direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële Herziening Kreekrijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De aanleiding voor het opstellen van de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Kreekrijk is een strijdigheid van de beoogde woningbouw met de kaders van het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk, dat is vastgesteld op 15 mei 2014.

Rond 2010 is door de OCK in samenspraak met de gemeente Zaanstad de voorbereiding voor de ontwikkeling van Kreekrijk ter hand genomen. In die periode is onder meer een Beeldkwaliteitsplan Kreekrijk (BKP 2011) en een Voorbeeldverkaveling Kreekrijk (Verkaveling 2012) opgesteld. Op basis van deze documenten is het bestemmingsplan Kreekrijk in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad en is gestart met de ontwikkeling van Kreekrijk.

Gedurende de uitwerking van de Voorbeeldverkaveling kwamen partijen door voortschrijdend inzicht er achter dat de verkaveling niet meer aansloot op de woningbehoefte en de marktomstandigheden. Door de nieuwe verkaveling is het mogelijk om in deze markt toch betaalbare woningen te realiseren wat tegemoet komt aan de woningbehoefte. Mede daarom zijn er andere typologieën geïntroduceerd zoals rug aan rug, beneden- en bovenwoningen en langs het spoor zijn appartementen gebouwen gesitueerd t.b.v. het sociale segment.

Door de gestegen bouwprijzen waren de andere typologieën niet meer te realiseren. Tevens heeft de gemeenteraad in 2016 een nieuwe parkeernota vastgesteld waardoor herschikking van de verkaveling noodzakelijk was, omdat er meer parkeerplaatsen gerealiseerd moesten worden in het plan. Daarnaast zijn er wijzigingen aangebracht in de waterstructuur. Er is meer oppervlaktewater opgenomen in het plangebied zodat de extreme neerslag meer opgevangen kan worden. Voorgaande noopte tot een optimalisatie van de verkaveling.

Deze aangepaste stedenbouwkundige opzet is door de Gemeente en marktpartijen omarmd. Anno 2021 kan worden geconstateerd dat de nieuwe verkavelingsopzet op verschillende onderdelen ( o.a. verkeersstructuur, waterstructuur, parkeren stedenbouwkundige aanpassingen deelplannen) niet meer binnen de bouwvlakbegrenzingen van het bestemmingsplan uit 2014 past, hetgeen een partiële herziening van dat bestemmingsplan noodzakelijk maakt.

Met de voorliggende partiële herziening van het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk wordt de ontwikkeling van plangebied Kreekrijk volgens het geactualiseerde verkavelingsplan planologisch mogelijk gemaakt en voldoet het nog steeds aan het Beeldkwaliteitsplan uit 2012. Door deze herziening toe te passen is het na vaststelling mogelijk om middels de reguliere omgevingsvergunningprocedure de vergunningen voor het bouwen van de woningen aan te vragen waardoor er geen vertraging komt in de woningbouwproductie doordat een afwijking van het bestemmingsplan dan niet meer noodzakelijk is.

1.2 Strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Kreekrijk. Dit bestemmingsplan is op 15 mei 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Zaanstad. De gronden zijn zeer strikt, met weinig flexibuliteit, bestemd voor de realisatie van woningbouw volgens het beeldkwaliteitsplan Kreekrijk, dat als bijlage bij het bestemmingsplan was gevoegd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de strijdigheden met vigerende bestemmingsplan en de wijze waarop deze strijdigheden met voorliggende partiële herziening worden verholpen.

Het geactualiseerde verkavelingsplan is op een aantal onderdelen strijdig met het bestemmingsplan Kreekrijk (zie ook bijlage 1). De voornaamste strijdigheid betreft de woonbestemmingen naast de spoorzone. Deze zijn bestemd voor grondgebonden rijtjeswoningen paralel aan het spoor. In het geactualiseerde verkavelingsplan is er hier echter geen sprake van grondgebonden rijtjeswoningen, maar worden hier drie wooncomplexen met gestapelde woningen gerealiseerd. In voorliggende partiële herziening is de realisatie van deze wooncomplexen mogelijk gemaakt door het aanpassen van de verbeelding aan het geacualiseerde verkavelingsplan, zodat de wooncomplexen en de direct omliggende openbare ruimte binnen de woonbestemming vallen. Ter plaatse van de wooncomplexen wordt op de verbeelding voorzien in een aanduiding die gestapelde woningbouw mogelijk maakt.

Verder hebben er diverse, vaak minimale, actualisaties plaatsgevonden aan het verkavelingsplan, waardoor de structuur van watergangen, wegen en de positionering van de woonbestemmingen op diverse plekken strijdig was met het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk. Daarnaast hebben er enkele kleine wijzigingen plaatsgevonden in de verdeling van de woningen over de verschillende deelgebieden vanwege de geactualiseerde verkaveling. Met de voorliggende partiële herziening wordt dit planologich mogelijk gemaakt.

In onderstaande figuur is op de verbeelding van deze partiële herziening aangegeven waar de meest ingrijpende wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk zich bevinden. Hierbij zijn de soms minimale wijzigingen t.a.v. de structuur van watergangen, wegen en de positionering van de woonbestemmingen niet meegenomen, maar alleen de meer in het oog springende wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0001.png"

Figuur 1.2 Wijzigingen Kreekrijk

Een laatste wijziging die met deze partiële herziening mogelijk wordt gemaakt is een uitbreiding van het bouwvlak en het verhogen van het bebouwingspercentage voor de bestemming maatschappelijk. Dit vanwege een opgave die de gemeente Zaanstad heeft op het gebied van onderwijshuisvesting.

Ter onderbouwing van de wijzigingen in deze partiële herziening zijn de onderzoeken voor externe veiligheid en akoestiek geactualiseerd. Ook is de watertoets geactualiseerd. Hier wordt in hoofdstuk 5 verder op in gegaan.

1.3 Planvorm

Deze partiële herziening bestaat uit planregels en een verbeelding. De planregels strekken tot een aanpassing in de planregels van het bestemmingsplan "Kreekrijk". De aanpassingen in de verbeelding hebben alleen betrekking op een groot gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan "Kreekrijk". De partiële herziening is tevens voorzien van een toelichting. De wijzigingen worden in hoofdstuk 2 nader beschreven. De geldende planologische regelingen blijven voor het overige volledig van toepassing.

1.4 Plangebied

Het plangebied Kreekrijk is ten noordwesten van de woonwijk Assendelft-Noord gelegen, in de gemeente Zaanstad. Aan de noordoostkant grenst het gebied aan de N203 en de spoorlijn Alkmaar-Amsterdam en aan de westzijde aan agrarisch groengebied. Aan de zuidoostkant wordt het plangebied begrensd door de woonwijk Assendelft-Noord. Deze partiële herziening 'repareert' het bestemmingsplan op diverse onderdelen en locaties, zoals aangegeven in paragraaf 1.2. Het plangebied komt niet overeen met het volledige plangebied van het bestemmingsplan Kreekrijk.

