Plan: | Meeuwstraat 2 - 2023 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPMEEUWSTRAAT2-on01 |
Aan de Meeuwstraat 2 staat een gebouw dat tot voor kort in gebruik was als apotheek. De apotheek is verhuisd en inmiddels staat het gebouw leeg. Men is voornemens het bestaande gebouw te slopen en op deze locatie een appartementengebouw van vier bouwlagen bestaande uit 12 appartementen te realiseren. Binnen het geldend bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012' zijn de gronden ter plaatse bestemd voor 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming is realisatie van een woongebouw niet mogelijk. In paragraaf 1.3 wordt hier verder op ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het planvoornemen planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het noorden van Purmerend en is gelegen op de hoek van de Sternstraat en Meeuwstraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Prof. Mr. P.J. Oudlaan. Navolgend figuur geeft een impressie van het plangebied.
Figuur 1. Weergave plangebied Meeuwstraat 2 te Purmerend (Bron: GoogleMaps, 2018).
Bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012'
Op het plangebied geldt tot het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012', zoals vastgesteld op 30 juli 2012.
Figuur 2. Vigerend bestemmingsplan 'Overwhere Noord 2012'
In dit bestemmingsplan kent het gebied de enkelbestemming 'Gemengd - 1', met de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast is een maatvoering opgenomen van een maximum bouwhoogte van 3 m. Tevens is een bouwvlak opgenomen. Voor het overige deel kent het gebied de bestemming 'Verkeer - 2'. Deze bestemming is van toepassing op openbare gebieden met een verkeer- verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Het appartementengebouw is binnen deze bestemmingen niet mogelijk omdat zij afwijkt van zowel de bouw- als gebruiksregels. Door middel van een nieuw bestemmingsplan in het plangebied kan het voornemen toch mogelijk worden gemaakt, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018
Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018' is een zogenaamd paraplubestemmingsplan. Een paraplubestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van meerdere bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018' past en/of vult op slechts één aspect diverse bestemmingsplannen aan. Dit bestemmingsplan voorziet voor alle bestemmingsplannen die geen eigen parkeerregeling hebben opgenomen, in een regeling voor parkeren. Voor het overige blijven de desbetreffende bestemmingsplannen van kracht.
Voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de 'Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016'.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen. Hoofdstuk 3 gaat in om de van toepassing zijnde beleidskaders, waarna in hoofdstuk 4 het plan wordt getoetst op de wet- en regelgeving. Ten slotte toetst hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan en geeft hoofdstuk 6 de juridische toelichting op het plan.
In de huidige situatie is in het plangebied nog de bebouwing van een voormalig apotheek aanwezig. De bebouwing betreft slechts één bouwlaag met platte afdekking. Naast bebouwing is het plangebied groen ingevuld met diverse struiken en bomen.
Figuur 3. Weergave huidige situatie plangebied gezien vanaf Sternstraat/Meeuwstraat (Bron, GoogleStreetview, 2018).
Figuur 4. Weergave huidige situatie plangebied gezien vanaf de Prof. Mr. P.J. Oudlaan (Bron, GoogleStreetview, 2018).
In het vigerend bestemmingsplan zijn de gronden grotendeels aangewezen voor 'Gemengd - 1'. De gronden zijn hiermee bestemd voor detailhandel, dienstverlening, praktijkruimten, kantoren, horeca en de bij de bestemming horende voorzieningen. Voor het overige deel kent het gebied de bestemming 'Verkeer - 2'. Deze bestemming is van toepassing op openbare gebieden met een verkeer- verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
De nieuwe ontwikkeling past niet in het geldende plan omdat de maximum bouwhoogte wordt overschreden en het initiatief niet binnen de geldende bestemmingen past.
