direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hobrederweg 40a
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en voorgeschiedenis

Op het perceel Hobrederweg 40a in Middenbeemster is de veehouderij Het Beemsterlant's Varken gevestigd.

Het bedrijf houdt varkens en produceert het streekproduct: Het Beemsterlant's Varken. Met de omvang van 230 zeugen en 825 vleesvarkens plaatsen is het bedrijf vergelijken met het landelijke gemiddelde een zeer klein bedrijf. Daarnaast is het bedrijf een 'zichtstal' burgers kunnen hier zonder afspraak altijd varkens komen kijken achter glas. Het plan is om de huidige vleesvarkensstallen buiten gebruik te nemen, en een nieuwe innovatieve serrestal te realiseren voor 1680 vleesvarkensplaatsen. Daarnaast wilt men op een duurzamere en diervriendelijker manier varkens gaan huisvesten. De stal zal voldoen aan Maatlaat duurzame veehouderij (MDV) en bovenwettelijke dierwelzijn normen kennen. De stal komt gedeeltelijk buiten het bouwvlak te staan waardoor het initiatief in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.

Omdat het initiatief niet past binnen het bestemmingsplan kan voor de ontwikkeling een omgevingsvergunning worden aangevraagd die de uitgebreide procedure doorloopt. Het voorliggende document is de ruimtelijke onderbouwing die het afwijken van het bestemmingsplan motiveert.

1.2 Locatie

Het bedrijfsperceel is te bereiken via een toegangsweg vanaf de Hobrederweg. Dit is een weg van circa 500 meter die in privaat eigendom is. Aan de noordzijde en einde van deze weg is het plangebied gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied is de woning van de initiatiefnemers gelegen. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning. De zuidelijke woning is een woning van derden. Een van de bewoners verricht werkzaamheden op het bedrijf wanneer de eigenaren niet aanwezig zijn. Verder het zuiden zijn langs de toegangsweg nog drie burgerwoningen en een recreatiewoning van derden aanwezig. Aan de west- en noordzijde is weiland aanwezig en aan de oostzijde is het overige deel van het bedrijf/plangebied aanwezig. De navolgende afbeelding 1 toont de locatie. Hierop is ook de genoemde toegangweg aangeduid. Met een rood kader is het projectgebied aangegeven waar de nieuwe stal wordt gerealiseerd waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: locatie in relatie tot omgeving

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012 - Partiele herziening, vastgesteld op 26 oktober 2021. Het plangebied waar het bedrijf in ligt is bestemd als 'Agrarisch - Intensieve veehouderij'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak mag worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 5 meter en een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Tevens staat er op de verbeelding een maximale bebouwingspercentage van 65% opgenomen.

Naast de agrarische bestemming die is afgestemd op de intensieve veehouderij is het gehele plangebied aangewezen als dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie'. Ook is voor het gehele plangebied een bedrijfswoning uitgesloten.

In afbeelding 2 is een weergave van de verbeelding ter plaatse opgenomen met daarin de woning van de eigenaren, het plangebied in blauw en de locatie van de nieuwe stal in rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: geldend bestemmingsplan met luchtfoto, woning eigenaren aangegeven, plangebied bedrijf in blauw kader en locatie nieuwe stal indicatief aangegeven met rood kader

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het initiatief en de betekenis van de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het van toepassing zijnde ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een beschrijving van de milieu- en omgevingsaspecten is opgenomen in hoofdstuk 4. Als laatste is in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de afwijking van het bestemmingsplan uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan en de betekenis van de omgeving

Het plangebied ligt in het UNESCO werelderfgoed De Beemster en het Nationaal landschap 'Laag Holland'. De droogmakerij De Beemster is UNESCO werelderfgoed waardoor het wordt beschouwd al onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld, en waarvan het van groot belang wordt geacht om te behouden. De ontwikkelingsvisie 'Des Beemsters' (2005) beschrijft hoe het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden samen kan gaan met het bieden van ruimte aan een duurzame ontwikkeling van de regionale economie en het sociale leven. De eigen kwaliteiten van het werelderfgoed De Beemster zijn daarbij het uitgangspunt.

Het plangebied ligt ook in het Nationaal landschap 'Laag Holland'. Dit nationale landschap is om zijn grote natuur- en cultuurwaarden beschermd en valt daarom onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie.