Figuur 1.2 geeft een indicatie van het plangebied. Voor de exacte begrenzing dient de digitale verbeelding horend bij deze partiële herziening van het bestemmingsplan te worden geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Indicatie ligging plangebied partiële herziening Kreekrijk.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, welke een juridische werking hebben. Deze gaan vergezeld van voorliggende toelichting. In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 6 de juridische aspecten worden toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan en ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Ligging plangebied

De locatie Kreekrijk ligt, samen met Krommenie en Assendelft - Noord, excentrisch in de gemeente Zaanstad en op flinke afstand van de centrumkern Zaandam (zie figuur 2.1). De afstand van het plangebied naar Zaandam is hemelsbreed even groot als naar de duinen, namelijk 7,5 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging van Kreekrijk(geel) in de omgeving

2.2 Ruimtelijke structuur

Het landschap in en rond het plangebied heeft de typische kenmerken van een veenweidelandschap: openheid, slagenlandschap en water. In het plangebied is een kreekrug gelegen. Dit is een zandige verhoging of 'rug' in het landschap. Door de hoogteverschillen en andere verscheidenheid is dit gebied van hoge landschappelijke waarde.

Geschiedenis kreekrug

De ontwikkeling van het Zaanse landschap is in gang gezet na de laatste ijstijd, ca. 10.000 voor Christus. Vanaf omstreeks 3000 voor Christus lag hier een zogeheten waddenmilieu waarbij langs de kust strandwallen werden afgezet. Achter deze strandwallen verzamelde zich regen- en rivierwater waarin veen begon te groeien. Het westelijk deel van Assendelft en Krommenie vielen nog binnen de invloedssfeer van de zee en bestond uit een vlak landschap waar kreken doorheen kronkelden. De rest van de Zaanstreek bestond uit een dik rietveen pakket waarin veenstroompjes zorgden voor de afwatering van regenwater. Deze veenstroompjes mondden uit in het Oer-IJ dat ter hoogte van Beverwijk in open verbinding met de zee stond. De monding van het Oer-IJ schoof langzaam op richting Egmond waar het langzaam verzandde.

Rond 1000 voor Christus was de Zaanstreek vrijwel geheel afgesloten voor directe invloeden vanuit zee. Het veen kon hierdoor flink groeien en bedekte uiteindelijk ook westelijk Assendelft en Krommenie. Door afkalving van het veen breidden de kleine veenstroompjes zich uit en groeiden kleine plassen uit tot grote meren. Door de vele overstromingen van de zee en daarmee de inwerking van het zoute water op het laagveen ontstond een brakwater-milieu dat een grote stempel heeft gedrukt op de vorming van het Zaanse landschap. De Vroege IJzertijd (650-550 voor Christus), de Late IJzertijd (200-0 voor Christus) en de Vroeg Romeinse Tijd (0-200 na Christus) zijn perioden van intensieve bewoning geweest. Deze bewoners, akkerbouwers en veetelers trokken vanuit het droge duingebied het veen in en vestigden zich in westelijk Assendelft en Krommenie, ook binnen het gebied van de Randzone. Vooral de verhoogde kreekruggen waren geliefde vestigingsplaatsen. In deze prehistorische tijden was de bewoning van de Zaanstreek nog niet permanent, maar afhankelijk van de activiteit van het zeewater. In rustige tijden bewoonde de mens de kreekruggen, hoogveenbulten in het moeras maar in perioden van verhoogde activiteit van de zee verplaatste de bewoning zich naar zelf gemaakte terpen of, in het ergste geval, trok men zich terug op het duingebied. Na de val van het Romeinse Rijk werd de Zaanstreek voor lange tijd verlaten.

De systematische ontginning van de Zaanse veengebieden begon, voor zover nu bekend, vanaf de 10e en 11e eeuw. Wederom kwamen de eerste bewoners uit het duingebied en vestigden ze zich in westelijk Assendelft en Krommenie, waarschijnlijk ook binnen het plangebied van de Randzone. De kolonisten veranderden het natuurlijke veenlandschap in een 'cultuurlandschap' met als meest in het oogspringende kenmerken de vlakke weilanden, de vele sloten, vaarten en kanalen, de lintdorpen en de stolpboerderijen. Door inklinking van het veen kwam het land in de loop der tijd lager dan het water te liggen en werden dijken gebouwd. Vanaf 1500 hield men het gebied droog met behulp van windmolens. Door oxidatie verdween in deze periode de top van het veen. In westelijk Assendelft en Krommenie werd het veendek zeer dun of verdween het veen zelfs grotendeels waardoor het oude krekenstelsel weer zichtbaar werd in het landschap.

2.3 Functionele structuur

In de huidige situatie zijn de gronden van het plangebied in transformatie van agrarische naar woondoeleinden. Deelgebied H van Kreekrijk is grotedeels opgeleverd en deelgebied I is in aanbouw. Ten noorden van het plangebied is woonbebouwing van Krommenie aanwezig en ten oosten is de naastgelegen woonwijk Saendelft ('Parkrijk'), onderdeel van Assendelft-Noord, gelegen. Aan de zuidzijde ligt Assendelft en aan de westkant ligt weidegebied, wat in de toekomst waarschijnlijk in wordt gericht als recreatiegebied De Omzoom.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst aan het vigerende beleid op de verschillende overheidsniveaus voor zover dat is gewijzigd is na vaststelling van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) en van belang is voor de wijzigingen die voorliggende partiële herziening mogelijk maakt.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Het gaat om de volgende projecten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Het doel is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan raakt niet aan de aangewezen nationale belangen. De beleidsruimte van de gemeente bij het opstellen van deze partiële herziening van het bestemmingsplan wordt derhalve niet beperkt. Bovendien draagt het bij aan de doelstellingen voor bereikbaarheid en leefbaarheid. Het bestemmingsplan voldoet aan de regels uit het Barro.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in artikel 3.1.6 van het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling, is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld.

