direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Figaro locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De Figaro locatie ligt in het centrum van Zaandam, dat sinds 2003 in herontwikkeling is. Voor de herontwikkeling van de Figaro locatie is eerder het bestemmingsplan Inverdan (2006) opgesteld. Het bestemmingsplan Inverdan geeft veel mogelijkheden voor de herontwikkeling maar sluit voor de Figaro locatie niet meer aan bij de huidige behoeften en opgaven. Dit is mede ingegeven vanuit de groeiende woningbouwopgave in de regio. Vanuit het programma MAAK.Zaanstad is er de ambitie om het huidige centrumgebied verder te ontwikkelen tot een gemengd gebied waarin wonen, werken en recreëren (horeca en winkelgebied) samengaan. Op de Figaro locatie zijn woningen voorzien, evenals werk- en recreatief programma in een nieuwe iconische klimaatadaptieve toren. Omdat de ontwikkeling niet past in de vigerende beheersverordening Inverdan (vastgesteld op 30 juni 2016), is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Aangezien de locatie gemeentelijk eigendom is, is de gemeente een aanbestedingsprocedure gestart. De aanbestedingsdocumenten, waaronder een bouwenvelop, vormen het kader waar de ontwikkeling op de Figaro locatie aan moet voldoen.

De Figaro locatie is in 2023 aangemeld in het kader van de 20e tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw). Op 31 maart 2023 is de Regeling van de Minister voor Volkshuivesting en Ruimtelijke Ordening van 24 maart 2023 tot wijziging en aanvulling van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (20e tranche) in werking getreden. Daarmee is de 20e tranche van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet van kracht geworden. De Chw-status biedt voor de Figaro locatie kans om een flexibel bestemmingsplan op te stellen die invulling geeft aan de gemeentelijke ambities qua programma- en duurzaamheid en waar voldaan moet worden aan milieu- en duurzaamheidsnormen. In paragraaf 1.2 wordt verder ingegaan op mogelijkheden die de Chw-status biedt voor voorliggend bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied Figaro locatie is gelegen in Zaandam (zie figuur 1.1) en wordt begrensd door:

  • De Provincialeweg in het oosten;
  • De Houtveldtunnel met direct ten zuiden daarvan de (in aanbouw zijnde) Catharinatoren in het zuiden;
  • Het spoor in het westen;
  • Het Stadhuisplein met NS-station en het stadhuis in het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied in directe omgeving (rood omkaderd) (Streetsmart, 2022), met een oranje kader is de indicatieve ligging van de in aanbouw zijnde Catharinatoren weergegeven.

1.3 Figaro locatie als Chw plan

Zoals in paragraaf 1.1 is toegelicht heeft de gemeente Zaanstad met de Figaro locatie een aantal (programmatische- en duurzaamheids-) ambities op het oog. Eén daarvan is een zo flexibel mogelijk plan met een gemengd woon-, werk- en recreatief programma dat gecombineerd wordt in een klimaatadaptief gebouw. De Chw-status biedt de mogelijkheid voor dit plan om (art. 7c, Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, hierna 'BuChw'):

  • 1. Regels te stellen over de gehele fysieke leefomgeving in het plangebied, in plaats van alleen regels te stellen over onderwerpen die ruimtelijk relevant zijn (lid 1, art. 7c Bu Chw). Zo is in het bestemmingsplan voor de Figaro locatie ingegaan op de aspecten Trillingen, Windklimaat en Klimaatadaptatie. Na een beschouwing van de onderzoeksresultaten hiervan, zijn in het bestemmingsplan regels hierover gesteld. Zie verder punt 3 hieronder.
  • 2. Onderzoeken door te schuiven naar de fase van vergunningverlening (lid 9, art. 7c Chw). In het kader van dit bestemmingsplan is onder andere onderzoek uitgevoerd naar de aspecten Wind, Trillingen en Geluid. Uit de onderzoeksresultaten van het aspect wind (zie paragraaf 4.23) blijkt dat er een variant bestaat die kan voldoen aan de eis van een minimaal matig windklimaat, zoals opgenomen in artikel 3.2.7 van de planregels. Het uiteindelijke ontwerp, dat in een latere fase gemaakt wordt, zal ook moeten voldoen aan deze eis. Dit is vastgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Verder blijkt uit de quickscan naar trillingen (zie paragraaf 4.22) dat er met de bouwmassa zoals toegestaan in het bestemmingsplan niet direct wordt voldaan aan de richtwaarden van de SBR Trillingsrichtlijn deel B. Zoals in paragraaf 4.22 beschreven is, kan naar verwachting al dan niet met inzet van gerichte maatregelen worden voldaan aan de voornoemde richtwaarden. Nadat er een ontwerp beschikbaar is, zal bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning, aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan de normen uit de SBR-richtlijn deel B. Dit is vastgelegd in de planregels in artikel 7.1. Uit geluidonderzoek naar een terras ter plaatse van een binnenterrein en met worst-case uitgangspunten blijkt dat sprake is van hoge geluidbelastingen die de waarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschrijden. Door bijvoorbeeld het gesloten maken van een terras en voldoende gevelgedluiwering toe te passen is het plaatsen van een terras in een binnenterrein wel mogelijk. Dat in geval van een binnenterrein voldaan moet worden aan het Activiteitenbesluit milieubeheer is in de planregels geborgd in artikel 3.5.11. In geval dat er een terras buiten een binnenterrein wordt voorzien, is nieuw geluidonderzoek nodig en dient voldaan te worden aan een goede ruimtelijke ordening. Dit is in de planregels in artikel 3.5.11 vastgelegd.
  • 3. De beoordeling van planschade door te schuiven naar de fase van vergunningverlening, wanneer er een ontwerp ligt, in plaats van de planschade te beoordelen op basis van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (art. 7w, BuChw).

1.4 Voorgaande bestemmingsplannen

Het onderhavige bestemmingsplan vervangt de beheersverordening Inverdan (vastgesteld op 30 juni 2016) die de volgende plannen bevat:

  • Inverdan (vastgesteld op 6 juli 2006);
  • Eerst partiële herziening Inverdan (vastgesteld op 4 juni 2009).

Daarnaast is in 2018 de omgevingsvergunning - Cultuurcluster terrein tussen Stadhuisplein, Houtveldtunnel en spoor (vastgesteld op 27 maart 2018) vastgesteld. Verder is op de locatie het parapluplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur (vastgesteld op 16 maart 2021) van kracht. De bepalingen uit dit plan zullen, waar relevant in de regeling van onderhavig plan worden opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting vergezelt het bestemmingsplan 'Figaro locatie'. De toelichting bij een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding is opgenomen.

In Hoofdstuk 2 wordt uiteengezet welke beoogde ontwikkeling met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hoofdstuk 3 gaat in op de verantwoording. Hoofdstuk 4 beschrijft de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt toegelicht hoe het overleg met de omgeving heeft plaats gevonden en hoe met de reacties vanuit de omgeving en de overlegpartners is omgegaan. Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van de gehanteerde planregels.

In de Bijlagen bij de toelichting staan alle relevante beleidsstukken samengevat. Zowel het algemene rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt themaspecifiek beleid nader toegelicht. Per beleidsstuk wordt kort beoordeeld wat de invloed ervan is op het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Wat wordt mogelijk gemaakt met dit plan?

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is momenteel een braakliggend terrein aan de Provincialeweg en direct gelegen aan het spoor en Stadhuisplein waar het NS-station en stadhuis zijn gevestigd (zie figuur 2.1). Ten noorden van het plangebied ligt de Spoorbuurt. Hier zijn onder andere een woonbuurt en P+R terrein gelegen. Tevens wordt ten noorden van het stadhuis aan de Provincialeweg woningbouwontwikkelingen voorzien. Ten oosten en zuiden van het plangebied bevindt zich de Russische buurt. Deze buurt huisvest een groot deel van het centrum van Zaandam en het hoofdkantoor van Ahold Delhaize. Direct ten zuiden van het plangebied is men in 2023 begonnen met de bouw van de woontoren 'Catharinatoren', ook wel Icoon 3 genoemd. Ten westen van het plangebied ligt direct het spoor welke Zaandam verbindt met Amsterdam en Alkmaar. Hierachter ligt de buurt Westerspoor. Figuur 2.1 toont een luchtfoto van de omgeving van het plangebied. Figuur 2.2 toont een vooraanzicht van het stadhuis met op de voorgrond de Figaro locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0002.png"

Figuur 2.1: Omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0003.png"

Figuur 2.2: foto huidige situatie plangebied (2023)

2.2 Aanloop bestemmingsplan

Al sinds 2003 is in het centrumgebied sprake van herontwikkeling. Het masterplan Inverdan is in 2003 door de gemeenteraad van Zaanstad vastgesteld. De Figaro locatie werd gezien als een locatie voor de realisatie van kantoren, woningen en bibliotheek. Het bestemmingsplan Inverdan (2006) biedt dan ook diverse mogelijkheden voor een gemengd programma op de Figaro locatie. Desondanks sloot voornoemd bestemmingsplan niet meer aan bij de huidige behoeften en opgaven. Vervolgens is gestuurd op een culturele invulling middels het Cultuurcluster. Daartoe is in het voorjaar van 2018 een omgevingsvergunning verleend. Op 25 juni 2018 heeft de gemeenteraad echter besloten het Cultuurcluster niet te ontwikkelen. Het betekende dat voor de locatie Figaro een nieuw plan ontwikkeld moest worden.

Op basis van nieuwe uitgangspunten zijn in 2022 diverse onderzoeken uitgevoerd naar milieu- en omgevingsaspecten die als onderbouwing van het nieuwe bestemmingsgplan konden dienen. Uit enkele onderzoeken bleek echter dat de gewenste flexibiliteit in het bestemmingsplan niet verenigbaar was met het, bij een regulier bestemmingsplan, moeten aantonen van de uitvoerbaarheid van een plan in de bestemmingsplan fase. Daarom is eind 2022 verzocht om de Figaro locatie aan te wijzen als experimenteergebied conform artikel 7c van de Crisis- en herstelwet. Dit verzoek is begin 2023 gehonoreerd. Vervolgens zijn de uitgangspunten voor het plan in enige mate gewijzigd. Deze nieuwste uitgangspunten zijn opgenomen in een startnotitie (zie bijlage 2), waarmee de uitgangspunten ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd konden worden. De startnotitie vormt de basis voor voorliggend bestemmingsplan. Vervolgens is het bestemmingsplan met alle bijbehorende onderzoeken verder opgepakt en afgerond tot een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage gelegd kon worden.

2.3 Ontwikkelingen

Programma en gebouwindeling

Met het initiatief wordt een gebouw gerealiseerd bestaande uit een gevarieerd programma: maximaal 195 woningen, maximaal 3.650 m2 bvo publieksgerichte voorzieningen en maximaal 8.500 m2 bvo kantoren zonder baliefunctie worden met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het gebouw kent een maximaal toegestane hoogte van 75 meter. Naast het hierboven genoemde bouwprogramma biedt het plan ook ruimte voor een NS-fietsenstalling en wordt een kelder (van maximaal één bouwlaag ten opzichte van het maaiveld) toegestaan. Om flexibiliteit aan de markt te bieden wordt het hiervoor genoemde programma met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Echter, gelet op de bouwmassa, past het totaal toegestane programma niet geheel in het gebouw en betreft dit dus alleen theoretisch gezien de maximale invulling van het gebouw.

Het toekomstige gebouw is op twee plekken toegankelijk, namelijk ter hoogte van het Stadhuisplein dat direct ten noorden van de Figaro locatie ligt, en op maaiveld, direct ten zuiden van de Figaro locatie. Het maaiveld bevindt zich op de hoogte van het spoor en de Provincialeweg en de Korte Hogendijk.

Op de eerste bouwlagen biedt het gebouw ruimte voor de NS-fietsenstalling. Daarboven zijn publieksgerichte voorzieningen mogelijk. Binnen de publieksgerichte voorzieningen kan het gaan om een horecafunctie, ondergeschikte detailhandel aan horeca, hotel, sportschool/fitnesstudio, kantoren met baliefunctie, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen. Die publieksgerichte voorzieningen zijn toegestaan op de bouwlaag grenzend aan het Stadhuisplein en de bouwlaag daarboven. Dergelijke publieksaantrekkende functies zijn op deze bouwlagen voorzien, omdat ze de levendigheid en daarmee de sociale veiligheid op het Stadhuisplein positief kunnen beïnvloeden. Aanvullend daarop geldt voor horeca en hotel dat die tevens op de bouwlagen zijn toegestaan boven de bouwlagen waar publieksgerichte voorzieningen mogelijk zijn. Dit biedt mogelijkheden voor bijzondere hotel/horecaconcepten. Verder is een uitbreiding van het Stadhuisplein aan de zuidzijde van het huidige fietspad is toegestaan evenals een terras behorend bij de horecafunctie op deze plek.

Qua hotel is een hotel van maximaal 20 kamers toegestaan. Ook zijn aanvullende entrees voor de (conferentiezalen) van het bestaande Intell hotel mogelijk. Woningen en/of kantoren zonder baliefunctie zijn uitsluitend toegestaan op de bouwlagen boven de publieksgerichte voorzieningen.

Ontsluiting

Voorliggend plan voorziet ook in een trap die het Stadhuisplein en het maaiveld voor voetgangers en fietsers met elkaar verbindt (in de regels 'langzaam verkeersverbinding'). Vanaf het Stadhuisplein kunnen voetgangers en fietsers onder andere het NS-treinstation, het busstation, en het centrum van Zaanstad bereiken. Op het niveau van het Stadhuisplein maken voetgangers en fietsers gebruik van nagenoeg dezelfde ruimte; voor fietsers is al een fietspad (de Slinger) aanwezig. Autoverkeer bereikt de Figaro locatie via de Korte Hogendijk. Fietsverkeer rijdt via de snelfietsroute (evenwijdig aan het spoor) of de verkeerslichten bij de Provincialeweg en Houtveldtunnel het maaiveld op.

Fietsparkeervoorzieningen voor bewoners kunnen een plek krijgen in de kelder, en/of in een gemeenschappelijke inpandige fietsparkeervoorziening en/of in individuele bergingen. De ontwikkelaar dient hierin een keuze te maken. De kelder kan ook (deels) gebruikt worden om te voorzien in het parkeren van fietsen voor ambtenaren van het stadhuis en bezoekers van het gebouw.

Het gebouw zal in elk geval twee entrees bevatten. De hoofdentree van het gebouw is voorzien op het niveau van het Stadhuisplein. Hier is sprake van een aparte ingang voor de publiekskgerichte voorzieningen, hebben bewoners toegang tot de entrees van de woningen en bevindt zich eventueel een toegang tot een fietsparkeervoorziening. Op maaiveld dus ter hoogte van de Provincialeweg en de Korten Hogendijk wordt een entree gemaakt voor de NS-fietsenstalling en kan de toegang tot de kelder een plek krijgen.

Openbare ruimte en groen

Op maaiveld zijn verder Kiss and Ride plekken voorzien, evenals parkeerplekken voor taxi's, laad- en losruimte en ondergrondse vuilcontainers en ondergrondse infrastructuur. Ook voetgangers en fietsers maken gebruik van deze ruimte. Hier is tevens de mogelijkheid om groenvoorzieningen, zoals een boomgroep, en/of water te realiseren.

Daarnaast maakt dit gebied onderdeel uit van de stationsentree, de route richting Station Zaandam, waarvan de NS-fietsenstalling en de voetgangersverbinding richting Stadhuisplein onderdeel uit maakt. Bij de uitwerking van het ontwerp van het gebouw en openbare ruimte zal specifieke aandacht worden besteed aan de locatie van de genoemde functies en voorzieningen in relatie tot de toegankelijkheid en (verkeers)veiligheid van dit gebied. Het bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om hier een passende inrichting mogelijk te maken.

In het kader van duurzaamheid is een klimaatadaptieve- en natuurinclusieve ontwikkeling gewenst. Daartoe is onder andere het advies een gedeeltelijk groene (=biotische) gevel te realiseren. Hierop wordt in paragraaf 4.11 verder ingegaan. Dit zorgt voor verkoeling aan de buitenzijde, dus in de openbare ruimte, en koelere ruimten binnenin het gebouw, in vergelijking met een stenen gevel. Daarnaast draagt het bij aan de biodiversiteit en geeft het Figaro gebouw de uitstraling van een klimaatbewuste ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Verantwoording

Een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit

Bij een bestemmingsplan wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging gemaakt over de manier waarop functies ten opzichte van elkaar worden gesitueerd, mede in relatie tot de wenselijkheid van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt.

In Hoofdstuk 4 wordt uitgebreid onderbouwd hoe met alle milieuaspecten wordt omgegaan en wat er gebeurt om de ontwikkeling milieutechnisch mogelijk te maken.

Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat er vanuit de milieuaspecten geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij een aantal milieu- en ruimtelijke aspecten, zoals trillingen en wind is nader onderzoek nodig. Uit die nadere onderzoeken kan mogelijk blijken dat (bouwtechnische- en/of ontwerpgerelateerde) maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in een latere fase (uitwerking bouwplan en/of voorafgaand aan uitvoering werkzaamheden) worden uitgevoerd om te kunnen voldoen aan de wettelijke vereisten. Het uitvoeren van nader onderzoek is geborgd in de planregels van dit bestemmingsplan. Daarnaast tonen de reeds uitgevoerde onderzoeken naar geluid en water(klimaatplan) dat eisen moeten worden gesteld aan de gevels, en een aantal watergerelateerde maatregelen dienen te worden gerealiseerd. Ook zijn er naar aanleiding van geluidonderzoek naar een terras danwel maatregelen nodig, dan wel nieuw onderzoek nodig. Deze zaken zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan en worden uitvoerbaar geacht. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Gebiedskwaliteit

Figaro is direct gelegen naast het NS-station en het Stadhuis en op een steenworp afstand gelegen van het centrum van Zaandam. Om het gebied heen liggen diverse woongebieden. Er is veel behoefte aan woningen binnen de gemeente Zaanstad. Het onder meer realiseren van woningen is dan ook een logische invulling van het plangebied. Door de ligging vlakbij het centrum en het station is gekozen voor een hoge intensiteit aan woningen.

De Zaanstreek staat bekend om haar typische bouwstijl wat zich kenmerkt door de houten gevels. In het centrum van Zaandam is op diverse plekken een eigentijdse invulling gegeven aan deze traditionele bouwstijl, waaronder het gestapelde huisjeshotel Inntel en het vernieuwde stadhuis. Gezien de ontwikkeling zich midden tussen deze blikvangers bevindt is het belangrijk dat deze hier op een goede manier tussen valt. Daarmee vormt het een plek waar bewoners zich thuis voelen en waar stadgenoten en bezoekers met plezier langslopen en verblijven. Alle ontwikkelingen die plaatsvinden in het 'MAAK.centrumgebied', waar de Figaro locatie ook onder valt, worden beoordeeld in een supervisieteam, waarmee de algehele gebiedskwaliteit van dit gebied op orde blijft. Daarnaast heeft de gemeente in de bouwenvelop de architectonische inrichting rondom de Figaro locatie beschreven. De Figaro locatie moet daaraan voldoen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. De gebiedskwaliteit uit de omgeving zal in acht worden genomen; dit wordt geborgd door de beschrijving in de bouwenvelop en de beoordeling in het supervisieteam.