In de toekomstige situatie is de oude bebouwing gesloopt en staat op dezelfde locatie een gebouw bestaande uit vier bouwvlagen. Dit gebouw biedt ruimte aan 12 appartementen met ieder een oppervlakte variërend tussen de 64 en 94 m2. Op de begane grond bevinden zich 12 (fiets)bergingen. In het plangebied worden tevens 17 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Bij de inrichting van het plangebied is aansluiting gezocht bij de omgeving. De bebouwing wordt vier bouwlagen hoog met een maximum bouwhoogte van 13 m. Het gebouw wordt voorzien van een platte afdekking. Aanwezige groenpartijen in het plangebied worden in stand gehouden danwel versterkt. Het bouwvolume wordt zodanig vorm gegeven dat de waardevolle bomen ter plaatse van de huidige parkeerplaatsen worden gespaard. Navolgende figuur geeft een impressie van het plangebied.
Figuur 5. Impressie toekomstige situatie plangebied, gezien vanaf de Prof. Mr. P.J. Oudlaan (zuidwestzijde) (Bron: Breg Ontwerp en Advies,
23-06-2022).
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Op 11 september 2020 is door de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Relatie tot onderhavige ontwikkeling
Het plan sluit aan bij de prioriteit voor sterke en gezonde steden en regio's aangezien het bijdraagt aan de beschikbaarheid van woningen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor deze ontwikkeling hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in
werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Met het planvoornemen worden 12 appartementen mogelijk gemaakt. Er is dan ook, gezien de omgeving van het plangebied, sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het woonakkoord voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het woonakkoord wordt beschreven dat er binnen de gehele regio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector.
Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het woonakkoord is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande erstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.
Op 22 oktober jl. is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Zoals blijkt uit paragraaf 3.1.3 is met het voornemen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Als blijkt uit paragraaf 3.3.2 is het planvoornemen eveneens in overeenstemming met de regionale woningbouwafspraken. Voor het overige zijn de regels uit de verordening niet op het plan van toepassing.
Voor de ontwikkeling die in met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, levert de omgevingsverordening geen beperkingen op.
De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord 'Duurzaam doorpakken'.
Speerpunten zijn:
Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van 12 woningen en voorziet daarmee in een behoefte. Zie ook de paragraaf over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.
Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.
Sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 is de bevolkingsgroei in Nederland en Noord-Holland sterk gedaald en was er tot en met mei zelfs sprake van een bevolkingskrimp, met name door de afname van de buitenlandse migratie. Zolang de coronapandemie voortduurt zal de verwachte bevolkingsgroei waarschijnlijk niet gehaald worden. Op de korte termijn valt daardoor de huishoudensgroei lager uit en daarmee valt ook de toename van de woningbehoefte lager uit.
Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het echter wel belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt. Onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de inhaalvraag van woningen door het mogelijk maken van de bouw van 12 woningen.
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.
Op basis van de prognose uit 2019 is voorzien dat de MRA tot 2050 circa 325.000 extra woningen nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Dat is inclusief een aanvullende opgave van circa 25 duizend woningen om het woningtekort significant te verminderen en naar een acceptabel niveau terug te brengen. De ambitie is dat de MRA zich toekomstbestendig en evenwichtig ontwikkelt tot een internationale topregio met een hoge leefkwaliteit (zie de MRA-agenda 2020-2024). De MRA bestaat uit veel verschillende en krachtige kernen, die elkaars kwaliteiten versterken. Bij de aankomende groei op lange en middellange termijn is het behoud en verbeteren van de leefbaarheid in de regio van groot belang met aandacht voor klimaatadaptatie en landschap en een goede bereikbaarheid van werk en ontspanning voor iedereen.
De MRA streeft een polycentrische ontwikkeling na, waarin alle kernen elkaar versterken, maar ook sterk genoeg op zichzelf zijn. Daarom wil de MRA inzetten op een goede verdeling van de werkgelegenheid en balans in woon- en werklocaties. Het gemeenschappelijk kader hiervoor is de Verstedelijkingsstrategie, die naar verwachting in de tweede helft van 2021 wordt vastgesteld. Hierin wordt voort geborduurd op al bestaande Rijk-regioafspraken, zoals de MRA-sleutelgebieden, de versnelling van de woningbouwproductie, de Woondeal met Binnenlandse Zaken en het programma “Samen Bouwen aan Bereikbaarheid” en het landschap.