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

'In beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden'

Er worden geen extra woningen mogelijk gemaakt met deze partiële herziening van het bestemmingsplan. Het aantal woningen blijft binnen het gestelde maximum binnen het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk. Het bestemmingsplan realiseert alleen een wijziging binnen een al bestaand stedelijk gebied. Derhalve hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

In het “Luchthavenindelingbesluit Schiphol” (LIB) uit 2014 en het wijzigingenbesluit van 2017 worden op grond van artikel 8.5 van de Wet Luchtvaart, het luchthavengebied en het beperkingengebied van de luchthaven Schiphol vastgesteld. Het beperkingengebied is een gebied waar in verband met de nabijheid van de luchthaven met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond. Deze beperkingengebieden worden met behulp van kaarten aangegeven, waarop de ligging van de gebieden is aangegeven. De regels voor het beperkingengebied kennen verschillende regimes die gelden voor de gronden die op de desbetreffende kaarten zijn aangegeven, waarbij het bijvoorbeeld gaat om beperkingen op het gebied van bouwhoogtes. De juiste gebieden uit het LIB zijn overgenomen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het luchthavenindeldingbesluit Schiphol vormt geen belemmering voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan. Met de partiële herziening van het bestemmingsplan worden geen bouwmogelijkheden opgenomen van 146 meter of hoger en worden er niet meer wonigen mogelijk gemaakt binnen het beperkingengebied voor bebouwing dan er reeds planologisch mogelijk waren binnen dit gebied.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH 2050

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding. In haar sturingsfilosofie gaat de provincie uit van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’, gelet op de diversiteit aan regio’s, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking. Naast de leidende hoofdambitie kent de omgevingsvisie de volgende ambities:

  • Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
  • Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond.
  • Het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
  • Een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor.
  • Vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen.
  • Inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf en producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden.
  • Het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
  • Noord-Holland is in 2050 als samenleving volledig klimaatneutraal gebaseerd op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Met de wijziging van de woningbouwontwikkeling, die ervoor zorgt dat het plan beter aansluit op het vraag en aanbod van woon- en werklocaties binnen Zaanstad, is de partiele herziening in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Noord-Holland NH 2020

De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 16 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Het plangebied is gelegen in zone 5 van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB 5 zone). In de Omgevingsverordening is voor het buitengebied rondom Schiphol bepaald dat bij de inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening gehouden dient te worden met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zone 5 (2018). Dit is opgenomen in artikel 6.24 van de verordening, waarin staat dat:

  • 1. Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone wordt in de toelichting op dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.
  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de toelichting zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.24 van de verordening moet worden gelezen in samenhang met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (zie ook 3.2.3), waarin is geregeld dat binnen zone 5 buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan.

De rijksregelgeving gaat uit van het juridische onderscheid tussen bestaand stedelijke gebied en buitengebied. Het rijkskader laat de provincies echter ruimte voor eigen beleid op het buitengebied. Dit betekent dat kleinschalige woningbouwontwikkelingen in LIB5 in het buitengebied mogelijk zijn, voor zover dat binnen de geldende regels op grond van de verordening is toegestaan.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het plangebied van de partiële herziening is gelegen in de zone 5 van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol. Er is echter geen sprake van een buitengebied. Het plangebied is in de vrijwel volledig gelegen buiten het gebied dat in de provinciale omgevingsverordening is aangewezen als 'Landelijk gebied'. Slechts aan de randen overlapt het plangebied van de partiële herziening met het 'Landelijk gebied' uit de provinciale omgevingsverordening. Het plangebied van het moederplan Kreekrijk uit 2014 doet dit echter ook al.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0004.png"
Overlap plangebied en landelijk gebied uit de provinciale omgevingsverordening

Het plangebied van de partiële herziening is al sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Kreekrijk in 2014 vrijwel volledig planologisch geschikt voor het bouwen van woningen, ook op de locaties die binnen het 'Landelijk gebied' vallen. Ook is de ontwikkeling van Kreekrijk al in volle gang, en is er de afgelopen jaren al volop gebouwd in Kreekrijk. Daarnaast worden met de partiële herziening geen extra woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van het reeds planologisch mogelijk aantal woningen. Het aantal woningen blijft binnen het gestelde maximum binnen het oorspronkelijke bestemmingsplan Kreekrijk. De instructieregels van de provinciale omgevingsverordening vormen geen belemmering voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Actualisatie woonvisie Zaanstad 2019

Het bouwen van voldoende woningen blijft een belangrijke opgave in het woonbeleid van de gemeente Zaanstad. Niet alleen om kwaliteit aan het bestaande woningaanbod toe te voegen, maar ook om nog beter in de huidige en toekomstige woonbehoefte te kunnen voorzien, zodat meer mensen een geschikte woning kunnen vinden, doorstroming op gang komt en starters in Zaanstad kunnen blijven wonen. Zaanstad zet in de geactualiseerde woonvisie Samen verder met Zaans Mozaïek in op verhoging van de bouwproductie. Daarvoor is het nodig dat de gemeente en marktpartijen samen zoeken naar mogelijkheden voor versnelling van de productie. Voor de komende jaren zijn er voldoende plekken in de stad om deze ambitie te realiseren. Wil Zaanstad ook op langere termijn in de woningvraag voorzien, dan zijn er ruimtelijke keuzes nodig.

Versnelling van de productie gaat hand in hand met kwaliteit. Vraaggericht bouwen vergroot de afzetkansen. De gemeente waakt ervoor dat er niet alleen voor de korte termijn-vraag wordt gebouwd en dat er voldoende diversiteit in het bouwprogramma tot stand komt om Zaanstad ook in de toekomst aantrekkelijk te houden. Bij het ontwikkelen van plannen weegt de gemeente telkens af: wat voor kansen biedt een locatie, wat is de woningbehoefte en wat weten we over de buurt en directe omgeving? Omdat de woningvraag voortdurend verandert, zoekt de gemeente gericht naar woonconcepten die flexibel inzetbaar zijn en aantrekkelijk zijn voor mensen in meerdere levensfasen.

De verwachte huishoudensgroei op korte en lange termijn vereist de bouw van minstens 600 woningen per jaar. De gemeente houdt rekening met doelgroepen die ze binnen onze gemeente wil (blijven) huisvesten en met bevorderen van de doorstroming op de Zaanse woningmarkt. Door te sturen op kwaliteit en diversiteit blijft Zaanstad een veelzijdige en aantrekkelijke stad en kan de gemeente haar positie in de regio versterken.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plan voorziet in de behoefte om woningen te realiseren en doet dit binnen de stedelijke contouren. Het plan draagt bij aan de doelstellingen van de woonvisie. Hierbij geldt dat voor verschillende woonvormen worden toegepast, van dure koop tot BKZ waarbij wordt voldaan aan de korte termijn vraag en langetermijn flexibiliteit. De actualisatie van de woonvisie vormt geen belemmering voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

De voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Kreekrijk is niet strijdig met het relevant ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Uitgangspunt voor de plannen in Kreekrijk is de kwalitatieve woningbehoefte, gebaseerd op een inschatting van de (boven)lokale woonwensen. Hiernaast zal het woonmilieu aansluiten bij de landschappelijke gebiedskwaliteiten. Binnen het plangebied is de mogelijkheid om maximaal 920 woningen te realiseren. Het college van burgemeester en wethouders is daarnaast bevoegd om het plan te wijzigen zodat 5% extra woningen mogelijk zijn. Aan deze aantallen wordt met de partiële herziening niets gewijzigd. Wat wel wordt gewijzigd is het verkavelingsplan, dat de basis vormt voor het bestemmingsplan.

Het geactualiseerde verkavelingsplan behoudt de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan. De verschillende deelgebieden voor wonen, met name rondom het middengebied, aansluitend aan de spoorzone, zijn echter sterk gewijzigd qua uitvoering. Hierdoor wijkt ook de waterstructuur af van het oorspronkelijke verkavelingsplan. Dit brengt noodzakelijke aanpassingen aan de verbeelding en regels met zich mee, waar deze partiële herziening in voorziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0005.png"

Figuur 4.2 Het verkavelingsplan dat de basis vormt voor deze partiële herziening.

