogeveenseweg 57 in fase 1 en 45 dB(A) etmaalwaarde in fase 1-3 op hetzelfde punt.
Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In de directe omgeving van het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.
Omgevingsgeluiden: laden en lossen, parkeren en terrassen
De geluidshinder als gevolg van laden en lossen worden over het algemeen veroorzaakt door piekgeluiden. Door de korte tijd dat de geluidsniveaus optreden zijn de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus van ondergeschikt belang.
Piekniveaus als gevolg van laden en lossen treden bijvoorbeeld op bij het rijden met palletwagens of rolcontainers door vrachtwagens of bij het ontluchten van de remmen van vrachtwagens. Hierbij kunnen piekniveaus optreden tot 110 dB(A).
In het Activiteitenbesluit worden in artikel 2.17 lid 1a grenzen gesteld aan de maximale geluidsniveaus als gevolg van bedrijven, zoals bijvoorbeeld detailhandel. In lid 1b van dat artikel wordt een uitzondering gemaakt voor de maximale geluidsniveaus als gevolg van laden en lossen in de dagperiode. In de toelichting op dit artikel is opgenomen dat in de praktijk blijkt dat de maximale geluidsniveaus door laad- en losactiviteiten niet to hinder leiden.
Toetsing
De bevoorrading van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse vindt plaats op minimaal 150 meter afstaande van de woningen. Mede gelet op de openingstijden van detailhandel en horeca zal het laden en lossen in de dagperiode plaats vinden. Van overlast voor omwonenden, zodanig dat een goed woon- en leefklimaat in gevaar komt, zal (vanwege de afstand en openingstijden) geen sprake zijn.
Ook voor omgevingsgeluiden vanwege parkeren (dichtslaan van autoportieren en stemmen van mensen) wordt gesteld dat vanwege de afstand tot de woningen en openingstijden geen sprake zal zijn van vermndering van een goed woon- en leefklimaat.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op terrassen. Voor terrassen geldt echter wel de Wet Milieubeheer c.q. het Activiteitenbesluit. Voor terrassen die onderdeel uitmaken van een inrichting, maar die onverwarmd, niet overdekt en die niet omsloten worden door bebouwing (binnenterrein) geldt dat het geluid niet hoeft te worden getoetst aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit (art. 2.18). Het planvoornemen ziet toe op terras zoals hiervoor omschreven en hoef om deze reden niet getoetst te worden aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit (art. 2.18).
In het kader van de Wet Geluidhinder dient aantoonbaar te zijn of ter plaatse van het planvoornemen wordt voldaan aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de omliggende wegen.
Het planvoornemen voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige functies. Wel zijn er in de nabije omgeving woningen aanwezig en heeft het planvoornemen een verkeersaantrekkende werking. In bijlage 5 zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluideffecten op woningen in de nabije omgeving onderzocht als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen.
Het planvoornemen voldoet aan de Wet Geluidhinder, de voorkeurgrenswaarden zoals genoemd in de Circulaire en ook is sprake van een en aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de omliggende wegen. Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg.
Omdat het bestemmingsplan geen woningen mogelijk maakt, kan niet aan de hand van de NIBM-grens voor woningbouwontwikkeling worden gesteld dat dit bestemmingsplan in in betekende mate bijdraagt aan een verslechterin van de luchtkwaliteit, er is immers geen sprake van woningbouw. Omdat de ontwikkeling niet specifiek genoemd wordt in de Regeling NIBM is aan de hand van de NIBM-tool worden getoetst of deze ontwikkeling wel of niet in betekenende mate bijdraagt.
Beoordeling ontwikkeling
De ontwikkeling voorziet in nieuwe voor luchtkwaliteit niet gevoelige bestemmingen. In het plan is rekening gehouden met 822 verkeersbewegingen (zie paragraaf 2.3). Om te bepalen of een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk is, is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Bij het invullen van deze tool is uitgegaan van 2% vrachtverkeer (voor bevoorrading van horeca). Dit is eveneens een worstcase scenario. Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is en geen nader onderzoek nodig is. Het plan voldoet daarmee aan de Wet milieubeheer en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Afbeelding 4.6.1: NIBM-grens uit Bijlage 3A Regeling NIBM
Heersende achtergrondwaarden luchtkwaliteit
Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de heersende luchtkwaliteit in beeld gebracht. Om een beeld te geven van de (autonome) concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomstige situatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de NSL Monitoringstool (ronde 2021). De NSL Monitoringstool is het instrument waarmee de overheden de monitoring uitvoeren van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hieruit is af te leiden hoe hoog de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 zijn ter hoogte van het plangebied en de omgeving, zowel voor de huidige situatie (2020) als voor de toekomstjaar 2030.