Op 15 maart 2023 is de Woondeal MRA getekend. Hierin spraken het Rijk, de provincies en gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waar Purmerend er een van is, af om in te zetten op de realisatie van ruim 170.000 woningen in de periode 2022 tot en met 2030, waarvan twee derde betaalbaar. Purmerend heeft de inspanningsverplichting om 4.800 woningen te realiseren, waarvan 30 % sociale huur en 36% middensegment huur en betaalbare koop.
In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.
De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:
In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt. Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar voldoende betaalbare en duurzame woningen. Het project draagt met de bouw van 12woningen hieraan bij.
Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025
Op 29 juni 2021 zijn de colleges van de acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland (Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 met elkaar aangegaan. Het bestuursakkoord bestaat uit doelen voor de komende vijf jaar en concrete acties, rondom vier thema's: nieuwbouw, betaalbare voorraad, wonen en zorg en duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulair bouwen. Om deze ambitie te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen. Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen en door bestaande gebouwen om te vormen tot woningen. De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de kernen te verhogen.De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten. In Purmerend is dit het stationsgebied. Ook gaan de provincie en gemeenten samen een visie op het versterken van de kernen in het landelijk gebied opstellen.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop. Het planvoornemen draagt bij aan de positie van Purmerend als centrum van Waterland, doordat er wordt geïnvesteerd in een hoog niveau van voorzieningen. Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend heeft de ambitie om uit te groeien tot 'compacte woonstad' met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad, maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 12 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.
De gemeente wil tot 2040 10.000 woningen bouwen in de bestaande stad. Dit heeft op verschillende manieren effect op de stad, onder andere op de openbare ruimte. Hiervoor is de visie Leefbare stad geschreven. Hierin wordt beschreven hoe op een goede manier omgaan wordt met de openbare ruimte. De visie Leefbare stad bundelt eerdere visies en nota's op het gebied van de openbare ruimte, maar ook het bomenplan, het parkenplan, het klimaatadaptieplan en een plan voor natuurinclusief bouwen. In deze plannen, die voor een deel nog uitgewerkt moeten worden, staat hoe de gemeente omgaat met deze thema's. De visie is een leidraad voor alle ontwikkelingen in de stad in de komende decennia, zodat de balans tussen steen en groen intact blijft of verbeterd wordt.
In de visie wordt het belang van bomen benadrukt. Vooral oude en gezonde bomen zijn veel waard. In het plangebied staan twee waardevolle bomen. Deze blijven behouden. Het plan past goed in de visie om meer woningen te realiseren, maar ook voldoende rekening te houden met (bestaand) groen.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieus en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 12 woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.
In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het
voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, en 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.
De onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 12 woningen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is vastgelegd dat minimaal vier van deze 12 woningen in de middeldure huursector worden gerealiseerd en voor een periode van 15 jaar in stand worden gehouden.
Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:
Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. Daarnaast wordt gesproken over BENG, Bijna Energie Neutrale Woningen. Volgens de BENG-norm moet minstens de helft van de energie die nodig is voor de verwarming van woningen, afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen zoals wind en zon.
Initiatiefnemer is met de gemeente overeengekomen dat bij verdere uitwerking van het project waar mogelijk 'natuurinclusief' gebouwd gaat worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief bouwen en inrichten. Hierover vind directe afstemming plaats met de gemeente. Partijen zijn in ieder geval al overeengekomen dat bij verdere uitwerking van het ontwerp van het gebouw nader onderzoek wordt gedaan naar de toepassing van een aantal varianten om opwarming van de appartementen te reduceren. Gedacht kan worden aan een sedumdak, zonnepanelen, witte dakbekleding, zonwering aan de gevel, zonwerend glas of een combinatie van deze opties. Daarnaast is het uitgangspunt dat het straatwerk afwaterend richting sloot wordt aangebracht. Indien dit niet mogelijk is dan worden de straatkolken afwaterend richting sloot aangebracht. Tenslotte is het uitgangspunt dat een gescheiden stelsel voor riool en hemelwaterafvoer wordt aangelegd. Het vuilwater wordt op het riool aangesloten, het hemelwater op de naastgelegen sloot.
Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:
Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van bomen, parken, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.
De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. In de Groenkoers is de kapvergunning en lijst bijzondere bomen geregeld. Tevens wordt duidelijk het verschil gemaakt tussen de hoofdstructuur en de franjestructuur van de gemeente. Bewoners kunnen invloed hebben op hun buitenruimte door groen te adopteren, dit beperkt zich tot kleinere vrij gelegen stukjes groen die geschikt zijn om naar eigen inzicht in te richten. Bomen vallen altijd onder het gemeentelijk beheer. Een van de uitwerkingen van de nota Groenkoers is het Bomenplan 2020-2040.
Op 25 maart 2020 heeft de gemeenteraad het Bomenplan Purmerend 2020-2040 vastgesteld. Het doel van het Bomenplan is om de komende decennia een kwalitatief goed bomenbestand te waarborgen.
In het Bomenplan worden de uitdagingen en kansen voor het bomenbestand beschreven. Boomziektes, bouwwerkzaamheden en slechte groeiplaatsen zijn de reden dat veel bomen de komende jaren zullen uitvallen. Voor goed beheer zijn een aantal zaken nodig: goede ondergrond en ruimte zodat bomen oud kunnen worden, de juiste soort bomen die aansluiten op de ecologische structuren en die ziektes geen tot weinig kans geven, en tenslotte integraal plannen van projecten. De nadruk ligt op kwaliteit (gezonde grote bomen) en integraliteit (stedelijke bijdrage en samenwerken). Kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het beheer wordt in eigen onderhoud gedaan en bomen kopen we zelf in zodat de kwaliteit en veiligheid binnen de organisatie geborgd is. Er worden bomen vervangen, maar alleen met een juiste groeiplaats en wanneer er voldoende ruimte is onder- en bovengronds. Het doel is om de gemiddelde leeftijd van het bomenbestand fors te verhogen. De groeiplaats is zo ingericht dat de boom minstens 60 jaar kan groeien. We investeren dus in de bodem. Parken zijn een belangrijke plek voor grote, monumentale bomen.
Waardevolle bomen worden zoveel mogelijk behouden. Tenslotte is ecologie een belangrijk onderdeel van het beheer. Integraal plannen van projecten betekent dat bomen aan de voorkant van alle projecten worden meegenomen, zowel in beheerprojecten als nieuwbouw- en infrastructuurprojecten. In alle projecten wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Bomenplan.
Groen en bomen zijn niet het sluitstuk of 'opvulling' van een ontwerp: ze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad.
Op de Bomenlijst van Purmerend staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich
waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).
Uit de nota Groenkoers valt af te leiden dat de groenstructuur langs de Prof. Mr. P.J. Oudlaan tot de hoofdstructuur (Frame) / Franje behoort. De aanwezige bomen behorend bij deze structuur vallen buiten het plangebied. De twee aanwezige waardevolle bomen in het plangebied, zoals weergegeven op onderstaande figuur, blijven staan. De bomen zijn opgenomen in de Bomenlijst van Purmerend, voor deze bomen is een kapvergunning vereist en zijn hiermee voldoende beschermd. Om de mogelijke effecten van de werkzaamheden op de waardevolle bomen in beeld te brengen is een BomenEffectAnalyse opgesteld, zie Bijlage 1. Uit deze analyse blijkt dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen door de aanwezigheid van de bomen in principe niet wordt belemmerd. Eventueel zijn bij de uitvoering van het project wel enkele aanpassingen in het aanleggen van het parkeerterrein nodig om beschadiging van een boom te voorkomen.
Figuur 7. Uitsnede Bomenlijst gemeente Purmerend 2016
Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.
In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en
meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid.