Aanvullend op het geactualiseerde verkavelingsplan heeft de gemeente Zaanstad een opgave op het gebied van onderwijshuisvesting, waardoor er wat meer bebouwingsmogelijkheden nodig zijn. Om deze reden wordt het bouwvlak van de bestemmingsplan maatschappelijk, waar zich op dit moment al openbare basisschool de Delta bevindt, vergroot en wordt het maximale bebouwingspercentage van dit bouwvlak verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0006.png"
Figuur 4.3 Locatie waar bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming maatschappelijk worden vergroot (Foto: Cyclomedia)

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gevolgen van de partiële herziening voor de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.

5.2 Water

5.2.1 Inleiding

Het is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met de watertoets wordt de waterbeheerder vroegtijdig in de plannen betrokken. In ruimtelijke plannen dient vervolgens een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf geeft weer hoe met de wateraspecten van het plan wordt omgegaan. De watertoets en waterparagraaf zijn geactualiseerd naar aanleiding van de wijzigingen in het verkavelingsplan.

5.2.2 Toetsingskader

Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia.

Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Waterschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten ze in de samenwerking met haar partners willen leggen. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. Het waterschap beschikt over de Keur met bijbehorende beleidsregels en algemene regels. Hierin staat de regels die betrekking hebben op watergangen. Het beleid van het waterschap zijn uitgangspunten voor de uitwerking van de toekomstige waterhuishouding in het plangebied.

5.2.3 Watertoets

In het watertoetsdocument dat als Bijlage 3 & Bijlage 4 is bijgevoegd, zijn de hoofdprincipes voor de toekomstige waterhuishouding van het plangebied uitgewerkt. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste aspecten.

Waterkwantiteit

In de toekomst zal het huidige waterpeil (-2.25 m N.A.P.) worden verhoogd naar hetzelfde peil als Saendelft West, namelijk -2.13 m N.A.P. De aanleg van de woonwijk Kreekrijk zorgt voor een toename in verhard oppervlak van circa 21,4 ha. Het HHNK heeft een compensatie-eis van 12% van de toename in verhard oppervlak gegeven als benodigde compenserende waterberging.In totaal dient er binnen het plangebied Kreekrijk met peil -2.13 m 46.912 m² wateroppervlak gecompenseerd worden. Er wordt aan toekomstig water 56.937 m² gerealiseerd wat een overschot van 10.025 m² aan water oplevert.

Waterkwaliteit

Het ontwerp bevat oppervlaktewater. Veranderingen en nadelige effecten op oppervlaktewater worden niet verwacht, binnen het plan is voldoende ruimte om effecten op de waterhuishouding te compenseren en/of mitigeren. Rondom het plangebied zijn watergangen aanwezig. Ook een nadelig effect op de grondwaterkwaliteit door de ontwikkeling wordt niet verwacht. Dit omdat afstromend en eventueel in de bodem infiltrerend hemelwater van lokale wegen relatief schoon is. Neerslag mag in dit plangebied diffuus afwateren op de watergangen.

Overstromingsgevaar

Bij een overstromingsrisico 'kleine kans' bedraagt een maximale waterdiepte tussen 0m tot 1,5m. Bij de middelgrote kans bedraagt de maximale waterdiepte minder dan 0,5m, bij een grote kans is er geen overstromingsrisico.

5.2.4 Betekenis voor het bestemmingsplan

Met inachtneming van de randvoorwaarden/eisen in het toekomstige ontwerp worden geen negatieve effecten op de waterhuishouding verwacht als gevolg van de partiele herziening. Het plan biedt kansen voor een positieve bijdrage aan een klimaatrobuust watersysteem. Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg en daarnaast maakt de partiële herziening meer oppervlaktewater mogelijk, wat positief is voor het watersysteem.

5.3 Bodem

Ter plaatse van het plangebied is in 2008 een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Vervolgens is in april 2011 opnieuw een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Met deze onderzoeken is de boden van het plangebied van bestemmingsplan Kreekrijk (Moederplan) voldoende onderzocht. De bodem is geschikt voor de beoogde functie en bestonden geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan Kreekrijk. Voor deze partiële herziening is geen nieuw bodemonderzoek uitgevoerd, omdat het plangebied van de partiële herziening ook al volledig is onderzocht en er in de tussentijd geen bodemvervuilende activiteiten hebben plaatsgevonden in het plangebied.

5.4 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Er is voor deze partiële herziening, ondanks het vervallen van de Monumentenwet 1988, geen aanleiding voor het opnieuw uitvoeren een Inventariserend Veldonderzoek. Er zijn vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de partiële herziening.

5.5 Ecologie

Ter behoeve van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) is reeds afdoende onderzoek op het gebied van ecologie uitgevoerd.

In het kader van het aspect gebiedsbescherming zijn er na vaststelling van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) wel wijzigingen geweest op het gebied van stikstof door het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Werkzaamheden ten behoeve van woningbouwontwikkeling, kunnen gepaard gaan met de emissie van stikstof. Omdat de nabijgelegen Natura 2000-gebieden stikstofgevoelige habitattypen omvat, zijn negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. Nagegaan is of negatieve effecten optreden in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden. Er is, op basis van de gehanteerde uitgangspunten, in de gebruiksfase van de planontwikkeling een toename van de stikstofdepositie <0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden. Voor de aanlegfase geldt dat, op basis van de gehanteerde uitgangspunten, er een toename van de stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar is. Per 1 juli 2021 zorgt een toename van stikstofdepositie in de aanlegfase niet meer voor een vergunningplicht, vanwege een vrijstelling die geldt voor de aanegfase. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor stikstofdepositie is voor geheel Kreekrijk reeds aangevraagd en verleend door het ODNHN (Bijlage 12). Omdat de gebruiksfase met de partiële herziening niet is gewijzigd, voldoet deze vergunning ook voor de wijzigingen in deze partiële herziening.


In het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) zijn gronden aangewezen die bestemd zijn voor natuurontwikkeling ten behoeve van compensatie voor de Rugstreeppad, Noordse Woelmuis en Bittervoorn. Deze compensatie vindt plaats binnen de gronden met de bestemming 'agrarisch' met de aanduiding 'natuur' in het plangebied van het bestemingsplan Kreekrijk (moederplan). Op basis van het compensatie- en mitigatieplan is ontheffing gevraagd voor de Rugstreeppad en de Noordse Woelmuis en deze ontheffing is inmiddels door de Staatssecretaris van Economische Zaken verleend op 4 maart 2014 (Bijlage 7). Een verdere ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk op basis van een onderzoek uit 2019 waarin alleen nog maar vrijgestelde soorten zijn waargenomen.