Hoofdstuk 4 Planonderbouwing

Dit hoofdstuk beschrijft de thematische uitgangspunten voor de beoogde situatie op de locatie. Daarbij wordt de inhoud van het bestemmingsplan waar nodig getoetst aan relevant beleid en regelgeving. De toetsing van het bestemmingsplan aan het geldend beleid van Rijk, provincie, waterschap en gemeente is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Voor een overzicht van toetsing aan het beleid dat op een bepaald thema van toepassing is, wordt dan ook naar die bijlage verwezen. Waar nodig is het relevante beleid alsmede de relevante regelgeving kort aangehaald in de navolgende paragrafen.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

Cultuurhistorische Waardekaart Zaanstad

De gemeente Zaanstad vindt het wenselijk dat het monumentenbeleid (inclusief archeologie, cultuurhistorie, historische geografieën stedenbouw- en landschapskunde) integraal onderdeel uitmaakt van haar ruimtelijk ordeningsbeleid. Cultuurhistorische waardenkaarten, cultuurhistorische verkenningen, cultuurhistorische effectrapportages en beeldkwaliteitsplannen zijn hiervoor geschikte middelen. In 2006 is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de gemeente Zaanstad door het gemeentebestuur goedgekeurd als beleidsinstrument voor het opstellen van bestemmingsplannen. Hiermee was Zaanstad de eerste gemeente met een eigen CHW-kaart. Op de kaart staan alle gebieden binnen de gemeente aangegeven die van cultuurhistorisch belang zijn. Dit kan zijn vanwege een historisch stratenpatroon, oude dijken of een oude verkaveling.

In de CHW-kaart is een overzicht opgenomen van alle beschermde monumenten binnen Zaanstad (bijvoorbeeld Zaanse huizen, fabrieken, pakhuizen, arbeiderswoningen, kantoren en molens) en gebieden van archeologische waarde (bijvoorbeeld terreinen met resten van prehistorische bewoning, middeleeuwse boerderijen, oude molen plaatsen of voormalige traankokerijen).

De CHW kaart wordt regelmatig aangepast, omdat gebieden en gebouwen kunnen afvallen door sloop, brand, herinrichting en er komen gebieden of gebouwen bij door archeologische ontdekkingen of door plaatsing op de monumentenlijst. Het is de bedoeling dat bij het opstellen van structuurplannen, bestemmingsplannen, infrastructurele plannen, natuurontwikkelingsplannen, bouwplannen en plannen met betrekking tot aanpassing van de grondwaterstand, zwaarwegend rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen een bepaald gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0004.png"

Figuur 4.1 Archeologische waarden- en verwachtingenkaart, projectlocatie bij de pijl (bron: Atlas leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0005.png"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart 2006 – Zaanstad

Relatie tot de ontwikkeling

Het plangebied behoort tot een gebied zonder archeologische verwachting conform de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Tevens ligt het plangebied niet binnen een gebied met enige cultuurhistorische waarden, zoals op de Cultuurhistorische waardenkaart 2006 - Zaanstad te zien is. Het plangebied is daarom vrijgesteld van verder onderzoek voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Stedenbouwkundige / landschappelijke uitgangspunten

Zaanstad werkt aan een aantrekkelijke, gezonde, veilige en duurzame fysieke leefomgeving. Een omgeving waarin je goed kunt wonen, werken en recreëren en waar iedereen gelijke kansen heeft. De bouwlocatie Figaro is een van de locaties waar binnenstedelijk kwaliteit aan de stad kan worden toegevoegd.

Figaro maakt, vanuit het NS-station gezien, onderdeel uit van de entree van Zaanstad. Verder ligt de Figaro locatie op een knooppunt van twee belangrijke fietsroutes, een noord-zuid snelfietspad en een oost-west verbinding tussen landelijk gebied en de Zaan. De oostwest verbinding over het spoor is de verbinding voor het langzaamverkeer, de tunnel ten zuiden van Figaro is de verbinding voor langzaam verkeer en gemotoriseerd langzaam verkeer, zoals brommers.

Figaro en de zes strategische opgaven

De herontwikkeling van de Figaro locatie geeft invulling aan zes strategische opgaven van Zaanstad: verstedelijking, kansengelijkheid, gezondheid, veiligheid economie en duurzaamheid.

De realisatie van een aantrekkelijke ontvangst en overstapruimte van het HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) knooppunt Zaandam staat bovenaan. Een plek waar de overstap tussen langzaamverkeer, bus en trein goed geregeld is, zodat dit bijdraagt aan het gebruik van het openbaar vervoer. Waar eenieder zich veilig voelt, doordat 's avonds nog steeds mensen op straat zijn en vanuit de gebouwen goed zicht is op de openbare ruimte. Ook een plek waar je op het niveau van het Stadhuisplein kunt afspreken in de openbare ruimte, waar je bij tijd en wijle in het zonnetje kunt zitten, of juist in de aangrenzende werkruimten, met bij behorende horeca of andere publieke voorzieningen verblijft.

Op het maaiveldniveau van de Provincialeweg is het vooral van belang dat alle vervoersstromen veilig afgewikkeld kunnen worden. Hier komt de bewaakte NS-stalling voor 2.400 fietsen. Door de goede ligging aan het noord zuid en oost-west snelfietspad langs de Provincialeweg wordt dit een optimale overstapplek van fiets naar HOV. HOV-knooppunten lenen zich bij uitstek voor verstedelijking. Woningen en werkplekken zijn een logische en gewenste aanvulling op de functies van deze locatie. De functies versterken elkaar en door de optimale bereikbaarheid met OV en fiets zal de toename van het autogebruik met deze toevoeging beperkt zijn.

Op de Figaro locatie is, gelet op de behoefte, een divers woningaanbod mogelijk. In de aanbestedingsstukken worden eisen over de woningtypen opgenomen. Figaro bevindt zich nabij veel werkgelegenheid (centrum en Zuiderhout/ Westerspoor) en voorzieningen.

Om een gezonde en prettig verblijfsplek te maken is op deze plek grote behoefte aan levend groen. Dit zal dan ook worden gerealiseerd.

Op weg naar klimaatneutraliteit wordt ingezet op een minimale uitstoot van CO2 bij de bouw en in het gebruik van het gebouw. Het terugbrengen van de warmte uitstraling van het gebouw behoort eveneens tot de doelstellingen. Hierbij wordt gedacht aan bio-based materialen, waaronder hout.

Conclusie

Het plan voor de Figaro locatie geeft invulling aan een aantrekkelijke, gezonde, veilige en duurzame fysieke leefomgeving en past binnen de zes strategische opgaven van de gemeente Zaanstad.

4.3 Wonen

Zaanstad staat voor een enorme woningbouwopgave. Tot 2040 wil de gemeente Zaanstad 15.000 tot 20.000 woningen toevoegen. Om het groene buitengebied te sparen komen de nieuwe woningen in de bestaande stad.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan, draagt bij aan het invullen van de woningbouwopgave. Door woningen bij te bouwen ontstaan ook kansen voor de huidige bewoners om door te stromen naar een woning in de wijk die past bij de eigen leefsituatie.

4.4 Maatschappelijke functies

Het plangebied ligt in het centrumgebied van Zaanstad en naast het trein- en busstation, van waaruit diverse maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, medische zorg, en sportvoorzieningen binnen (en buiten) Zaanstad goed te bereiken zijn. Het plan voor de Figaro locatie zelf staat ook maatschappelijke voorzieningen toe, namelijk: overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Een kinderopvang en apotheek worden niet toegestaan op de Figaro locatie omdat in verband met de verkeersaantrekkende werking niet passend in de omgeving worden geacht.

Conclusie

Binnen het nieuwe bestemmingsplan is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen.

4.5 Groen en openbare ruimte

Zaanstad wil bezoekers welkom heten en op natuurlijke wijze begeleiden naar de verschillende bestemmingen. Belangrijke loopstromen zijn van en naar het NS-station, de fietsenstalling, het busstation, kiss and ride, taxiplaatsen, het kernwinkelgebied en stadhuis, kantoren (AH) en de onderwijsinstellingen aan de westkant van het spoor. Figaro maakt, vanuit het NS-station gezien, onderdeel uit van de entree van Zaanstad.

Binnen de Figaro locatie is op het maaiveld (direct ten zuiden van het beoogde gebouw) ruimte voor groen en aandacht voor het versterken van biodiversiteit. Op het maaiveld zijn verder Kiss and Ride plekken voorzien, evenals parkeerplekken voor taxi's, laad- en losruimte en ondergrondse vuilcontainers en ondergrondse infrastructuur; in dit plan ook wel 'maaiveld-voorzieningen' (zie art. 3.2.2, sub c) genoemd. Ook voetgangers en fietsers maken gebruik van het maaiveld.

Met het plan voor de Figaro locatie wordt beoogd op het Stadhuisplein een levendig(ere) en sociaal veilig(ere) ruimte te maken. De publieksaantrekkende functies die binnen het bestemmingsplan worden toegestaan, kunnen hieraan bijdragen.

Het plan staat ook een langzaam verkeersverbinding toe tussen het Stadhuisplein en het maaiveld, zodat voetgangers en fietsers gemakkelijker van a naar b kunnen komen. Hiermee voegt het plan meer menselijke maat toe aan de omgeving.

Onder het maaiveld van de Figaro locatie is een kelder toegestaan die gebruikt kan worden om de fietsparkeerbehoefte van bewoners van de Figaro toren en eventueel fietsparkeren van ambtenaren van het Stadhuis op te vangen.

Bij de herontwikkeling van de locatie is aandacht voor het bereiken van een klimaatadaptief- en natuurinclusief gebouw en omgeving. Zo is in dit bestemmingsplan vastgelegd dat er een waterbergingsvoorziening moet worden gerealiseerd en dat nadere eisen kunnen worden gesteld aan bezonning en beschaduwing van de openbare ruimte en de warmte uitstraling van het gebouw op de omgeving. De bouwenvelop bevat als onderdeel van de aanbestedingsstukken diverse andere klimaatadaptieve- en ook natuurinclusieve zaken waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, een kelder, en een langzaam verkeersverbinding worden mogelijk gemaakt binnen dit bestemmingsplan. Daarnaast is het realiseren van een waterbergingsvoorziening verplicht gesteld.

4.6 Economische functies

Het plangebied is bedoeld voor gemengde functies, zoals wonen, publieksaantrekkende functies zoals horeca, maatschappelijke- en culturele voorzieningen, kantoren met baliefuncties en sportschool/fitnesstudio en kantoren zonder baliefunctie. De in dit plan toegestane publieksgerichte voorzieningen zijn in overeenstemming met het gemeentelijk beleid, zoals de verblijfsaccomodatievisie, de horecavisie en de kantorenstrategie. In Bijlage 1 wordt hieraan getoetst. De publieksgerichte functies dragen bij aan levendigheid en het vergroten van sociale veiligheid op het Stadhuisplein.

In de woningen is tevens beroep of bedrijf aan huis mogelijk.

Conclusie

Binnen het nieuwe bestemmingsplan is ruimte voor verschillende soorten aan economische functies.

4.7 Verkeer, vervoer en parkeren

Beleidskader

Voor het aspect verkeer en vervoer is geen specifieke landelijke wetgeving. Wel moeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening op een zorgvuldige wijze de verkeers- en vervoersaspecten worden onderzocht en moeten tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid te garanderen.

Op gemeentelijk niveau is op 16 september 2021 het Zaans Mobiliteitsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het plan geeft een visie hoe de gemeente om wil gaan met mobiliteit tot 2040. Daarbij is een mobiliteitstransitie nodig om de stad leefbaar, veilig en bereikbaar te houden. Het geldende parkeerbeleid van de gemeente Zaanstad is vastgelegd in de Nota Ruimte voor Parkeren (vastgesteld op 10 februari 2016), welke is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Een nieuwe parkeernota is in voorbereiding. De geldende beleidsstukken zijn verder toegelicht in Hoofdstuk 9 van Bijlage 1.

Toetsing

In 2023 is door Antea Group een Mobiliteitsplan ''Mobiliteitsplan Figaro locatie Zaandam'' opgesteld (bijlage 3). In dit mobiliteitsplan is de ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk verkeers-/parkeerbeleid. Daarbij is de verkeersgeneratie en -afwikkeling inzichtelijk gemaakt en is tevens de parkeerbehoefte beschouwd.

Parkeren

Programma voor bepalen parkeerbehoefte auto

Om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken, is allereerst gekeken naar de gemeentelijke parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad, welke dateert uit 2016. Allereerst is onderzocht welke mogelijke invulling van het gebouw de hoogste parkeerbehoefte oplevert. Dat programma is niet hetzelfde als het programma dat de hoogste verkeersgeneratie genereert (zie onder kop verkeersgeneratie). Om de maximale situaties te schetsen (worst-case) wordt voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie gerekend met een ander bouwprogramma. De verschillende bouwprogramma's, met bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie, zijn in bijlage 1 van het mobiliteitsplan uitgewerkt.

Parkeerbehoefte woningen

Voor het toekomstig woningbouwprogramma is uitgegaan van een reële mix, gelet op datgene wat hierover in de aanbestedingsstukken is opgenomen, te weten: 30% sociale huur, 30% middenhuur en 40% vrije sector woningen. Voor het bepalen van de gemiddelde parkeerbehoefte van een woning in de Figaro locatie is het aandeel van het type woningen vermenigvuldigd met de bijbehorende parkeernorm volgens de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad (2016). Dit resulteert in een gemiddelde parkeernorm van 0,95 per woning.

Totale parkeerbehoefte Figaro locatie

De maximale parkeerbehoefte van de Figaro locatie op basis van de gemeentelijke parkeernormen is 281 parkeerplaatsen, zoals weergegeven in Tabel 2-3 van het Mobiliteitsplan in Bijlage 3.

Dubbelgebruik

Door de mix aan functies zal de parkeerbehoefte van de gehele ontwikkeling gedurende de dag en week verschillen. Een parkeerplaats kan bijvoorbeeld overdag gebruikt worden door het restaurant en gedurende de nacht door woningen (dubbelgebruik). In het mobiliteitsplan zijn de aanwezigheidspercentages van de verschillende functies opgenomen zoals ook beschreven in de Parkeernota van de gemeente Zaandam. Deze zijn gebaseerd op de richtlijnen van het CROW.

Uit het mobiliteitsrapport blijkt dat de werkdagavond het drukste moment is. Wanneer rekening gehouden wordt met dubbelgebruik zijn op dit tijdstip (afgerond) 272 parkeerplaatsen vereist, zoals weergeven in tabel 2-5 van het Mobiliteitsplan in bijlage 3.

De parkeerbehoefte gaat enkel uit van ligging in Zaanstad en het woningtype. Er zijn veel meer verschillende aspecten die invloed hebben op de daadwerkelijke parkeerbehoefte van een ontwikkeling, denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om op andere wijze te reizen en het type bewoners en bezoekers. Daar wordt hieronder op ingegaan.

Doelgroepen Figaro locatie

De doelgroep van de ontwikkeling is van invloed op het autogebruik, het autobezit en daarmee de parkeerbehoefte. De ontwikkeling richt zich qua woningbouw op studenten, starters, young urban professionals, friends-wonen en kleine huishoudens.

  • Studenten zijn de leeftijdsgroep waarbij het bezit van een rijbewijs en aandeel autobezit het kleinste is. Gemiddeld heeft 17% een eigen auto.
  • Ook starters (in alle inkomensgroepen) hebben minder vaak een eigen auto dan het landelijk gemiddelde. Van deze groep heeft gemiddeld 43% een eigen auto.
  • Studenten en jongvolwassenen gebruiken in stedelijke gebieden relatief vaak andere vormen van vervoer als alternatief op de auto. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van de fiets, het OV of deelmodaliteiten.
  • Kleinere huishoudens hebben vaker geen auto dan grotere gezinnen.

o Alleenstaande en eenoudergezinnen zijn de groep met de minste auto's.

o Van de 1 persoonshuishouden heeft circa 55% geen auto.

o Van de 2 persoonshuishouden heeft circa 15% geen auto.

  • Mensen met een laag inkomen (sociale huur) hebben minder vaak een auto.

o Gemiddeld heeft één op de twee huishouden de beschikking over een auto.

  • Over het algemeen geldt dat het aandeel huishoudens zonder motorvoertuig lager is naarmate de stedelijkheid toeneemt.
  • Aangenomen wordt dat bezoekers van bewoners dezelfde maatschappelijke, sociale en economische status hebben en dat daarmee het autobezit van die bezoekers veel gelijkenissen vertoont met dat van de bewoners.
  • Het bezoeken van een sportschool/fitnesstudio is populair bij de jongere doelgroep. 28% van de 12 tot 34-jarigen deed in 2016 aan fitness. Opvallend is dat fitnessdeelname onder hoger opgeleiden (28%) twee keer zo hoog is als onder lager opgeleiden (13%).

Op basis van de beschrijving van de verschillende doelgroepen voor de Figaro locatie is het aannemelijk dat (een deel van) de toekomstige bewoners niet de beschikking heeft over een eigen auto en daarmee de parkeerbehoefte lager zal uitvallen.

Locatiekenmerken Figaro locatie

In het Mobiliteitsplan is onderzoek gedaan op welke wijze de locatiekenmerken en doelgroepen van de voorgenomen ontwikkeling invloed hebben op de (auto)parkeerbehoefte van de woningen/functies van de Figaro locatie. Voor de locatiekenmerken en bereikbaarheid blijkt het volgende:

  • Door de centrale ligging van de ontwikkeling zijn vrijwel alle (dagelijkse) voorzieningen, zoals het centrum met haar winkels, huisarts/apotheek, supermarkt, trein- en busstation, op loopafstand bereikbaar;
  • Met de (elektrische) fiets kan binnen een half uur vrijwel de gehele gemeente en ook een deel van Amsterdam-Noord bereikt worden;
  • Door de ligging naast het station van Zaandam heeft het gebruik ervan veel potentie. Vanuit hier zijn er goede treinverbindingen richting Amsterdam, waar veel inwoners van Zaanstad werken, maar ook richting Utrecht en Alkmaar/ Den Helder. Daarnaast vertrekken diverse stad- en streekbussen vanaf deze locatie naar dorpen en steden in de omgeving;
  • De doelgroep voor gebruikers van deelauto's komt overeen met de doelgroep waarop de Figaro locatie zich richt (zie hieronder). Dit maakt dat de inzet van deelauto's kansrijk is voor de Figaro locatie. Hiermee kan een (grote) reductie van het aantal benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Echter, omdat verschillende aanbieders van deelauto's in de directe omgeving van de Figaro-locatie reeds aanwezig zijn worden geen deelauto's bij de ontwikkeling van Figaro voorzien;
  • De ontwikkeling wordt via een nieuwe aansluiting, ter hoogte van de bestaande kruising met De Hermitage en Korte Rozengracht op, de Provincialeweg ontsloten. Via de S150 of S151 kunnen de A7, A8 en de Ring van Amsterdam bereikt worden. Door de ligging in de Randstad zijn deze rijkswegen filegevoelig waardoor de afgelegde afstand met de auto in veel gevallen beperkt is;
  • Ook is onderzoek gedaan naar de woon-werk relaties in Zaandam. Uit data van het CBS blijkt dat 35% van de inwoners van Zaanstad binnen de gemeente werkt. Deze groep kan vanaf de ontwikkellocatie te voet, per fiets of met OV naar het werk. 65% van de inwoners van Zaanstad werkt buiten de gemeente, waarbij 30% in Amsterdam werkt. Door de ligging van de ontwikkeling naast station Zaandam en de directe treinverbinding naar meerdere grote steden zijn voor deze werknemers het openbaar vervoer en de (elektrische) fiets goede alternatieven ten opzichte van de auto;
  • Omdat voor de bezoekers van bewoners wordt aangenomen dat deze dezelfde maatschappelijke, sociale en economische status als de bewoners hebben, is het aannemelijk dat het verplaatsingsgedrag van de bezoekers overeenkomt met dat van de bewoners en is gericht op lopen, fietsen en het openbaar vervoer.
  • Voor binnenstedelijk horecabezoek is te zien dat dit veelal plaatsvindt per fiets, lopend of met het openbaar vervoer. Daarbuiten vormt de auto het voornaamste vervoersmiddel;
  • Bij sporten is binnenstedelijk de fiets en lopen leidend om te gaan sporten. Voor de reis van omliggende dorpen naar de stad/grotere kernen wordt veelal de auto gebruikt;
  • Voor de beoogde kantoren blijkt op basis van onderzoek van het KiM (2016) dat kantoorgerichte werkgelegenheid in de buurt van OV-knooppunten het gebruik van het OV kan vergroten. Het verminderen van autoparkeerplekken bij knooppunten kan een positief effect hebben op het gebruik van andere vervoerswijzen, zoals het OV en de fiets.