Hoogste concentraties plangebied Bentpoort:
Stof | 2020 | 2030 | Grenswaarde (µg/m3) |
Stikstofdioxide (NO2) | 16.8 | 12.8 | 40 µg/m3 |
Fijn stof (PM2,5) | 8.3 | 6.9 | 25 µg/m3 |
Fijn stof (PM10) | 15.7 | 13.8 | 40 µg/m3 |
Afbeelding 4.6.2: Tabel met jaarconcentraties heersende luchtkwaliteit
Uit de tabel blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2.5 (ruim) onder de grenswaarden liggen. Daarnaast worden de concentraties minder in de toekomst. Hiermee leidt de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen voor het aspect luchtkwaliteit.
Conclusie
Op basis van de NIBM-tool kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is en geen nader onderzoek nodig is. Het plan voldoet daarmee aan de Wet milieubeheer en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.
In de Beheersverordening Bentwoud Benthuizen 2018 zijn afstandmaten opgenomen ten opzichte van veehouderijen waarbinnen geen ruimte wordt voor ontwikkeling van woningen. Het kantoor kan worden aangemerkt als geurgevoelig object. In de nabije omgeving van het plangebied (binnen een straal van 400 meter) zijn geen veehouderijen (anders dan hobbymatig gebruik) aanwezig. Voor het planvoornemen zijn er dan ook geen beperkingen voor wat betreft geur.
Wettelijk kader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden andere normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers.
Onderzoek
Met het oog op de ontwikkeling heeft Antea Group in 2022 een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2), met als doel het indicatief vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het milieukundig vooronderzoek ter plaatse van de onderzoekslocatie is volgens de NEN 5725:2017 uitgevoerd.
Bodemkwaliteit
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Op de bodemkwaliteitskaart is hier dan ook kwaliteit landbouw/natuur aangegeven. Er wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed. Op naastgelegen perceel (Hogeveenseweg 51) is een olieverontreiniging bekend welke volgens onderzoek uit 2010 voldoende is afgeperkt. Er is geen beïnvloeding van de bodemkwaliteit door deze verontreiniging buiten dit perceel.
Verder zijn sloten gedempt, dammen aangelegd/weggehaald en is er een weg/pad op de locatie aanwezig geweest. Het is onbekend met welke materialen dit is gedaan of welke materialen hierbij zijn gebruikt. Deze lokale activiteiten worden als verdachte activiteiten bestempeld.
Asbest
Uit het onderzoek zijn de gedempte sloten, aangelegde dammen en de weg/pad als verdacht op asbest naar voren gekomen. Informatie waarmee de sloten zijn gedempt of dammen zijn aangelegd is niet bekend. De kans is aanwezig dat destijds asbesthoudend materiaal is gebruikt. Hierdoor is de onderzoekslocatie potentieel verdacht op asbesthoudend materiaal ter plaatse van de sloten, dammen en de weg. Verder zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen op de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. Wel dient nader onderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit ter plaatse van de lokaal verdachte activiteiten in beeld te brengen. Asbestonderzoek dient hierin te worden meegenomen.
Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgelegd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve. In dit onderzoek wordt uitsluitend het groepsrisico beschouwd.
Afbeelding 4.4.1: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.4.2: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Toetsing
In het kader van externe veiligheid zijn de relevante risicobronnen in kaart gebracht.
LPG-tankstation
Ten oosten van het plangebied ligt een LPG-tankstation. De afstand tussen het reservoir en het plangebied bedraagt circa 170 meter. Het vulpunt ligt op grotere afstand. Het inlvoedsgebied van het LPG-tankstation reikt niet tot het plangebied.
Afbeelding 4.4.3: Plangebied in relatie tot omliggende risicobronnen (bron: signaleringskaart)
Hogedruk aardgastransportleiding A-803
Op circa 1200 meter ten westen van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding (A-803). Het invloedsgebied van de leiding bedraagt circa 560 meter. Daarmee valt de ontwikkellocatie buiten het invloedsgebied van deze leiding.
Transportroutes gevaarlijke stoffen N209 en N455
Ten noorden van het plangebied vindt over de N209 en de N455 transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het wegvak van de beide wegen nabij het plangebied maakt geen onderdeel uit van het basisnet. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze risicobron. Het groepsrisico dient inzichtelijk te worden gemaakt en te worden verantwoord. Daarnaast dient volgens de Regeling basisnet het plaatsgebonden risico inzichtelijk te worden gemaakt indien het traject geen onderdeel uitmaakt van het basisnet.
Plaatsgebonden risico
In de bijlage van het HART (paragraaf 1.2.3.1 )staan vuistregels beschreven om het plaatsgebonden risico voor een weg buiten de bebouwde kom te bepalen. In deze vuistregels staat vastgesteld dat een weg binnen de buiten kom geen 10-6 -contour heeft. Daarmee wordt conform het Bevt voldaan aan de norm- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het plangebied is binnen de 200 meter-zone van de zowel de N209 als de N455 gelegen. Het groepsrisico dient derhalve conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt. Gezien de wegen geen onderdeel uitmaken van het basisnet dient de meest recente telling te worden gebruikt om het groepsrisico inzichtelijk te maken. De meest recente telling van de transportaantallen is weergegeven in afbeelding 4.4.4.