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de partiële herziening. Stikstofdepositie vormt geen belemmering en de benodigde ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn reeds verleend.

5.6 Akoestiek

5.6.1 Toetsingskader

In een bestemmingsplan dat geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, dan wel functies die ervoor zorgen dat sprake is van een toename van geluidsbelasting, moet aandacht worden besteed aan het aspect geluid. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor gebruikers van geluidsgevoelige functies.

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De Wgh kent voor geluidsgevoelige functies als woningen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

5.6.1.1 Wegverkeerlawaai

De Wet geluidhinder stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km/zone. Iedere zoneplichtige weg heeft, afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied, een onderzoekszone. Deze onderzoekszones zijn weergegeven in Figuur 5.1 .

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0007.png"

Figuur 5.1 onderzoekszones langs wegen

5.6.1.2 Railverkeerlawaai

De regelgeving voor railverkeerslawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart, wordt in art. 1.4a Bgh de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond. Binnen de geluidzone dient de geluidbelasting van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond en bedraagt ter plaatse 300 m.

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Indien de grenswaarde wordt overschreden kan in veel gevallen door Burgemeester en Wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het verlenen van een hogere grenswaarde moet nader gemotiveerd worden. De ontheffingsgronden voor hogere grenswaarden zijn vastgesteld in het gemeentelijke geluidbeleid. De maximale grenswaarde die wettelijk voor spoorweglawaai kan worden verleend bedraagt 68 dB.

5.6.1.3 Luchtvaartlawaai

In artikel 8.8 onder lid 1 van de Wet Luchtvaart is bepaald dat voor de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in acht moet worden genomen indien het plangebied is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied.

Indien een nieuw te bouwen woning binnen de zones van het beperkingengebied volgens het Luchthavenindelingbesluit valt, gelden aanvullende regels. Het gaat daarbij om:

  • 1. hoogtebeperkingen;
  • 2. beperkingen ten aanzien van functies;
  • 3. beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende functies

5.6.2 Toetsing

In het akoestisch onderzoek dat als Bijlage 5 is bijgevoegd, zijn de akoestische belastingen op het plangebied uitgewerkt. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste aspecten.

5.6.2.1 Wegverkeerlawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting maximaal 56 dB bedraagt ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Een hogere waarde is nodig vanwege wegverkeer over de N203. Samengevat betreft dit de volgende aantallen woningen:

  • 49 dB: 1 woning
  • 50 dB: 2 woningen
  • 51 dB: 4 woningen
  • 52 dB: 3 woningen
  • maximaal 53 dB: circa 26 appartementen
  • maximaal 56 dB: circa 44 appartementen

Opgemerkt wordt dat er in de drie geluidbelaste appartementengebouwen circa 92 appartementen worden opgenomen. De appartementen die grenzen aan de noord-, oost- of zuidgevel zijn geluidbelast. Ingeschat wordt dat het circa 70 appartementen betreft. De geluidbelasting varieert van 49 dB voor de onderste bouwlagen tot 56 dB voor de bovenste bouwlaag.

De maximaal optredende geluidbelasting is gelijk gebleven ten opzichte van de eerder vastgestelde geluidbelasting, het aantal geluidbelaste woningen is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan.

5.6.2.2 Railverkeerlawaai

Ter hoogte van de nieuwbouwwoningen is de geluidsbelasting nergens hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

5.6.2.3 Luchtvaartlawaai

Het te ontwikkelen plan is binnen contour 5 Afwegingsgebied Geluid en EV gelegen. Omdat het hier een vastgesteld bestemmingsplan betreft heeft dit geen consequentie anders dan dat de geluidbelasting vanwege vliegverkeer wordt meegenomen in de cumulatieve geluidbelasting.

5.6.2.4 Cummulatie

Ter hoogte van de nieuwbouwwoningen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 65 dB (63 dB inclusief aftrek art. 110g Wgh) . Omdat wel de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden wordt een hogere grenswaarde verleend.

5.6.2.5 Geluidluwe gevel

Ten aanzien van de eis geluidluwe gevel kan op basis van het akoestisch onderzoek worden geconcludeerd dat alle woningen binnen het plangebied op 1,5 meter hoogte tenminste één gevel aanwezig is die een geluidbelasting heeft die onder de voorkeursgrenswaarde ligt. Er kan in alle gevallen dus voldaan worden aan de eis door de aanwezigheid van een geluidluwe gevel.

5.6.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plan kent geen belemmeringen vanuit het kader Akoestiek. De maximaal optredende geluidsbelasting is gelijk gebleven met het akoestisch onderzoek uit 2013. Daarmee past de nu berekende geluidsbelasting voor het gewijzigde verkavelingsplan binnen het eerder verleende besluit hogere-waarde. In de huidige verkaveling zijn het vooral de appartementen die een verhoogde geluidbelasting ondervinden. Om te voldoen aan de voorwaarden uit het Zaans beleid dienen de appartementen te worden voorzien van een geluidluwe gevel. Bij de woningen waar sprake is van een verhoogde geluidbelasting dient de geluidwering getoetst te worden aan de voorwaarden uit het Bouwbesluit 2012.

5.7 Trillingen door railverkeer

5.7.1 Toetsingskader

Bij het beoordelen van trillingshinder voor personen in gebouwen worden in eerste instantie de trillingen van vloervelden beschouwd. De beoordelingscriteria die hierbij worden aangehouden, zijn ontleend aan de SBR-richtlijn B: Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Voor het beoordelen van de trillingen is de functie van het gebouw of de ruimte in het gebouw en het type trillingen van belang. De trillingen worden beoordeeld op het frequentiegebied van 1 tot en met 80 Hz. Door middel van integratie wordt het gemeten signaal omgezet in een voortschrijdende effectieve waarde. Middels een statistische verwerking zoals beschreven in paragraaf 9.6 van de SBR B wordt de grootste waarde over de meetduur Vmax bepaald

Er wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR B als:

  • de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax niet wordt overschreden;
  • de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte wel wordt overschreden maar de hoogste bovenste waarde voor de trillingssterkte niet en als bovendien geen overschrijding plaatsvindt van de maximale trillingssterkte over de beoordelingsperiode Vper.

In tabel hieronder zijn de streefwaarden voor deze gewogen trillingssnelheden Vmax en Vper weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0008.png"


Beoordeling van de trillingssterkte dient plaats te vinden in het midden van het vloerveld. Waarden boven de 0,1 zijn net voelbaar. Waarden tot de grenswaarde A2 zijn toelaatbaar mits de grenswaarde A3, de gemiddelde trillingssterkte per beoordelingsperiode, niet wordt overschreden. Voor nieuwbouw wordt gestreefd wordt naar een trillingssterkte die niet meer is dan de onderste streefwaarde A1 van 0,1. Daarmee hoeft dan ook niet worden getoetst aan trillingssterkte over de beoordelingsperiode.

