direct naar inhoud van Toelichting
Plan: A. Jacobslaan 7 2024
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Aletta Jacobslaan in de wijk Overwhere Zuid bevindt zich de voormalige basisschool M.L.Kingschool. Stichting Wooncompagnie en Stichting Odion hebben het initiatief genomen om op deze plek een woon-zorggebouw te realiseren met 32 zorgwoningen en dagbesteding voor cliënten van Odion. Daarnaast heeft Wooncompagnie het voornemen om een appartementengebouw te realiseren met 18 sociale huurwoningen.


Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Overwhere Zuid, op de hoek van de Aletta Jacobslaan en Overweerse polderdijk. Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevinden zich woningen aan de Overweerse polderdijk. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een waterloop langs de Aletta Jacobslaan. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een school, het Clusius College.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0001.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied op luchtfoto

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27 juni 2013. Daarnaast geldt het Parapluplan 'Parkeernormen Purmerend 2018', vastgesteld op 28 februari 2019.

De gronden van het plangebied hebben de bestemming Maatschappelijk. Deze gronden zijn bestemd voor bibliotheken, wijkcentra, religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden, gezondheidszorg al dan niet met daarbij behorende woonfunctie, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, uitvaartcentra, openbare dienstverlening, verenigingsleven, overige maatschappelijke voorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

Zorgwoningen en dagbesteding zijn passend binnen deze bestemming. Reguliere woningen zijn in strijd met de bestemming. Daarnaast is het bouwplan in strijd met de bouwregels. De nieuwbouw van het zorggebouw is aan de zuidzijde deels buiten het bouwvlak voorzien. Daarnaast wordt niet voldaan aan de maximale goothoogte van 10 meter. Tot slot wordt het maximum bebouwingspercentage van 35% overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0002.png" Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied binnen rode lijn. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het beoogde initiatief is in strijd met het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierbinnen past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid, de inspraak en het wettelijk vooroverleg. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Het plan heeft betrekking op de bouw van 50 woningen verdeeld over twee gebouwen. Het betreft 18 sociale huurwoningen te verhuren door Wooncompagnie en 32 zorgwoningen voor Odion. Daarbij komt er in het gebouw van de zorgwoningen op de begane grond ruimte voor dagbesteding voor cliënten van Odion. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt. De nieuwe gebouwen zullen worden gerealiseerd aan de zijde van de Aletta Jacobslaan. Het gebouw van Wooncompagnie bestaat uit 3 bouwlagen (noordelijke gebouw), het gebouw van Odion bestaat uit 4 bouwlagen (zuidelijke gebouw). Op deze wijze wordt met de nieuwbouw aangesloten bij de hoogte van de woningen aan de noordzijde en het gebouw van het Clusius College aan de zuidzijde.


afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0003.png"

Figuur 2.1: Situatietekening voorlopig ontwerp


Vanwege de positionering en gelijkvormige gevelopbouw met de zelfde kleuren en materialen, zullen de twee gebouwen samen een rustige wand vormen in het straatbeeld van de Aletta Jacobslaan. De metselwerkkaders in de gevels krijgen een terugliggende invulling van glas, hout of een andere tint metselwerk. Op deze wijze wordt er binnen dit rustige beeld voor voldoende plasticiteit en openheid gezorgd in de gevels.

Door de positionering van de gebouwen, is het mogelijk het parkeren uit het straatbeeld te houden. De parkeervakken die met grasstenen worden uitgevoerd, de hagen en nieuwe aanplant van bomen, in combinatie met de bestaande bomen, zullen aansluiten op het groene gebied direct achter de locatie. Door de opzet kunnen verreweg de meeste van de bestaande bomen behouden blijven. In totaal worden 36 bomen gekapt. Drie van de te kappen bomen staan op de bomenkaart van de gemeente Purmerend met de aanduiding Beschermd (zie paragraaf 3.4.8).

Achter de nieuwbouw wordt door het naast de nieuwbouw gelegen Clusius College een beleeftuin gerealiseerd. De beleeftuin zal ook worden onderhouden door het Clusius College. Het is de bedoeling dat na de nieuwbouw het groene (park)karakter van de locatie behouden blijft. Hierop wordt de beplanting rondom de nieuwbouw afgestemd. Omdat het inrichtingsplan van de beleeftuin nog niet gereed is en de aanplant van nieuwe bomen en struweel bij de nieuwbouw in overeenstemming dient te zijn met de beleeftuin, kan nog niet definitief worden aangegeven hoe de herinrichting/bomenplan voor de nieuwe bomen of struweel er uit gaat zien. Tevens worden achter de nieuwbouw parkeerplaatsen gerealiseerd. De huidige brug zal worden verwijderd. De toegang tot het terrein wordt iets verlegd naar het noorden. De entree van de gebouwen en de toegang tot het parkeren is te bereiken via een nieuwe dam (met duiker).