Afbeelding 4.4.4:Transportaantallen per stofcategorie per jaar
In de bijlage van het Handleiding Risicoanlyse Transport (HART, paragraaf 1.2.3.2) staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Stel dat voor de omgeving van het plangebied een gemiddelde personendichtheid van 25 personen per hectare zou gelden, dan zijn er meer dan 42600 GF3 transporten per jaar nodig voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze gemiddelde worst-case personendichtheid zal door de voorgenomen ontwikkeling niet significant stijgen. Volgens het HART (tabel 1-6) dient dan het aantal GF3 transporten (bij worst-case bebouwingsafstand van 10 meter) lager te zijn dan 4260 transporten per jaar, om te resulteren in een groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Op basis van afbeelding 4.4.4 kan worden vastgesteld dat het aantal GF3 transporten lager is dan de gestelde aantallen in het HART.
Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht. Elementen ter verantwoording van het groepsrisico zijn hieronder uitgewerkt.
In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn.
Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In dit paragraaf zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
Ad 1: Algemene beschouwing veiligheidssituatie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen. Bij deze risicobron kan een plasbrand of een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend.
Bovenstaand is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Op basis van de vuistregels van het Hart is geconstateerd dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
Ad 2: Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Bij de herontwikkeling van het plangebied zijn er voldoende mogelijkheden om externe vluchtwegen in risicoluwe richtingen (primair zuiden) te realiseren (tevens meest voor de hand liggende vluchtrichting).
De Veiligheidsregio Hollands Midden kan instructies verstrekken over wat te doen in het geval van een incident met gevaarlijke stoffen. Het is mogelijk om deze instructies te verwerken in een calamiteitenplan en/of actief te verstrekken aan huidige en toekomstige gebruikers van het plangebied en hierover (bijvoorbeeld met de Veiligheidsregio) een bijeenkomst te organiseren.
Ad 3: Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstel-plaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt gemeente Alphen aan de Rijn geadviseerd in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij de Veiligheidsregio Hollands Midden.
Advies
In het kader van het vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan, tijdens de ter inzagelegging, toegezonden aan de Veiligheidsregio Hollands Midden. Het advies van de Veiligheidsregio wordt bij vaststelling toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Conclusie
Rondom het plangebied bevinden zich verscheidenen risicobronnen. Het betreft de N209 en de N455. De wegen hebben conform de vuistregels van het Hart geen 10-6 -contour. Daarmee wordt conform het Bevt voldaan aan de norm- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Met behulp van de vuistregels van het Hart is het groepsrisico van de wegen beschouwd. Er is geen spraken van significant groepsrisico.
In de omgeving ligt een LPG-tankstation en een hogedruk aardgastransportleiding, maar het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze risicobronnen. Vanuit externe veiligheid zijn er geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Wettelijk kader:
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
Doel onderzoek
Het doel van de Natuurtoets is het opsporen van strijdigheden van het voorgenomen plan met de beschermde soorten en beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland; NNN) en het bepalen of het plan uitvoervaar is.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is en zo ja, of deze ontheffing of vergunning kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wet natuurbescherming.
Echter, deze vragen zijn ook relevant voor het bestemmingsplan omdat in deze Natuurtoets wordt beoordeeld of ten tijde van de vaststelling van het plan op voorhand in redelijkheid duidelijk is dat de Wet natuurbescherming niet de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat uit een Natuurtoets duidelijk is geworden of voor de activiteiten die volgen uit deze vaststelling de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een ontheffing of vergunning.
De volgende onderzoeksvragen zijn van toepassing:
Toetsing:
Het natuuronderzoek (zie Bijlage 9) naar het voorkomen van beschermde soorten en ligging van beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:
Uit dit onderzoek volgen de volgende conclusies:
Binnen het projectgebied bevinden zich geen bebouwing of bomen. Verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties zijn derhalve uitgesloten.
De watergangen in het projectgebied dienen mogelijk als voortplantingswater voor de rugstreeppad. Op de oevers naast de watergangen bevinden zich mogelijk verblijfplaatsen van de rugstreeppad. Daarnaast vormen de watergangen mogelijk een leefgebied voor de gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren en de ringslang. Indien de watergangen binnen het projectgebied worden gedempt, dan kunnen individuen van de gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren, ringslang en de rugstreeppad worden gedood.
In het projectgebied komen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren voor. Men dient zich te houden aan de algemene zorgplicht tijdens de werkzaamheden. Indien werkzaamheden tijdens de broedperiode (globaal maart – augustus) van vogels plaatsvindt, kunnen nesten van algemene broedvogels worden vernield. Hierbij kunnen individuen worden verstoord en gedood.
Er vinden geen kapwerkzaamheden plaats. Zodoende is toetsing aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.
Stikstof
Voor het project is een AERIUS berekening uitgevoerd, deze is opgenomen als Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met de meest recente versie van AERIUS Calculator (versie 2023.0.1). Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat het voornemen in de realisatiefase en gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.