Op basis van locatiekenmerken kan gesteld worden dat alternatieven van de eigen auto voor dit plan realistisch inzetbaar zijn en ertoe leiden dat er minder voorzieningen getroffen hoeven te worden in de vorm van parkeerplaatsen.

Ontheffing parkeereis

In de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 is benoemd dat het college in een aantal gevallen een ontheffing van de parkeereis kan afgeven. Eén van deze gevallen betreft de situatie waarin de betreffende ontwikkeling (het nieuwe adres) wordt uitgesloten van parkeervergunningen. Deze ontheffing is alleen mogelijk in het gebied waar betaald parkeren geldt. Dit om ongewenst uitwijkgedrag naar de parkeerlocaties waar gratis geparkeerd kan worden, te voorkomen.

De Figaro locatie bevindt zich in het vergunningsgebied (betaald parkeren) 'Russische buurt'. De locaties waar gratis geparkeerd kan worden bevinden zich allemaal op meer dan 400 meter (hemelsbrede) afstand en circa 10 min lopen. Daarmee voldoet de Figaro locatie aan de eisen die gemeente Zaanstad in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 in paragraaf 3.6.2 heeft gesteld om de woningen uit te sluiten van een parkeervergunning. Kopers en huurders van de woningen en publieksgerichte voorzieningen en kantoren zonder baliefunctie worden vooraf geïnformeerd over het feit dat zij, en hun bezoek, geen recht hebben op een parkeerontheffing en daarmee dus niet ter plaatse van de Figaro locatie op straat kunnen parkeren. Door de goede bereikbaarheid van de locatie per openbaar vervoer, per fiets en wandelend hebben bewoners, werknemers en bezoekers volwaardige alternatieven om de locatie op andere manieren dan met de auto te bereiken. Indien gewenst kunnen zij zelf een parkeerabonnement afsluiten bij één van de parkeervoorzieningen in de omgeving.

Het uitsluiten van de Figaro locatie voor parkeervergunningen leidt naar verwachting niet tot een verschuiving van de parkeerdruk. Door de locatie specifieke kenmerken van Figaro, zijn er volwaardige alternatieven voor de privéauto voorhanden. Gelet op het hierboven beschreven reisgedrag van de beoogde doelgroepen van de Figaro locatie is het aannemelijk dat zij deze alternatieve vervoersmiddelen als volwaardige optie beschouwen. Daarnaast vormt de afstand/tijd tot locaties waar gratis geparkeerd kan worden een drempel om dit ook daadwerkelijk te doen.

Indien bewoners, bezoekers en werknemers desondanks met de auto komen, kan gebruik gemaakt worden van diverse parkeervoorzieningen in de omgeving, zoals opgenoemd in het mobiliteitsplan, waaronder de Hermitage en Rozenhof. Q-park is eigenaar en beheerder van deze en andere twee omliggende parkeervoorzieningen. Na navraag bij Q-park in de zomer van 2023 blijkt dat de omliggende parkeervoorzieningen op dit moment voldoende capaciteit bieden. Hiermee kunnen automobilisten hun auto parkeren in de omgeving. Zodoende worden geen knelpunten op het gebied van parkeren.

Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de voorwaarden om een ontheffing van de parkeereis te verlenen. Gelet op bovenstaande worden ter plaatse van de Figaro locatie geen auto parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling gerealiseerd en worden er geen knelpunten op het gebied van parkeren verwacht.

Parkeerbehoefte en -omgang fiets

Voor het fietsparkeren heeft de ontwikkelaar drie mogelijkheden om in de fietsparkeerbehoefte te voorzien, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen fiets-parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. De ontwikkelaar kan kiezen uit de volgende opties:

  • 1. Individuele fietsenberging op de bouwlagen waar ook woningen en kantoren zonder baliefunctie zijn toegestaan, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit (2012) waarbij de normen van de gemeente Zaandam worden gehanteerd;
  • 2. Gemeenschappelijke fietsenberging voor bewoners op de bouwlagen waar ook woningen en kantoren zonder baliefunctie zijn toegestaan of in de kelder (wat onder voorwaarden voldoet aan een 'gelijkwaardig alternatief'; en/of
  • 3. Fietskelder onder maaiveld waarin een fietsenstalling voor bewoners van het gebouw (en ambtenaren van het naastgelegen stadhuis) wordt gerealiseerd.

Bij een individuele fietsenberging zijn in totaal 663 fietsparkeerplekken nodig voor de bewoners. Bij een gemeenschappelijke fietsenberging zijn in totaal 858 fietsparkeerplekken nodig voor de bewoners. Deze ontwikkeling zal voorzien in het vereiste aantal stallingsplaatsen voor bewoners om daarmee het fietsgebruik voor bewoners te stimuleren.

Een deel van het Figaro gebouw zal beschikbaar worden gesteld voor bijzondere (buitenmodel) fietsen, zoals bakfietsen, scooters en brommers. De precieze uitwerking hiervan kan bepaald worden door de ontwikkelaar. Belangrijkste aandachtspunt daarbij is dat de stalling (sociaal) veilig en goed toegankelijk moet zijn.

Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een fietsenstalling op de eerste en tweede bouwlaag met 2.400 plekken ten behoeve van het NS-station.

Voor bezoekers van de woningen en werknemers/bezoekers van de overige functies zijn op basis van de geldende normen in totaal 431 (98 voor bezoekers van bewoners en 333 bezoekers van publieksgerichte voorzieningen) stallingsplaatsen vereist. Omliggende fietsparkeervoorzieningen bieden voldoende capaciteit om invulling te geven aan deze fietsparkeerbehoefte. Bezoekers van bewoners en bezoekers van de overige (niet-woon) functies worden geacht hun fiets te parkeren in deze omliggende fietsparkeervoorzieningen.

Verkeersafwikkeling

Verkeersgeneratie

De realisatie van de Figaro toren brengt verkeersbewegingen met zich mee. Omdat het gebouw een gevarieerd bouwprogramma mogelijk maakt is allereerst bekeken welk programma de hoogste verkeersgeneratie oplevert. Zoals reeds beschreven is het programma dat de hoogste verkeersgeneratie oplevert niet gelijk aan het programma dat de hoogste parkeerbehoefte genereert. Om de maximale situaties te schetsen (worst-case) wordt voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie gerekend met een ander bouwprogramma. De verschillende bouwprogramma's, met bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie, zijn in bijlage 1 van het mobiliteitsplan uitgewerkt.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de woningen zijn dezelfde uitgangspunt gehanteerd zoals beschreven en toegelicht bij de parkeerbehoefte: 30% sociale huur, 30% middenhuur en 40% vrije sectorwoningen. De kencijfers van het CROW kennen geen kencijfers voor de functie horeca (restaurant). Om deze reden is een eigen aanname gemaakt, zoals beschreven in paragraaf 2.3 van het mobiliteitsrapport. Al met al ontstaat voor het Figaro gebouw als geheel een verkeersgeneratie van 748 verkeersbewegingen/weekdag etmaal.

De verkeersgeneratie van woningen en kantoren liggen op doordeweekse dagen (maandag t/m vrijdag) gemiddeld hoger dan op weekdagen (maandag t/m zondag). Om het aantal verkeersbewegingen om te rekenen van weekdagcijfers naar werkdagcijfers moeten de mvt van woningen vermenigvuldigd worden met 1,11 en de mvt van de kantoren met 1,33 (CROW, publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren). De verkeersgeneratie van de Figaro locatie per werkdag komt daarmee neer op 846 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie wordt verder toegelicht in Figuur 6.1 in Bijlage 3.

Gelet op onderbouwing bij het kopje 'parkeren' is het aannemelijk dat in de praktijk sprake is van een lagere verkeersgeneratie dan hierboven vermeld. Het is echter niet met zekerheid te zeggen wat de reductie van de verkeersgeneratie is op basis van deze kenmerken. Daarom is in dit onderzoek uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie.

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling wordt ontsloten middels een nieuwe verbinding die uitkomt op het kruispunt Provincialeweg - parkeergarage Hermitage - Korte Rozengracht, zie ook figuur 4.3. De nieuwe ontsluiting betreft een éénrichtingsweg. Om te onderzoeken of de ontwikkeling en de bijbehorende verkeersgeneratie goed ontsloten kan worden op het toekomstige verkeersnetwerk zijn twee kruispuntberekeningen in COCON uitgevoerd, te weten voor:

  • Kruispunt 1 (K1): Provincialeweg – Korte Hogendijk – parkeergarage De Hermitage – Korte Rozengracht;
  • Kruispunt 2 (K2): De gekoppelde kruising Provincialeweg – Korte Hogendijk – Hogendijk.

Onder de kop 'parkeren' wordt ingegaan op de omgang met de parkeerbehoefte, waaruit af te leiden is hoe het verkeer gaat rijden. Parkeergarage De Hermitage is op korte afstand gelegen van de ontwikkeling waarmee het aannemelijk is dat bewoners, werknemers en bezoekers voornamelijk gebruik zullen maken van deze parkeervoorziening. Uitgangspunt bij de kruispuntberekeningen is dat van de totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling 90% naar/van parkeergarage De Hermitage rijdt en de overige 10% naar/van de Figaro locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0006.png"

Figuur 4.3 Ontsluiting Figaro locatie en onderzochte kruispunten

Uit de resultaten van de kruispuntberekeningen blijkt voor beide kruispunten dat het ontwerp van beide kruispunten in de toekomstige situatie voldoen en de verkeersintensiteiten goed kunnen afwikkelen. De minimale cyclustijd bedraagt voor kruispunt 1 (K1, zie boven) 85 seconden en voor kruispunt 2 (K2) 52 seconden, zie ook tabel 4.1.

Tabel 4.1 Cyclustijden kruispunten plansituatie inclusief Figaro locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0007.png"

Conclusie

Voor het aspect parkeren is op basis van de omgevingskenmerken, het aanbod aan alternatieve vervoersmiddelen en beoogde doelgroepen van het gebouw aangetoond dat het aantal autoparkeerplaatsen gereduceerd kan worden zonder dat er parkeerproblemen verwacht worden. Er wordt daarbij gebruikgemaakt van de in het gemeentelijk beleid opgenomen mogelijkheid om een ontheffing van de (auto) parkeereis te verlenen, waarbij aan de voorwaarden wordt voldaan. Ook het aantal benodigde fietsparkeerplekken is onderzocht. Voor de omgang met fietsparkeerplekken van bewoners heeft de ontwikkelaar diverse mogelijkheden; het realiseren van een individuele fietsbergingen, een gemeenschappelijke fietsenberging of gebruik van de fietskelder. De benodigde fietsparkeerplekken voor bewoners kunnen in de Figaro toren opgelost worden. Bezoekers van bewoners, en bezoekers van het overig programma in de toren worden geacht gebruik te maken van omliggende fietsparkeervoorzieningen, welke voldoende capaciteit hebben. De realisatie van de Figaro toren brengt daarnaast (auto) bewegingen met zich mee. Zoals uit het mobiliteitsplan blijkt kan de verwachte maximale verkeerstoename van de ontwikkeling goed ontsloten worden en ontstaan er geen doorstromingsproblemen. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Op het gebied van water is er beleid en regelgeving op Europees en Rijksniveau, zoals de Kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen en uitgangspunten van dit beleid zijn niet rechtstreeks van toepassing op dit bestemmingsplan, maar krijgen hun doorwerking in het beleid van de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

De Watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met zijn partners het waterbeleid voor de lange termijn (Deltavisie) en middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen Waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het Hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).

Het (ontwerp) bestemmingsplan is opgesteld met in acht name van dit beleid. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat slechts bij afwijkingen dit wordt gemeld en gemotiveerd in het bestemmingsplan.

4.8.2 Organisatie

Het Rijk draagt zorg voor landelijke wet- en regelgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en het keringbeheer binnen het bestemmingsplangebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het rioolbeheer en de grondwaterzorgtaak berust bij de gemeente Zaanstad.

4.8.3 Waterberging

Door Antea Group is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 3). De bevindingen hiervan worden hieronder per onderdeel beschreven.

Verhard en onverhard oppervlak

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van verhard oppervlak met 1.410 m2. 

Waterberging na een (extreme) neerslagsituatie

Het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden door het aanleggen van oppervlaktewater of een waterberging. Daarvoor zijn door het hoogheemraadschap en de gemeente eisen gesteld:

  • Het hoogheemraadschap geeft als bergingseis dat een deel van de toename aan verhard oppervlak wordt gecompenseerd door de realisatie van waterberging. Bij de realisatie van een alternatieve waterberging geldt een benodigde waterschijf van 69 mm die moet kunnen worden vastgehouden. Dit betreft dus 1.410 m2 * 0,069 = 97 m3 waterberging.
  • Om te voldoen aan de gemeentelijke opgave is een bufferruimte benodigd van ten minste 188 m³ waterberging. Dit is buffercapaciteit die te allen tijde beschikbaar moet zijn en daarom aanvullend op de waterbuffer ten behoeve van bewatering van de biotische gevel moet worden aangebracht.

Op basis van deze inventarisatie is de waterbergingsambitie van de gemeente maatgevend. Op basis van het bovenstaande wordt het haalbaar bevonden om te voldoen aan de bergingsopgave van ten minste 188 m³ waterberging aanvullend op de waterbuffer aan de hand van maatregelen in/op/onder maaiveld of in het gebouw. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van onderhavig bestemmingsplan geborgd.

Waterbuffer voor bewatering biotische gevel

Het planvoornemen voorziet in een inpandige waterbuffer van 350 m³ ten behoeve van de biotische gevel. Deze waterbuffer kan worden ingericht met een voorziening om te bufferen voorafgaand aan een extreme neerslagsituatie. Hierbij dient voor een situatie met een extreme bui de neerslag van deze bui tenminste 24 uur gebufferd te worden zonder dat dit voor overlast in en rond het gebouw zorgt. Deze capaciteit moet ook beschikbaar zijn wanneer de regenwateropslag voor bewatering volledig is gevuld.

4.8.4 Afwatering/ riolering

Om het plan klimaatrobuust te maken dient bij aanleg van een HWA-stelsel rekening te worden gehouden met de omgang van hemelwater bij extreme neerslag en hoe overtallig water kan afstromen richting het oppervlaktewater om wateroverlast bij woningen te voorkomen.

Voor het ontwerp van het maaiveld en ondergrondse stelsels worden actuele ruimtelijke en hydraulische analyses uitgevoerd. Voor de te reconstrueren riolering geldt als vertrekpunt een ontwerpbui met een frequentie van voorkomen van eenmaal per twee jaar (bui 09 uit de landelijke Leidraad Riolering, circa 30 mm in één uur). Het rioolontwerp dient te worden opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap en de gemeente.

Voor vuilwater blijken aanvullende voorzieningen nodig te zijn. Voor de Figaro toren wordt verwacht dat er ongeveer 60,0 m3 aan vuilwater per dag zal vrijkomen (200 woningen * 2,5 * 120L). Vanwege het ontbreken van een vrijverval riool in de directe omgeving, dient vuilwater inpandig te worden verzameld waarna het kan worden verpompt. Dit is een aandachtspunt voor het ontwerp van het gebouw.

4.8.5 Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied betreft circa NAP -1,0 m. Het grondwater stroomt regionaal in een noordelijke richting. Het verhang dat binnen het plangebied optreedt, is verwaarloosbaar. Binnen het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig. Ten westen, grenzend aan het plangebied is een grondwateronttrekking aanwezig voor recreatieve doeleinden (het zwembad). Het plangebied valt niet onder een grondwaterbeschermingsgebied.

Op basis van de verzamelde grondwatergegevens wordt voldaan aan de minimaal vereiste ontwateringsdiepte.

Conform de gemeentelijke uitgangspunten met betrekking tot grondwater wordt als onderdeel van het rioleringsplan een ontwateringsplan opgesteld en moet aangetoond worden dat grondwaterneutraal wordt gebouwd.

Van de in dit plan toegestane parkeerkelder zijn de effecten op het grondwater beoordeeld. De parkeerkelder die volgens dit plan een maximale diepte kent van 5 meter onder maaiveld, bevindt zich op de grens van het eerste watervoerende pakket. Het risico op opbarsten en opdrijven neemt toe als de grondlagen tot een diepte van -4,0 m tot maaiveld worden doorgraven. Daarom zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • Monitoren van de freatische grondwaterstand en de stijghoogte. Aanbevolen wordt om circa 4 peilbuizen te plaatsen in en rondom het plangebied. Er zijn geen recente peilbuizen in het plangebied aanwezig. Monitoring van minimaal 1 jaar is nodig voor inzicht in de grondwaterstandfluctuatie.
  • Het analyseren van de monitoringsgegevens:
    • 1. Interpreteren van de grondwatergegevens uit de monitoring voor opstuwing. Dit om de uitvoering vast te stellen voor het grondwaterneutraal bouwen van de parkeerkelder.
    • 2. Uitvoeren van opbarstberekeningen met betrekking tot het opbarsten van de parkeerkelder en het doen van aanbevelingen voor het ontwerp (uitvoeringswijze, vloerdikte en spanninsbemaling). Dit met als doel om een robuust ontwerp te realiseren.
4.8.6 Waterkwaliteit

Ten aanzien van hemelwater dient deze conform het GRP van de gemeente Zaanstad (Zaanstreek-Waterland) te gebeuren. De regio hecht veel waarde aan een goede waterkwaliteit. Er is dan ook veel aandacht besteed aan het beperken van microverontreinigingen. Medicijnresten en hormonen worden uit het systeem gehaald op de plek waar dat het meest doeltreffend is. Het watersysteem is zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. De uitgangspunten zijn:

  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
  • Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Doordat het regenwater relatief schoon is, kan het bijdragen aan een betere waterkwaliteit in het gebied waar de neerslag valt. Het vasthouden en bergen van het regenwater reduceert tevens de piekafvoeren. In de toekomstige situatie zorgt het afstromend hemelwater niet voor een verslechtering van het oppervlaktewater. Zuiveringsstappen voor het waarborgen van de waterkwaliteit zijn niet noodzakelijk.

4.8.7 Waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen met beschermingszones in en rondom het plangebied aanwezig. Volgens de overstromingsrisico kaarten van de Klimaateffectatlas overstroomt het plangebied niet bij een dijkdoorbraak van een primaire of regionale waterkering.

4.8.8 Advies waterbeheerder

In het kader van de watertoets heeft afstemming plaatsgevonden met de waterbeheerder. De watertoets is als Bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting. De waterbeheerder heeft positief geadviseerd.

4.8.9 Conclusie

Het risico op wateroverlast neemt toe doordat sprake is van een toename van verhard oppervlak. Daartoe wordt een bergingsopgave van 188 m3 vereist, aanvullend op de te realiseren waterbuffer ten behoeve van bewatering van de biotische gevel. Het wordt haalbaar bevonden om te voldoen aan deze bergingsopgave.

Op basis van de verzamelde grondwatergegevens wordt voldaan aan de minimaal vereiste ontwateringsdiepte. Conform de gemeentelijke uitgangspunten met betrekking tot grondwater wordt als onderdeel van het rioleringsplan een ontwateringsplan opgesteld en moet aangetoond worden dat grondwaterneutraal wordt gebouwd.

Daarnaast moet ook aandacht worden besteed aan aspecten betreffende klimaatbestendigheid. Bij de toekomstige inrichting is van belang dat rekening wordt gehouden met de samenhang tussen ruimtelijke aspecten (water met groen, water met hitte, bouwmassa) en de beoogde maatregelen voor verzamelen, afvoer en verwerking van hemelwater zoals beschouwd binnen het Klimaatplan (zie paragraaf 4.11 Duurzaamheid).