2.1 Ontstaan van de Beemster Polder

De voormalige meren (Purmer, Schermeer, Beemster en Wormer) waren opengewaaide veenrivieren, die door getijdenwerking en stormvloeden steeds verder uitwaaiden. Ook de bodemdaling als gevolg van de ontwatering van het veen speelde hierbij een rol; de venen langs de veenrivieren waren in de middeleeuwen in ontginning genomen. De overheersende windrichting van toen is nog herkenbaar in de richting van de droogmakerijen, namelijk zuidwest-noordoost. In de vorm van De Beemster is nog de y-vormige vertakking van de veenrivier Bamestra te herkennen.

De polder De Beemster is drooggemalen tussen 1608 en 1612. Het was de eerste van de reeks grote droogmakerijen van de Gouden Eeuw, de Schermer was de laatste in 1635. Amsterdamse kooplieden financierden dit grootschalige landaanwinningsproject. Rond het toen bestaande meer werd een ringdijk met ringvaart aangelegd. Daarna werd het water uitgemalen met behulp van een aantal molengangen.

De Beemster werd geometrisch verkaveld. De klassieke proportieleer is hier als uitgangspunt gekozen. In 1644 is een kopergravure gemaakt van het sloten- en wegenpatroon. Deze geldt nu als basis voor de bescherming van het werelderfgoed. De wegen zijn ontworpen als neutraal raster. Dat wil zeggen dat de ene weg niet belangrijker is dan de andere. Dit is in de loop der tijd echter wel veranderd. Het waterpatroon is wel hiërarchisch opgebouwd. De sloten die de kavels scheiden van elkaar en van de weg, voeden de afwateringstochten. Op hun beurt wateren de tochten af op de Beemsterringvaart. De oriëntatie van de kavels binnen de polderblokken was wisselend. De erven en bebouwing ontstonden logischerwijs op de kop van de kavels aan de weg. Aan sommige wegen liggen daardoor erven aan beide zijden, aan andere wegen aan een zijde en er zijn ook wegen waarlangs bebouwing ontbreekt.

2.2 Huidige situatie in het plangebied

Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van de Hobrederweg in de nabijheid van de A7. De A7 is ter plaatse van de Hobrederweg verhoogd gelegen, omdat de Hobrederweg deze onderlangs kruist. Het gebied kenmerkt zich verder door openheid, met agrarische- en woonpercelen en verspreid liggende bebouwing. Het plangebied wordt ontsloten door een private weg van circa 500 meter lengte die zuidwaarts richting de Hobrederweg ligt. Deze weg gaat westwaarts richting de Nekkerweg en vervolgens de Middenweg. Oostwaarts komt de Hobrederweg uit op de Purmerenderweg. De Purmerenderweg gaat noorderlijker over in een provinciale weg. Het verbindt Oosthuizen en Zuidoostbeemster met elkaar.

Het bedrijf bestaat uit enkele bedrijfsgebouwen die diverse functies hebben. Te denken valt aan stal, kantine, voerkeuken, voederruimte, werkplaats en ziekenboeg. De bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van 3.360 m2. Het bouwvlak is hierdoor voor 38% bebouwd.

Op het bedrijf zijn 230 fokzeugen en 825 vleesvarkens aanwezig. In de onderstaande afbeelding is de huidige situatie opgenomen. Met de huidige omvang van 230 fokzeugen en 825 vleesvarkens zijn ze vergeleken met het landelijk gemiddelde een zeer klein bedrijf. Met deze omvang zijn ze genoodzaakt om frequent biggen af te leveren van 25kg naar bedrijven van derden, omdat ze geen ruimte hebben om alle geproduceerde biggen te laten groeien tot 120kg (slachtrijp).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: bestaande situatie met duiding bouwvlak (witte contopur) met bestaande bebouwing in blauw 

2.3 Nieuwe situatie

Het voorliggende initiatief is erop gericht om in te zetten op vergroting en versterking van het streekproduct Het Beemsterlant's Varken en niet mee te gaan in de schaalvergroting van de reguliere varkenshouderij. Het bedrijf moet voldoen aan emissiearme wetgeving, en gebruikt deze gelegenheid om gesloten bedrijfsvoering en kringlooplandbouw toe te gaan passen. Dat laatste is een wens en bovenwettelijk. Voor dat laatste is de nu voorliggende uitbreiding gevraagd.