Conclusie
Uit de natuurtoetsing volgt dat er vanuit de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten geen aanleiding is voor nader onderzoek naar natuurwaarden. Het project is uitvoerbaar.
Bij de planuitwerking is watercompensatie (zie hoofdstuk 5) noodzakelijk. Indien voor watercompensatie werkzaamheden in / aan bestaande watergangen plaatsvinden (bijv. dempen van watergangen of realisatie van nieuwe aansluitingen op watergangen) dient, ter de bescherming van de rugstreeppad en platte schijfhoren, een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden. Dit wordt geborgd door de Wet Natuurbescherming.
In het ecologisch werkprotocol kan ook aangetoond worden hoe de rugstreeppad uitgesloten kan worden in het volledige plangebied (bijv. verhogingen nabij watergangen).
Gelet op de conclusies in het rapport in relatie tot de ontwikkeling zijn voor de bescherming van de rugstreeppad zijn twee voorwaardelijke verplichtingen in de bestemming 'Recreatie' opgenomen. De voorwaardelijke verplichtingen betreffen verplichting voor nader onderzoek (en eventuele vervolgstappen) bij werken en werkzaamheden (zoals het dempen of graven van watergangen) en bouwwerkzaamheden in het leefgebied van de rugstreeppad.
Deze voorwaardelijke verplichtingen borgen dat, voordat er in het plangebied gebouwd of andere werkzaamheden worden uitgevoerd, nader ecologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en daarmee negatieve effecten voor de rugstreeppad worden uitgesloten of worden voorkomen.
Bij de werkzaamheden in het plangebied zal de algemeen geldende zorgplicht, onderdeel van de Wnb in acht worden genomen. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de ecologische waarden worden dan ook niet verwacht.
Rijksbeleid
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'.
Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
De aandachtsgebieden op het gebied van archeologie zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Het plangebied is hierin niet aangemerkt al provinciaal belang / aandachtsgebied.
Op basis van de provinciale archeologische verwachtingskaart is de kans op het aantreffen van archeologische sporen ter plaatse van het plangebied van 0 tot 6 m-mv ‘hoog’. Dit komt omdat het plangebied gelegen is in de buffer van een fossiele stroomgordel. Ter plaatse van het plangebied wordt geen stroomgordel verwacht, maar heft is wel omringd door twee fossiele stroomgordels.
Gemeentelijk beleid
Op 28 maart 2019 is het Parapluplan Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld.
De essentie van het archeologiebeleid van de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude bestond uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het voldeed daarmee aan de eisen van de Monumentenwet 1988 (nu de Erfgoedwet). In het verlengde hiervan is in 2016 opdracht verleend om ook van het laatste ontbrekende deel, de voormalige gemeente Boskoop, de archeologische waardenkaart op te stellen. Het geheel is vervolgens samengevoegd tot één samenhangend beeld en beleid. Op de beleidskaart wordt aangegeven in welke mate met archeologie in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden. Deze kaart wordt vervolgens gebruikt om in bestemmingsplannen al dan niet een dubbelbestemming Waarde Archeologie op te nemen.
Het doel van de actualisatie is na te gaan in hoeverre de bestaande archeologische waarden- en beleidskaarten bijgesteld moeten worden. Er is nadrukkelijk geen sprake van een herziening van het beleid op basis van de uitgevoerde onderzoeken. Wel zijn voor de gehele gemeente de basiskaarten nagelopen. Er is bovendien meer inzicht in de opbouw van de bodem waardoor de archeologische verwachting van enkele gebieden verandert. Het plangebied is in dit Parapluplan bestemd als 'Waarde - Archeologie 5'. Op basis van deze waarde dient er archeologisch onderzoek plaats te vinden bij bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 0,3 m-mv. Dit is in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Afbeelding 4.8.1: Uitsnede vigerend Parapluplan Archeologie. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Archeologie
Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7). Geomorfologisch gezien bevindt het plangebied zich op een vlakte van getij-afzettingen, specifiek wadplaten en wadgeulen. Op basis van de paleografische kaarten is te zien dat hier veen op is ontstaan, welke is ontgonnen. De watervlakten die hierdoor zijn ontstaan zijn later drooggelegd. Momenteel wordt het plangebied gebruikt als landbouwgrond. Er zijn hierdoor meerdere (mogelijke) verstoringen die eventuele archeologische resten en sporen kunnen hebben aangetast.
Omliggende inventariserende en verkennende booronderzoeken tonen aan dat de bodem plaatselijk is verstoord. Echter zijn er geen bekende boringen in het plangebied zelf. Het is hierdoor onduidelijk in welke mate de bodemopbouw, en hiermee mogelijke archeologische resten en sporen, intact is. Er geldt een hoge archeologische verwachting voor het plangebied op basis van de bufferzone van een stroomgordel. Er is geen stroomgordel aanwezig in het gebied, maar het bevindt zich wel tussen twee fossiele stroomgordels in.