De beoogde parkeerkelder in het plangebied bevindt zich op de grens van het eerste watervoerende pakket. Het doorgraven van de holocene deklaag en veen- en kleilagen tot een diepte van -4,0 m -mv kan leiden tot een verhoogd risico op opbarsten en opdrijven van de kelder. Deze risico's zijn beheersbaar mits rekening wordt gehouden met aanbevelingen ten aanzien van het onderdeel grondwater zoals in paragraaf 4.8.5 van dit bestemmingsplan verwoord.

Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Voldoende berging kan in het plangebied worden gerealiseerd. Naast de bovenstaande aanbevelingen dient het rioolontwerp te worden opgesteld in afstemming met het waterschap en de gemeente.

De initiatiefnemer heeft hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het plan Figaro locatie Zaandam via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.

 

4.9 Technische infrastructuur

4.9.1 Planologisch relevante kabels en leidingen

Deze subparagraaf behandelt de planologisch relevante kabels en leidingen die in het plangebied aanwezig zijn. Dergelijke kabels en leidingen moeten aangeduid worden op de verbeelding van het bestemmingsplan en beschermd worden door regels in het bestemmingsplan.

Een KLIC-melding is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er diverse kabels en leidingen aanwezig zijn aan de randen en net buiten het plangebied. Het merendeel hiervan is echter niet planologisch relevant, zoals de data(internet)leidingen en rioolleidingen. Relevant is de gas hoogtransportleiding (feloranje) en de elektriciteit hoogspanning (fel rood op figuur 4.4).

De transportleiding (gas, oranje) ligt onder de provincialeweg, en ligt daarmee buiten het plangebied. Deze leiding is op de risicokaart niet weergegeven, en heeft daarom geen contour. Zodoende hoeft geen contour op de verbeelding van voorliggend plan opgenomen te worden.

De elektriciteit hoogspanningleiding (felrood)ligt buiten het plangebied.

Vanuit planologisch relevante kabels en leidingen hoeft er niets te worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit gebiedsaspect levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0008.png"

Figuur 4.4: kabels en leidingen binnen/rondom het plangebied

4.9.2 Overige kabels en leidingen

Uit gemeentelijke informatie en het vigerende bestemmingsplan Inverdan (2006) blijkt dat er aan de noordzijde van het plangebied van de Figaro locatie ook technische infrastructuur aanwezig is, zoals trafostations. Het is van belang dat aanleg en onderhoud van dergelijke infrastructuur mogelijk is en blijft. Daarom is in voorliggend bestemmingsplan de bepaling opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'leidingenstrook' uitsluitend gebouwd mag worden vanaf een hoogte van 2,5 meter.

Door deze bepaling kan aanleg en onderhoud plaatsvinden. Zodoende vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Met het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een goede afstemming van de vraag woningen, bedrijven, hotels, etc. aan de actuele behoefte voorzien.

Artikel 3.1.6. Lid 2 van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Op grond van artikel 1.1.1 Lid 1 onder h van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan:

“Bestaand stedenbouwkundig samenspel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij horende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

Geconcludeerd kan worden dat het hier om bestaand stedelijk gebied gaat, aangezien er sprake is van een herontwikkeling van een bestaand gebied waarin de huidige bestemming 'Centrumdoeleinden'. Deze bestemming is in het vigerend bestemmingsplan onder andere bedoeld voor woningen, kantoren, detailhandel en horeca.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (NSO), dan is een plan Ladderplichtig. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:

“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen”.

De Ladder is alleen van toepassing op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of dat er een functiewijziging van zodanige aard en omvang plaats vindt dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de toevoeging van maximaal 195 woningen, 2.150 m² bvo commercieel en 8.500 m² kantoren zonder baliefunctie mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggende woningbouwontwikkeling is daarmee 'ladderplichtig'.

Beoordeling

Om de ontwikkeling van de ontwikkellocatie mogelijk te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd, de volledige memo is opgenomen in bijlage 14. Hieronder wordt een samenvatting van de bevindingen weergegeven. Bijgevoegd de volledige Ladderonderbouwing Figaro in Bijlage 14.

Conform de vigerende beheersverordening Inverdan (vastgesteld 30 juni 2016) die verwijst naar het vigerende bestemmingsplan 'Inverdan' (vastgesteld op 6 juli 2006) is de planlocatie bestemd als 'Centrumdoeleinden A C3'. Gronden met een dergelijke bestemming zijn, onder andere, bestemd voor kantoren, baliefuncties, detailhandel en horeca-inrichtingen. De meeste beoogde publieksgerichte voorzieningen zijn reeds binnen het vigerende bestemmingsplan toegestaan. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De commerciële ontwikkeling van maximaal 3.650 m² bvo is daarmee niet 'ladderplichtig'. Een uitzondering hierop is de hotelfunctie. Daarnaast veranderen de uitgangspunten voor de horeca dusdanig dat deze niet ladderplichtig is, maar in het kader van goede ruimtelijke ordening wel onderzocht is of de wijzigingen passend zijn bij de behoefte. Hoewel ook de kantoorfunctie in beginsel niet ladderplichtig is, is het totale maximale toegestane oppervlakte van circa 60.000 m2 bvo op dit moment verdeeld over een dusdanig groot gebied dat ook deze kort wordt toegelicht in de ruimtelijk economische context.

Woningen

Kwantitatieve behoefte

Om de kwantitatieve behoefte aan woningen in Zaanstad in beeld te brengen zijn diverse bronnen geraadpleegd, waaronder de Monitor Woningbouw 2021, en Plancapaciteit Metropoolregio 2022 van de provincie Noord-Holland. Als onderzoeksgebied is in de laddertoets is aangehouden: de gemeenten in de sub regio Zaanstreek-Waterland (gemeenten Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en gemeente Amsterdam. In het onderzoek is tevens de behoefte exclusief Amsterdam inzichtelijk gemaakt. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen de harde planvoorraad in het onderzoeksgebied, dan volgt hieruit een behoefte aan 28.970 woningen (tabel 6). Binnen het onderzoeksgebied exclusief Amsterdam bedraagt de behoefte 6.940 woningen.

Kwalitatieve behoefte

Binnen het onderzoeksgebied is vraag naar woningen in alle prijsklassen. De gemeente Zaanstad zet in op betaalbare woningen voor mensen met een laag inkomen, woningen in het midden en hoge segment om doorstroming binnen de woningmarkt op gang te houden en op langer thuis wonen van ouderen. De huidige plancapaciteit richt zich met name op appartementen en woningen in het huursegment.

De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 195 woningen voldoet aan deze kwalitatieve behoefte. Binnen de aanbestedingsstukken kan voorzien worden in een goede segmentatie die aansluit bij de wens van de gemeente om woningen te realiseren in onder andere het sociale (huursegment) alsmede het midden en hoge segment, passend bij de kwalitatieve behoefte.

Hotels

Kwantitatieve behoefte

Voor de behoefte aan hotels is de Verblijfsaccomodatievisie Zaanstad (2021) geraadpleegd. Daaruit blijkt dat er vanaf circa 2027 een resterende vraag wordt verwacht van circa 770 kamers tot 2030. Tot circa 2027 is er sprake van een verwacht overschot op de markt door een groter aanbod en een teruggelopen vraag. Dit heeft te maken met de coronapandemie. De nu te ontwikkelen kamers binnen de Figaro locatie worden echter voor een langere periode ontwikkeld en zullen naar verwachting niet (ver) voor 2027 worden opgeleverd, wat zoals beschreven in de laddertoets, het risico op onaanvaardbare leegstand verwaarloosbaar maakt.

Kwalitatieve behoefte

Uit de Verblijfsaccomodatievisie Zaanstad (2021) blijkt dat er met name vraag is naar (kleinere) boetiekhotels waarbij de voorkeur uitgaat naar een locatie in of nabij historisch erfgoed. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij boetiekhotels (hotel met max. 20 kamers) worden toegestaan, en aanvullende entrees voor de (conferentiezalen) van het bestaande Intell hotel), maakt het mogelijk om binnen het gebied invulling te geven aan de kwalitatieve vraag.

Horeca

Hoewel er bij de Figaro locatie qua horeca in feite geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, gelet op datgene wat aan horeca al in het vigerend planologisch kader is toegestaan, zijn de beoogde wijzigingen in de laddertoets wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Het verschil in wat reeds aan horeca is toegestaan in het vigerend planologisch kader en wat de Figaro locatie aan horeca mogelijk maakt is met name kwalitatief van aard. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de Horecavisie Zaanstad uit 2021. Uit de horeca visie, en onderliggende onderzoeken, komt een beeld naar voren van met name een sterk ontwikkelde fastfood- en drankensector. De restaurantsector is qua bvo ook goed vertegenwoordigd maar dit komt met name door enkele restaurants met een relatief groot oppervlakte. Wat betreft verdere segmentatie binnen de restaurantsector lijkt het hogere segment ook ondervertegenwoordigd. Uit onderzoek dat ten grondslag ligt aan de voornoemde horecavisie blijkt ook dat het aanbod kwalitatief niet aansluit bij de vraag en dat er ruimte is voor meer diversificatie in het aanbod en dat hierin ook beperkte ruimte is voor groei.

De aanpassing van het beleid maakt meer mogelijk. Het bestemmingsplan Figaro locatie draagt, door het verbieden van bezorgservices, bij aan een kwalitatief hoogwaardige invulling van de beschikbare ruimte.

Kantoren

Hoewel ook de kantoorfunctie in beginsel niet ladderplichtig is, is het totale maximale toegestane oppervlakte van 60.000 m2 bvo in het op dit moment vigerend planologisch kader, verdeeld over een dusdanig groot gebied dat ook de beoogde kantoorfuncties op de Figaro locatie kort worden toegelicht in de ruimtelijke context.

In de kantorenstrategie Zaanstad uit 2021 wordt een behoefteraming gedaan voor kantoorfuncties binnen Zaanstad. Daaruit blijkt dat er op dit moment voor de Zaanse kantoorgebruiker qua kwantiteit weinig te kiezen is. Ook is vraag en aanbod kwalitatief in onbalans. Deze onbalans ontstaat doordat het aanbod van kantoorpanden met name kantoorpanden met een oppervlak vanaf 500 m2 betreft, terwijl er met name vraag naar kleinere kantoorlocaties is.

Binnen de gemeente Zaanstad is op basis van de Kantorenstrategie Zaanstad behoefte aan kantoren op aantrekkelijke, goed bereikbare locaties, zoals Zaandam Centrum. Het gebied Zaandam Centrum wordt hierdoor gezien als een kansrijke locatie voor kantoren binnen de gemeente Zaanstad. Door de gunstige ligging ten opzichte van onder andere ov-verbindingen richting Amsterdam kan een goede invulling gegeven worden aan de toenemende vraag die Amsterdam vanaf 2026 verwacht niet meer binnen de gemeentegrenzen in te kunnen vullen. Dit maakt het onderzoeksgebied een logische locatie voor de invulling van de geraamde behoefte.

Conclusie

Er is voldoende behoefte aan voorliggend bouwplan. Het plan voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.11 Duurzaamheid

4.11.1 Klimaatadaptatie

Klimaatverandering leidt tot meer hittegolven, vaker extreme neerslag, meer droogteperioden en een grotere kans op overstromingen. Dit heeft invloed op de gezondheid, leefbaarheid van buurten, comfort in gebouwen, de arbeidsproductiviteit, en kan tot economische schade leiden. Oplossingen mee ontwerpen is goedkoper dan later reageren. De kwetsbaarheid varieert binnen het stedelijk gebied, wat betekent dat het vergroten van de klimaatbestendigheid het meest efficiënt kan gebeuren door veel relatief kleine en lokale maatregelen. Wateroverlast is nu al een terugkerend probleem. Meer tropische dagen gecombineerd met niet klimaatadaptieve inrichtingen kunnen voor hittestress zorgen. Hittestress kan leiden tot ziekte en extra sterfte onder gevoelige bevolkingsgroepen zoals ouderen en chronische zieken, maar ook tot verminderde arbeidsproductiviteit en slaapstoornissen.

Uitvoeringsplan klimaatadaptatie 2021-2026

Volgens de opdracht uit het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie heeft de Zaanse Raad op 8 juli 2021 het Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie 2021-2026 vastgesteld, met als overkoepelende ambitie: Meer ruimte voor groen & blauw. De gemeente wil in 2050 klimaatbestendig zijn ingericht, wat betekent:

  • Een extreme bui met herhalingstijd van 1x in de 100 jaar kan de gemeente verwerken, waarbij bewoners en bedrijven de verplichting hebben om overtollig water op eigen perceel te verwerken en er geen overtollig water van de openbare ruimte naar percelen mag afstromen;
  • De gemeente houdt rekening met langdurige perioden van hitte en zomerse dagen van meer dan 32 graden en windstilte, waarbij bewoners en bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van hittestress en er in de openbare ruimte voldoende koele plekken en routes zijn waarmee ook kwetsbare bewoners de noodzakelijke dingen kunnen blijven doen;
  • De gemeente houdt rekening met langdurige perioden van droogte met een opbouwend neerslagtekort van 300 mm, waarbij natuurwaarden en het bomenbestand behouden blijven en bodemdaling wordt beperkt;
  • De gemeente bereidt zich voor op overstromingen met een herhalingstijd van 1x per 1000 jaar en zorgt voor voldoende veilig heenkomen en bereikbaarheid voor calamiteitenverkeer.

Bij de inrichting van de klimaatbestendige stad zoekt de gemeente naar koppelkansen, waarbij tenminste de koppeling gelegd wordt met vergroening en verbetering van de biodiversiteit.

Eén van de vijf sporen in dat plan is klimaatbestendige nieuwbouw. In dat spoor worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om de bovenstaande ambitie concreet in te vullen in projecten:

  • De voorwaarden van HHNK in het kader van de watertoets en watercompensatie en daarop aanvullend of concretiserend;
  • De MRA Basisveiligheidsniveaus klimaatbestendige nieuwbouw versie 3.0;
  • De normen voor regenwateropvang in nieuwbouw conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Zaanstad (Zaanstreek-Waterland) 2020-2024 Samen water Ruimte geven;
  • De boomkroonnorm, koeltestructuur en afstand-tot-koelte volgens het Bomenbeleidsplan;
  • Water van de gebiedsontwikkeling wordt binnen de gebiedsontwikkeling geborgen;
  • Er wordt niet gebouwd in onderbemalingen, dan na ophoging van de grond zodanig dat het watersysteem weer in open verbinding staat.

De toepassing van deze uitgangspunten wordt onder andere geborgd in bestemmingsplannen, omgevingsplannen, grondexploitaties en anterieure overeenkomsten.

In paragraaf 8.6 in bijlage 1 bij deze plantoelichting wordt, naar aanleiding van de uitgevoerde stresstest/klimaatplan en watertoets, aan bovenstaand uitvoeringsplan klimaatadaptatie getoetst.

Klimaatstresstest Figaro locatie

Antea Group heeft in 2023 een klimaatplan, ook wel stresstest, uitgevoerd voor onderhavige ontwikkeling, zie bijlage 15. Het advies is dit klimaatplan te gebruiken als onderlegger voor de verdere uitgangspunten en restricties voor het bestemmingsplan en het uiteindelijke ontwerp voor de Figaro toren en de bijbehorende te creëren openbare ruimte. Het klimaatplan legt hiermee een geadviseerde 'claim' op de invulling van de inrichting van de ontwikkeling, met name voor het vasthouden van hemelwater en de inpassing en bewatering van de beoogde groene gevel.

Wateroverlast

Het principe van 'vasthouden – bergen – afvoeren' is de voorkeursvolgorde. Het is een streven om hydrologisch neutraal te ontwikkelen. Dit is echter geen doel op zich want het dient ook doelmatig te zijn en bij extreme neerslag te functioneren zonder overlast. Om gevoel te krijgen bij de werking van het systeem is middels een waterbalans de verdeling van de neerslag bij normale en extreme neerslag uitgewerkt. Voor beide situaties geldt dat enkel de gesloten verharding (asfalt) afwatert op riolering. Voor een normale neerslag situatie (4 mm, 95% van de jaarlijkse buien) geldt dat de ontwikkeling in de praktijk verder zonder overlastproblemen functioneert. Voor een extreme neerslagsituatie komt naar voren dat er ter voorkoming van wateroverlast als gevolg van regenwater dat binnen de Figaro locatie valt extra bufferruimte van 188 m3 nodig is. Tevens wordt geadviseerd om minimaal 0,20 meter hoogteverschil aan te houden tussen de begane grondvloer van het Figaro gebouw en het omliggende maaiveld waar onder meer de kiss&ride en taxiparkeerplaatsen zijn voorzien. Hiermee kan worden voorkomen dat regenwater dat op maaiveld staat het Figaro gebouw in stroomt. Als daarnaast gekeken wordt naar de benodigde berging van regenwater dat van het Stadhuis af komt, is te zien dat dit bij een extreme bui (70 mm in 1 uur) aanvullende bufferruimte nog eens 327 m3 bedraagt. Echter, deze benodigde extra ruimte is niet in voorliggend plan vast te leggen aangezien het stadhuis niet onlosmakelijk met de Figaro ontwikkeling is verbonden. Bovendien kan het stadhuis voorafgaand aan de Figaro locatie bufferen. In de praktijk mag afstromend hemelwater van het stadhuis dat richting Figaro locatie stroomt geen overlast binnen de Figaro locatie veroorzaken.

In het onderzoek is geadviseerd om voor de Figaro locatie in de situatie zonder waterberging voor het Stadhuis(gebouw) minimaal 188 m³ aan bufferruimte te creëren. Deze buffercapaciteit dient te allen tijde beschikbaar te zijn en dient boven op de buffer voor de bewatering van de beplanting te komen (zie onder 'droogte'). De ruimte voor deze buffer is te zoeken in/op/onder maaiveld of in het gebouw. Middels slimme systemen is na een extreme bui het water deels binnen het gebied te gebruiken. Randvoorwaarde hierbij is dat de buffer binnen 60 uur weer volledig beschikbaar dient te zijn.

Hittestress

Effect gebouw op omgeving

De ontwikkeling dient minimaal hitteneutraal aangelegd te worden, wat inhoudt dat het gebouw geen extra warmte afgeeft aan de omgeving. Voor de aanpak van de hitteproblematiek binnen en in de omgeving van het plangebied is het streven dat het gebouw in de toekomstige situatie een positieve invloed heeft op het stedelijk hitte-eiland effect van het gebied. De grootste bijdrage aan het streven is de realisatie van een biotische (groene) gevel. In het klimaatplan is in verschillende scenario's het effect van een biotische gevel (0%, 30%, 50%) ingeschat.

Bij een biotische gevel van 30% voldoet de ontwikkeling van het gebouw nipt niet aan de eis van hitteneutraal bouwen uit het MRA. Aan de zuidzijde van het gebouw is een duidelijk hitte-eiland zichtbaar. Dit eiland ontstaat door de verharding die hier aanwezig is. Een hitteneutrale ontwikkeling is hiermee enkel te realiseren met minimaal 30% biotische gevel én extra maatregelen zoals veel terreingroen op het maaiveld. Om het hitte-eiland uit de huidige situatie te verminderen en uit te stralen dat de ontwikkeling een 'klimaaticoon' betreft is het advies daarom te streven naar het scenario met 50% biotische gevel.

Schaduw in de omgeving

De ontwikkeling voldoet binnen het ontwerp aan de opgestelde schaduweisen van 30% schaduw op het leefoppervlak op maaiveldniveau. Voor het stadhuisplein geldt dat er juist voldoende bezonning gewenst is. Rond het middaguur zorgt het toekomstige gebouw van 75 meter voor schaduwval op het plein. Dit is bij een lager torenexemplaar echter ook het geval en dit is in deze dus een blijvend fenomeen. In de ochtend- en latere middaguren is er wel voldoende zon op het stadhuisplein aanwezig.