De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 3.4.5 is hier uitgebreid op ingegaan.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:
Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
De voorgenomen ontwikkeling om 12 woningen te realiseren ligt in lijn met het Rijksprovinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Archeologie
De archeologische beleidskaart is een geactualiseerde versie van de versie uit 2009. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Op een locatie met een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Op locaties met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Het plangebied is gelegen in een zone waarvoor een lage archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Archeologie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Ten aanzien van de aspecten archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de 12 appartementen is een bezonningstudie uitgevoerd om te controleren of de naastgelegen panden blijven voldoen aan de bezonningseis zoals die door de overheid wordt beschreven. Uitgangspunt hierbij is dat tenminste één gevel voldoet aan de 'lichte' TNO-norm conform eis van de gemeente Purmerend. De volledige bezonningstudie is opgenomen als Bijlage 3. Uit deze studie komt naar voren dat voldaan kan worden aan de TNO norm.
Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.
Uit Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen bodemverontreinigingen zijn te verwachten. De gronden zijn op de bodemfunctiekaart ingedeeld in de functie wonen. De Bodemkwaliteitskaart geeft weer dat de grond van het plangebied tot 2 m beneden maaiveld vrij toegepast kan worden. Voor alsnog zijn er voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen geen belemmeringen.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. Voor de toelichting op klimaatadaptatie wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5 waarin uitvoerig is ingegaan op de duurzaamheidsmaatregelen van voorliggend plan. Het planvoornemen is hiermee voldoende onderbouwd.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
Figuur 8. Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
Het planvoornemen wordt wat betreft het aspect externe veiligheid niet in uitvoerbaarheid belemmerd.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
In het kader van de planontwikkeling dient bekeken te worden of er geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Op basis van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten van gezoneerde wegen onderzocht worden.
De 12 appartementen die met het planvoornemen gerealiseerd gaan worden, zijn geluidsgevoelige objecten. Direct gelegen naast het plangebied loopt zowel de Meeuwstraat/Sternstraat als de Prof. Mr. P.J. Oudlaan. De Prof. Mr. P.J. Oudlaan is een weg waarop een maximumsnelheid van 50 km/uur is toegestaan. De Meeuwstraat/Sternstraat maakt onderdeel uit van een woonerf waar een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan waarvoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Voor de Prof. Mr. P.J. Oudlaan is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Het volledige onderzoek is als bijlage toegevoegd, zie Bijlage 4 . Uit dit onderzoek komt naar voren dat de locatie niet volledig voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Het betreft hier de appartementen gelegen aan de zijde van de Prof. Mr. P.J. Oudlaan. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB vanwege deze weg. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Een hogere waarde procedure wordt gelijktijdig met de procedure van onderhavig bestemmingsplan doorlopen.
Voor het planvoornemen wordt een hogere waarde verleend. Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidshinder vanwege wegverkeerslawaai uitvoerbaar.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.
Voor het planvoornemen wordt een hogere waarde verleend. Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
Gezien de aard van het planvoornemen speelt het aspect geur hier geen rol.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geur dan ook uitvoerbaar.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Aan de hand van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) van de RIVM kan de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied worden waargenomen. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit als goed wordt beoordeeld en dat tevens geen aanleiding is om een overschrijding van de grenswaarden te verwachten.
Het planvoornemen betreft de realisatie van 12 appartementen. Zoals genoemd in paragraaf 2.2 genereert het planvoornemen maximaal 72 motorvoertuigbewegingen per dag. In de huidige planologische situatie waarin een gemengde functie is toegestaan (dienstverlening, kantoren ed.) liggen deze verkeersbewegingen hoger. Het aantal motorvoertuigen in en in de omgeving van het plangebied neemt in de toekomstige situatie af. Er is dan ook sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
Om de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Deze Staat is overgenomen uit de eerdergenoemde VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
Op een afstand van circa 115 m ligt het winkelcentrum 'Overwhere'. De functies die in dit winkelcentrum gevestigd zijn, zijn te beschouwen als bedrijven in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 m. Met het planvoornemen kan dan ook ruimschoots worden voldaan aan de te hanteren richtafstand. Voor het overige is in de nabijheid van het plangebied geen bedrijvigheid aanwezig.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Natuurnetwerk Nederland
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN), strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is in 2022 een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd, zie Bijlage 5. Op basis van deze uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van natuurwaarden ontstaan. Aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van dat onderzoek niet noodzakelijk met betrekking tot soortbescherming. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is ontheffing op de Wnb op voorhand niet nodig.