Gezien er een hoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied en het onduidelijk is in welke mate de bodemopbouw intact is en waar deze uit bestaat, dient binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uitgevoerd te worden op de locaties waar graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m-mv gepland zijn. De methode – een verkennend booronderzoek bestaande uit 6 boringen per hectare - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en –intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om:
Indien uit het archeologisch booronderzoek blijkt dat de niveaus niet intact zijn dan kan vrijgave voor het plangebied volgen. Mocht blijken dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld, dan kan een vervolgonderzoek noodzakelijk zijn op die locaties waar deze niveaus bereikt worden.
Naar aanleiding van het advies uit het bureauonderzoek is een inventariserend archeologisch veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd (Bijlage 8). Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat vanwege het volledig ontbreken van aanwijzingen voor een mogelijke archeologische vindplaats, geadviseerd wordt het plangebied zonder nader archeologisch onderzoek vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk kan ook.
Cultuurhistorie
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de cultuurhistorische waardenkaart opgesteld (april 2018). Hierin zijn de waardevolle landschappen, landschapselementen, gebouwde objecten en stedenbouwkundige deelgebieden die Alphen aan den Rijn karakter geven te raadplegen.
De cultuurhistorische waardenkaart is onderverdeeld in verschillende thema's. Voor het plangebied en omgeving is hieronder een afbeelding opgenomen waarin alle kaartlagen zijn geselecteerd.
Afbeelding 4.8.2: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: website gemeente Alphen aan den Rijn)
Voor het plangebied zijn de volgende waarden relevant die volgen uit de 12 lagen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart Alphen aan den Rijn (CHWK):
Archeologie
Op basis van het uitgevoerde inventariserend archeologisch veldonderzoek d.m.v. boringen volgt het selectieadvies om het plangebied zonder nader archeologisch onderzoek vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in dezen de gemeente Alphen aan den Rijn. Totdat een selectiebesluit is genomen, worden de eventueel aanwezigen archeologische waarden in de gronden van het plangebied beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Met het opnemen van de onderzoeksverplichting uit deze dubbelbestemming, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Aan de hand van de relevante lagen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart Alphen aan den Rijn (CHWK) volgt de onderstaande conclusie:
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om meer duurzaam te bouwen binnen de gemeente. De initiatiefnemers zijn bewust van deze gemeentelijke ambitie. De huidige bebouwing betreffen verouderde en vervallen bedrijfsopstallen die niet meer aan de huidige duurzaamheidseisen voldoen. De opstallen worden vervangen door nieuwe duurzame woningen. De woningen voldoen aan de landelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid en energieverbruik, én worden geïsoleerd conform de huidige bouweisen en gasloos gebouwd. Ontwikkelaar Spacetolive heeft zich tot doel gesteld om de woningen op diverse onderdelen duurzamer te ontwikkelen dan dat het Bouwbesluit voorschrijft. Het plan wordt ontwikkeld binnen de wettelijke eisen en de bindende ruimtelijke kaders van Provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn voor het herontwikkelen op deze locatie. Concreet betekent dit voor het thema duurzaamheid:
Toepassing duurzaamheid op ontwikkeling Bentpoort
Bij de realisatie van het nieuwbouwplan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met duurzaamheid:
Tussen de initiatiefnemer en gemeente worden nadere afspraken gemaakt over:
Conclusie
Op grond van het voornoemde wordt geconcludeerd dat met dit nieuwbouwplan wordt aangesloten bij de duurzaamheidsambities van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd om te bepalen voor welke gebieden in de gemeente Alphen aan den Rijn een verhoogd risico geldt op achtergebleven CE (rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Alphen aan den Rijn, Saricon bv, 16S140-VO-02, 12 juli 2016). De verdachte gebieden zijn ingetekend op de Risicokaart CE. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk.
Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Indien men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijke kader:
Waterbeheerplan 2022-2028 Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 6 oktober 2021 heeft het algemeen bestuur van Rijnland het waterbeheerplan (WBP6) vastgesteld. In het Waterbeheerplan (WBP) geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op het meebewegen met water in plaats van het strijden tegen water. De vijf hoofddoelen zijn waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water, waterketen en Rijnland duurzaam en circulair. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Schoon en gezond water is gericht op het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit voor inwoners, bedrijven en natuur. Voor het doel waterketen richt Rijnland zich erop de afvalwaterketen te optimaliseren en het afvalwater te zuiveren door minder energie en grondstoffen te gebruiken. Voor het laatste hoofddoel ‘Rijnland duurzaam en circulair’ het hoogheemraadschap werkt om de kringloop van grondstoffen, water en energie te sluiten, energie te besparen, en biodiversiteit te versteken.