Dit houdt in dat ze een nieuwe vleesvarkensstal willen bouwen met bovenwettelijke welzijnseisen. Dit ook ter promotie van het streekproduct. Ze zouden dan ook graag willen groeien naar plaats voor 297 fokzeugen incl. 900 gespeende biggen, 1 dekbeer en 1680 vleesvarkens, waarbij de bedrijfsgrootte nog steeds klein is vergeleken met het landelijk gemiddelde. Op deze manier kunnen ze een ‘gesloten’ bedrijfsvoering creëren (dit betekent dat alle dieren vanaf de geboorte totdat zij slachtrijp zijn op hetzelfde bedrijf blijven). Het genoemde aantal dieren is een maximum dat kan worden geplaatst. Doorgaans zijn er minder dieren op het bedrijf aanwezig.

2.3.1 Serrestal

Voor de 1680 vleesvarkens wordt een nieuwe stal gebouwd aan de westzijde van het plangebied. Zie voor een visualisatie afbeelding 4 en 5.

De te realiseren stal is innovatief en nooit eerder gerealiseerd. Daarnaast is het niet te vergelijken met conventionele varkensstallen in Nederland. Het plan onderscheidt zich aan de volgende punten:

  • Per vleesvarkensplaats 1,36 m2 ruimte tot haar beschikking (normaal 0,8 m2)
  • Beschikking over continu daglicht
  • Een serre stal als uitgangspunt
  • Een natuurlijk dag en nacht ritme
  • Beschikking over een strobed
  • Geen mestputten onder het dierenverblijf
  • Geen ammoniak emissies in het verblijf van de vleesvarkens
  • Natuurlijk leefklimaat
  • Emissie aanpak bij de bron
  • Geen luchtwasser, maar een biobed
  • Groepen van 280 vleesvarkens (gemiddeld 20 vleesvarkens is normaal)
  • Productie van vruchtbare vastemest
  • De stal is zichtbaar voor het publiek
  • Kringloop functie in de Beemster


De varkens worden in de serrestal op stro gehuisvest met permanent de beschikking over daglicht, voer en frisse lucht. Varkens in de reguliere varkenshouderij zitten voornamelijk in stallen met weinig daglicht, waar veel wordt gewerkt met kunstmatig licht. Met deze serrestal lijkt het erop dat de varkens overdekt buiten lopen door het licht doorlatende dak. Dit geeft de dieren een goed dag- en nachtritme wat een plus is voor het welzijn van de varkens. In de reguliere varkenshouderij wordt er gewerkt met kleine afdelingen met eigen afzuiging en klimaat. In voorliggend geval wordt ervoor gekozen om twee hele grote afdelingen te maken. Dit betekent dat deze stal in verhouding minder elektriciteit verbruikt om het klimaat te regelen, mede door de luchtbuffer en vooral door de verdeling van de lucht in de stal. Wel vindt er mechanische afzuiging plaats aan de zijkant (westkant) van de stal, om de benodigde luchtverversing te waarborgen.

Door het toepassen van meerdere zadeldaken in plaats van een hoog puntdak, lijkt de stal minder groot dan een traditionele varkensstal. Ook door de extra opslag zou de stal met een normaal puntdak veel groter lijken, wat niet goed passend is bij het bedrijf en het werelderfgoed de Beemster.

2.3.2 Relatie tot bestemmingsplan

De nieuwe stal heeft een oppervlakte van circa 3.875 m2 (36,9 x 105 m). Deze wordt aan de westkant van het terrein opgericht. Tussen de bestaande bebouwing en stal is zoveel mogelijk ruimte gehouden voor doorzicht en beweegruimte. Tussen de zijdelingse perceelgrens en de stal wordt een onderhoudsstrook van 2 meter aangehouden. Dit betekent dat als gevolg van de nieuwe stal er buiten het bouwvlak wordt gebouwd over een breedte van ongeveer 13 meter en een lengte van 105 meter. Dit is een oppervlakte van 1.365 m2. Het grootste gedeelte van de nieuwe stal, circa 2.510 m2 wordt binnen het bouwvlak gebouwd. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 8.750 m2. Door de bouw van de stal wordt het bouwvlak voor 67% bebouwd. Dat is een 2% overschrijding van het maximale bebouwingspercentage binnen het huidige bouwvlak.

De goothoogte van de nieuwe stal bedraagt 5,5 meter en overschrijdt daarmee de maximale bouwhoogte met 0,5 meter. De maximale bouwhoogte van 8 meter wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: nieuwe situatie met stal gevisualiseerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 5: inrichtingstekening met de stal gevisualiseerd t.o.v. bouwvlak. Toekomstige ontvangsthal behoort niet tot de onderhavige aanvraag.