Ten aanzien van gebiedsbescherming moet worden aangetoond dat door ontwikkelingen geen negatieve effecten optreden in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Polder Zeevang, ten noordoosten van het plangebied. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is daarom met het programmapakket AERIUS een stikstofberekening worden uitgevoerd. De rekenresultaten zijn opgenomen in Bijlage 6. Uit deze berekening komt naar voren dat geen rekenresultaten hoger uitkomen dan 0,00 mol/ha/j. Er vindt geen depositie plaats in één of meerdere Natura2000 gebieden.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
Zoals gebleken uit paragraaf 4.6 liggen in het plangebied geen relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het planvoornemen.
Het planvoornemen is wat betreft planologisch relevante leidingen uitvoerbaar.
Verkeersaantrekkende werking
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom.
Parkeren
De nieuwe appartementen brengen ook een vraag naar parkeervoorzieningen met zich mee. In het planvoornemen zijn parkeervoorzieningen opgenomen om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. De vraag of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid kan worden beantwoord aan de hand van de Parkeernormennota van de gemeente Purmerend (2016, 1e wijziging 2021). De gemeente Purmerend gaat in haar parkeernormennota uit van gemiddelden. Daarnaast moet de parkeerbehoefte zo veel mogelijk op eigen terrein worden opgevangen.
Verkeersituatie
In de toekomstige situatie vindt de ontsluiting van het plangebied plaats via de bestaande ontsluitingswegen aan de Sternstraat/Meeuwstraat en de Prof. Mr. P.J. Oudlaan. Door aan beide zijden van het terrein te blijven ontsluiten kan het verkeer het plangebied bereiken. De parkeerplaats aan de zuidzijde van het appartementengebouw is voor auto's bereikbaar via de Prof. Mr. P.J. Oudlaan.
De ontwikkeling van de appartementen leidt tot een verkeersgeneratie. Aan de hand van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) is uitgerekend wat de verkeersgeneratie van het planvoornemen is.
Purmerend behoort volgens het CBS tot de categorie sterk stedelijke gemeenten. Het plangebied valt onder de noemer 'rest bebouwde kom'. Voor appartementen (huur, midden/goedkoop) geldt volgens het CROW een verkeersgeneratie van maximaal 4,0 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag. Voor de 12 appartementen komt dit neer op maximaal 48 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag.
In de huidige situatie staat de aanwezige bebouwing leeg maar is een Gemengd - 1 functie toegestaan. Het betreft een functie in de vorm van detailhandel, dienstverlening, praktijkruimten, kantoren, en horeca (lichte vorm). Dergelijke functies hebben doorgaans een hogere verkeersaantrekkende werking dan woningen. Met ontwikkeling van het planvoornemen in de vorm van een gering aantal woningen vermindert het aantal verkeersbewegingen en verbetert de verkeerssituatie in (de omgeving van) het plangebied ten opzichte van de huidige planologische situatie.
Daarnaast beschikt de nabijgelegen Prof. Mr. P.J Oudlaan over voldoende capactiteit om een dergelijke extra verkeersgeneratie op te kunnen vangen. Het voornemen heeft dan ook geen negatieve verkeerseffecten tot gevolg.
Parkeren
In de Nota parkeernormen zijn een aantal uitgangspunten opgenomen waar een parkeerberekening van uit moet gaan. Voor het onderhavige planvoornemen zijn de volgende uitgangspunten relevant:
Met het planvoornemen worden appartementen gerealiseerd met een oppervlakte variërend tussen de 64 en 94 m2. Negen woningen hebben een oppervlakte tot 65 m2. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning (woningen 40 - 65 m2, gestapeld). Voor de overige drie appartementen (tussen 82 m2 en 94 m2) geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning (woningen 65-120 m2, gestapeld). In totaal komt dit neer op een parkeerbehoefte van afgerond 19 (13,5 + 5,1= 18,6) parkeerplaatsen ten aanzien van het planvoornemen zoals samengevat in navolgende tabel.