Keur en Beleidsregels Hoogheemraadschap van Rijnland
Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer, inclusief de Afvalwaterzuiverings-installatie (AWZI) en de waterstaatkundige veiligheid in het beheergebied. Om haar taak uit te kunnen oefenen maakt het hoogheemraadschap onder andere gebruik van de keur. In de keur staan regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken (zoals stuwen en gemalen). Zo is in de keur geregeld welke handelingen en activiteiten in en nabij watergangen, waterkeringen en waterbergingsgebieden niet zijn toegestaan zonder vergunning. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 13 mei 2020 de meest recente Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld.
In de keur staat vermeld dat vanaf een toename van verhard oppervlak van 500 m2 of meer compensatie moet worden toegepast en een meldplicht vereist is. Bij een toename in verharding onder de 500 m2 geldt een zorgplicht. Bij een toename in verharding van 5.000 m2 of meer geldt een vergunningplicht. In principe moet voor elke nieuw aangelegde verharding compenserend oppervlaktewater worden gegraven. Dit moet minimaal 15% van de toename aan verharding zijn.
Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021-2024
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) hierna Watertakenprogramma beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het watertakenplan vertaalt de gemeente de ambities van de rioleringszorg naar concrete doelen, een adequate strategie, de benodigde activiteiten en de benodigde middelen. Hierbij zijn relevante eisen per thema beschreven.
Hemelwater:
De perceeleigenaar is verantwoordelijkheid om hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken om op het eigen terrein. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct in de bodem of het oppervlaktewater gebracht.
Riolering:
In gevallen er sprake is van het aanleggen van nieuwe rioleringen, dient het ontwerp van nieuwe rioleringsstelsels een belasting van Bui 10 conform de Leidraad Riolering kunnen verwerken, zonder dat water op straat komt te staan of vuilwater overstort op het oppervlaktewater. In het buitengebied met zeer verspreide bebouwing ligt voornamelijk drukriolering (rioolpompjes en persleidingen).
Grondwater:
In openbaar gebied een gewenste ontwateringsdiepte van 1,0 m en een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m.
Convenant klimaatadaptief bouwen
De gemeente heeft het “Convenant klimaatadaptief bouwen” ondertekend. Dit betekent dat bij nieuw te ontwikkelen locaties gewerkt wordt volgens de leidraad en maatregelen behorend bij dit convenant.
Toetsing
Onderdeel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het uitvoeren van de watertoets (zie Bijlage 6). Een samenvatting van de watertoets is als waterparagraaf opgenomen in dit bestemmingsplan.
Doel
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Alphen aan den Rijn) met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Locatie
Het plangebied ligt aan de Hogeveenseweg (naast nr.51) te Benthuizen. In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als agrarische grond en is het perceel onbebouwd. Het oppervlak van het plangebied betreft circa 33.500 m2.
Huidige situatie
De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied varieert tussen NAP -4,4 m en NAP -4,7 m.
Bodemopbouw
De ondergrond bestaat tot een diepte van circa 8 m-mv uit een Holocene deklaag. Voor de Holocene deklaag zijn in REGIS geen parameterwaarden (weerstand, doorlatendheid en doorlatend vermogen) aanwezig.
Om een nader beeld te krijgen van de ondiepte bodemopbouw van de ondergrond en met name de opbouw van de Holocene deklaag, zijn de boringen (B31C0650, B31C0649 en B31C0656) in DINOloket geraadpleegd. Uit het boormonsterprofiel blijkt dat de bodem ongeveer de eerste 5 m uit klei bestaat.
Grondwater
Binnen een straal van 600 m van het plangebied zijn grondwaterstandsmetingen beschikbaar van actuele peilbuizen (DINOloket). De gemeten grondwaterstanden geven een eerste indruk van de grondwaterstanden in het plangebied. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt op circa 0,20 m onder maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt op circa 2,0 m onder maaiveld.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergang betreft wateren van de categorie primair en secundair of overige. Afbeelding 5.1 geeft het watersysteem weer op basis van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland. De bestaande duikers zijn aangegeven in roze.
Afbeelding 5.1: Uitsnede legger oppervlakte waterlichamen, plangebied is aangegeven met rode kader (bron: legger oppervlaktewater, hoogheemraadschap van Rijnland)
Door het hoogheemraadschap zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder peilgebied PBS_WW-25AS (Polder de Noordplas). Het peilgebied heeft een dynamisch peil van:
De A-watergang langs het plangebied valt onder peilgebied PBS_WW-25AF. Het peilgebied heeft een dynamisch peil van:
De hoogwatervoorziening valt onder peilgebied PBS_WW 25C. Het peilgebied heeft een streeft peil van:
Afbeelding 5.2: Peilgebieden in de omgeving van het plangebied.
KRW-waterlichaam Vaarten Polder de Noordplas
Het KRW-waterlichaam Vaarten Polder de Noordplas ligt ten oosten van het plangebied. Het KRW- waterlichaam heeft de status 'Kunstmatig', dit betekent dat het waterlichaam door mensen is gegraven op een plaats waar voorheen geen water was. Het KRW-waterlichaam is van type M3: gebufferde (regionale) kanalen. De watergang voldoet niet aan de fysisch-chemische parameters en is daarom geclassificeerd als slecht.