De bergingen van de huurappartementen vormen samen met bestaande bomen zoveel mogelijk een buffer naar de twee-onder-één-kapwoningen waardoor privacy zoveel mogelijk gewaarborgd blijft. Bovendien geeft een schaduwstudie aan dat er geen nadelige invloeden zijn voor de woningen in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0004.png"

Figuur 2.2: Visualisatie voorlopig ontwerp

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

3) Afwentelen wordt voorkomen.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt ( 1 januari 2024) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptie 2020

Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee, dat natter, droger en heter is. De resultaten daarvan zijn wateroverlast, hittestress en druk op watervoorraden door droogte. Dit vereist een verandering in denken en doen: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden.

Om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en intensiveren is het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie opgesteld. Daarin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de nadelige effecten van klimaatverandering tegen willen gaan. De kern is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en klimaat robuust is ingericht. Op nationaal niveau zijn stresstesten per gemeente uitgevoerd om de knelpunten van bestaande infrastructuur in kaart te brengen. In een drieledig nationaal programma worden deze kwetsbaarheden in beeld gebracht, afgewogen en geprioriteerd, om vervolgens tot concrete maatregelen te worden omgezet. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal vooraf moeten worden gekeken of deze klimaatadaptief zijn en hoe de inrichting dusdanig robuust kan worden aangepast. Zie verder paragraaf 5.5.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben zij de Woonagenda Noord-Holland 2020-2025 opgesteld. Op basis daarvan hebben acht gemeenten, waaronder Purmerend, besloten een woonakkoord te maken. Dit woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). Purmerend heeft van 2020-2050 een woningbouwopgave van ruim 10.000 woningen. 41% hiervan bestaat uit appartementen. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het Woonakkoord aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. Een van de opgaven in het Woonakkoord is om zoveel mogelijk binnenstedelijk te bouwen. De locatie is gelegen binnen stedelijk gebied.

Naast reguliere woningen voorziet het plan ook in zorgwoningen en dagbesteding. Deze functie is reeds toegestaan in het bestemmingsplan. Er is sprake van extra ruimtebeslag. Omdat sprake is van een aantoonbare behoefte aan deze functies en reeds sprake is van een bestemming dat stedelijke functies toestaat op een binnenstedelijke locatie, wordt voldaan aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied wordt ontsloten via de A. Jacobslaan en de Overheerse polderdijk, die op hun beurt uitkomen op wijkontsluitingswegen. De projectlocatie is daarmee goed ontsloten. De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.


3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat.
Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.

De ontwikkeling van 32 zorgwoningen met dagbesteding en 18 sociale huurwoningen binnen bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober jl. is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden en nadien diverse keren herzien. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Het plan is regionaal afgestemd. Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’.

Speerpunten zijn:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde
    onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale
    productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en
    samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden worden afspraken gemaakt om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.


Onderhavig bestemmingsplan voorziet in in een behoefte. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.

3.2.4 Monitor woningbouw 2020

Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.

Sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 is de bevolkingsgroei in Nederland en Noord-Holland sterk gedaald en was er tot en met mei zelfs sprake van een bevolkingskrimp, met name door de afname van de buitenlandse migratie. Zolang de coronapandemie voortduurt zal de verwachte bevolkingsgroei waarschijnlijk niet gehaald worden. Op de korte termijn valt daardoor de huishoudensgroei lager uit en daarmee valt ook de toename van de woningbehoefte lager uit. Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het echter wel belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt.

Onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de inhaalvraag van woningen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van het onderhavige project. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.

De MRA heeft een eigen langetermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.

Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

Regionaal woonakkoord 2021-2025

In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw / woningbouwprogrammering
    • a. werken aan de eigen én regionale woningbehoefte
    • b. zoveel mogelijk binnenstedelijk bouwen, met ruimte voor uitzonderingen
    • c. zoveel mogelijk bouwen in de nabijheid van OV-knooppunten en stadsharten
    • d. versnellen van de woningbouwproductie
    • e. werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid
  • 2. Betaalbare voorraad
    • a. werken aan de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad
    • b. werken aan regionale woonruimteverdeling
  • 3. wonen en zorg
    • a. werken aan de huisvesting van senioren
    • b. werken aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen
  • 4. duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen
    • a. werken aan klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw
    • b. werken aan de opwekking van duurzame energie in de regio
    • c. werken aan de verduurzaming van bestaande woningvoorraad
    • d. werken aan een gezonde leefomgeving

In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt.

Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar voldoende betaalbare en duurzame woningen. Het project draagt hieraan bij.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop. Op de kaart is het gebied waar de planlocatie in ligt aangeduid als 'suburbaan / tuinstedelijk wonen'. De locatie is niet specifiek aangeduid als ontwikkelgebied. Het project is echter passend binnen de ambities zoals deze zijn verwoord in de structuurvisie. Er worden kwalitatief goede woningen gerealiseerd voor doelgroepen waar een grote woningbehoefte bestaat. Met de zorgwoningen en dagbesteding wordt tevens bijgedragen aan een complete stad en voldoende voorzieningen. Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien. Met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vindt woningbouw in combinatie met voorzieningen plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Purmerend. Er wordt hiermee voldaan aan de agenda Ruimte voor Purmerend. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de maximaal 50 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 18 sociale huurappartementen en 32 zorgappartementen met ruimte voor dagbesteding. De ontwikkeling voegt aansprekende woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40

In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.