Binnenklimaat gebouw

De leefbaarheid aan de binnenzijde van het gebouw is vooral afhankelijk van de nog te bepalen zonwering en spuiventilatie, indien nodig aangevuld met klimaatinstallaties. De groene gevel heeft een (positieve) invloed op de isolatie en verkoeling van de binnenruimten. Het exacte effect op de binnentemperatuur is nu nog niet in beeld te brengen. In de uitgangspunten voor het ontwerp is reeds meegenomen dat de kwaliteit van dit binnen leefklimaat van leefbaar niveau moet zijn. In het uiteindelijke ontwerp dient dit getoetst te worden aan de TO Juli eisen en kan vervolgens al dan niet een onderbouwing gemaakt worden voor een keuze in de (aanvullende) maatregelen binnen het gebouw.

Droogte

Vanuit de huidige situatie is de verwachting dat ook voor de toekomstige situatie geen problemen voor bodemdaling en uitzakking van het grondwater aanwezig zijn. Met een constructie met palen en betonnen fundering zijn weinig knelpunten met betrekking tot verzakking door droogte te verwachten.

Bij inpassing van een biotische gevel (minimaal 30%) vergt dit naast de aanleg ook aandacht voor het behouden van de werkingen en de kwaliteit van de biotische gevel. Om uitdroging van de biotische gevel te voorkomen is hiervoor gekeken naar het gemiddeld jaarlijks neerslagtekort in Nederland. Met een jaarlijks neerslagtekort van 300 mm, een minimale dekking van 30% biotische gevel, en een geveloppervlak van 2500 m² resulteert dit in een benodigd aanvullende bewatering van 750 m³. Naast het jaarrond gemiddelde dient een biotische gevel juist ook tijdens extreme warme dagen zijn werking te behouden. Berekend is dat de (30%) biotische gevel op een extreem warme dag circa 360 m³ aan bewatering nodig heeft. Na overleg kiest de gemeente voor een buffer van 350 m³. Dit betekent dat de buffer niet voorziet in de volledige behoefte, en daarmee mogelijk niet altijd in staat is om de biotische gevel in de verschillende situaties van voldoende kwaliteit te houden. In dergelijke uitzonderlijke situaties is een beroep te doen op leidingwater om de werking van de gevel te behouden.

Beoordeling

Voor de omgang met betrekking tot extreme neerslag is in de regels van onderhavig bestemmingsplan een verplichting opgenomen tot het opnemen van een waterbergingsvoorziening welke minimaal 188 m3 aan bufferruimte moet bevatten, zie artikel 3.2.8. Ook is in de regels de afstand tussen begane grond vloer van het Figaro gebouw en het maaiveld vastgelegd waarmee water in gebouwen kan worden voorkomen (zie artikel 3.2.6). Zoals hierboven beschreven is de waterberging van minimaal 327 m3 als gevolg van regenwater dat op het Stadhuis valt, niet in voorliggend bestemmingsplan vastgelegd.

Daarnaast is in de regels van voorliggend plan opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan bezonning en beschaduwing van de openbare ruimte en aan warmte uitstraling van het gebouw naar de omgeving. Maatregelen voor een aanvaardbaar binnenklimaat van het gebouw zijn opgenomen in de bouwenvelop.

Bij het toepassen van een biotische gevel is het belangrijk dat deze van water voorzien wordt, zoals hierboven onder droogte is beschreven. In overleg met de gemeente is gekozen voor een waterbuffer van 350 m3 ten behoeve van bewatering van de groene gevel. Deze buffer voorziet dus niet in de volledige behoefte en is hiermee mogelijk niet altijd in staat om de biotische gevel in de verschillende situaties van voldoende kwaliteit te houden. In dergelijke uitzonderlijke situaties is een beroep te doen op leidingwater om de werking van de gevel te behouden. Het verplicht beschikbaar hebben van minimaal 350 m3 ten behoeve van bewatering van de groene gevel is in de bouwenvelop opgenomen.

Zodoende wordt zowel via het publiekrechtelijk spoor (bestemmingsplan) als privaatrechtelijk spoor (bouwenvelop) een klimaatadaptieve ontwikkeling bereikt.

Conclusie

Door de voorwaardelijke verplichting van de waterberging en de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen op te nemen in de regels van onderhavig bestemmingsplan en de overige adviezen op te nemen in de bouwenvelop wordt bereikt dat de ontwikkeling een duurzame leefomgeving stimuleert waarmee dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

 

4.11.2 Natuurinclusief bouwen

Naast klimaatadaptatie hecht de gemeente Zaanstad waarde aan natuurinclusief bouwen, zoals in haar Groen- en waterplan is beschreven.

Groen- en waterplan Zaanstad (2018)

De druk op het groen en water neemt toe. Vooral door de grote woningbouwopgave waarmee Zaanstad wil groeien tot 200.000 inwoners, waarbij de woningen binnenstedelijk moeten worden ingepast. Hierdoor neemt de druk op de stad, het ruimtegebruik, het groen en het water toe. Daarom is het belangrijk om het groen en water op een dusdanige manier in te passen, zodat de waarden behouden blijven. Gemeente Zaanstad heeft de ambitie om de biodiversiteit binnen de stedelijke omgeving te verbeteren. De gemeente Zaanstad maakt zich daarom sterk voor natuurinclusief bouwen. Met behulp van enkele eenvoudige maatregelen kan de natuur in de stad versterkt worden en krijgen flora en fauna ook in nieuwe ontwikkelingslocaties de ruimte. Vanwege de omliggende biotopen is het plaatsen van voorzieningen in nieuwbouw kansrijk.

De volgende aanbevelingen worden gedaan voor het voorliggende plangebied:

  • Plaatsing vleermuiskasten of geschikt maken van spouwmuren van nieuwbouw voor vleermuizen;
  • Plaatsen voorzieningen voor huismussen, spreeuwen en gierzwaluwen d.m.v. speciale dakpannen, vogelvides of inmetselstenen;
  • Beplanten en aanleggen van groenstructuren met inheemse soorten die insecten, vogels en vlinders kunnen aantrekken en die als schuilgelegenheid voor stadsvogels kunnen fungeren.

Maatregelen voor natuurinclusief bouwen worden in de bouwenvelop en dus in de aanbestedingsstukken opgenomen. Het bestemmingsplan maakt de inzet van natuurinclusieve maatregelen niet onmogelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de inzet van natuurinclusieve maatregelen niet onmogelijk. Het plan is hiermee uitvoerbaar voor wat betreft natuurinclusief bouwen.

4.12 Externe veiligheid

4.12.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.

Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor
externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het
groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke
verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten
gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0009.png"

Figuur 4.5: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0010.png"

Figuur 4.6: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

4.12.2 Beoordeling

In de nabije omgeving liggen een aantal risicobronnen (bron: risicokaart van Nederland). Figuur 4.7 bevat een uitsnede van de risicokaart waarop de risicobronnen zichtbaar zijn. Eén van deze risicobronnen is de Provincialeweg. Over de Provincialeweg (N203), welke langs het projectgebied loopt, vindt incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er vindt uitsluitend vervoer van gevaarlijke stoffen plaats van en naar het bedrijf Goglio. Het plangebied bevindt zich verder binnen het toxisch invloedsgebied van de A8. Omdat deze risicobron echter op meer dan 200 m van het plangebied is gelegen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Op het nabijgelegen spoor (tracé Amsterdam – Den Helder) vindt (conform het Basisnet) geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0011.png"

Figuur 4.7: Uitsnede risicokaart, het plangebied is gelegen t.h.v. de groene cirkel (Bron: EV signaleringskaart)

Plaatsgebonden risico

De transportroute Provincialeweg N203 in Zaandam beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR 10-6 risicocontour. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Als gevolg van de ingestelde routering van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is de frequentie van dit transport nabij het plangebied beperkt. Er vindt alleen transport van brandbare vloeistoffen (LF2) plaats met een lage frequentie. Op basis van de Handleiding risicoanalyse transport kan dan ook geconcludeerd worden dat het groepsrisico van deze risicobron minder dan 10% van de oriëntatiewaarde zal bedragen.

Er kan daarmee conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Gezien de ligging van het plangebied tot de N203 en tot de snelweg A8 is vanwege het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing. Daarbij wordt wat betreft het transport over de N203 ingegaan op het scenario plasbrand en voor wat betreft het transport over de A8 ingegaan op een toxisch scenario.

Plasbrandscenario

Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 35 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Gezien de nabije ligging van het plangebied tot de N203 is het scenario plasbrand hier van toepassing. Onderstaand wordt ingegaan op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij het plasbrandscenario.

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg- of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven

Plasbrand

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen moeten aanwezige personen zich in veiligheid brengen op ruime afstand van de weg, buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen (45 meter). Personen binnen het invloedsgebied kunnen ernstige (dodelijke) brandverwondingen oplopen.

Toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen op het spoor of op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Plasbrand

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan, kan de brandweer snel ter plaatse zijn. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer wordt voorkomen dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

De Veiligheidsregio heeft protocollen voor het bestrijden van deze scenario's.

4.12.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de risicobronnen N203 en (op grote afstand) de snelweg A8. Aangezien de transportroute Provincialeweg N203 ter hoogte van het plangebied niet over een PR 10-6 risicocontour beschikt, vormen de normen voor het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de ontwikkeling. Het groepsrisico van de weg is laag en voor de verantwoording groepsrisico is in deze paragraaf een aanzet gedaan. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Zaanstad, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure.

4.13 Geluid

4.13.1 (Spoor)wegverkeer en industrielawaai

4.13.1 (Spoor)wegverkeer en industrielawaai

Wettelijk kader

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Onderzoek

In 2023 is door Antea Group een geluidonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Dit onderzoek richt zich op de geluidbelasting van wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Hieronder worden de resultaten en de conclusie weergegeven.

Wegverkeer

De planlocatie is gelegen in de zone van een aantal gezoneerde wegen (Houtveldweg, Korte Hogendijk, Provincialeweg, Stationsstraat/Vinkenstraat/Rustenburg). De drie laatstgenoemde wegen betreffen akoestisch gezien één weg. De geluidbelastingen per gezoneerde weg is bepaald. Daarnaast is de geluidbelasting ten gevolge van een 30 km/uur weg (Korte Rozengracht) in kaart gebracht in het kader van de goede ruimtelijke ordening.

Korte Hogendijk, Stationsstraat, Vinkenstraat, Rustenburg, Korte Rozengracht

De geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op de Korte Hogendijk, Stationsstraat/Vinkenstraat/Rustenburg en Korte Rozengracht (hoewel formeel voor de Korte Rozengracht niet van toepassing) overschrijden de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting niet. Omdat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen niet wordt overschreden wordt er direct voldaan aan het geldend beoordelingskader.

Houtveldweg

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Houtveldweg bedraagt ten hoogste 51 dB (westgevel) en 50 dB (zuidgevel). Hiermee wordt de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting ter plaatse van deze beide gevels overschreden.

Maatregelen (Houtveldweg)

Gezien de hoge mate van wringend verkeer door de aanwezige kruispunten is het toepassen van een bronmaatregel niet mogelijk. Gezien de hoogte van het gebouw ten opzichte van de afstand tot de weg zou een effectief scherm draconisch hoogtes moeten hebben wat vanuit een stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk is.

Provincialeweg

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Provincialeweg bedraagt ten hoogste 63 dB (oostgevel), 59 dB (zuidgevel) en 49 dB (noordgevel) incl. aftrek ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ter plaatse van deze drie gevels overschreden.

Maatregelen (Provincialeweg)

Gezien de hoge mate van wringend verkeer door de aanwezige kruispunten is het toepassen van een bronmaatregel niet mogelijk. Gezien de hoogte van het gebouw ten opzichte van de afstand tot de weg zou een effectief scherm draconisch hoogtes moeten hebben wat vanuit een stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk is.

Railverkeer

De geluidbelasting ten gevolge van railverkeer bedraagt ten hoogste 67 dB (westgevel), 63 db (noordgevel) en 60 dB (zuidgevel). Hiermee wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ter plaatse van deze gevels overschreden.

Maatregelen railverkeer

De planlocatie is gelegen in de buurt van station Zaandam. In de directe buurt van het station is veel techniek aanwezig (bijvoorbeeld seinen) daarnaast zijn er meerdere wissels ten zuiden van het station. Hierdoor is het toepassen van raildempers niet mogelijk. Gezien de hoogte van het gebouw ten opzichte van de afstand tot het spoor zou een effectief scherm draconisch hoogtes moeten hebben wat vanuit een stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk is.

Industrielawaai

De geluidbelasting ten gevolge van de activiteiten die worden ontplooid op het industrieterrein Westpoort bedraagt ter plaatse van de westgevel 53 dB(A) en ter plaatse van de zuidgevel 52 dB(A). Hiermee wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ter plaatse van deze beide gevels overschreden.

Maatregelen industrielawaai

Het verlagen van de geluidbelasting ten gevolge van bron- of overdrachtsmaatregelen is conform de systematiek uit de Wet geluidhinder niet relevant. De geluidbelasting op de zonegrens mag ten alle tijden maximaal 50 dB(A) bedragen. Het toepassen van een bron- of overdrachtsmaatregel zal hiermee ruimte geven aan een (ander) inrichting of bron om meer geluid te produceren. Naar aanleiding daarvan zijn er ten aanzien van industrielawaai alleen ontvangermaatregelen aan de orde.

De maximaal vast te stellen hogere waarde bedraagt hier 55 dB(A), hetgeen ook theoretisch gezien de maximale geluidbelasting bedraagt aan de gevel van de nieuwbouw. Hier wordt geadviseerd een hogere waarde van 55 dB(A) vast te stellen, gezien industrieterrein Westpoort daarmee niet belemmerd wordt in haar activiteiten. Bovendien is voor de gevelwering van het gebouw het geluid afkomstig van railverkeer maatgevend, waardoor aan de gevelweringseisen ten behoeve van het industrielawaai altijd wordt voldaan.

Cumulatie

Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het van belang dat wordt gekeken naar het akoestisch klimaat van alle geluidbronnen tezamen (cumulatie). De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 69 dB. De cumulatieve geluidbelasting mag op grond van het gemeentelijk geluidbeleid niet meer dan 71 dB bedragen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Het Bouwbesluit stelt dat bij nieuwbouw de karakteristieke geluidwering van de gevel gelijk moet zijn aan de belasting op de gevel minus 33 dB (weg en rail) en 35 dB(A) industrie. Hiervoor geldt een minimale karakteristieke gevelgeluidwering van 20 dB. Geadviseerd wordt om voor de karakteristieke gevelgeluidwering uit te gaan van de cumulatieve geluidbelasting (zonder dosis-effect relaties als voorgeschreven in het Reken- en meetvoorschrift 2012). Dit is in lijn met het advies dat is opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid. De hoogst berekende gezamenlijke geluidbelasting bedraagt 69 dB en is per toetspunt opgenomen in bijlage 12 van het akoestisch onderzoek.

Hogere waarden

Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen als onvoldoende effectief zijn bestempeld en/of stuiten op overwegende bezwaren, dienen hogere waarden door het college van B&W van de gemeente Zaanstad te worden vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. De vast te stellen hogere waarden zijn samengevat in tabel 4.2.

Tabel 4.2: vast te stellen hogere waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0012.png"

Tabel 4.7 toont de per bron vast te stellen hogere waarde. De woningen zijn nog niet geprojecteerd (nog geen ontwerp beschikbaar); hierdoor is het vaststellen van hogere waarde per woning nog niet mogelijk. De hogere waarden zijn per rekenpunt en -hoogte per bron in bijlage 12 van het akoestisch onderzoek opgenomen.

Volgens het gemeentelijk geluidbeleid mag de cumulatieve geluidbelasting niet meer dan de maximaal vast te stellen hogere waarde +3 dB (in dit geval 71 dB) bedragen. De hoogst berekende cumulatieve geluidbelasting bedraagt in dit geval 69 dB, waarmee aan deze eis wordt voldaan.

Daarnaast geldt vanuit het gemeentelijk geluidbeleid als voorwaarde voor het verlenen van hogere waarden dat bij elke woning sprake dient te zijn van een geluidluwe gevel ofwel een geluidluw te openen deel. Indien niet kan worden voldaan aan de gestelde eis van een geluidluwe gevel, mag in het geval van appartementencomplexen worden afgeweken van de eis. Daarbij moet dan wel sprake zijn van ten minste één gevel met een geluidluw te openen deel. Naar aanleiding daarvan zullen er ontvangermaatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan deze eis. Het ontwerp van het beoogde (woon)gebouwstaat nog niet vast. Hierdoor kunnen eventuele maatregelen nog niet verder worden uitgewerkt.

Bij maatregelen aan de gevel kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een zaagtandgevel, uitgebouwde ramen en/of verglaasde loggia's. In het gemeentelijk geluidbeleid zijn afbeeldingen van deze maatregelen opgenomen. Tijdens verdere uitwerking van maatregelen dient met akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat kan worden voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel of een gevel met een geluidluw te openen geveldeel. Dit laatste is in de regels van het bestemmingsplan geborgd.

Bovenstaande voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden zijn in de planregels van dit bestemmingsplan (art. 3.5.10) vastgelegd. Het ontwerp hogere waardenbesluit zal gelijktijdig met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

In de verdere uitwerking van het plan wordt de mogelijkheid geboden om voor de karakteristieke geluidwerking van de uitwendige scheidingsconstructie en het geluidluw maken van de te openen delen uit te gaan van een later bepaalde geluidbelasting per gevel van een woning. Dit is in lijn met artikel 3.3 lid 3 van het Bouwbesluit 2012 en biedt de ontwerpende partij meer vrijheid.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de Houtveldweg, Provincialeweg, railverkeer en industrielawaai op veel geveldelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Daar waar de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden, wordt het college van B&W verzocht om hogere waarden vast te stellen. De voorwaarden om die hogere waarden te kunnen verlenen zijn geborgd in de planregels van dit bestemmingsplan. Daarmee is het plan uitvoerbaar. Het ontwerp hogere waardenbesluit wordt tegelijkertijd met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage gelegd.

4.13.2 Terras

Binnen voorliggend plan wordt ten noorden van het gebouw een terras toegestaan. Door Antea Group is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van stemgeluid op het terras (zie bijlage 6).

(Wettelijk) kader

Binnen het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Abm) is het van belang om te weten of er sprake is van een binnenterrein. In het Abm wordt 'binnenterrein' niet gedefinieerd, maar er valt wel uit af te leiden dat men hiermee bedoelt: een buitenterrein dat omsloten is door bebouwing.

In het geval dat een terras wordt grealiseerd in een binnenterrein moet op grond van artikel 2.18, eerste lid, sub a van het Abm rekening worden gehouden met het stemgeluid van personen. Er wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer indien er sprake is van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT van 50, 45, 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode, en een maximaal geluidniveau LAmax van 70, 65, 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode.

In het geval dat een terras buiten een binnenterrein wordt gerealiseerd, is stemgeluid uitgesloten van toetsing conform artikel 2.18, eerste lid, sub a van het Abm. In dit geval hoeft uitsluitend te worden beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Uitgangspunten

Het uitgevoerde onderzoek richt zich uitsluitend op stemgeluid. Uitgangspunt is namelijk dat het terras uitsluitend voor restauratieve doeleinden wordt gebruikt en er geen muziek ten gehore zal worden gebracht en geen geluidrelevante apparatuur wordt opgesteld.

Voor de berekening in dit onderzoek is als uitgangspunt een terras van 100 m2 in een binnenplaats aangehouden. Op basis hiervan is het uitgangspunt dat er aan maximaal 100 personen plaats kan worden geboden. Daarnaast is aangenomen dat het terras geopend zal zijn tussen 8:00 uur en 02:00 uur, en zal worden gerealiseerd op de begane grond bij het gebouw. Het bouwplan en de exacte locatie van het terras bij het gebouw zijn nog niet bekend. In de berekening is uitgegaan van een U-vormig gebouw, waarbinnen het terras is gelegen. Dit wordt afgebeeld door de figuur in bijlage 1 van het geluidonderzoek naar het terras. Overige uitgangspunten rondom stemgeluiden zijn beschreven in het geluidonderzoek.