In de norm is ruimte voor bezoekers opgenomen. Deze ruimte is uitgedrukt in parkeerplaatsen per eenheid of percentage van het totaal. De parkeerruimte voor bezoekers moet openbaar toegankelijk zijn. In de parkeernormennota is opgenomen dat voor woningen een parkeernorm van 0,3 per woning voor het bezoekersparkeren mag worden aangehouden. Met 12 appartementen is het aandeel bezoekersparkeren 3,6 parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen dat voor dit planvoornemen openbaar toegankelijk moet zijn is 4 parkeerplaatsen.
In de parkeerberekening moet daarnaast rekening worden gehouden met dubbel gebruik van parkeerplaatsen. Onder dubbel of meervoudig gebruik wordt verstaan dat meerdere functies op verschillende momenten gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. Bij wonen betekent dit dat het meervoudig gebruik wordt toegepast tussen bewoners (vast deel) en het bezoek. In bijlage II bij de Nota parkeernormen zijn aanwezigheidspercentages opgenomen op basis waarvan het dubbelgebruik berekend kan worden.
Met het planvoornemen worden 6 parkeerplaatsen toegerekend aan privaat eigendom. Deze parkeerplaatsen kunnen niet worden meegerekend in de mogelijkheid voor dubbelgebruik. De percentages voor dubbelgebruik afgezet naar de parkeersituatie van het planvoornemen resulteert in navolgende tabel.
Deze percentages omgezet naar aantallen komt uit op de volgende netto parkeerbehoefte van 17 parkeerplaatsen op het 'drukste moment'; de werkdagavond.
In het plangebied worden 17 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit zijn genoeg parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte op te vangen. Met het planvoornemen wordt dan ook een passende parkeeroplossing geboden.
Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vastgesteld. Dit programma, een uitwerking van de NOVI, bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De drie hoofdambities van het NWP zijn:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met het bodem- en watersysteem. Opgaven voor klimaatadaptatie, water en scheepvaart moeten een integraal onderdeel zijn van alle ruimtelijke ingrepen. Het is hiervoor belangrijk dat adviezen uit de watertoets worden overgenomen in de ontwikkeling van plannen.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Het Waterplan HHNK (WBP6), vastgesteld op 15 december 2021, bevat het beleid op hoofdlijnen voor het waterbeheer in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de periode 2022-2027. De watertoets is het instrument waarmee het Hoogheemraadschap toezicht houdt op behartiging van de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid is om op te schuiven van toetsen van plannen naar samenwerken en meedenken aan de voorkant. De insteek is dat water een leidend principe is voor de ruimtelijke ordening, zonder de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen uit het oog te verliezen.
Op 16 maart 2020 is middels de digitale watertoets advies gevraagd aan de waterbeherende partij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het voorlopige advies is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Uit dit advies blijkt dat voor het planvoornemen, vanwege een beperkte toename aan verharding, geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. Het plangebied is gelegen in de zonering van een primaire waterloop. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een waterkering is de Keur 2016 van toepassing.
Op 15 april 2020 en 20 december 2021 zijn aanvullende vragen gesteld vanuit het HHNK over planvoornemen in relatie tot de zonering primaire waterlopen en of er sprake is van een tijdelijke of permanente grondwaterontrekking en/of lozing, zie Bijlage 8. In het planvoornemen wordt rekening gehouden met zone rondom de primaire waterkering. Daarnaast is met het planvoornemen geen sprake van een lozing of ontrekking van grondwater en wordt het riool met een gescheiden stelsel aansloten op het gemeentelijk riool. Op deze wijze wordt voldoende rekening gehouden met de adviezen vanuit het HHNK.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieueffectrapportage 1994 een milieueffectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:
De voorgenomen activiteiten staan niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. De activiteiten komen echter wel overeen met hetgeen dat is opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer (zie navolgende tabel). Hierbij is het van belang te weten of de activiteit aan te merken is als stedelijk ontwikkelingsproject.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2. | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening |
Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit MER zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke.
Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant. In de afweging over in voorliggende situatie sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject kan gekeken worden naar de uitspraak in zake de sloop van een school en nieuwbouw van 12 rijwoningen:
Naar het oordeel van de Afdeling kan hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100). Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoefde er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
De voorgenomen activiteiten betreffen de sloop van een voormalig apotheek en de nieuwbouw van een appartementencomplex (drie bouwlagen) met 12 appartementen. Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van Purmerend en is in de huidige situatie bebouwd en grotendeels verhard. Hoewel is sprake is van een bebouwingstoename (van één naar drie bouwlagen) blijft het ruimtebeslag van de bouwing grotendeels gelijk . Het planvoornemen kan aan de hand van de hiervoor genoemde jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkelingsproject worden aangemerkt. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Een vormvrij m.e.r.-beoordeling is voor het planvoornemen niet noodzakelijk. Verwacht mag worden dat met het voornemen geen gevolgen voor het milieu optreden.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door deze partijen worden gedragen. Met de initiatiefnemer heeft op 22 december 2021 een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten, waaronder planschade, voor dit plan verzekerd. De gemeente hoeft geen risicodragende investeringen te doen. Aangezien de kosten anderszins verzekerd zijn, hoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Op basis van deze overweging mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
In mei 2018 zijn de eerste plannen voor de realisatie van appartementen op de Meeuwstraat 2 aan omwonenden gepresenteerd. In Bijlage 2 is hiervan het verslag opgenomen. Vragen en opmerkingen die tijdens de bijeenkomst voorbij kwamen, waren onder andere of de huidige doorgang voor voetgangers zou blijven bestaan, welke overlast men zou kunnen ervaren door de bouwwerkzaamheden en welke maatregelen getroffen worden voor het parkeren bij het complex. Op alle vragen is uitvoerig antwoord gegeven.
In juni 2021 zijn de aangepaste plannen gepresenteerd aan de omgeving. In het aangepaste plan is onder andere rekening gehouden met de eerder geplaatste opmerkingen in de bijeenkomst in 2018. Zo wordt een passende parkeeroplossing geboden, blijft er een fietsverbinding beschikbaar langs het gebouw, worden er ondergronde afvalcontainers geplaatst en is het gebouw licht verschoven om minder schaduw te veroorzaken bij de nabijgelegen woningen. In een periode van twee weken (21 juni t/m 5 juli 2021) kregen omwonenden de gelegenheid om te reageren op de aangepaste plannen. Dit kon door middel van twee georganiseerde bijeenkomsten en door het insturen van een antwoordkaart.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het bestemmingsplan wordt in ontwerp, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, gedurende zes weken op het stadhuis ter inzage gelegd. Het plan wordt in die periode tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze zes weken van terinzageligging wordt een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Hiervan wordt melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek 'Bekendmakingen' zoals gepubliceerd in het Purmerends Nieuwsblad alsmede in het Gemeenteblad.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is met de bijbehorende legenda te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn.
De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd.
Bestemmingsplanregels
Bij de bestemming Verkeer - 2 behoren gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning van personen en de daarbij behorende voorzieningen. Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt. Tevens is parkeren hier toegestaan. Dit om de zes parkeerplaatsen die gedeeltelijk onder het gebouw mogelijk worden gemaakt, te realiseren.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Hier worden algemene bouwregels gegeven, onder ander met betrekking tot toegestane overschrijding van bouwgrenzen en hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ondergrondse bouw
Het bouwen onder het maaiveld is alleen toegestaan als B&W daar een binnenplanse afwijking voor verlenen. Het onderhavige plantype verbindt daar de regel aan dat qua diepte de ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag en dat het geen significante negatieve effecten op de grondwaterstromen mag hebben. Onder 'ondergronds bouwen' wordt verstaan het realiseren van een kelder of iets soortgelijks. Het leggen van kabels of leidingen, funderingen en het aanbrengen van heipalen in de grond wordt hier niet onder begrepen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe binnen de plangrenzen van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de 1e wijziging Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016, vastgesteld op 11 november 2021.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
De regeling in dit artikel geeft ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen de mogelijkheid tot wijziging van een bestemming voor het geval dit voor een betere technische realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Aan de wijziging is een maximum verbonden. Deze wijzigingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak voor een wijziging dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.