Gelet op de ambitie om 10.000 woningen te bouwen, streeft de gemeente op de verschillende binnenstedelijke ontwikkellocaties, waar de A. Jacobslaan onderdeel van is, naar een zo groot mogelijke hoeveelheid woningen. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar wat op de betreffende locatie passend is. Passend in ruimtelijke zin ('wat past er?') maar ook passend in maatschappelijke zin ('wat past hier in deze buurt rekening houdend met de verschillende belangen die spelen?'). Daarnaast is gekeken naar optimalisatie van het programma, waarbij de inzet is geweest op een zo groot mogelijk aantal sociale huurwoningen.

De ontwikkeling van de locatie A. Jacobslaan staat niet op zichzelf. De locatie is één van de zeven Binnenwijkse ontwikkellocaties. Op alle binnenstedelijke ontwikkellocaties samen kunnen er 207 woningen worden gerealiseerd. De verhouding sociaal/middelduur/vrij is respectievelijk 76 - 20 - 4 procent. Deze verhouding wijkt af van de Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering.

De raad heeft op 26 september 2019 besloten om juist op de eigen locaties, waar financieel mogelijk, het maximale aan sociale huur te realiseren. Deze doelstelling mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Per locatie is gekeken naar wat passend is bij de omgeving. Dat kan op de ene locatie 100% sociale huur zijn, terwijl op de andere locatie 100% vrije sector beter aansluit. De woningen op de locatie Aletta Jacobslaan bestaan uit zorgwoningen en sociale huurwoningen.

3.4.3.4 Doelgroepenverordening

Voor de realisatie van de ambities uit de Nota Kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40 is in 2020 de Doelgroepenverordening Purmerend 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stelt de gemeente in staat om in bestemmingsplannen bepaalde categorieën te bouwen woningen vast te leggen in percentages. De gemeente Purmerend wil tot 2040 ongeveer 10.000 woningen aan de bestaande woningvoorraad toevoegen. Om de diversiteit en doorstroom te bevorderen geldt voor de nieuwbouw als uitgangspunt dat ten minste 30% van die woningen beschikbaar komt voor sociale huur en 30% voor middeldure huur- en/of betaalbare koopwoningen. In de verordening is bepaald dat sociale huurwoningen gedurende een termijn van ten minste 25 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep voor sociale huurwoningen beschikbaar blijven.

3.4.3.5 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het in Purmerend verboden is zonder vergunning woonruimte te verbouwen tot twee of meer woonruimten. Ook is het verboden zelfstandige woonruimte om te zetten naar onzelfstandige
woonruimten (omzettingsvergunning/kamerverhuur), ongeacht of sprake is van een sociale
huurwoning of niet. Elke nieuw te vormen woonruimte dient een gebruiksoppervlakte te hebben
van ten minste 40 m2. Sinds de gemeentelijke fusie op 1 januari 2022 geldt de vergunningplicht
ook voor de Beemster.

In maart 2022 zijn de regels aangescherpt. De 40 m2 geldt vanaf dat moment alleen voor de binnenstad van Purmerend, in de overige gebieden moet een woonruimte ten minste 50 m2 oppervlak hebben.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

Bij het project is sprake van natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen. Natuurinclusief bouwen betekent dat een bouwwerk en zijn directe omgeving bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuur. Dit komt in het plan onder andere tot uiting in het behoud en versterking van groen en toepassing van haflverharding bij de parkeerplaatsen, waarmee overtollig regenwater zoveel mogelijk vertraagd zal worden afgevoerd.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.

Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. In de toelichting van dit plan dient te worden aangegeven op welke manier rekening is gehouden met klimaatadaptatie.

In artikel 5.5 van de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat voldaan moet worden aan de klimaatadaptieve basisveiligheidsniveaus V3.0, zoals vastgelegd in de 'Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw in de MRA en Noord-Holland'.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. In het plan blijft het groene karakter van de locatie behouden. De parkeervakken worden met grasstenen uitgevoerd. Met nieuwe bomen wordt aangesloten op het groene gebied direct achter de locatie. Er wordt een beleeftuin aangelegd welke zal worden onderhouden door het Clusius College. De ontwikkeling is passend binnen de nota Groenkoers.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. De Visie is uitgewerkt in een Bomenplan, Klimaatadaptatieplan, Parkenplan en uitwerking voor Natuurinclusief bouwen. In de volgende paragrafen is gemotiveerd hoe het project zich verhoudt tot de inhoud van deze plannen.

Bomen

In een boomeffectanalyse is de kwaliteit van de aanwezige bomen en heesters beoordeeld en zijn de gevolgen van het bouwplan onderzocht. Zie paragraaf 3.4.8).

Klimaatadaptatie

In paragraaf 3.4.5 is ingegaan op de klimaatadaptieve maatregelen in het plan.

3.4.8 Bomenkaart

De gemeente Purmerend beschikt over de Bomenkaart Purmerend en Beemster. Op deze kaart staan de waardevolle bomen binnen de gemeente aangegeven. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Onderstaande afbeelding geeft de waardevolle bomen weer. Van de aanwezige bomen binnen het plangebied zijn 11 bomen gemeentelijk beschermd. Er zullen 3 beschermde bomen worden gekapt (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0005.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Bomenkaart

Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.