Uit praktische overwegingen wordt de trillingsterkte ook wel uitgedrukt in een dB waarde waarbij de referentie 1x10-12 m/s bedraagt. De onderste grenswaarde A1 bedraagt dan 100 dB en grenswaarde A2 bedraagt 106 dB voor de maatgevende nachtperiode.

5.7.2 Toetsing

Per 2 maart 2021 is het ontwerptracébesluit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer gepubliceerd. Bij dit ontwerptracébesluit is ook de trillingshinder onderzocht. Dit is gedaan vanwege de beoogde toename van het spoorgebruik.

De nieuw te bouwen woningen in Kreekrijk vallen binnen de toen onderzochte zone. In het rapport zijn prognoses opgenomen voor de optredende trillingen vanwege het spoortraject Uitgeest - Zaandam. De resultaten uit het rapport zijn overgenomen in de bijlage van de memo 'trillingen vanwege railverkeer', welke als Bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd.

De nieuwbouw van Kreekrijk is nog niet meegenomen in het onderzoek in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Wel is er toen getoetst ter plaats van de bestaande scholen in de uiterste zuidoostpunt van het nieuwbouwplan. De afstand van de scholen tot aan het hart van het spoor bedraagt 56 meter. Uit het onderzoek trillingen PHS Alkmaar - Amsterdam blijkt dat ter plaatse van de bestaande scholen geen sprake is van hinder door trillingen. De nieuwbouw wordt in alle gevallen op een grotere afstand gerealiseerd dan de afstand van de bestaande schoolgebouwen. Daarom kan geconcludeerd worden dat voor beschouwde nieuwbouwplan Kreekrijk geen trillingshinder vanwege railverkeer te verwachten is.

5.7.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor Kreekrijk wordt geen trillingshinder vanwege railverkeer verwacht. Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

De partiële herziening kent geen belemmeringen vanuit het kader Luchtkwaliteit. De ontwikkeling- van Kreekrijk valt nog steeds onder één van de categorieën binnen regeling 'niet in betekenende mate'. Hiermee wordt uitgesloten dat de ontwikkeling de luchtkwaliteit van betekenende mate verslechterd en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgevonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording GR

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan GR-verantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie wordt mogelijk gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan bij omgevingsvergunning van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht GR wordt, net als bij het Bevb, onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het GR. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • 1. het GR, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • 2. het GR, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • 3. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.

5.9.2 Toetsing

Voor het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de kansen en belemmeringen op het gebied van externe veiligheid in relatie tot de onderhavige planontwikkeling (Bijlage 13). Tevens heeft een plaatsgebonden risicoberekening voor een aardgastransportleiding (Bijlage 14) en transportroute gevaarlijke stoffen N203 (Bijlage 15) plaatsgevonden. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies van deze rapporten weergegeven.

De ontwikkeling binnen het plangebied voorziet in de komst van kwestbare objecten. Dit plan voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten binnen het plangebied. De ontwikkelingen in het plan dienen getoetst te worden aan risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Risicokaart.nl geeft inzicht in de risicovolle activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3893BP-0301_0009.png"

Ligging plangebied op risicokaart

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Aan de Busch 12 is de Bevi-inrichting Benelite BV gevestigd. Dit is een LPG tankstation, de PR-contour bedraag 40 meter en het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Deze raken beiden het plangebied Kreekrijk niet en vormen geen belemmering voor de plantontwikkeling.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Het plangebied is gelegen op 80 meter afstand van de N203. Over de N203 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2) en LPG/propaan (stofcategorie GF3). De omvang van het invloedsgebied van de N203 bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N203. De PR-contour (PR=10-6) is niet aanwezig.

Het groepsrisico is voor de N203 met RBM II berekend voor de bestaande situatie, de bestaande bestemde situatie en de nieuw te bestemmen situatie. De bebouwing in het plangebied heeft in de bestaande situatie, de bestaande bestemde situatie en de nieuw te bestemmen situatie geen significant effect op de hoogte van het groepsrisico. Het berekende groepsrisico bedraagt in de bestaande situatie, de bestaande bestemde situatie en de nieuw te bestemmen situatie maximaal 0,956 maal de oriëntatiewaarde. Omdat in de nieuwe situatie er geen sprake is van een toename van het groepsrisico (en het groepsrisico minder bedraagt dan 1 maal de oriëntatiewaarde) is een verantwoording van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit op grond van het Bevt niet noodzakelijk.

Op grond van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om tijdens de procedure van het ruimtelijk besluit een advies uit te brengen ten aanzien van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Ten noordoosten van het plangebied loopt langs het spoor een hoge druk buisleiding van de Gasunie (W-571-04 , diameter 9 inch, maximale werkdruk 40 bar). Het plangebied is geheel gelegen binnen het invloedsgebied en gedeeltelijk binnen de 100% letaliteitscontour van hoge druk buisleiding. De PR-contour (PR=10-6) is niet aanwezig en binnen de belemmeringenstrook van 4 meter wordt geen bebouwing geprojecteerd.

Het groepsrisico ligt in de onder de oriëntatiewaarde voor zowel de bestaande situatie, de bestaande bestemde situatie als de nieuw te bestemmen situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,03 maal de oriëntatiewaarde.

Omdat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en het groepsrisico niet toeneemt is op grond van het Bevb geen volledige verantwoording van het groepsrisico vereist. Er kan volstaan worden met beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Deze beperkte verantwoording van het groepsrisico houdt het volgende in:

a. de personendichtheid in het invloedsgebied moet worden aangegeven (bestaande situatie en de nieuw te bestemmen situatie);

b. het groepsrisico moet per buisleiding worden berekend voor de bestaande situatie en de nieuw te bestemmen situatie en weergegeven door middel van een fN-curve. Tevens moet worden getoetst aan de oriëntatiewaarde;

c. ten aanzien van de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. Dit advies moet worden betrokken bij de verantwoording en besluitvorming.

De beperkte verantwoordingsplicht is in onderzoeksrapport (Bijlage 13) opgenomen

5.9.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de partiële herziening. Vanwege toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de buisleiding W-571-04 door de wijziging van het verkavelingsplan is een beperkte verantwoording ten aanzien van het groepsrisico opgesteld.

5.10 Kabels en leidingen

In het plangebied van bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) zijn enkele kabels en leidingen gelegen. Belangrijke leiding binnen het plangebied zijn de aardgastransportleiding, waar in paragraaf 5.9 ook al aandacht aan is besteed. De gasleiding loopt parallel aan het spoor. Daarnaast liggen evenwijdig aan de aardgastransportleiding een afvalwaterpersleiding van het hoogheemraadschap en een 150 KV kabel.