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek volgt dat bij een open terras op een binnenplaats in de nabijheid van het Figaro gebouw niet voldaan wordt aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor zowel de dag-, avond-, en nachtperiode. De overschrijdingen vinden plaats aan gevels met uitkijk op de binnenplaats. Dit zijn de gevels die juist (relatief) geluidluw zijn ten opzichte van andere bronnen.

Het plaatsen van een terras in de binnenplaats van het gebouw is wel mogelijk als het terras volledig gesloten kan worden ingericht. Om te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer moet de gevelgeluidwering van de terrasafscherming dan ten minste 13 dB bedragen. In dat scenario bedraagt de geprognosticeerde geluidbelasting als gevolg van het nieuwe terras 40 dB(A) in de dag- en avondperiode, en 36 dB(A) in de nachtperiode. Het maximale geluidniveau bedraagt in dit geval 60 dB(A). Daarmee is de verwachting dat stemgeluiden nog wel waarneembaar zullen zijn, maar opgaat in het reeds aanwezige omgevingsgeluid. De kans op geluidhinder is daarmee naar verwachting klein. In de regels van voorliggend plan is in artikel 3.5.11 geborgd dat in het geval dat een terras in een binnenterrein wordt voorzien, voldaan moet worden aan de waarden uit het Abm.

Terras buiten de binnenplaats

In geval dat een terras buiten een binnenplaats en dus langs het woongebouw van Figaro wordt geplaatst is toetsing aan stemgeluid niet aan de orde conform artikel 2.18, eerste lid, sub a, van het Abm. Gezien stemgeluid de enige relevante geluidbron is van een terras, is een formele toets bij plaatsing buiten een binnenplaats niet aan de orde. Gezien de resultaten van de indicatieve berekening is niet zonder meer te stellen dat ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot de plaatsing van een terras bij het gebouw. Wel moet worden opgemerkt dat in de uitgevoerde berekening van de meest worst-case situatie is uitgegaan met reflectie door bouwvorm, grote oppervlakte en ruime openingstijden tot in de nachtperiode. De beoordeling is sterk afhankelijk van de plaatsing van het terras ten opzichte van de geluidgevoelige bestemmingen, de omvang van het terras, en de gehanteerde openingstijden. Op basis van vergelijkbare situaties is het op basis van expert judgement te stellen dat een terras hier kan worden gerealiseerd, mits voorafgaand aan de realisatie daarvan nader onderzoek wordt gedaan om te borgen dat op basis van de te realiseren situatie aantoonbaar sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het advies is dan ook, wanneer er meer concrete plannen zijn met betrekking tot een terras bij het Figaro gebouw, de akoestische situatie inzichtelijk te maken alvorens vergunning wordt verleend. Het verplicht uitvoeren van een akoestisch onderzoek en het moeten voldoen aan goede ruimtelijke ordening is geborgd in de regels van het bestemmingsplan (zie artikel 3.5.11).

Conclusie

Zoals uit het onderzoek blijkt kan met een maatregel (het gesloten maken van een terras in een binnenplaats) de geluidsbelasting ver omlaag worden gebracht en kan worden voldaan aan de waarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). De voorwaarde dat voldaan moet worden aan het Abm is geborgd in de planregels. In het geval dat een terras buiten een binnenplaats wordt voorzien is nieuw akoestisch onderzoek nodig en dient voldaan te worden aan een goede ruimtelijke ordening. Ook dit is geborgd in de planregels. Zodoende wordt geconcludeerd dat het plaatsen van een terras uitvoerbaar te maken is.

4.14 Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert.

Wettelijk kader

De Wet milieubeheer (Wm) biedt de volgende grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  • Het project leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden (art. 5.16, 1ste lid, onder a, Wm);
  • Indien er sprake is van een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, maar er:
    • 1. Ten gevolge van het project per saldo sprake is van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 1, Wm);
    • 2. Ten gevolge van een door het project optredende effect of een met het plan samenhangende maatregel per saldo sprake is van een verbetering van de concentraties van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 2, Wm);
  • Het project draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder c, Wm);
  • Het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met NSL (art. 5.16, 1ste lid, onder d, Wm).

Wanneer een project voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het project.

Toetsingskader stikstofdioxide (NO2)

Sinds 1 januari 2015 geldt een grenswaarde van 40 µ g/m3 als de jaargemiddelde concentratie en een uurgemiddelde van 200 µ g/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden.

Toetsingskader fijnstof (PM10 en PM2,5)

Sinds 11 juni 2011 geldt voor PM10 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µ g/m3 en de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µ/m3 die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Vanaf 2015 geldt voor PM22,5 een jaargemiddelde concentratie van 25 µ g/m3.

Beoordeling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Dat is gedaan voor het toetspunt zoals weergegeven in figuur 4.8. In onderstaande tabel worden de concentraties weergegeven voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0013.png"

Figuur 4.8: beschouwd toetspunt NSL-monitoringstool (rood omlijnd; de groene omlijning toont indicatief de ligging van de Figaro locatie)

Tabel 4.3: Jaargemiddelde concentraties No2, PM10 en PM2,5 in µg/m, en aantal overschrijdingsdagen bij PM10en toetsing aan de grenswaarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0014.png"

*Bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m3 is sprake van meer dan 35 keer overschrijding van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 (50 µg/m3).

**Dit toont de jaargemiddelde grenswaarde van PM10. De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm. Want de daggemiddelde norm komt ongeveer overeen met 32 µg/m3 jaargemiddeld.

***de daggemiddelde grenswaarde PM10 mag max. 35 keer per jaar worden overschreden

Op basis van de resultaten uit het CIMLK (tabel 4.3) kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe verder dalen.

Bijdrage ontwikkeling

Met behulp van het aantal extra verkeersbewegingen kan berekend worden wat de maximale bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is, als gevolg van deze extra verkeersbewegingen. In het verkeersonderzoek, paragraaf 4.7, is het aantal verkeersbewegingen als gevolg van ontwikkeling van de Figaro locatie berekend. Het maximumaantal extra verkeersbewegingen voor de totale ontwikkeling bedraagt 748 per weekdag etmaal.

In de volgende berekening (figuur 4.9) is met behulp van de NIBM-tool (versie 23-04-2022 berekend dat, met 3% aandeel vrachtverkeer, het extra verkeer van de totale ontwikkeling een niet in betekende mate bijdrage heeft. Overigens is de fijnere fractie fijnstof (PM2,5) niet opgenomen in de NIBM-tool. Hierdoor kan niet rechtstreeks worden aangegeven of en in hoeverre de beoogde ontwikkeling bezwaren ontmoet vanwege de fijnere fractie fijnstof. Recentelijk onderzoek heeft aangetoond dat er een verhouding bestaat tussen de concentratie fijnstof en fijnere fractie fijnstof. Ook is gebleken dat, wanneer aan de grenswaarden voor fijnstof (PM10) wordt voldaan, dan ook aan de grenswaarden voor fijnere fractie fijnstof (PM2,5) wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0015.png"

Figuur 4.9 Berekening bijdrage op de luchtkwaliteit

Op basis van bovenstaande uitkomsten kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.15 Geur

Wettelijk kader

De gemeente Zaanstad beschikt over het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan moet beoordeeld worden in hoeverre er, met het oog op mogelijke geurhinder, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor zogenaamde geurgevoelige objecten, zoals woningen, is het Zaans geurbeleid gericht op het behalen van de streefkwaliteit voor geurbelasting. Het beleid is niet van toepassing op veehouderijen, aangezien hiervoor landelijke regels gelden.

Nieuwe ruimtelijke plannen worden volgens het Zaans geurbeleid 2016 beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

  • 1. Wat wordt er mogelijk gemaakt? Anders gezegd: zijn er geurgevoelige objecten voorzien? Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • 2. Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van het plangebied?
  • 3. Is deze geurbelasting aanvaardbaar? Voldoet de geurbelasting aan de streefkwaliteit voor de betrokken geurgevoelige objecten?
  • 4. Alles in ogenschouw nemende, is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

Beoordeling

De ontwikkeling wordt hieronder per onderdeel nader toegelicht.

1. Worden geurgevoelige objecten voorzien?

Het betreft hier de realisatie van maximaal 195 nieuwe woningen en maximaal 2.150 m2 publieksgerichte voorzieningen, en maximaal 8.500 m2 kantoren zonder baliefunctie. De appartementen worden beschouwd als standaard geurgevoelige objecten. Dat geldt niet voor de publieksgerichte voorzieningen; deze worden beschouwd als minder geurgevoelige objecten. Aangezien voor de appartementen sprake is van geurgevoelige objecten, is de vervolgvraag of er relevante geurhinder te verwachten is.

2. Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken ter plaatse van deze ontwikkeling?

Volgens de geurkaart van de Zaanatlas (figuur 4.10) bevindt het plangebied zich niet binnen een geurcontour van een geur veroorzakend bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0016.png"

Figuur 4.10 Geurrelevante bedrijven omgeving plangebied (bron: Zaanatlas 2018)

Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering is beoordeeld of de projectlocatie binnen een richtafstand voor geur van een nabijgelegen bedrijf ligt. Bedrijven in de omgeving zijn weergegeven in tabel 4.4.

Tabel 4.4 Geurrelevante bedrijven omgeving projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0017.png"

De binnen de Figaro locatie toegestane publieksgerichte voorzieningen en kantoren zonder baliefunctie kennen op basis van de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor het aspect geur een hoogste richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien bij de Figaro locatie sprake is van een gemengd gebied (zie paragraaf 4.19), kan de richtafstand met één stap worden verlaagd en geldt bij gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Zodoende leveren de in de Figaro toegestane functies geen belemmering op voor milieugevoelige functies, zoals woningen, in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn nieuwe woningen, publieksgerichte voorzieningen en kantoren zonder baliefunctie voorzien. Woningen worden aangemerkt als standaard geurgevoelig. Er is onderzocht of er bedrijven in de buurt zijn die geurhinder kunnen veroorzaken. Uit dit onderzoek blijkt dat de onderzochte bedrijven nu en in de toekomst geen geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van de geplande woningen op de Figaro locatie. Geur vormt daarmee geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.16 Bodem

4.16.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen: het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik; het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging; het wegnemen van actuele risico's. Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken.

4.16.2 Beoordeling

Historisch bodemonderzoek

Door Antea Group is in mei 2021 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Hierbij is gekeken naar: Bodemopbouw en geohydrologie, verwachtingen ten aanzien van de bodemkwaliteit, voormalig en huidig gebruik, asbest en PFAS.

Uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat het terrein, op basis van bekende onderzoeksgegevens, in 2 deelgebieden kan worden ingedeeld: het zuidoostelijk deelgebied (circa 600 m2) en het overige deel van de locatie (circa 2.000 m2) .

De ondergrond met bijmengingen op het zuidoostelijk terreindeel is lokaal sterk verontreinigd met zware metalen. De sterke verontreiniging heeft vermoedelijk een omvang van < 25 m3. De verontreiniging kon vanwege de aanwezige fundering echter niet volledig worden afgeperkt. Afhankelijk van de bouwplannen kan het wenselijk zijn om hier aanvullend onderzoek uit te voeren om de omvang gedetailleerder in beeld te brengen. Daarnaast wordt geadviseerd om de grondwaterkwaliteit te actualiseren, mede ten aanzien van barium omdat dit tijdens een voorgaand onderzoek in een matig verhoogd gehalte is aangetoond.

Op het overige deelgebied is de bovengrond niet verontreinigd met onderzochte stoffen. De bodem is hier echter tot slechts 0,5 m -mv. onderzocht. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling dient ook de ondergrond onderzocht te worden. In verband met de inmiddels verouderde onderzoeksgegevens wordt een volledig NEN 5740 noodzakelijk geacht waarbij de kwaliteit van de bovengrond en het grondwater geactualiseerd wordt. Asbestonderzoek (van de bovengrond) wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht omdat in 2016 geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal zijn aangetroffen. In verband met de relatief recent aangebrachte halfverharding zal nu sprake zijn van bijmengingen in de bovengrond. Op dit moment is geen rekening gehouden met onderzoek hiernaar ervan uit gaande dat de kwaliteitsgegevens hiervan bekend zijn. Dit zal bij de gemeente Zaanstad nader worden geverifieerd.

Er wordt vanuit gegaan dat er geen asbestonderzoek noodzakelijk is. De halfverharding op het terrein is recent aangebracht en derhalve vermoedelijk niet asbesthoudend. Tabel 4.4 toont het voorstel voor de uit te voeren onderzoeken in de twee deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0018.png"  

Tabel 4.4 Voorstel voor uit te voeren vervolgonderzoeken

Verkennend bodemonderzoek

De voorgestelde veldwerkzaamheden in het historisch bodemonderzoek zijn door Antea Group in maart 2022 uitgevoerd. De rapportage hiervan is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem, buiten de in 2016 vastgestelde sterke verontreiniging met zware metalen, ten hoogste licht verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen bevat. De omvang van de sterke verontreiniging is tijdens voorgaand onderzoek voldoende vastgesteld waardoor nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. Omdat reeds is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling.

Mogelijk dienen nog wel (restanten van) heipalen te worden verwijderd. Als hiertoe graafwerkzaamheden plaatsvinden in de sterke verontreiniging dan dient dit bij het bevoegde gezag (gemeente Zaanstad) te worden gemeld.

Op het zuidelijke terreindeel is in de ondergrond met bijmengingen een lichte tot sterke oliefilm waargenomen. In de bodem ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan minerale olie (grond) en xylenen (grondwater) gemeten. De bron van de verontreiniging is op basis van de bekende gegevens niet voorhanden. Verwacht wordt dat geen sprake is van een noemenswaardige verontreiniging.

Uitbreiding plangebied aan noordzijde en mogelijk maken kelder

Omdat het plangebied in 2023 na uitvoering van voornoemd verkennend bodemonderzoek (uit maart 2022) is uitgebreid aan de noordzijde en er een kelder mogelijk wordt gemaakt, is in bijlage 11 beoordeeld wat deze uitbreiding betekent voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wat bodem betreft.

Door de uitbreiding aan de noordzijde is 330 m2 niet onderzocht. Het totale onderzoeksgebied komt hiermee op 2.990 m2. De verrichte 14 boringen behorend bij het onderzoek van maart 2022 zijn conform de norm voldoende voor de oppervlakte van het onderzoeksgebied. Uit de historische gegevens vanuit de Zaanatlas komen geen verdenkingen naar voren op basis waarvan ter plaatse een andere bodemkwaliteit wordt verwacht dan door Antea Group in 2022 is vastgesteld. Uit bovengenoemd onderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de nabijgelegen boringen 1 t/m 3 maximaal licht verontreinigd is met PAK en minerale olie. Voor het noordelijke deel wordt het daarom niet noodzakelijk geacht om extra bodemonderzoek te verrichten. De bodemkwaliteit van het onderzochte plangebied wordt representatief gesteld.

Door het (mogelijk) realiseren van een fietskelder zal lokaal dieper worden ontgraven dan de bodem tijdens het bodemonderzoek onderzocht is. De werkdiepte bedraagt 5,0 m -mv. en de bodem is tot 2,5 m -mv. onderzocht. De bodem bestaat over het algemeen tot de einddiepte van 1,8 à 2,5 m -mv. uit zand. In één boring is veen met bakstenen en aardewerk aangetroffen op ongeveer 2,4 m -mv. Omdat nog niet bekend is of de kelder daadwerkelijk gerealiseerd wordt, hoe diep er daarbij gegraven wordt, en omdat de uitvoering nog even op zich laat wachten (in verband met de houdbaarheid van het bodemonderzoek), wordt uitvoering van aanvullend bodemonderzoek in deze fase nog niet noodzakelijk geacht. Het reeds uitgevoerde bodemonderzoek biedt voldoende informatie voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning en het ontgraven van grond zal wel een aanvullend bodemonderzoek (naar de diepere ondergrond) benodigd zijn.

4.16.3 Conclusie

De resultaten van de onderzoeken geven geen belemmering voor het bestemmen van de ontwikkelingen in het plangebied. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan. Als de ontwikkelaar een kelder realiseert zal, voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning en het ontgraven van grond, wel een aanvullend bodemonderzoek benodigd zijn die inzicht geeft in de bodemkwaliteit van de diepere ondergrond.

4.17 Natuur

4.17.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet natuurbescherming kent twee dimensies: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft gebiedsbescherming verandert er niet veel. De bescherming van Natura 2000-gebieden wordt overgenomen, maar behelst niet meer dan wat strikt noodzakelijk is volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn. Er zijn ook geen mogelijkheden voor provincies om zwaardere eisen te stellen. Buiten de Natura 2000-gebieden kan een provincie wel verder gaande bescherming bewerkstelligen door daarover in verordeningen regels te stellen.

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming blijven de verboden uit de voorgaande wetgeving behouden. Verder kent de Wet natuurbescherming drie regimes voor beschermde soorten de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen en 'andere soorten'.

Met de Wet natuurbescherming wordt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bij de gemeente meteen getoetst wat de gevolgen voor de natuur zijn. Het is echter nog steeds mogelijk om de natuurvergunning/ontheffing rechtstreeks bij het bevoegd gezag, de provincie waar de activiteit plaatsvindt, aan te vragen. Voor activiteiten van nationaal belang geldt het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) nog steeds als bevoegd gezag. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 (+7) weken worden verleend.

In de praktijk blijven bij plannen en projecten ecologische onderzoeken, toetsingen aan de wet en de vergunning- of ontheffingsplicht nodig.

Gebiedsbescherming

Onder de Wet natuurbescherming valt het onderdeel gebiedsbescherming uiteen in twee deelonderwerpen: het Natuurnetwerk Nederland en de Natura 2000-gebieden. De navolgende alinea's gaan op deze deelonderwerpen in.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Wet natuurbescherming en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van dergelijke gebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten. De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma Aerius Calculator (2021).

4.17.2 Beoordeling

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (2021), het volledige rapport is meegenomen als bijlage 12.

Soortbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels met een jaarrond beschermd nest (mogelijk broedplaats gierzwaluw);
  • Algemene broedvogels (mogelijke broedplaatsen);
  • Vleermuizen (mogelijk verblijfplaatsen).

In onderstaande tabel 4.5 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 4.5 Uitkomsten natuurtoets soortenbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0019.png"

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Conform data van de provincie Noord-Holland is het plangebied niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen op een afstand van circa 1 km en betreft de “Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderpolder”. Aangezien de provincie Noord-Holland geen beleid omtrent externe werking kent hoeven eventuele effecten van de werkzaamheden op dit gebied niet te worden beoordeeld.

Natura 2000

Het plangebied ligt op circa 1 kilometer van het Natura-2000 gebied Polder Westzaan en ongeveer 2,6 km van Natura-2000 gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. In beide Natura-2000 gebieden is sprake van een overbelaste situatie doordat op verschillende hexagonen de achtergrondwaarde hoger is dan de kritische depositiewaarde (KDW) van een beschermd habitat.

Antea Group heeft omwille van bovenstaande een stikstofonderzoek (bijlage 13) uitgevoerd -. Om de eventuele stikstofdepositie van voorliggende ontwikkeling op een Natura 2000-gebied te bepalen, is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Daarbij zijn twee jaren doorgerekend: 2025 en 2027. Voor het jaar 2025, wanneer de hoogste emissies van de realisatie optreden, vergeleken met de referentiesituatie, toont AERIUS-calculator nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Voor het jaar 2027, wanneer woonrijp maken plaatsvindt en de gehele toren in gebruik is genomen, vergeleken met de referentiesituatie, toont AERIUS ook nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit betekent dat er als gevolg van de planontwikkeling geen significante gevolgen voor een Natura-2000 gebied zijn. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Agrarisch natuur en landschapsbeheer (ANLb) en Bijzonder provinciaal landschap (BPL)

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van ANLb zoekgebied dan wel Bijzonder provinciaal landschap. Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op 750 m van de ontwikkellocatie. Gezien de relatief grote afstand tot deze gebieden kunnen negatieve effecten ten gevolge van de werkzaamheden uitgesloten worden.