In maart 2021 is een bomeneffectanalyse uitgevoerd. In de boomeffectanalyse (zie Bijlage 1 Bomeneffectanalyse) is de kwaliteit van de aanwezige bomen en heesters beoordeeld en zijn de gevolgen van het bouwplan onderzocht. Er zijn in totaal 121 bomen aanwezig, waarvan 38 als gevolg van het ontwerp niet te handhaven zijn. Van de aanwezige bomen zijn er 2 afgestorven, één op hoogte afgezet en 21 van een zodanig geringe kwaliteit, dat geadviseerd wordt om deze te verwijderen. Er zijn 5 bomen die met een maatregel behouden kunnen blijven. De overige 56 bomen zijn op basis van het ontwerp te handhaven. Er zal voor de te kappen beschermde bomen een kapvergunning aangevraagd worden. In dat kader zal ook worden gekeken naar compensatie. Daarbij wordt in principe gekeken naar de toekomstige spreiding van de bomen op het totale terrein en de aanwezigheid van de nodige onder- en bovengrondse groeiruimte voor een gezonde groei.

3.4.9 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.10 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.11 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van 18 sociale huurappartementen en 32 zorgappartementen met ruimte voor dagbesteding aan de Aletta Jacobslaan 7 ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de wijk Overwhere Zuid, op de hoek van de Aletta Jacobslaan en Overweerse polderdijk. Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevinden zich woningen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een waterloop langs de Aletta Jacobslaan. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een school, het Clusius College. Binnen het plangebied bevindt zich de voormalige basisschool M.L.Kingschool. Het gebouw is niet meer in gebruik en zal worden gesloopt. Op het terrein zijn meerdere waardevolle bomen aanwezig.

4.2 Nieuwe situatie

Het plan heeft betrekking op de bouw van 50 woningen verdeeld over twee gebouwen. Het betreft 18 sociale huurwoningen te verhuren door Wooncompagnie en 32 zorgwoningen voor Odion met op de begane grond ruimte voor dagbesteding. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt. De nieuwe gebouwen zullen worden gerealiseerd aan de zijde van de Aletta Jacobslaan. Het gebouw van Wooncompagnie bestaat uit 3 bouwlagen en sluit qua bouwhoogte (circa 9,5 meter) aan op de hoogte van de woningen in de omgeving. Het gebouw is passend binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Door het gebouw zoveel mogelijk aan de zijde van de Aletta Jacobslaan te situeren, worden negatieve effecten op woningen in de nabijheid zoveel mogelijk voorkomen en kan het overgrote deel van de aanwezige bomen behouden blijven. Langs de erfgrens met het perceel Marga Klompéstraat 1-2 worden bergingen gerealiseerd, bestaande uit één bouwlaag. Hiermee ontstaat ook een duidelijke fysieke afscheiding.

Het gebouw van Odion bestaat uit 4 bouwlagen (circa 13 meter) en sluit aan bij de hoogte van het gebouw van het Clusius College. Bestaande woningen staan op ruime afstand van dit gebouw waardoor geen negatieve effecten worden verwacht.

Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en de omliggende wegen bieden voldoende capaciteit om het verkeer te verwerken (zie paragraaf 5.13).

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

5.1.2 Analyse

Ter plaatse van het plangebied geldt volgens de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een lage archeologische verwachtingswaarde. Er is geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden.

5.1.3 Conclusie

Met betrekking tot het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied

5.2 Bezonning

5.2.1 Beleidskader

Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, neemt het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toe. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient inzichtelijk te worden gemaakt of eventuele toename van schaduw op woningen in de omgeving aanvaardbaar is.

5.2.2 Analyse

Ten behoeve van de ontwikkeling is een schaduwstudie uitgevoerd (zie bijlage Schaduwstudie), waarbij de schaduwval van de nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt.De schaduwstudie is uitgevoerd voor de dagen 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. Uit de studie volgt dat er voor woningen in de omgeving nauwelijks sprake is van extra schaduwwerking ten opzichte van de huidige situatie.

Uit de uitgevoerde studie kan worden opgemaakt dat ruimschoots wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Naast de lichte TNO norm geldt er vanuit de gemeente ook de aanvullende eis dat de omliggende bebouwing maximaal 3 uur zon mag verliezen van april tot september als gevolg van de nieuwe bebouwing. Ook aan deze eis wordt met het bouwplan voldaan.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwwerking op nabijgelegen percelen. Er is met betrekking tot het aspect schaduwwerking geen belemmering voor de ontwikkeling van het
plangebied.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.3.2 Analyse

Door middel van een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage Bodemonderzoek) is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied. Hieronder zijn de resultaten weergegeven. In de oorspronkelijke ondergrond (klei) zijn lichte verhogingen van kwik, lood, zink en minerale olie geconstateerd. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte standaard parameters aangetroffen.
In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Bij graafwerkzaamheden op het terrein bestaan er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Indicatief getoetst valt de ondergrond (kleigrond) en een deel van de bovengrond op basis van PFAS in de klasse wonen/industrie. De overige de boven- en ondergrond (zand) op de locatie is vrij toepasbaar.