Riolering
Op basis van de Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021-2024 van de gemeente Alphen aan den Rijn liggen geen gemeentelijke rioolleiding voor neerlag in het buitengebied. In het plangebied liggen ook geen vuilwaterrioolleidingen.
Waterkering
Volgens de legger 'waterkeringen' van het hoogheemraadschap van Rijnland ligt het plangebied buiten de kern- en beschermingszone van waterkeringen.
Natuur
Aan de hand van de Natuurbeheerplan van provincie Zuid-Holland is bepaald dat er NNN (Natuur Netwerk Nederland, voorheen EHS) gebied aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied. Op circa 1.700 m ten zuidoosten van het plangebied ligt het eerste NNN-gebied. De NNN-gebieden hebben natuurbeheertype N12.02 (Kruiden- en faunarijk grasland).
Toekomstige situatie
Het plangebied beslaat in totaal circa 33.500 m2. In de eindsituatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van 15.000 m2 (45% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 18.500 m2 (55% van het totale plangebied).
Om te voldoen aan de eisen van het hoogheemraadschap is een hoeveelheid nieuw oppervlaktewater van 2.250 m2 vereist. Omgerekend naar bergingsvolume is dit 675 m3. Voor het convenant klimaat adaptief bouwen geldt een benodigd waterberging van 750 m3. Dit is meer dan de gestelde eis van het hoogheemraadschap, en is daarmee maatgevend. Tijdens de ruimtelijke procedure van dit bestemmingsplan is nog niet geheel bekend waar de watercompensatie is voorzien binnen het plangebied. Om deze reden is in artikel 14.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die stelt dat minimaal een jaar na oplevering van het planvoornemen voldaan moet worden aan de watercompensatie 750 m3 in hetzelfde peilgebied. In paragraaf 4.4 van de watertoets zijn mogelijke oplossingen voor het realiseren van de benodigde watercompensatie, zoals:
Grondwater
Op basis van de waargenomen grondwaterstanden en het bestaande maaiveldniveau kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet voldoet aan de vereiste ontwateringsdiepte (minimaal 0,7 m). Het is raadzaam om extra maatregelen, zoals drainage, toe te voegen om grondwateroverlast te voorkomen,
Vanwege het hoge grondwaterniveau is het raadzaam om het vloerpeil van de nieuw gebouwen op minimaal 50 cm hoger aan te leggen dan het aangrenzende maaiveld. Geadviseerd wordt om tijdens de ontwerpfase de gekozen vloerpeilen te laten controleren door een deskundige.
Watersysteem
In het algemeen verdient het altijd de voorkeur om waterberging te realiseren door nieuwe watergangen te graven. Op het eerste gezicht is het mogelijk om langs de oostgrens van het plangebied een nieuwe watergang van ongeveer 175 m aan te leggen.
Wanneer waterberging gerealiseerd wordt in de vorm van nieuwe watergangen, gelden de volgende uitgangspunten:
Qua robuustheid is het watergang met code 249-058-02326, die geclassificeerd als overige wateren is, als knelpunt geïdentificeerd. Deze watergang kan met een duiker worden aangesloten op het primaire water.
Bij het graven van nieuwe watergangen of verdiepen van bestaande watergangen moet worden gekeken of het opbarsten een risico is. In de polder bestaat het risico dat door de hoge druk van het grondwater de bodem plaatselijk opbarst en er meer 'zoute kwel' naar boven komt. In het kader van de benodigde watervergunning dient meer inzicht te worden gegeven aan het opbarstrisico. In dit kader wordt het uitvoeren van een nader (water)bodemonderzoek geadviseerd.
Vuilwater
De ontwikkeling van het plangebied zal tot een toename van de afvoer van afvalwater leiden. In het plangebied en directe omgeving is er geen rioolstelsel aanwezig. Hierbij moet het vuilwater naar een IBA klasse 2/3 (cf. vergunning) worden geleid.
Ook zijn de ontwikkelaar en de gemeente in gesprek over de mogelijkheid om een riolering aan te leggen. Mocht de gemeente besluiten een riolering aan te leggen, dan kan de ontwikkeling daarop aansluiten.
Hemelwater
Vanuit de gemeente is het beleid voor nieuwbouw omtrent hemelwaterafvoer om het regenwater afkomstig van verhard oppervlakte (daken, opritten en wegen) gescheiden af te voeren. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied.
Waterkwaliteit
In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met materialen die geen uitloging veroorzaken. Afstromend hemelmater is in de basis schoon (op parkeerterreinen en wegen na). Indien nodig dient het hemelwater vanuit parkeergarages, parkeerterreinen en wegen via bermen/wadi's te worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee accumuleert de vervuiling in de bodem en komt het niet terecht in het oppervlaktewater. Periodiek onderhoud van de bermen/natuurvriendelijke oevers is daarbij wel van belang voor een goed werkend systeem. Om hemelwater dat van de daken en overige verharde oppervlakken afstroomt te mogen infiltreren/bergen, dient onder meer aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Waterkering
Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan. Om deze reden worden geen effecten verwacht op de waterveiligheid.