Voor de uitvoerbaarheid van de partiële zijn er geen belemmeringen als gevolgen van de aanwezige kabels en leidingen. Het spreekt voor zich dat in de bouwfase rekening gehouden moet worden met de aanwezige kabels en leidingen.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Toetsingskader

Voor de parkeernormering moet worden voldaan aan de normen uit de meest recente gemeentelijke Parkeernota, welke is gewijzigd na vaststelling van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

5.11.2 Toetsing

In het plangebied krijgt alleen de Nieuwe Noorderlaan een 50 km/uur regime. Verder worden de wegen in Kreekrijk uitgevoerd als 30 km/uur gebied.In het plangebied krijgt alleen de Nieuwe Noorderlaan een 50 km/uur regime (gebiedsontsluitingsweg). Verder worden de wegen in Kreekrijk uitgevoerd als 30 km/uur gebied (erftoegangswegen). In de bestemmingsplanregels wordt dit onderscheid tot uitdrukking gebracht door de bestemming 'verkeer' respectievelijk 'verkeer-verblijfsgebied'.

Voor Kreekrijk geldt een matig stedelijke zone C. De parkeervoorzieningen worden verspreid over de wijk. Voor de woonstraten geldt dat er langsparkeervoorzieningen worden getroffen of maatregelen om het parkeren tegen te gaan. Langs de spoorzone zal zowel langsparkeren als haaksparkeren worden toegestaan. Voor de overige twee wegen evenwijdig aan het spoor (Kreeklaan en Middenlaan) is alleen langsparkeren toegestaan. Parkeeroplossingen grenzend aan de kreekrug zullen in grote mate uit het zicht moeten worden gerealiseerd, zodat de visuele relatie met de kreekzone in tact blijft. Bij gestapelde bouw moet er geparkeerd worden onder het gebouw of volledig uit het zicht.

5.11.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

De parkeernota vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij realisatie van Kreekrijk wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

5.12 Duurzaamheid

5.12.1 Toetsingskader

Bij de ontwikkeling van Kreekrijk staan vier sturende begrippen centraal. Deze zijn:

  • Klimaatneutraliteit;
  • (Sociaal)Duurzaam woonmilieu en recreatielandschap;
  • Versterking gemeente door toevoeging aantrekkelijke woonmilieus (circa 920 woningen);
  • Solide infrastructuur.

Gemeente Zaanstad en de marktpartijen Kreekrijk hebben de ambitie uitgesproken om met gezamenlijke inspanning een klimaat neutrale wijk te realiseren. Daarbij wordt de navolgende uitgebreide definitie voor klimaatneutraliteit gehanteerd: “Kreekrijk is klimaatneutraal als het totale energiegebruik en de daaraan gerelateerde CO2-emissie binnen de wijk over een jaar gemeten, netto nul is. Al het energiegebruik voor wonen, werken en publieke diensten op het grondgebied van Kreekrijk valt onder de paraplu van het klimaatneutraliteitstreven van de wijk".

Beng norm

Het Rijksbeleid stelt sinds 1 januari 2021 dat alle vergunnignsaanvragen voor nieuwbouw, woningbouw en utiliteitsbouw moet voldoen aan de eisen voor Bijna Energienuetrale Gebouwen(BENG). De vergunning stelt 3 eisen voor het bepalen van de energieprestatie:

  • 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar
  • 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar
  • 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten
5.12.2 Toetsing

Met deze ambitie wordt het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen terug gedrongen. Dit wordt bijvoorbeeld gerealiseerd door de te kiezen voor een overheersende verkavelingsrichting die gunstig ligt ten opzichte van de zon, ten behoeve van zonne-energie.

Tevens is het NS-station vlakbij de nieuwe woonwijk gelegen, waardoor de toekomstige bewoners niet alleen afhankelijk van de auto zijn en de uitstoot beperkt wordt.

Verder wordt gebruik gemaakt van de methodiek Verkeersprestatie op Locatie (VPL) om negatieve effecten van mobiliteit op het klimaat te beperken en bij te dragen aan een duurzame woonwijk. Deze VPL wordt in het plan Kreekrijk als leidraad gebruikt.

Met de methode 'Verkeersprestatie op locatie' kunnen gemeenten de plannen voor verkeer en stedelijke ontwikkeling op elkaar afstemmen en richten op het meest milieuvriendelijke vervoer. Het is ontwikkeld om de nadelige milieueffecten van het vervoer te beperken: meer lopen en fietsen, minder autoverkeer. VPL maakt een vergelijking tussen alternatieven mogelijk. Door het gebruik van VPL bij het opstellen van stedelijke ontwikkelingsplannen is er meer aandacht voor duurzame mobiliteit. Uitgangspunt van de methode is het motto 'mobiliteit begint bij de woning'. Gemeenten gebruiken VPL in de ontwerpfase van nieuwe wijken of bij de herstructurering van bestaande wijken. Het ontwerp wordt in feite 'omgekeerd ontworpen': eerst wordt er ruimte gepland voor voetgangers, dan aan fietsers en openbaar vervoer en pas als laatste auto's. De VPL methodiek is daarmee een procesmethode met daaraan gekoppeld een rekenmethode om varianten te vergelijken

Er is een aantal maatregelen mogelijk om het ontwerp voor Kreekrijk te verduurzamen op het gebied van mobiliteit:

  • 1. Een directe fietsverbinding vanuit Kreekrijk naar station Krommenie
  • 2. Verkeerscirculatie in kaart brengen en optimaliseren ligging parkeerkoffers.
  • 3. De mogelijkheid voor het inpassen van een bushaltehaven aan weerszijde van de Nieuwe Noorderlaan in de nabijheid van de school
  • 4. Een routering voor openbaar vervoer en de mogelijkheid voor het inpassen van bushaltes door de wijk.
  • 5. Het gedetailleerder ontwerpen van de (fiets)oversteken in de Nieuwe Noorderlaan, om zorg te dragen voor een goede en veilige oversteek voor fietsverkeer en voetgangers.
  • 6. Directe verbindingen tussen de woonstraten door het toevoegen van enkele langzaam verkeerbruggen.

Daarnaast zijn er maatregelen die overgenomen kunnen worden, maar niet in dit stadium in het ontwerp opgenomen worden.

5.12.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Richting de uitvoering wordt voldaan aan de eisen van de BENG. De energieprestatie van de nieuwbouw wordt berekend en getoetst door het bevoegd gezag.

Het plan is in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk klimaatbeleid.

5.13 Milieueffectrapportage

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Op basis van het Besluit m.e.r. wordt bepaald of bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. De milieueffectrapportage is een instrument om bij besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, het milieubelang een volwaardige plaats te geven.

Het Besluit m.e.r. geeft per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Voor wijzigingen aan het plan voor de realisatie van Kreekrijk die met deze partiële herziening mogelijk worden gemaakt, geldt dat deze de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.- plichtig.

In het kader van de m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 1) . Uit de aanmeldnotitie blijkt dat, gezien de te verwachten effecten, er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht als gevolg van de partiële herziening.

5.14 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de relevante milieu- en omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het project heeft geen duidelijk negatieve effecten op de beschreven milieu- en omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de woningbouw in Kreekrijk juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt, samen met de regels, het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels en de handhaafbaarheid.