Graafwerkzaamheden kunnen volgens de CROW400 worden uitgevoerd, zonder dat er een
veiligheidsklasse van toepassing is. De uiteindelijke klasse dient bepaald te worden door een
veiligheidsdeskundige.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De uitvoering van een asbestonderzoek wordt gezien de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, niet noodzakelijk geacht.

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze geschikt is voor het gebruik dat met het onderhavige bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de directe nabijheid van dit perceel geen sprake is van cultuurhistorische waarden. De Overheersese polderdijk aan de noordzijde van het plangebied is op de kaart aangewezen als historische weg. De Overheerse polderdijk is al eeuwenlang een pad door de Overheersepolder. Op een kaart uit 1622 is deze al afgebeeld. Tegenwoordig loopt de Overheerse polderdijk slechts vanaf de Hoornselaan tot aan de Burg. D. Kooijmanweg. In vroeger tijden was het een langgerekt pad, dat in het westen langs de Beemsterringvaart liep, de Where volgde en in het oosten langs de Purmerringvaart naar het noorden liep. Op een kaart in 1950 wordt dit pad nog ‘Jaagweg’ genoemd. Dit duidt erop dat hier ooit een trekschuit heeft gevaren, paden langs trekvaarten werden ‘jaagweg’ of ‘jaagpad’ genoemd. De cultuurhistorische waarde is gelegen in de ouderdom van de dijk. Het tracé van de Overheerse polderdijk dient zoveel mogelijk intact te blijven. Met het onderhavige project blijft dit tracé in tact.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.5 Duurzaamheid

5.5.1 Beleidskader

In paragraaf 3.3.4 is het duurzaamheidsbeleid van de gemeente beschreven zoals zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023.

5.5.2 Analyse

Er is sprake van een duurzaam project op verschillende vlakken; energiegebruik, klimaatadaptatie, circulair bouwen, gezondheid en ecologie.

Energiegebruik

De woningen worden niet aangesloten op het gasnet en zullen voldoen aan de geldende BENG-eisen (bijna energieneutraal). De daken, en mogelijk ook gevels, van de gebouwen zullen deels worden gebruikt voor zonnepanelen om duurzame energie op te wekken.

Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert, een belangrijk onderdeel hiervan zijn de hevigere weersomstandigheden zoals; wateroverlast, hittestress en droogte. Toepassing van groen als waterberging en het stimuleren van de infiltratie verhoogt de lokale weerbaarheid tegen extreme neerslag, ontlasting van het gemeentelijk rioolstelsel en het watersysteem en effecten van droogte. In het ontwerp worden maatregelen toegepast voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Uitgangspunt is toepassing van groene daken, hagen, geveltuinen,  waterpasserende verharding en/of infiltratievoorziening. Het toe te passen groen in het plan en de aan het plan grenzende beleeftuin zorgt voor een verkoelende werking in warme perioden. 

Circulair bouwen

Het streven is om grondstoffen te hergebruiken en afvalstromen te beperken, juist bij de bouw van nieuwe woningen en de inrichting van gebieden. In de uitwerking van het plan krijgt dit nadere aandacht.

Gezondheid

Met de inrichting van het maaiveld wordt rekening gehouden met ruimte voor ontmoeting van bewoners. Verder wordt het gebruik van de fiets gestimuleerd, doordat deze makkelijk toegankelijk zijn voor bewoners en er zijn voorzieningen aanwezig voor het gebruik van elektrische fietsen.

Ecologie

In de nieuwe bebouwing worden 10 vogel- en vleermuiskasten toegepast, verdeeld over de beide gebouwen. De kasten zijn ten behoeve van de gierzwaluw, huismus, overige vogelsoorten en een zomerverblijfplaats voor vleermuizen. Vanuit preventief oogpunt zijn reeds 8 vleermuiskasten opgehangen bij het naastgelegen schoolgebouw (Vonk). Daarnaast wordt bij de groene inrichting en keuze van beplanting rekening gehouden met goede omstandigheden voor vogels en insecten. Er wordt vleermuisvriendelijke verichting op het terrein toegepast om verstoring van vleermuizen te voorkomen. Ten behoeve van het behoud van de groenstructuur voor vleeermuizen wordt deze teruggeplant met de soorten Eénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Schietwilg (Salix alba), Bolesdoorn (Acer globosum) en hazelaar (Corylus avellana).

5.5.3 Conclusie

De aspecten energiegebruik, klimaatadaptatie, circulair bouwen, gezondheid en ecologie zijn in een vroeg stadium van het project meegenomen. Met het project wordt aangesloten bij de Duurzaamheidsagenda 2020-2023.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
  • transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.


De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.


Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

5.6.2 Analyse

Het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens op de Risicokaart.


Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

De locatie ligt niet in een risicocontour van een risicovolle inrichting of transportroute van gevaarlijke
stoffen. Het ligt buiten het invloedsgebired van het LPG-tankstation aan de Wagenweg 7. Overigens is dit LPG-tankstation per 1 januari 2020 niet meer in bedrijf en wordt deze door middel van een herziening van het bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012 ook planologisch niet meer toegestaan.