4.17.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.18 Gezondheid

Kader

Voor veel mensen is gezondheid een van de belangrijkste dingen in hun leven. Een goede gezondheid is een belangrijke randvoorwaarde voor een plezierig leven. Wanneer iemand zich gezond voelt is deze persoon gelukkiger, actiever, zelfverzekerder, productiever en beter in staat om te participeren in de maatschappij. Met werk, studie of als vrijwilliger, in de wijk en in de stad, op eigen niveau en naar eigen kunnen.

De ambitie is dat Zaankanters zich in 2040 positief gezond(er) voelen en gezonde keuzes kunnen maken, in een omgeving die uitnodigt tot gezond gedrag. Het streven is dat Zaanstad in 2040 minstens net zo gezond is als het gemiddelde van vergelijkbare grote stedelijke gemeenten (G40-gemeenten). Dit staat centraal in de door de gemeenteraad vastgestelde Zaanse Visie op Gezondheid van juli 2019.

Naast leefstijl en sociale omgeving heeft de fysieke leefomgeving, waaronder het milieu en de openbare ruimte, ook veel invloed op gezondheid. Een gezonde en groene omgeving heeft een beschermende invloed tegen milieufactoren, bijvoorbeeld als het gaat om luchtkwaliteit en fijnstof.

Daarom zet Zaanstad onder meer in op een gezonde fysieke omgeving door:

  • Een goede toegang tot voorzieningen (zoals scholen, winkels of een buurthuis) en
  • Openbaar vervoer voor iedereen te bieden;
  • Zaankanters uit te nodigen tot een gezonde leefstijl zoals wandelen, fietsen, spelen,
  • Ontspannen, eten of elkaar ontmoeten;
  • Schoon en veilig te zijn; en
  • Toegankelijk te zijn voor alle gebruikers zoals ouderen, kinderen en gehandicapten.

Beoordeling

Op de Figaro locatie is aandacht voor een kwalitatieve inrichting van de buitenruimte, waaronder vergroening. Tevens is aandacht voor natuurinclusief bouwen en het versterken van de biodiversiteit. Daarnaast worden sportvoorzieningen mogelijk gemaakt. Dit kan gezond gedrag, zoals sporten stimuleren. Daarnaast kan het feit dat er geen auto parkeervoorzieningen worden gecreëerd een stimulans zijn om vaker de fiets te pakken, al dan niet in combinatie met het openbaar vervoer of om lopend naar een bestemming te gaan. Verder worden restaurants met bezorgservice op de Figaro locatie uitgesloten, wat kan bijdragen aan een gezondere leefomgeving. Al met al sluit het plan aan op de Zaanse visie op gezondheid.

4.19 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven tot gevoelige objecten. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (tabel 4.6).

Tabel 4.6 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering 

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0020.png"

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Wanneer er sprake is van functiemenging zijn de richtafstanden uit de VNG-publicatie voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan bepaalde voorwaarden niet van toepassing. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn in dit kader handreikingen opgenomen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in gebieden met functiemenging. In bijlage 4 van de VNG-publicatie is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen voor gebieden met functiemenging. In deze lijst zijn bedrijfsactiviteiten gecategoriseerd in A, B en C bedrijven:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden ingevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofinfrastructuur.

Beoordeling

Typering omgeving: gemengd gebied

Aan de westzijde grenst het plangebied aan het spoor en in het noorden is het station gesitueerd. Het centrum van Zaanstad ligt aan de noordoostzijde van het projectgebied, aan de oostzijde liggen diverse woonwijken en aan de zuidzijde grenst het plangebied met de nieuwe ontwikkeling 'Catharinatoren' met daarachter kantoorgebouw ‘Icoon I’ en het hoofdkantoor van Ahold Delhaize. Daarom kan de omgeving van het plangebied worden getypeerd als gemengd gebied.

Effect omgeving op Figaro locatie

In de Catharinatoren, direct gelegen ten zuiden van voorliggende ontwikkeling, zijn uitsluitend woningen voorzien. Deze functie vormt geen milieubelastende functie richting de woningen van de Figaro locatie.

De bestaande kantoorgebouwen in de omgeving vallen op basis van bovengenoemde VNG-handreiking onder 'overige zakelijke dienstverlening: kantoren', SBI-2008: 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82. Voor de functies die daaronder vallen geldt een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien in voorliggend geval sprake is van gemengd gebied, kan de richtafstand met één stap worden verlaagd, naar 0 meter. Zodoende vormt de richtafstand van kantoren geen belemmering voor de Figaro locatie.

Ten aanzien van het spoor wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij wordt getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van akoestiek. Rekening houdend met de eventuele maatregelen die voortvloeien uit het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.13), kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op het nabijgelegen spoortracé Amsterdam - Den Helder vindt conform het Basisnet geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, waardoor het aspect 'gevaar' niet relevant is.

Effect Figaro locatie op de omgeving

Andersom bekeken, vanuit de Figaro locatie naar de omgeving, worden in dit bestemmingsplan ook publieksgerichte voorzieningen mogelijk gemaakt. Binnen de publieksgerichte voorzieningen zijn diverse functies toegestaan en diverse functies verboden (zie planregels). Binnen de regels van dit bestemmingsplan zijn uitsluitend functies toegestaan die verenigbaar zijn met woningen in het gemengd gebied. De voorzieningen mogen ook voor de bovengelegen woonfuncties geen belemmeringen vormen. De specifiekere functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kennen op basis van bovengenoemde VNG handreiking een grootste richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk, en in sommige gevallen 10 meter tot een rustige woonwijk (zie binnen de VNG Handreiking bijvoorbeeld 'kantoren', 'sportscholen, gymnastiekzalen', 'dansscholen', 'fitnesscentra, badhuizen en sauna baden', 'theaters, schouwburgen, concertgebouwen en evenementenhallen', 'bibliotheken', 'cafés en bars', 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding en viskramen etc', 'hotels en pensions met keuken'). Aangezien hier sprake is van gemengd gebied, kan de afstand met één stap worden verlaagd. Dit betekent dat sprake is van een richtafstand van 10 meter of 0 meter. De werkelijke afstand tussen het plangebied van de Figaro locatie en de Catharinatoren is groter dan 10 meter. Zodoende wordt aan de richtafstand voor de publieksgerichte voorzieningen richting omgeving voldaan.

Effect niet-woonfuncties binnen de Figaro toren op woningen Figaro

Voor het effect van de publieksgerichte voorzieningen in de Figaro toren op de daarboven beoogde woningen is de ontwikkeling beoordeeld met behulp van de eerdergenoemde handreiking 'Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) – functiemenging'. Als gekeken wordt naar de invloed van publieksgerichte voorzieningen op bovengelegen toekomstige woningen in de Figaro toren, valt op te merken dat het maximale oppervlak van de publieksgerichte voorzieningen slechts 1.500 m2 bedraagt en er dus bijvoorbeeld een theater of sportschool van maximaal 1.500 m2 kan vestigen. Op basis van de SvB-functiemenging is de sportschool ingedeeld in categorie B. Voor deze categorie geeft de VNG-brochure aan dat bouwkundig afscheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dient te vinden. De theater/cultuur functie is ingedeeld in categorie C. Deze mogelijke functie (theater) in categorie C is de meest geluid belastende functie die mogelijk is binnen de publieksgerichte (culturele) voorzieningen. Hiervoor geeft de VNG-brochure ook aan dat er bouwkundig afscheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dient te vinden. De extra eis bij categorie C bedrijven (aansluiten op hoofdinfrastructuur) is in dit geval te nuanceren, aangezien het om een kleinschalige voorziening gaat van maximaal 1.500 m2. Gelet op het kleinschalige karakter, in combinatie met het feit dat binnen de Figaro locatie geen parkeervoorzieningen voor auto's wordt gerealiseerd, wordt verwacht dat het theater geen verkeershinder oplevert. Gezien voorgaande wordt geconcludeerd dat de publieksgerichte voorzieningen geen hinder opleveren voor de toekomstige bovengelegen woningen in de Figaro toren. Op basis hiervan geldt voor beide geluidbelastende functies dat het bouwkundig afscheiden voldoende is om de functies onder de woningen te plaatsen. Van bouwkundig afscheiden is in dit geval echter geen sprake. Door de functies op een andere verdieping te plaatsen en een juiste bouwkundige vormgeving (een verdiepingsvloer die geluid voldoende dempt) te gebruiken, kan hetzelfde effect als bouwkundig afscheiden worden bereikt. Hiermee zijn nadelige geluidgevolgen te voorkomen.

Voor het bij horeca toegestane terras is desondanks een geluidonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden beschreven in paragraaf 4.13.2. De horecafunctie kan leiden tot geuremissie. Echter, de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' geeft aan dat de richtafstand voor horeca in gemengd gebied 0 meter is. Er wordt dus ook voldaan aan de richtafstanden van de VNG-systematiek voor horeca.

Conclusie

De te realiseren publieksgerichte voorzieningen binnen het plangebied vormen geen belemmering voor de functies in de omgeving van het plangebied of de binnen de Figaro toegestane milieugevoelige functies (woningen). De VNG-brochure adviseert wel om bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies te plaatsen met betrekking tot de maatschappelijke voorzieningen. Andersom vormen functies in de omgeving geen belemmering voor de woningen in de Figaro toren. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.20 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB)

Op 1 november 2002 heeft het kabinet de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel op Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en het luchthavenverkeerbesluit (LVB), dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De nieuwe regels zijn op 20 februari 2003 in werking getreden, op het moment dat Schiphol de vijfde baan (Polderbaan) in gebruik had genomen. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen (onder andere de voormalige bouw- of aanlegvergunningen).

In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Het plangebied valt binnen het beperkingengebied. Hierdoor dient het plan rekening te houden met maatgevende toetshoogtes in dit gebied. Deze maatgevende toetshoogte bedraagt ter plaatse van de projectlocatie 146 meter voor alle toetshoogtes exclusief de toetsing in verband met de werking van radarapparatuur. Voor die laatste categorie geldt een toetshoogte van 80 meter. Aangezien de te realiseren toren maximaal 75 meter hoog wordt, worden deze toetshoogtes niet doorkruist.

Naast de maatgevende toetshoogtes op basis van het LIB, zijn er binnen het beperkingengebied deelgebieden (zones) te onderscheiden met specifieke regels, te weten beperkingen voor bebouwing, beperkingen voor vogelaantrekkende werking en beperkingen voor windturbines en lasers. De beperkingengebieden 1 t/m 5 (LIB 1-5) beogen het aantal personen dat geluidhinder van de luchtvaart ondervindt, of het aantal slachtoffers op de grond ten gevolge van een luchtvaartverkeersongeluk, gering te houden, door beperkingen te stellen aan de gebruiksfuncties van het gebied rond Schiphol. De beperkingen voor de gronden 1 t/m 5 zijn daarom gericht op de gebruiksfunctie van het plan/object. In figuur 4.11 is te zien dat het plangebied buiten de deelgebieden LIB 1 t/m 5 is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0021.png"

Figuur 4.11 Uitsnede kaart LIB

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen het beperkingengebied van het LIB. Daarnaast is de locatie buiten de deelgebieden gelegen waarvoor specifieke regels gelden (LIB 1 t/m 5). Het LIB vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.21 Elektromagnetische straling

Rondom hoogspanningsleidingen en antennes is sprake van stralingen. Deze stralingen kunnen negatieve effecten met zich meebrengen op de gezondheid. Het is daarom van belang te beoordelen of woningen of andere gebouwen waarin personen gedurende een langere tijd verblijven in de nabijheid van de stralingveroorzakende objecten worden gerealiseerd.

Relatie tot het plan

Hoogspanningsleiding

Het plangebied is niet gelegen binnen een invloedsgebied van een hoogspanningsleiding.

Elektromagnetische straling antenne-installaties mobiele telecommunicatie

Voor mobiele telecommunicatie wordt gebruik gemaakt van GSM en UMTS antenne-installaties en van zendmasten. Rondom het plangebied zijn vier van dergelijke installaties aanwezig. Daarnaast zijn negen zendmasten in de nabijheid van het gebouw gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0022.png"

Figuur 4.12 Telecomantennes omgeving plangebied (bron: antenneregister.nl)

Een veilige afstand tot een antenne is minimaal drie meter voor het antennepaneel en een halve meter onder, boven en achter het antennepaneel. De antennes staan meestal op masten van drie tot vijf meter hoogte op het dak van een gebouw of op hogere masten vanaf de grond. In de huidige situatie wordt er voldaan aan de vereiste veiligheidsafstanden voor de antennes binnen het plangebied.

Conclusie

De projectlocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een hoogspanningsleiding. In de omgeving van het toekomstige gebouw zijn wel een aantal antenne-installaties en zendmasten voor mobiele telecom aanwezig. De woningen worden op voldoende afstand gerealiseerd ten opzichte van deze objecten. Van gezondheidsrisico’s voor toekomstige gebruikers is derhalve geen sprake. Elektromagnetische straling vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.22 Trillingen

Wettelijk kader

Voor het aspect trillingen bestaat geen wetgeving. Wel zijn er een aantal richtlijnen en beleidsregels beschikbaar, waaronder de SBR-richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. In onderdeel B van die richtlijn wordt ingegaan op hinder voor personen in gebouwen.

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs e.d.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden. Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.

Volgens de SBR-richtlijn Deel B Hinder voor personen in gebouwen geldt voor trillingen in nieuwe situaties de volgende streefwaarden, voor de categorie 'woningen':

Tabel 4.7: streefwaarden voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd voor nieuwe situaties (wonen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0023.png"

Er wordt voldaan aan de streefwaarde als:

  • De waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (vmax) kleiner is dan A1, of als
  • De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor deze ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

Beoordeling

In 2023 is een quickscan trillingen uitgevoerd naar de te verwachten trillingen vanwege treinverkeer op het nabijgelegen spoor (zie bijlage 7). Het doel van de quickscan is vaststellen in hoeverre een verhoogde kans op trillingshinder in voldoende mate uit te sluiten is in de beoogde woningen, vanwege de vervoersbewegingen over het nabijgelegen spoor. Voor de in de quickscan uitgevoerde berekeningen is uitgegaan van metingen ter plaatse van het plangebied, uitgevoerd door Cauberg Huygen tussen 21 en 29 maart 2023, waarvan het rapport als bijlage 1 bij de quickscan is toegevoegd.

Figuur 4.14 toont het indicatief berekende Veff,max in de vorm van contouren en op een aantal rekenpunten op de grond van het plangebied. In de resultaten is de invloed van fundering en versterking in de vloeren meegerekend. Het Veff,max is bepaald aan de hand van gemeten trillingsniveaus in de nachtperiode. In de afbeelding zijn de volgende waarden weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0024.png"

Figuur 4.13: duiding van gekleurde vlakken in figuur 4.14

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301_0025.png"

Figuur 4.14: indicatief berekende contouren trillingsniveau Veff,max

Uit de resultaten van de quickscan volgt dat het (indicatief bepaalde) trillingsniveau Veff,max voor het grootste deel van het plan naar verwachting hoger is dan streefwaarde A1 van 0,1 volgens de SBR richtlijn deel B (geel en blauwe vlak op fig. 4.10). Voor iets minder dan de helft van het terrein (het blauwe vlak), wordt ook de A2 grenswaarde voor de nachtperiode overschreden. Hier wordt dus niet zondermeer voldaan aan de SBR richtlijn en is nader onderzoek noodzakelijk.

Gelet op de uitkomsten worden in het onderzoek de volgende aanbevelingen gedaan:

  • 1. De metingen van Cauberg Huygen (zie hierboven) geven een eerste beeld van de trillingsniveaus in de grond ter hoogte van het plangebied. Aanbeveling is om aanvullende metingen te overwegen om een gerichter beeld te krijgen van trillingsniveaus in de ondergrond vanwege verkeer op het naastgelegen spoor;
  • 2. Zodra de plannen verder zijn uitgekristalliseerd (fundering, bouwkundige invulling, precieze hoogte) de verwachte dynamische vergrotingsfactor in het gebouw preciezer bepalen om vervolgens in samenhang met de resultaten van de metingen, de ligging van de contouren van Veff,max preciezer te bepalen en tevens de Vper contour in beeld te brengen;
  • 3. Mogelijkheden bezien om de bebouwing buiten de trillingscontour (resultaat van bovenstaande stappen) te realiseren.
  • 4. Met name ingeval van bouw binnen de contour (zoals in punt hierboven beschreven), in de nader bouwkundige detaillering specifiek rekening houden met de trillingsniveaus op betreffende locatie. Enkele mogelijkheden hiertoe:
    • a. aanpassen vloeren: dikte en/of overspanning;
    • b. paalfundering toepassen;
    • c. massa en stijfheid toevoegen;
    • d. fundering inpakken (bijvoorbeeld EPS blokken);
    • e. afveren gebouw;
    • f. vloeren loskoppelen van rest van de constructie.

Relevantie voor het bestemmingsplan

In het tweede punt wordt aanbevolen om, zodra het ontwerp verder uitgekristalliseerd is, een nader onderzoek uit te voeren. Daarbij zal op basis van een definitief gebouwontwerp inzichtelijk gemaakt worden of voldaan kan worden aan de streefwaarden 'wonen nieuwe situatie' uit Meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de Stichting Bouwresearch (SBR), deel B, Hinder voor personen in gebouwen (augustus 2002). Het uitvoeren van een nader onderzoek is geborgd in artikel 7.1 van de planregels. Naar verwachting kan, al dan niet met inzet van gerichte maatregelen (zie 3e en 4e aanbeveling), worden voldaan aan de richtwaarden ingevolge de SBR Trillingsrichtlijn deel B, waarmee trillingshinder binnen geprojecteerde woningen in voldoende mate kan worden voorkomen. Bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat effectieve bouwkundige maatregelen zijn meegenomen, waarmee voldaan wordt aan de normen uit de SBR-richtlijn deel B.

Conclusie

Mocht uit nader onderzoek blijken dat bebouwing binnen de trillingscontour komt te liggen, en verplaatsing van bebouwing naar buiten de trillingscontour niet mogelijk is, dan zullen bij de bouw effectieve maatregelen moeten worden getroffen om de trillingshinder te voorkomen. Met de quickscan en de daaruit voortkomende aanbevelingen voor nader onderzoek en eventuele maatregelen, is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

4.23 Windklimaat

Algemeen

Er is geen formele, landelijke vastgestelde eis voor windhinder en windgevaar. Wel wordt voor de beoordeling veelal gebruik gemaakt van de NEN 8100. De NEN 8100 (norm voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) geeft aan wanneer er aanleiding is om onderzoek te doen naar windhinder. In deze NEN-norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn. De beslisboom geeft aan dat bij gebouwen hoger dan 30 meter een windonderzoek nodig is.

De NEN 8100 maakt voor windhinder onderscheid in diverse activiteiten: doorlopen, slenteren en langdurig zitten. In de NEN 8100 wordt het windklimaat aan de hand van de overschrijdingskans in procenten van het aantal uren per jaar per activiteitscategorie beoordeeld. Er wordt naar gestreefd om binnen de verschillende activiteitsklassen een goed, eventueel nog matig windklimaat te realiseren. De gemeente Zaanstad streeft bij onderhavige Figaro locatie naar een minimaal matig windklimaat voor doorlopen, en specifiek ter plaatse van de beoogde entrees van het gebouw, en ter plaatse van de langzaam verkeersverbinding tussen Stadhuisplein en maaiveld naar een minimaal matig windklimaat voor slenteren.