De Wro biedt de mogelijkheid om in het bestemmingsplan regels op te nemen met het oog op de uitvoerbaarheid van het woningbouwprogramma. Het gaat hierbij om regels ten aanzien sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en regels met betrekking tot particulier opdrachtgeverschap.

In deze partiële herziening van het bestemmingsplan kunnen in het gehele plangebied met bestemming 'Wonen' woningen via particulier opdrachtgeverschap worden gerealiseerd. In één gebied, aan de noordzijde van het plangebied, zijn uitsluitend woningen via particulier opdrachtgeverschap toegestaan.

Verder is per deelgebied, voor de bestemming 'Wonen' aangegeven welk aandeel van de woningen minimaal en maximaal uit sociale woningen mag bestaan. Daarnaast is, voor het gehele plangebied, een minimum percentage van 21% opgenomen, dat uit sociale woningen moet bestaan.

Een sociale huurwoning is een woning waarbij de aanvangshuurprijs is bepaald in de regionale huisvestingsverordening. De toewijzing vindt plaats volgens de regels en criteria in de regionale huisvestingsverordening.

Een sociale koopwoning is een koopwoning met een vrij op naamprijs van ten hoogste het bedrag dat in de regionale huisvestingsverordening is gehanteerd. De toewijzing van deze woningen geschiedt conform de regels van de huisvestingsverordening.Er wordt ook wel gesproken van 'Betaalbare Koopwoningen Zaanstad' in plaats van sociale koopwoningen.

Particulier opdrachtgeverschap is de situatie dat de burger of een groep burgers volledige juridische zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning. Voor een kavel voor particulier opdrachtgeverschap kan iedere burger of een groep van burgers in aanmerking komen, die zich heeft geregistreerd voor een kavel in het plan Kreekrijk. Deze registratie wordt specifiek voor plan Kreekrijk opgezet.

6.2 Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen van de gronden aan. Tevens wordt met functie- en gebiedsaanduidingen de gebruiksmogelijkheden nader gespecificeerd. In de planregels staat per bestemming en aanduiding vastgelegd wat de beperkingen en mogelijkheden van de gronden met de bestemming, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn.

6.3 Planregels

In deze partiële herziening van het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen;
  • Maatschappelijk;
  • Verkeer – Verblijfsgebied;
  • Water;
  • Wonen;
  • Waarde – Archeologie 1;
  • Waarde – Archeologie 2;
  • Waarde – Archeologie 5.
6.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit zijn de inleidende bepalingen van de regels.

  • Artikel 1: Begrippen

Geeft de betekenis aan een aantal vanuit verplichte begrippen. Voor alle overige begrippen wordt verwezen naar het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

  • Artikel 2: Toepassingsbereik

Geeft aan hoe deze partiële herziening zich verhoudt tot het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

6.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Enkel de wijzigingen in de bestemmingen ten opzichte van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan) zijn opgenomen. Voor de overige bestemmingen die onderdeel uitmaken van het plangebied van deze partiële herziening wordt voldaan met een verwijzing naar de betreffende regels in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

Beschrijving van de bestemmingen:

  • Artikel 3: Groen

Verwijzing naar de bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemming is opgenomen omdat er op de verbeelding wijzigingen zijn opgenomen voor de bestemming 'Groen'.


  • Artikel 4: Maatschappelijk

Verwijzing naar de bestemming 'Maatschappelijk' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemming is opgenomen omdat er op de verbeelding wijzigingen zijn opgenomen voor de bestemming 'Maatschappelijk'.

  • Artikel 5: Verkeer - Verblijfsgebied

Verwijzing naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemming is opgenomen omdat er op de verbeelding wijzigingen zijn opgenomen voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

  • Artikel 6: Water

Verwijzing naar de bestemming 'Water' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemming is opgenomen omdat er op de verbeelding wijzigingen zijn opgenomen voor de bestemming 'Water'.

  • Artikel 7: Wonen

Verwijzing naar de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemming is opgenomen omdat er op de verbeelding wijzigingen zijn opgenomen voor de bestemming 'Wonen'. Daarnaast is in dit artikel aangegeven welke wijzigngen er in de regels zijn ten opzichte van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

  • Artikel 8 t/m 10 Waarde – Archeologie 1, 2 en 5

Verwijzing naar de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1'. Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie 5' in het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan). Deze bestemmingen zijn opgenomen omdat ze binnen het plangebied van de partiële herziening vallen. Er wijzigt echter niets aan de regels en begrenzing van de de betreffende bestemmingen ten opzichte van het bestemmingsplan Kreekrijk (moederplan).

6.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen worden hieronder kort toegelicht.

  • Artikel 11: Anti-dubbeltelregel

Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro).

Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat. Elk bouwperceel heeft immers in principe recht op een bepaalde hoeveelheid bebouwing.

  • Artikel 12: Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de (bijgewerkte) regeling vanuit het Luchthavenindelingsbesluit opgenomen middels drie aanduidingen welke op de verbeelding zijn opgenomen.

6.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.

  • Artikel 13: Overgangsrecht

Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. Dit artikel is verplicht en is letterlijk voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

  • Artikel 14: Slotregel

Dit artikel geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.4 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan, dus ook bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan 'Kreekrijk', is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan 'Kreekrijk' is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels. Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang:

  • Voldoende kenbaarheid geven aan het plan;
  • Voldoende draagvlak voor het beleid en de regelgeving in het plan;
  • Inzichtelijke en realistische regeling;
  • Handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In dit geval is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan voor de gemeente is gewaarborgd.

De gemeente acht de ontwikkelende partijen financieel in staat om uitvoering aan het plan te geven.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders waar nodig overleg te plegen met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. In verband hiermee is het ontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan diverse overleginstanties, waarvan er enkele hierop hebben gereageerd. Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor het indienen van zienswijzen.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland,
  • ProRail,
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
  • Rijkswaterstaat
  • GGD Zaanstreek Waterland
  • Kontakt Milieubeheer Zaanstreek
  • Wijkoverleg Assendelft
  • Milieufederatie Noord-Holland
  • Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken
  • LTO Noord
  • Vogelbeschermingswacht
  • Staatsbosbeheer
  • Gemeente Beverwijk


Van de Provincie Noord-Holland, de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, de GGD, ProRail en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een inhoudelijke reactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en van een beanwoording voorzien in de Nota van beantwoording vooroverlegreacties en zienswijzen (Bijlage 16). In de nota is ook aangeven of een vooroverlegreactie heeft geleid tot aanpassingen aan het plan.

8.3 Zienswijzen

Gedurende de terinzagelegging heeft de gemeente Zaanstad twee zienswijzen ontvangen. Er is een zienswijze ingediend door ProRail. Deze zienswijze is samengevat en van een beanwoording voorzien in de Nota van beantwoording vooroverlegreacties en zienswijzen (Bijlage 16). In de nota is ook aangeven of de zienswijze heeft geleid tot aanpassingen aan het plan.