Transport van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van (spoor)wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De normen in het Bevt vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Buisleidingen bevinden zich op circa 680 meter van het plangebied. Het betreft twee hogedrukgasleidingen. De beide buisleidingen beschikken niet over een PR=10-6-contour. Het plangebied is gelegen buiten de 100% letaliteitcontour van deze leidingen. De normen voor het plaatsgebonden en groepsrisico in het Bevb vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai
5.7.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

5.7.1.2 Analyse

Voor de wegen in de directe omgeving van het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Omdat op deze wegen hoofdzakelijk sprake is van bestemmingsverkeer is de verkeersintensiteit relatief laag. Het aspect wegverkeerslawaai staat voor deze wegen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg.

Voor de Hoornselaan, ten zuiden van het plangebied, geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Voor deze weg geldt een geluidzone van 250 meter. De Hoornselaan bevindt zich op circa 170 meter van het plangebied. Gelet op de grote afstand in combinatie met de tussenliggende bebouwing is voldoende aannemelijk dat binnen het plangebied voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder als gevolg van het verkeer op deze weg.

5.7.1.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van wegverkeerslawaai.

5.7.2 Spoorweglawaai
5.7.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.7.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.7.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.7.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.7.3.1 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.

5.7.3.2 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

5.8 Geur

5.8.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

5.8.2 Analyse

Geurhinder is op de onderhavige locatie niet relevant omdat er zich geen inrichtingen in de nabijheid bevinden die relevante geurhinder kunnen veroorzaken.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

5.9.2 Analyse

Gelet op de beperkte omvang van het project kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.9.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.10 Milieuzonering

5.10.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

5.10.2 Analyse

De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Gelet op de verschillende functies in het gebied is sprake van een gemengd gebied.

Woonzorgvoorziening

Het project voorziet in het realiseren van zorgwoningen met dagbesteding. Deze functie is niet opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor 'Artsenpraktijken, klinieken, dagverblijven' geldt geen richtafstand binnen gemengd gebied. De verzorging van de bewoners en de dagbesteding vindt hoofdzakelijk inpandig plaats, zodat de geluiduitstraling naar de omgeving minimaal is. De beleeftuin bevindt zich op ruime afstand van woningen en op circa 10 meter van het schoolgebouw. Vanwege de kleinschaligheid zijn er geen grote installaties aanwezig die mogelijk geluidhinder kunnen veroorzaken. De verkeersaantrekkende werking is vergelijkbaar met een normale woonfunctie. De voorgenomen ontwikkeling staat een goed woon- en leefklimaat bij woningen in de omgeving niet in de weg.

Bedrijven / functies in de omgeving

Een woonzorgvoorziening is een gevoelige functie. Om die reden dient te worden aangetoond dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot activiteiten in de omgeving. In dit geval is het Clusius College aan de zuidzijde van het perceel relevant. Voor deze school geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied tot woningen. De nieuwbouw van het woonzorgcomplex wordt tegen de erfgrens van de school gerealiseerd. Binnen de richtafstand van 10 meter vinden geen activiteiten plaats die een goed woon- en leefklimaat in de weg staan. De school staat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg.

5.10.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan

5.11 Natuurwaarden

5.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

5.11.2 Analyse

Soortenbescherming

Uit de in 2022 uitgevoerde quickscan (zie bijlage Quickscan natuur) volgt dat het onderzoeksgebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vogels en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.

Voor het mogelijk incidentele gebruik van het plangebied door overige vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit de omgeving van het plangebied (Huismus en Gierzwaluw), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.

Omdat verblijvende vleermuizen niet uitgesloten konden worden in de quickscan en mogelijk essentieel foerageergebied voor vleermuizen aanwezig is, is vervolgonderzoek uitgevoerd. In 2023 is het plangebied geïnventariseerd op aanwezigheid van vleermuizen (zie bijlage Onderzoek vleermuizen). Dit onderzoek leidt tot de volgende conclusies:

  • het plangebied fungeert als essentieel foerageergebied voor gewone dwergvleermuis;
  • het plangebied fungeert als essentieel foerageergebied voor ruige dwergvleermuis;
  • in het kraamseizoen zijn geen zomer- en/of kraamverblijfplaatsen waargenomen;
  • in het plangebied zijn geen paarverblijfplaatsen aanwezig;
  • er zijn geen aanwijzingen voor winterverblijfplaats voor grotere aantallen dieren;
  • er is geen sprake van een vliegroute;
  • als gevolg van het wegnemen van een deel van het foerageergebied zijn er (indirecte) effecten op vaste verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis elders in Purmerend;
  • hiermee dreigt een overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming.

In verband met bovenstaande conclusies is een mitigatieplan opgesteld (zie bijlage Mitigatieplan vleermuizen). In dit plan staat beschreven op welke manier de negatieve effecten worden verzacht dan wel worden voorkomen. Verstorende werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd in de minst kwetsbare periode. Daanaast zal tijdens de werkzaamheden geen kunstmatig licht worden toegepast en zal in de permantente situatie sprake zijn van vleermuisvriendelijke verlichting. Tot slot zal de oorspronkelijke groenstructuur opnieuw worden aangeplant. Hierbij worden de soorten Eénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Schietwilg (Salix alba), Bolesdoorn (Acer globosum) en hazelaar (Corylus avellana) toegepast.

De mate van verstoring in een zeer beperkt deel van het foerageergebied is met deze maatregelen dermate gering, dat hiermee geen gevolgen ontstaan voor de populaties vleermuizen in verblijfplaatsen in de omgeving. Er is in het gebied rond de bouwlocatie voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar om het tijdelijke en geringe verlies op te vangen

Voor het mogelijk incidentele gebruik van het plangebied door overige vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit de omgeving van het plangebied (Huismus en Gierzwaluw), wordt
geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.

In de nieuwe bebouwing worden 10 vogel- en vleermuiskasten toegepast, verdeeld over de beide gebouwen. De kasten zijn ten behoeve van de gierzwaluw, huismus, overige vogelsoorten en een zomerverblijfplaats voor vleermuizen. Vanuit preventief oogpunt zijn reeds 8 tijdelijke vleermuiskasten (paar- en zomerverblijven) opgehangen bij het naastgelegen schoolgebouw (Vonk).

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op 3,2 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Polder Zeevang. Gezien de grote afstand, afscherming door stedelijk gebied en de aard van de uit te voeren werkzaamheden, worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.

Er zijn stikstofberekeningen met het programma Aerius uitgevoerd (zie bijlage Notitie stikstofdepositie). Uit deze berekeningen volgt dat de maximale projectbijdrage in de gebruiksfase en aanlegfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositie-waarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Daarnaast is geen sprake van Bijzonder Provinciaal Landschap. Gezien de aard van het plan, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, worden geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht.

5.11.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden. Om negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen te verzacht dan wel te voorkomen, dienen de maatregelen die zijn opgenomen in het mitigatieplan in acht te worden genomen. Voor de te nemen natuurinclusieve maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

5.12 Planologisch relevante leidingen

5.12.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.12.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

5.12.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.13 Verkeer en parkeren

5.13.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

5.13.2 Analyse

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen, is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 'Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren'. Deze kencijfers geven een bandbreedte tussen een minimum en een maximumwaarde. In dit geval wordt het gemiddelde aangehouden. Hierbij zijn de volgende karakteristieken toegepast:

  • Stedelijkheidsgraad ‘Sterk stedelijk gebied’
  • Gebiedstypering ‘Rest bebouwde kom’.

Voor etagewoningen in de categorie huur - midden/goedkoop (inclusief sociale huur) wordt in deze publicatie uitgegaan van gemiddeld 3,6 verkeersbewegingen per woning per dag (gemiddelde van de bandbreedte). Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 64,8 motorvoertuigen per dag als gevolg van de sociale huurwoningen.

Voor de woonzorgvoorziening kan voor de verkeersgeneratie worden aangesloten bij de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis'. De CROW-publicatie gaat voor deze functie uit van gemiddeld 0,6 verkeersbewegingen per wooneenheid. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van circa 19,2 motorvoertuigen

De totale verkeersgeneratie bedraagt circa 84 verkeersbewegingen per dag. Hierbij wordt opgemerkt dat de basisschool ook een bepaalde verkeersgeneratie tot gevolg had.

De Aletta Jacobslaan betreft een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. Conform het Verkeers- en Vervoersbeleidsplan Purmerend 2016 bedraagt de maximum intensiteit op een dergelijke weg 5.000 motorvoertuigen per dag. Met de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan, blijft de verkeersintensiteit onder deze norm.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016 en gewijzigd d.d. 12 oktober 2021. Er is een parkeerbalans opgesteld (zie bijlage Parkeerberekening). Hieruit volgt dat, met toepassing van dubbelgebruik, de parkeerbehoefte op het maatgevende moment (werkdag avond) 43 parkeerplaatsen bedraagt. In het ontwerp zijn 46 parkeerplaatsen opgenomen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernormering.

5.13.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de aspecten verkeer en parkeren is voldoende aangetoond.

5.14 Water

5.14.1 Beleidskader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de

ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Provinciaal beleid

De Watervisie 2021 bevat het waterbeleid van de provincie Noord-Holland. In de Watervisie 2021 worden kaders gesteld voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit is gedaan op basis van de thema's veilig en schoon & voldoende. In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en keringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede

evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt. Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. De provincie zorgt ervoor dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.

Hoogheemraadschap Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie). De Deltavisie is vertaald in een Waterplan (WBP6) voor de middellange termijn. Hierin presenteert het hoogheemraadschap haar koers voor de periode 2022-2027 en de opgaven waar het hoogheemraadschap zelf en met anderen aan werken. Het hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die te vinden zijn op www.hhnk.nl/keur.

5.14.2 Analyse

In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage Watertoets) is uitgevoerd. In deze waterparagraaf is beschreven op welke wijze wordt omgegaan met het waterbelang.