Klimaatambities
Een belangrijke ambitie van de waterbeheerders is het tijdig anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering. Het plangebied biedt kansen voor ruimtelijke adaptatie die het watersysteem niet aantasten. Integendeel, er zijn grote kansen om een robuust watersysteem te ontwikkelen dat bestand is tegen de effecten van klimaatverandering.
Conclusie
Uit de watertoets volgt dat watercompensatie noodzakelijk is. Hiervoor is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voorafgaande aan realisatie van het plan dient aan deze verplichting voldaan te worden. In acht nemende deze verplichting vormt het aspect water geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De begrippen zijn afgestemd op de 'standaard begrippenlijst' die de gemeente Alphen aan den Rijn hanteert.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hieronder worden de verschillende bestemmingen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan kort toegelicht.
Het nieuwe kantoorpand van de [Anoniem] Groep is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'kantoor'. Een bouwvlak in deze bestemming (gelijk aan het bestemmingsvlak) bepaalt waar de bebouwing gerealiseerd mag worden. Binnen dit bouwvlak wordt het kantoor gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 10 meter ten opzichte van het maaiveld (waarbij rekening gehouden wordt met verplichting om gebouwen minimaal 50 centimeter hoger aan te leggen dan omliggend maaiveld. Die twee kaders (de begrenzing van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte) bieden ruimte voor een, in het vervolg van het ontwikkelingstraject, op te stellen ontwerp voor het kantoor. Daarnaast is opgneomen dat een dakhelling verplicht is waarbij de maximale bouwhoogte niet overschreden mag worden.
Bijna het gehele plangebied heeft de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming is het programma bestemd voor horeca (h) inclusief terras (tr) en is het recreatiepunt (rp) ook weergegeven op de verbeelding zoals in het inrichtingsplan is opgenomen. Het programma (uitgedrukt in brutovloeroppervlak) aan recreatieve voorzieningen is in artikel 4.3.3 van de regels van dit bestemmingsplan. Daarnaast is een aanduiding voor parkeren opgenomen. Ook is middels een aanduiding weergegeven waar de nieuwe ontsluitingsweg is opgenomen en een aanduiding binnen welk gebied evenementen mogelijk worden gemaakt.
Het openbaar gebied en de toegangswegen door het te ontwikkelen gebied hebben de bestemming 'Verkeer'. Deze toegangswegen sluiten aan op het Hogeveensepad en nadien de rotonde aan de Hogeveenseweg. Het parkeren kan ook binnen deze bestemming plaatsvinden alsmede binnen de bestemming Recreatie. Doordat verkeer van [Anoniem] Groep niet meer direct aansluit op de N209 maar gebruikt maakt van de nieuwe ontsluitngsweg ontstaat meer verkeersveiligheid op de N209.
Dubbelbestemmingen
De dubbelbestemmingen voor 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' en 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' zijn overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen. De toetsing aan deze dubbelbestemmingen voor dit project is uitgevoerd in dit bestemmingsplan en beschreven in de toelichting.
Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, algemene regels gesteld die van toepassing kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen. Voor evenementen is een algemene aanduidingsregel opgenomen.
In artikel 14.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor watercompensatie. Daarnaast is in artikel 14.3 voor bescherming van de rugstreeppad een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin de verplichting voor nader onderzoek is opgenomen bij (bouw)werkzaamheden in leefgebied van de rugstreeppad.
Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naamgeving van het bestemmingsplan vastgelegd. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelijktijdig met de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmngsplan, toegezonden aan de overlegpartners.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden hebben een vooroverlegreactie ingediend. TenneT en N.V. Nederlandse Gasunie hebben aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.
De ingediende vooroverlegreacties van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden hebben aanleiding gegeven voor het aanbrengen van enkele ondergeschikte wijzigingen van het bestemmingsplan. De ingediende vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording vooroverleg en zienswijzen. De Nota is als Bijlage 11 toegevoegd.
Voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied heeft de initiatiefnemer op 4 juli 2023 een inloopavond voor de omgeving georganiseerd. De reacties van de omgeving betroffen voornamelijk het onderdeel verkeer en parkeren, waaronder de volgende zaken relevant zijn voor het bestemmingsplan:
De reacties van de omgeving zijn meegenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Vanwege verkeertechnische, landschappelijke en stedenbouwkundige redenen zijn punt 1,2 en 3 niet wenselijk en/of niet mogelijk. Voor punt 4 is een verdere onderbouwing gegeven in paragraaf 2.3 en bijlage 4.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bentpoort' is met ingang van 14 december 2023, gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Het plan is eveneens gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan –mondeling, schriftelijk of digitaal via een e-formulier- een zienswijze in te dienen. Gedurende de periode van de ter inzagelegging zijn er geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ontvangen.
Het bestemmingsplan 'Bentpoort' is op 30 mei 2024 vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn.