direct naar inhoud van Regels
Plan: Bentpoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BHbentpoort-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bentpoort met identificatienummer NL.IMRO.0484.BHbentpoort-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.6 archeologisch rapport:

een verslag vervat in rapportvorm van een archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.7 archeologische verwachting

een onderbouwde verwachting waaruit de kans blijkt dat archeologische resten in een omschreven gebied voor kunnen komen;

1.8 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op basis van de aldaar aanwezige archeologische resten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwhistorisch onderzoek:

het onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van (een complex van) gebouwen of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht en het beschrijft de bestaande situatie als gevolg van die eerdere processen;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bruto vloeroppervlak:

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 collectief evenement:

een evenement dat wordt georganiseerd vanuit het collectief belang en waar maatschappelijk draagvlak voor is, dus voor iedereen toegankelijk, zoals Koningsdag, de Sinterklaasintocht, sportwedstrijden op grootscherm, schaatstochten, dodenherdenking en 5 mei-vieringen.

1.25 cultureel erfgoed:

onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht;

1.26 cultuurhistorisch onderzoek:

onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht;

1.27 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, historische gaafheid, herkenbaarheid en/ of zeldzaamheid;

1.28 cultuurhistorische waardenkaart

een kaart, onderdeel uitmakend van het door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn op 27 januari 2022 vastgestelde bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' met de IMRO-idn NL.IMRO.0484.BPcultuurhistorie-VA01, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object;

1.29 cultuurhistorisch waardevol object:

een bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart van Gemeente Alphen aan den Rijn;

1.30 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.31 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 documentatie:

het verschaffen van bewijsstukken of gegevens;

1.35 ensemble:

een aaneengesloten gebied waarin zich een samenstel van bouwwerken, landschappelijke en/of stedenbouwkundige elementen kunnen bevinden die door hun onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen, waardoor de cultuurhistorische waarde van de samenstellende fragmenten verhoogd wordt;

1.36 evenementen:

een georganiseerde, publieke en bijzondere gebeurtenis, in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in vormen van risicocategorieën:

  • a. waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • b. waarbij het waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • c. waarbij het zeker voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 groenvoorzieningen

het geheel van aanplant in een gebied - veelal in openbaar gebied - danwel het aanbrengen of voorzien van groen;

1.39 hoofdgebouw:

een of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 hoofdvorm:

de vorm van de contouren of buitenste lijnen van een gebouw, bestaande uit de minimale en maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling, voorgevelbreedte, zijgevellengtes en kaprichting;

1.41 horeca:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde horeca vormen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

Horeca in lichte vorm

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;

Horeca in zware vorm

een bedrijf waar hoofdzakelijk in de avonduren en/of de vroege nacht dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals een bardancing, discotheek of nachtclub, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.42 kinderboerderij:

dagrecreatieve voorziening waar dieren worden gehouden voor de educatie van kinderen, al dan niet in combinatie met andere maatschappelijke en commerciële voorzieningen;

1.43 kap:

een afdekking van een gebouw met schuine zijden;

1.44 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie:

de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is binnen de beroepsgroep de geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek;

1.45 langzaam verkeer:

de voetganger, de fiets, fiets met trapondersteuning, snorfiets, bromfiets, inclusief bredere varianten zoals een bakfiets, het gehandicaptenvoertuig, en de geleider/berijder van bijvoorbeeld een paard. Ook een motorvoertuig met een snelheidsbeperking zoals een landbouwvoertuig valt onder het begrip langzaam verkeer;

1.46 maaiveld:

het niveau van de straat of omliggende grond;

1.47 massa-opbouw:

de wijze waarop de verschillende bouwvolumes, zoals het hoofdvolume en aan- en uitbouwen, zich tot elkaar verhouden;

1.48 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.49 ondergeschikte commerciële voorzieningen:

commerciële voorzieningen die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdbestemming;

1.50 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdbestemming;

1.51 ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen:

maatschappelijke voorzieningen die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdbestemming;

1.52 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.53 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.54 parkeervoorziening

voorziening ten behoeve van het parkeren van voertuigen;

1.55 peil:

het niveau gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.56 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 prostitutiebedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

1.59 recreatieconcentratiepunt:

locatie waar recreatieve activiteiten, diensten en voorzieningen zich concentreren binnen het Bentwoud. Op deze locatie komen verschillende functies (waaronder fiets- en wandelpaden, picknickplaatsen, uitkijkpunten, speelplaatsen, informatiecentra en andere faciliteiten) samen met als doel om bezoekers van Bentwoud te voorzien van recreatiemogelijkheden en informatie over het gebied.

1.60 recreatief verblijf:

een verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijk staande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.61 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62 slopen:

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;

1.63 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.64 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag;

1.65 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

2.3 de dakhelling:

de hoek tussen een hellend dakvlak en het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkappelen. In het geval een dakkapel in horizontale richting meer dan 50% van het dakvlak beslaat, wordt de bovenkant van de dakkapel als goothoogte beschouwd.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', een kantoor ten behoeve van het naastgelegen bedrijf aan de Hogeveenseweg 51 in Benthuizen.

met de daarbij behorende:

  • b. erven en terreinen;
  • c. wegen en paden;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het bruto vloeroppervlak van het gebouw mag niet meer bedragen dan 980 m2;
  • c. de kap van het dak moet met schuine zijden worden gerealiseerd met een dakhelling van minimaal 10 graden en maximaal 25 graden, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Toegestane gebruiksmogelijkheden

Voor de gronden met de bestemming 'Bedrijf' mogen uitsluiten bouwwerken ten dienste van het naastgelegen bedrijf aan de Hogeveenseweg 51 in Benthuizen worden gebouwd.

3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve het opslaan van goederen voor de voorgevel en het verlengde daarvan.

3.3.3 Afsluiten mechanische ventilatie

Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt voor een kantoor, indien een afschakelbare ventilatie in het gebouw aanwezig is ter voorkoming van het naar binnen zuigen van toxische gassen.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiepunt' mede voor ondergeschikte commerciële voorzieningen, ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', mede voor horeca in lichte vorm;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'terras', mede voor een terras ten behoeve van horeca in lichte vorm;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de gronden bestemd voor parkeervoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn de gronden bestemd voor een ontsluitingsweg;
  • g. een speelweide;
  • h. een kinderboerderij;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • k. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. gebouwen;
  • m. overige bouwwerken;
  • n. wegen;
  • o. paden;
  • p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • q. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vanaf de erfgrens tot 1 meter achter de voorgevel van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vanaf 1 meter achter de voorgevel van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Recreatiepunt

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiepunt' zijn gronden en gebouwen bedoeld voor:

  • a. het gebruik in de vorm van ondergeschikte commerciële voorzieningen en ten behoeve van dagrecreatie, waaronder:
    • 1. de verkoop van streekproducten;
    • 2. fietsenverhuur.
  • b. ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie, waaronder:
    • 1. een informatiepunt;
    • 2. natuureducatie.
4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente bewoning van gebouwen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie.
4.3.3 Programma

Voor de toegestane functies gelden de volgende gebruiksregels:

  • a. het bruto vloeroppervlak van de ondergeschikte commerciële voorzieningen zoals bedoeld in 4.3.1 sub a mag niet meer dan 465 m2 bedragen;
  • b. het bruto vloeroppervlak van de ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen zoals bedoeld in 4.3.1 sub b mag niet meer dan 235 m2 bedragen;
  • c. het bruto vloeroppervlak van horeca in lichte vorm mag niet meer dan 350 m2 bedragen.
4.3.4 Afsluiten mechanische ventilatie

Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt voor een recreatievoorziening, indien een afschakelbare ventilatie in het gebouw aanwezig is ter voorkoming van het naar binnen zuigen van toxische gassen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende:

  • c. bermen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en watervoorzieningen;
  • g. kunstwerken zoals bruggen en onderdoorgangen;
  • h. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding van het verkeer en van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen;
  • b. tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
6.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 10.000 m2 worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
  • b. waaronder begrepen:
    • 1. de karakteristieke inrichting van het ensemble;
    • 2. de karakteristieke structuren, patronen en inrichting van het ensemble;
    • 3. de beeldbepalende waarde;
    • 4. de directe omgeving van het bouwwerk;
    • 5. de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
    • 6. de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
    • 7. de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
    • 8. de situering van de bouwwerken;
    • 9. de karakteristieke hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
    • 10. de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
    • 11. de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk,

met inachtneming van artikel 7.3 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene bouwregels

Op de in artikel 7.1 bedoelde gronden mag slechts worden gebouwd, indien wordt voldaan aan artikel 7.2.2 of 7.2.3 en aanvullend artikel 7.2.4.

7.2.2 Bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden

Het bevoegd gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en), mits:

  • a. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind, en;
  • b. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
7.2.3 Bouwen met verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen

Het bevoegd gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in artikel 7.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, mits:

  • a. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd;
  • b. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
7.2.4 Aanvullende bepalingen

Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan

  • a. In aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling;
  • b. in aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    • 1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    • 2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. in aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie;
  • d. in aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.

Verlenen van de omgevingsvergunning

  • e. in aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    • 1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat;
    • 2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  • f. In aanvulling op artikel 7.2.2 of 7.2.3 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden

Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):

  • a. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven, en;
  • b. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
7.3.2 Aanvullende bepalingen
  • a. In aanvulling op artikel 7.3.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning;
  • b. in aanvulling op artikel 7.3.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden;
  • c. in aanvulling op artikel 7.3.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.4.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of gedeeltelijk te slopen;
  • b. hierbij geldt dat het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
7.4.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van deze beheersverordening;
  • b. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van deze beheersverordening reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
  • c. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
7.4.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 kan worden verleend, mits:

  • a. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind, en;
  • b. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
7.4.4 Slopen bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:

  • a. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  • b. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. documentatie plaatsvindt van de te slopen cultuurhistorische waarden;
  • d. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
7.4.5 Aanvullende bepalingen
  • a. In aanvulling op artikel 7.4.3 of 7.4.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het slopen;
  • b. in aanvulling op artikel 7.4.3 of 7.4.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
  • c. in aanvulling op artikel 7.4.3 of 7.4.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
  • d. in aanvulling op artikel 7.4.3 of 7.4.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in artikel 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  • g. het schilderen, sauzen, pleisteren of ontpleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied, voor zover hiermee wordt afgeweken van de voor het object en / of het ensemble authentieke kleurstelling of gevelafwerking;
  • h. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  • i. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
7.5.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het in artikel 7.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van deze beheersverordening;
  • c. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  • d. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
7.5.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 kan worden verleend, mits:

  • a. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind, en;
  • b. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
7.5.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 , waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:

  • a. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  • b. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  • d. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
7.5.5 Aanvullende bepalingen

Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan

  • a. In aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden;
  • b. in aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    • 1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    • 2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. In aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie;
  • d. In aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.

Verlenen van de omgevingsvergunning

  • e. in aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    • 1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    • 2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  • f. in aanvulling op artikel 7.5.3 of 7.5.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
  • b. waaronder begrepen:
    • 1. landschappelijke verkavelingen en patronen;
    • 2. waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
    • 3. infrastructurele elementen, patronen en objecten;
    • 4. opgaand groen;
    • 5. parken en landgoedvijvers;
    • 6. kleiputten;
    • 7. objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,

met inachtneming van artikel 8.2 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de regels.

8.2 Specifieke gebruiksregels
8.2.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden

Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en):

  • a. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven, en;
  • b. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
8.2.2 Aanvullende bepalingen
  • a. In aanvulling op artikel 8.2.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning;
  • b. in aanvulling op artikel 8.2.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden;
  • c. in aanvulling op artikel 8.2.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in artikel 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  • h. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
8.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van deze beheersverordening;
  • c. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  • d. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
8.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 kan worden verleend, mits:

  • a. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind, en;
  • b. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
8.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 , waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:

  • a. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  • b. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  • d. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
8.3.5 Aanvullende bepalingen

Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan

  • a. In aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 kan het bevoegd gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden;
  • b. in aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    • 1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    • 2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
  • c. in aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie;
  • d. in aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.

Verlenen van de omgevingsvergunning

  • e. in aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    • 1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    • 2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  • f. in aanvulling op artikel 8.3.3 of 8.3.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, zonnepanelen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer bedraagt dan 1,2 m.

10.2 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruikonttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – evenementen' zijn de gronden mede aangewezen voor het structureel organiseren van (middel)grote evenementen met ondersteunende horeca.

12.2 Voorwaarden evenementen

Maximum aantal dagen en personen

  • a. Per locatie met de aanduiding 'overige zone – evenementen' is het maximum aantal evenementdagen, het maximum aantal op- en afbouwdagen per risicocategorie en voor de kermis, met daaraan gekoppeld het maximum aantal personen, als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BHbentpoort-VA01_0036.png"

  • b. wanneer op een locatie met de aanduiding 'overige zone – evenementen' meerdere evenementdagen in één week plaatsvinden, vindt er in de navolgende week geen (middel)groot evenement plaats, met uitzondering en van collectieve evenementen;

Tijden evenement

  • c. het evenement start vanaf 9.00 uur;
  • d. het evenement eindigt op zondag tot en met donderdag uiterlijk om 00.00 uur, mits dit geen dag voorafgaand aan een officiële feestdag is, waarbij muziek en drankverstrekking een uur voor deze eindtijd stopt;
  • e. het evenement eindigt op vrijdag, zaterdag en dagen voorafgaand aan officiële feestdagen uiterlijk om 01.00 uur, waarbij muziek en drankverstrekking een uur voor deze eindtijd stopt;

Tijden en gebruik muziek, op- en afbouwdagen evenementen

  • f. op- en afbouwactiviteiten vinden plaats in de periode tussen 7.00 en 23.00 uur, bij voorkeur niet op zondagen;
  • g. in afwijking van sub f is afbouw van elektronische apparatuur toegestaan tot maximaal een half uur na de eindtijd zoals genoemd in artikel 12.2 onder d en e;
  • h. tijdens op- en afbouwactiviteiten wordt geen gebruik gemaakt van onversterkte of versterkte muziek, met uitzondering van onversterkte of versterkte muziek voor het instellen/inregelen van apparatuur gedurende een periode van maximaal 60 minuten in de periode tussen 8.00 en 19.00 uur, mits dat noodzakelijk is in verband met het te organiseren evenement;

Geluid en overige aspecten

  • i. de maximale geluidbelasting op gevels van woningen van derden bedraagt niet meer dan is aangegeven in onderstaande tabel:
  Richtlijnen geluid  
Middelgrote evenementen (100-1.000 personen)   Geluidsbelastig op gevels van woningen van derden:
- gemiddelde geluidsniveau (Leq,T) niet hoger zijn dan 80 dB(A) én 95 dB(C).  

  • j. de geluidsbelasting vanwege evenementen wordt nabij woningen vastgesteld, met dien verstande dat de beoordelingshoogte hierbij minimaal 1,5 meter bedraagt;
  • k. geluidsmetingen en berekeningen bij evenementen worden uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen aangegeven in de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999)', met dien verstande dat de toeslag van muziekgeluid, de bedrijfsduurcorrectie, de gevelcorrectie alsmede de meteocorrectie buiten beschouwing wordt gelaten;
  • l. er wordt rekening gehouden met de aspecten milieu, gebruik openbare ruimte, verkeer en parkeren zoals is aangegeven in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot evenementen, zoals die gelden ten tijde van het evenement.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de verbeelding (plankaart) of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. afwijkingen van de bebouwingspercentages en in het plan voorgeschreven maten van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven;
  • c. de oprichting van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, zoals openbare toiletten, telefooncellen, wachthuisjes, (ondergrondse afval)inzamelcontainers, gasreduceerstations, rioolgemalen en transformatorstations, mits het bovengrondse oppervlak van ieder gebouw en ander bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m² en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m. Burgemeester en wethouders houden onder andere rekening met mogelijke overlast, verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit;
  • d. het plaatsen van zendmasten of -antennes voor telecommunicatie rondom infrastructuur dan wel in bebouwd gebied op gebouwen, met uitzondering van plaatsing op of zeer nabij gebouwen waar mensen permanent dan wel veelvuldig verblijven (zoals woongebouwen, basisscholen en dergelijke), tenzij plaatsing buiten een woongebouw redelijkerwijs onmogelijk is. Burgemeester en wethouders houden onder meer rekening met de veiligheid en mogelijke storing van elektronische apparaten zoals televisie, radio en dergelijke.
13.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning zoals genoemd in artikel 13.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren
14.1.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
14.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd, en;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
14.1.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 14.1.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

14.2 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval het gerekend het gebruik van gronden als bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1 van dit bestemmingsplan tenzij:

  • a. uiterlijk één jaar na oplevering van nieuwe bebouwing en verharding als bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1 de noodzakelijke 750 m³ watercompensatie gerealiseerd is;
  • b. de onder a bedoelde watercompensatie na oplevering duurzaam in stand wordt gehouden.
14.3 Voorwaardelijke verplichting ecologie
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1 van dit bestemmingsplan wordt slechts verleend indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • 1. als nader onderzoek is uitgevoerd voor rugstreeppad en is voorgelegd aan bevoegd gezag;
    • 2. indien uit (nader) onderzoek blijkt dat er mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn, aangetoond wordt dat deze uitgevoerd worden;
    • 3. indien uit sub a volgt dat een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is, dient deze te zijn verleend.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, zoals bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1 van dit bestemmingsplan wordt slechts verleend indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • 1. als nader onderzoek is uitgevoerd voor rugstreeppad en is voorgelegd aan bevoegd gezag;
    • 2. indien uit (nader) onderzoek blijkt dat er mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn, aangetoond wordt dat deze uitgevoerd worden;
    • 3. indien uit sub a volgt dat een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is, dient deze te zijn verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bentpoort'.