Watersysteem

De locatie grenst aan een primaire waterloop, zie figuur 5.1. De huidige brug zal worden verwijderd. De toegang tot het terrein wordt iets verlegd naar het noorden. De entree van de gebouwen en de toegang tot het parkeren is te bereiken via een nieuwe dam (met duiker). Zie figuur 2.1 in Hoofdstuk 2. Voor de nieuwe dam met duiker zal watervergunning bij het HHNK worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPAJACOBSLN2024-on01_0006.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Legger Wateren 2023

Waterkwantiteit

Als gevolg van het bouwplan vindt een beperkte toename van 350 m2 aan verhard en bebouwd oppervlak plaats ten opzichte van de referentiesituatie. Op grond van de Keur geldt een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m2. Dit oppervlak wordt niet overschreden. Watercompensatie als gevolg van een toename in bebouwd en verhard oppervlak is daarom niet aan de orde. De parkeerplaatsen worden in de vorm van halfverharding gerealiseerd.

Waterkwaliteit en riolering

In het gebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. De gemeente is bezig met grootschalige renovatie van de riolering in Overwhere-Zuid. Het gemengde stelsel wordt stapsgewijs aangepast in een modern gescheiden stelsel. Om hier op in te spelen wordt in het plangebied een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.


Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Afstromend hemelwater van verharde oppervlakken wordt eerst voorgezuiverd door een groenvoorziening / berm.

5.14.3 Conclusie

Er spelen waterbelangen vanwege de aan te leggen dam met duiker en de ligging nabij een primaire waterloop. Voor de realisatie van een dam met duiker en werkzaamheden in de nabijheid van de waterloop geldt een vergunningsplicht vanuit de Keur van HHNK. Er wordt hierdoor op een juiste manier omgegaan met de waterbelangen van HHNK.

5.15 Milieu-effectrapportage

5.15.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.
5.15.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

Wooncompagnie heeft een aanmeldnotitie laten opstellen waarin deze aspecten aan de orde komen (zie bijlage Aanmeldnotitie m.e.r.).

5.15.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer krijgt de beschikking over de gronden in het totale plangebied.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

De grond is in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling heeft de gemeente een grondexploitatie opgesteld. In een grondexploitatie zijn alle aan het project verbonden kosten en opbrengsten opgenomen. Het kostenverhaal wordt gedekt door de opbrengsten uit de grondverkoop. Hierdoor kan gesteld worden dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. De vastgoedontwikkeling zal aanvangen nadat de gronden zijn verkocht en geleverd aan de koper.

Op grond van de aanwezige woningbehoefte (zie paragraaf 3.3.2 en 3.4.3) kan worden geconcludeerd dat er niet voor de leegstand zal worden gebouwd.

Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier( HHNK).

6.3.3 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval heeft voorafgaand aan het bestemmingsplan uitgebreid participatie plaatsgevonden.

Vanaf 2019 zijn omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling door middel van bewonersavonden, informatiebrieven en - video's en e-mails aan individuele bewoners. Er hebben 2 fysieke informatiebijeenkomsten plaatsgevonden en 2 digitale informatiebijeenkomsten.

In het plangebied is naast de huidige school een speeltuintje voor de buurt. Door de nieuwbouw komt dit speeltuintje te vervallen. Tijdens de inspreekmogelijkheid bij de commissie SOB op het stadhuis naar aanleiding van de eerste bewonersinformatie bijeenkomst, is door omwonenden aangegeven dat het speeltuintje behouden moet blijven in het zicht van hun woning aan de Aletta Jacobslaan. Hieraan heeft de gemeenteraad gehoor gegeven waardoor in de nieuwe situatie een speeltuintje in het zicht van de omwonenden aan de Aletta Jacobslaan terug moet komen. Als zodanig was in het plan een speeltuintje opgenomen op de dam die toegang biedt tot het plangebied. Echter, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geeft voor deze oplossing geen watervergunning. Hetgeen betekende dat voor het speeltuintje in overleg met een delegatie van de omwonenden een nieuwe locatie is gevonden aan de rechterzijde van de planlocatie. Nadat deze locatie aan de omwonenden middels een brief kenbaar is gemaakt, kreeg de gemeente meerdere signalen dat een speeltuin op deze locatie niet meer gewenst is. Om de geruchten te kunnen staven is onder de omwonenden een enquête gehouden over het al dan niet behouden van de speeltuin. De uitslag was dat 2/3 geen behoefte meer heeft aan een speeltuin. Als zodanig wordt de speeltuin niet meer in het plangebied gerealiseerd. Wel wordt in overleg met omwonenden gekeken of een andere locatie in de wijk wel geschikt is voor het realiseren van een speelplek.

6.3.4 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij door een ieder zienswijzen bij de gemeenteraad kunnen worden ingediend. De zienswijzen worden vervolgens bij de besluitvorming in het kader van de vaststelling door de gemeenteraad betrokken. Na een beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en
Herstelwet van toepassing. Bij eventueel beroep leidt dit tot een versnelde behandeling bij de Raad van State, geen mogelijkheid tot pro-forma beroep en een verplichte toepassing van het relativiteitsbeginsel. Deze paragraaf zal worden aangevuld na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Voor de gronden van het plangebied is de bestemming Gemengd opgenomen. De gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Het maximum aantal woningen en de maximum bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding weergegeven.

Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bestaande maten van bouwwerken. Daarnaast zijn in dit artikel de maximale hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bepaald en is bepaald dat niet-vergunningsvrije antenne-installaties niet zijn toegestaan. Tevens is een regeling m.b.t. ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregel

In de Algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.