Beoordeling

Peutz heeft in april 2023 een indicatief onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande bebouwing, zie bijlage 8. Doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing en het zo nodig aanpassen van de geometrie om een acceptabel windklimaat te verkrijgen.

In het onderzoek zijn dan ook diverse bouwvolumes beoordeeld. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Het windklimaat rondom het oorspronkelijke stedenbouwkundige volume (rechthoekige massa van 76 meter hoog) is ongunstig. In forse gebieden is het te verwachten windklimaat slecht voor doorlopen, waarbij op grote schaal sprake is van een beperkt risico op windgevaar in de gebieden met een slecht windklimaat. Ook in een aantal onderdoorgangen in de buurt van het gebouw is het windklimaat slecht.
  • Door de hoeken van het plan af te ronden, een laagbouwvoet aan de westzijde te creëren en de bouwhoogte te beperken tot 51 meter is het windklimaat, op een lokale vlek ten zuiden van het Figaro gebouw na, te verbeteren tot minimaal matig voor doorlopen. Op het dek (Stadhuisplein) blijft het windklimaat daarmee nog wel op grote schaal slecht voor slenteren.
  • Er wordt geadviseerd het windklimaat verder te verbeteren middels het plaatsen van windremmende elementen in het maaiveld ten zuiden van het plan. Het windklimaat op het dek (Stadhuisplein) kan mogelijk verder verbeterd worden door het overkappen van een deel van het gebied in combinatie met het plaatsen van windremmende elementen op het dek. Deze maatregelen worden echter stedenbouwkundig niet wenselijk geacht.
  • Bij het verhogen van het Figaro gebouw naar 76 meter neemt de omvang van het gebied ten zuiden van het Figaro gebouw met een slecht windklimaat sterk in omvang toe, en is er ook op het dek lokaal weer sprake van een slecht windklimaat voor doorlopen.
  • Uit de variantenstudie blijkt dat het ongunstige windklimaat voor een groot deel wordt veroorzaakt door de interactie van de wind die rond het bouwblok ten zuiden van het plan stroomt en de nieuwbouw van het Figaro gebouw.
  • In een verder geoptimaliseerd volume is nagegaan of versmalling van het Figaro gebouw tot een matig windklimaat leidt. Daaruit blijkt dat dit niet overal tot een matig windklimaat leidt. Vervolgens is een volgende variant doorgerekend (figuur 3.13 in het windonderzoek). Daarbij is de forse laagbouwvoet, zoals ook aanwezig in het voorgaande model, in hoogte verlaagd zodat die gelijk wordt aan de hoogte van overige bouwdelen op de brug, en is de smalle hoge toren naar de (meest gunstige) oostzijde verplaatst. Deze variant geeft nergens een slecht windklimaat voor doorlopen. Hoewel verder aanzienlijke delen van het plangebied geel gekleurd zijn (matig voor doorlopen, slecht voor slenteren), zijn er ook groene, blauwe, en ongekleurde plekken te zien. Daar is het windklimaat voor slenteren matig tot goed.

Uit de resultaten het onderzoek blijkt dat de laatste variant nergens tot een slecht windklimaat voor doorlopen leidt en mogelijkheden biedt om de entrees van het gebouw en de langzaam verkeersverbinding(trap) op een plek te situeren met een matig tot goed windklimaat (de groene, blauwe en ongekleurde delen). Daarmee is sprake van een variant die kan voldoen aan de door de gemeente gestelde normen (zie artikel 3.2.7 van de planregels).

De ontwikkelaar zal in de omgevingsvergunning fase het door hem gewenste bouwprogramma in een ontwerp moeten vatten, waarbij voldaan wordt aan de hiervoor genoemde door de gemeente gestelde normen (artikel 3.2.7). Het bevoegd gezag, de gemeente, kan ter voorkoming van onevenredige windhinder en/of windgevaar nadere eisen stellen met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van gebouwen, waarbij een minimaal matig windklimaat voor doorlopen en slenteren wordt bereikt (artikel 3.3 van de regels van dit bestemmingsplan).

Conclusie

Uit het onderzoek van Peutz blijkt dat er een gebouw met een hoogte van 76 meter mogelijk is die voldoet aan de door de gemeente gestelde norm. Met de hoogte zoals maximaal toegestaan in dit bestemmingsplan (75 m) wordt hier dus ook aan voldaan. Het uiteindelijke ontwerp van de bebouwing wordt in de fase van de omgevingsvergunning voor de bouw nader uitgewerkt en daarbij moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan de door de gemeente gestelde norm. Daarbij kan de gemeente eventueel nadere eisen stellen met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van het gebouw.

4.24 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) plan-m.e.r.-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij of niet vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wetswijziging per 16 mei 2017

Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een separaat m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit). Het uitgangspunt (”geest van de wet”) van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Dit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hiervoor moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer

In onderhavige situatie is de totale oppervlakte van het plangebied kleiner dan 100 hectare, is het aantal woningen lager dan 2.000 (namelijk 195), en is het bedrijfsvloeroppervlak kleiner dan 200.000 m2 (namelijk 2.150 m² bvo). De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een informele m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Een aanmeldnotitie is opgesteld (zie bijlage 16).

Conclusie

De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

4.25 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro).

Artikel 3.1.6 bepaalt dat bij vaststelling van een bestemmingsplan inzicht geboden moet worden in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt moeten in dat verband economisch uitvoerbaar zijn.

De gebiedsontwikkeling betreft een gemeentelijk initiatief. De locatie maakt onderdeel uit van het programma Inverdan. De ontwikkeling Figaro is onderdeel van één van de grondexploitaties binnen dit programma.

Ten behoeve van een dekkende gebiedsontwikkeling, heeft de raad onder andere middels de begroting gelden gereserveerd voor de uitgaven die gekoppeld zijn aan deze gebiedsontwikkeling. De specifieke kredietbesluiten vanuit zowel het Investerings- als het Transformatiefonds en een besluit tot een dekkende exploitatie van het fietsparkeren ten behoeve van het Stadhuis zijn inmiddels ook genomen. Ook hebben het ministerie en de Vervoersregio subsidies toegezegd ten behoeve van de realisatie van de NS-fietsenstalling. De toezeggingen worden in een latere fase definitief toegekend. Inmiddels is de aanbestedingsprocedure opgestart en zal een marktpartij worden geselecteerd voor de uitvoering hiervan.

Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat sprake is van een financieel-economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Overleg met overheden en diensten

Ten behoeve van het vaststellen van het bestemmingsplan doorloopt de gemeente Zaanstad niet alleen de reguliere bestemmingsplanprocedure, waarin overheden en belangenorganisaties geraadpleegd worden conform artikel 3.1.1 Bro en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen in te dienen. De gemeente Zaanstad hecht waarde aan deze bredere consultatie, ook vanuit het gedachtegoed van de aankomende Omgevingswet en de wijze waarop plannen vanuit deze wetgeving vormgegeven zullen moeten worden. Voor de participatie wordt daarom een bredere consultatie opgezet, waarin verschillende partijen en belanghebbenden op en rondom het terrein worden gevraagd input te leveren ten behoeve van het plan.

In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Tevens worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.

5.1.1 Wettelijke overlegpartners

Niet alleen de gemeente Zaanstad, maar ook andere (overheids-)partijen hebben invloed op de ontwikkeling. Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro), tegelijkertijd met de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, toegezonden aan de volgende instanties:

  • GGD Zaanstreek-Waterland;
  • Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft op d.d. 6 februari 2024 een vooroverlegreactie ingediend. Dit heeft tot enkele tekstuele aanpassingen in het plan geleid. De nota beantwoording gaat hier op in (zie bijlage 17).

5.1.2 Belanghebbenden

In de gebruikelijke procedure van een bestemmingsplan wordt aan belanghebbenden gevraagd om mee te denken over de mogelijke invulling van het terrein en daarmee de vormgeving van het bestemmingsplan. Voor het gebied zijn omwonenden en gebruikers betrokken geweest bij verschillende stappen die genomen zijn vóór het maken van het bestemmingsplan. Ook is deze diverse groep belanghebbenden van het gebied voor het bestemmingsplan vroegtijdig betrokken. Een eerste informatiebijeenkomst is georganiseerd op 22 maart 2023; daarvoor waren ongeveer 500 belanghebbenden uitgenodigd. Doel was alle betrokkenen juist en volledig te informeren, over proces en wat er tot nu toe bekend is over ontwikkeling van deze locatie. Ongeveer 25 mensen hebben de informatieavond bezocht en allen waren voornamelijk blij als er een invulling voor deze plek gaat komen. Veel van de vragen gingen over het proces. Op deze vragen kon antwoord worden gegeven. Ook stelden verschillende mensen vragen over zaken als veiligheid voor fietsers, hoe groot de woningen worden en parkeren. Een samenvatting van de avond, een overzicht van de vragen en antwoorden zijn op onderstaande website geplaatst: https://maakcentrum.zaanstad.nl/in-voorbereiding/figaro

Op woensdagavond 10 januari 2024 heeft een inloopbijeenkomst voor omwonenden en geïnteresseerden plaatsgevonden in het kader van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder. De meningen over het plan waren overwegend positief, waarbij onder andere vragen zijn gesteld over het vervolgproces van de bestemmingsplanprocedure, tijdsplanning beoogde start bouw, toegankelijkheid langzaam-vervoersverbindingen tussen Stadhuisplein en Provincialeweg tijdens de bouw en het beoogde programma van het gebouw.

Verder zal, zodra een ontwikkelaar is gekozen en de ontwikkelaar een ontwerp gaat maken, opnieuw de buurt betrokken worden bij de te ondernemen stappen en het verdere proces. De exacte invulling hiervan volgt later.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft - overeenkomstig de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) - met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen. Op 20 december 2023 is de terinzagelegging van de stukken gepubliceerd in de digitale Staatscourant en op de website van de gemeente Zaanstad, alsmede in het Stadsblad (gemeentelijke mededelingen).

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 gedurende zes weken voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegen en was tevens digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de gemeente Zaanstad. Tijdens de termijn van terinzagelegging is op d.d. 10 januari 2024 een informatiebijeenkomst gehouden waar vragen konden worden gesteld en zijn beantwoord.

In de periode van terinzagelegging is bij de gemeente Zaanstad 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is beantwoord in de bijgevoegde Nota van beantwoording in Bijlage 17 bij deze toelichting van het bestemmingsplan. De zienswijze heeft tot een tekstuele toevoeging geleid. In voornoemde Nota van beantwoording wordt dit beschreven.

5.3 Ambtshalve wijzigingen

Er is sprake van een beperkt aantal ambtshalve wijzigingen. Deze worden beschreven in de Nota beantwoording welke als bijlage 17 bij deze toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd.

Hoofdstuk 6 Toelichting op bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3922BP-0301) met bijbehorende regels. Het is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie. De analoge verbeelding omvat één kaartblad (genummerd TEK 02-0469825-01A).

Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Ook is de Standaard 2018 van Zaanstad gebruikt die gebaseerd is op eerder genoemde SVBP.

Verbeelding
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Welke bestemming er in een bepaald gebied geldt is vastgelegd op de verbeelding. In de regels is vervolgens vastgelegd welke bepalingen voor deze bestemming gelden: waarvoor mag het worden gebruikt en hoe mag het worden bebouwd. Een bestemming kan op één bepaalde plek voorkomen, maar ook op verschillende locaties binnen het plangebied. Op sommige locaties gelden afwijkende bepalingen of voorwaarden. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven en in de regels is bepaald welke specifieke regels er gelden.

Regels

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels: In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van begrippen en bepalingen die in de overige regels zijn opgenomen;
  • 2. Inleidende regels: In dit hoofdstuk is in de regels per bestemming opgenomen welk gebruik is toegestaan en welke bouwmogelijkheden er zijn;
  • 3. Algemene regels: In dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen en andere onderdelen van het bestemmingsplan. Het gaat onder ander om algemene gebruiks(on)mogelijkheden en afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden;
  • 4. Overgangs- en slotregels: In het laatste hoofdstuk staat, naast enkele algemene slotbepalingen, opgenomen welk overgangsrecht geldt ten aanzien van het bestaand gebruik en bebouwing.

Toelichting

In de toelichting is in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. In de volgende paragraaf worden enkele algemene uitgangspunten weergegeven die bij dit bestemmingsplan zijn gehanteerd. Daarna wordt in paragraaf 6.3 per bestemming samengevat wat er beoogd is met het toekennen van die bestemming. De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling is opgenomen.

6.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

6.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Toegestaan programma

De bestemming Gemengd biedt ruimte aan woningen en overig programma, bestaande uit publieksgerichte voorzieningen en kantoren zonder baliefunctie. Ook worden onder andere (fiets)parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt. Binnen de publieksgerichte voorzieningen zijn toegestaan: horeca, terras bij horeca, ondergeschikte detailhandel aan horeca, hotel, sportschool/fitnesstudio, kantoren met baliefunctie, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen. De publieksgerichte voorzieningen zijn toegestaan op de bouwlaag aangrenzend aan het Stadhuisplein en de bouwlaag daarboven, zodat deze de levendigheid en sociale veiligheid van het Stadhuisplein kunnen vergroten. In aanvulling daarop geldt dat een hotel en horecafunctie ook op de bouwlagen daarboven zijn toegestaan. Dit biedt kansen voor bijzondere concepten.

Gewenste mix in publieksaantrekkende voorzieningen

Omdat een mix in publieksaantrekkende functies gewenst is, zijn voor het merendeel van deze voorzieningen regels gesteld aan het maximum oppervlak per functie (namelijk max. 1.500 m2 bvo, zie art. 3.5.1, sub g). De verschillende publieksaantrekkende functies mogen door één bedrijf uitgevoerd worden. Het totaal aan publieksgerichte voorzieningen is gelimiteerd op 3.650 m2 bvo. Voor een hotel zijn om de hiervoor genoemde mix te bereiken andere regels gesteld, namelijk een maximum aan kamers (in lijn met het gemeentelijk beleid, om daarmee te sturen op een gewenst type (boetiek) hotel en de bepaling dat het totaal van 3.650 m2 bvo niet uit uitsluitend één of meerdere hotels mag bestaan. Ook voor ondergeschikte detailhandel aan horeca zijn andere regels dan een maximum van 1.500 m2 bvo gesteld, in aansluiting op de gemeentelijke standaardregels.

Uitgesloten functies

Een aantal functies zijn niet toegestaan (zie art. 3.5.1, sub e), namelijk voor kantoren ondersteunende horeca, kinderopvang, detailhandel en apotheek gelden beperkingen.

De redenen van het uitsluiten van eerdergenoemde functies lopen uiteen: de functies leveren niet de gewenste levendigheid op, sluiten niet aan op het gemeentelijk beleid, en/of hebben een dusdanige verkeersaantrekkende werking dat ze op deze locatie niet passend worden bevonden.

Ook een restaurant met bezorgservice is binnen horeca categorie 1C uitgesloten (art. 3.5.3, sub a), omdat een dergelijk restaurant niet passend wordt geacht op deze plek. Een dergelijk restaurant kan leiden tot verkeersoverlast, met mogelijke verkeersonveilige situaties tot gevolg, en een hogere geluidsbelasting. Ook sluit het ruimtegebruik van zo'n restaurant, met wachtende bezorgers, naar verwachting niet aan op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Verder is een bed and breakfast uitgesloten in verband met de mogelijke negatieve effecten op de omgeving.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

De voorwaarden aan het uitoefenen van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis waarborgen dat het woonklimaat in en buiten de woning behouden blijft. Verder is het belangrijk dat er geen trilling, geur of geluid wordt veroorzaakt die buiten de woning waarneembaar is. De hoogte van het geluid of de geur of de intensiteit van de trilling is niet van belang: als trilling, geluid of geur waarneembaar is buiten de woning dan wordt de norm overschreden. Immers moet de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit inpasbaar zijn binnen een woongebied.

Borging aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Verder zijn een aantal regels opgenomen om te borgen dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen, nadere eisen en aanduidingsregels. Grofweg vallen de regels uiteen in de thema's stedenbouw, water, klimaatadaptatie (bezonning en beschaduwing, warmte uitstraling gebouw naar de omgeving), windklimaat, trillingen en geluid.

Zo is er onder andere geborgd dat er een langzaam verkeersverbinding met bepaalde minimale afmetingen gerealiseerd wordt tussen het Stadhuisplein en het maaiveld. En is de bepaling dat de begane grondvloer van het gebouw een minimale hoogte ten opzichte van het maaiveld moet hebben, gesteld om om wateroverlast in het Figaro gebouw te voorkomen. Over vuilwater is opgenomen dat het vuilwater afkomstig van bouwwerken binnen het bouwvlak niet rechtstreeks wordt geloosd op het bestaande vuilwaterriool onder de Provincialeweg. Dit om te voorkomen dat het bestaande vuilwaterriool onder de Provincialeweg overbelast raakt. Dit kan worden voorkomen door bijvoorbeeld het vuilwaterriool eerst inpandig in het Figaro gebouw in te zamelen.

Overkraging

Er is een overkraging van het gebouw toegestaan, waarbij gebouwd mag worden op een hoogte van 4,5 meter gemeten vanaf maaiveld. Deze 4,5 meter is gekozen om de daaronder gelegen openbare ruimte goed te kunnen gebruiken. In deze regel (artikel 3.2.2, sub b) is tevens opgenomen dat aangetoond moet worden dat de hoogte van de overkraging het gebruik van de daaronder gelegen openbare ruimte niet beperkt. Het bevoegd gezag kan met behulp van artikel 3.3.4 een hogere hoogte vereisen of lagere hoogte mogelijk maken indien dat nodig is c.q. mogelijk blijkt voor het gebruik van de daaronder gelegen openbare ruimte.

In artikel 3.2.2, sub c, is geregeld dat er voldoende plek moet zijn om diverse voorzieningen op maaiveld te realiseren, in stand te houden en te onderhouden. Omdat pas in de uitwerkingsfase blijkt welke maaiveld voorzieningen precies een plek krijgen binnen de Figaro locatie is tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in het geval dat niet alle maaiveld voorzieningen binnen de Figaro locatie worden geplaatst.

6.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat bestemmingsplannen een anti-dubbeltelregel moeten bevatten. In de anti-dubbeltelregel is deze bepaling opgenomen. Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is bepaald dat het toegestaan is te bouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Het bestemmingsplan 'Figaro locatie' heeft niet als doel om de Paraplubeheersverordening woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur te vervangen. Deze paraplubeheersverordening geldt ook voor de Figaro locatie. In afwijking van deze paraplubeheersverordening is in onderhavig bestemmingsplan echter wel het gebruik van (delen van) woningen als bed & breakfast verboden (zie artikel 6.1 strijdig gebruik).

Tevens is in dit artikel een voorwaardelijke verplicht opgenomen voor geluid. Hiermee wordt geborgd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de Figaro locatie. Voor de verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.13 van de toelichting.

Tevens is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor waterberging. hiermee wordt geborgd dat een waterberging dient te worden gerealiseerd, om daarmee wateroverlast bij extreme neerslag te voorkomen. Voor de verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van de toelichting.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Binnen dit artikel zijn regels opgenomen over de in het plangebied aanwezige aanduidingen. Aangezien het plangebied ligt in de geluidzone van het industrieterrein Westpoort bevat dit artikel regels over de aanduiding gezoneerd industrieterrein Wet geluidhinder. Tevens is een aanduiding 'overige zone - trillingen railverkeer' opgenomen, die borgt dat uitsluitend hoofdgebouwen mogen worden gebouwd nadat uit nader trillingen onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de daar genoemde streefwaarden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Artikel 9 Overige regels

Dit artikel bepaalt onder welke voorwaarden van de in het plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen mag worden afgeweken ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, en geeft aan om welke ondergeschikte bouwdelen dit gaat.

6.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben ten doel een rechtstoestand te creëren voor situaties die afwijken van de in het plan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties worden gehandhaafd. Indien het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Artikel 11 Slotregel

De slotregel bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan genoemd moet worden.