2.3.3 Landschappelijke inpassing

Om de uiteindelijke invulling van het nieuwe bouwvlak met een serrestal goed in het landschap op te laten gaan is door Natuurlijke Zaken een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit erfinrichtingsplan is als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. In dit erfinrichtingsplan wordt ingegaan op de ontstaangeschiedenis van het landschap en op de kernwaarden van het Beemstererf. In het ontwerp van het erf wordt rekening gehouden met de kernwaarden, wordt een zichtlijn toegepast en wordt gebruik gemaakt van streekeigen beplanting zoals kastanjes, gewone es of iep, bloeiende struiken (gelderse roos en krent), vakhortensia's en leilinden. Eerder voorgestelde klimplanten worden in overleg met welstand niet meer toegepast. In Bijlage 3 zijn impressies opgenomen van de landschappelijke inpassing. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van toepassing van het erfinrichtingsplan de ruimtelijke kwaliteit van het erf aanzienlijk zal toenemen.

In het erfinrichtingsplan is nog sprake van de realisatie van een ontvangstruimte. Hiervan is bij voorliggende aanvraag omgevingsvergunning geen sprake en het is dus geen onderdeel van de aanvraag.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf
eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van
nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.


De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd
binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De
nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, en gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets
en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die
worden gemaakt.

Voorliggende ontwikkeling past binnen de hoofddoelstellingen zoals opgenomen in de NOVI en sluit aan op de prioriteit van een toekomstige bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke-economische structuur op lokaal niveau versterkt.

Hierbij wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd met behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De verantwoordelijkheid voor deze opgave ligt primair op lokaal niveau.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen en de afwijken daarvan. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.

Voor het onderhavige plangebied is het van belang dat de Beemster in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangewezen als 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde'. In het Besluit is bepaald dat de provincie in haar verordening regels moet stellen omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten komen voort uit de Outstanding Universal Values zoals deze bij de bij inschrijving van de Beemster op de Werelderfgoedlijst door UNESCO zijn vastgelegd.

De kernkwaliteiten zijn als uitgangspunt genomen bij de inpassing van voorliggende ontwikkeling. Zie verder paragraaf 3.3.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Per 1 juli 2017 is het Bro op enkele onderdelen gewijzigd. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” De ontwikkeling die met voorliggende afwijking van het bestemmingsplan mogelijk wordt maakt, bestaat uit de uitbreiding van het reeds gevestigde agrarische bedrijf. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van het Bro.

3.1.4 Conclusie

Het rijksbeleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.


Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving
    • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
    • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
    • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

  • II. Gebruik van de leefomgeving
    • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
    • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
    • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
    • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  • III. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.


Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie.Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.


Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • 1. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • 2. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • 4. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • 5. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een duurzame en circulaire agrifoodsector doordat de varkens op het bedrijf blijven en de serrestal duurzamer is dan een reguliere stal. Door het erfinrichtingsplan dat is opgesteld vindt een inpassing in het landschap plaats waarbij de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in acht worden genomen. Het initiatief is niet in strijd met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21
provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste
belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de
nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Voorliggende aanvraag omgevingsvergunning is gedaan voordat de verordening in werking is getreden. Echter is sinds het indienen van de aanvraag de termijn van 2 jaar verstreken zodat het overgangsrecht niet meer van toepassing is. Daarom is ontwikkeling getoetst aan de Omgevingsverordening NH2020.

Artikel 6.33 is van toepassing op agrarische bedrijven. Lid a bepaalt dat bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven wordt geconcentreerd in een bouwperceel waarbij de omvang van een bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt.

Artikel 6.49 gaat over 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Bepaald wordt dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten niet aantasten.

Ook is artikel 6.59 van toepassing omdat het een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het werkingsgebied 'landelijk gebied' betreft. Dit artikel koppelt de 'Leidraad landschap en cultuurhistorie' aan de Omgevingsverordening. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De omgevingsverordening bepaalt dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes van het ensemble zoals omschreven in de leidraad en dat de kansen die in de leidraad staan beschreven moeten worden betrokken.

In het voorliggende plan is rekening gehouden met deze principes en kernkwaliteiten van het gebied als basis genomen voor de ontwikkeling van het bedrijf.

Het plangebied ligt in het ensemble Schermer-Beemster (Leidraad). Het ensemble Schermer-Beemster ligt in het hart van Noord-Holland en maakt onderdeel uit van het voormalig Nationaal landschap Laag Holland. De kernkwaliteiten van De Beemster zijn verbeeld op de kopergravure 'Bedyckte Beemster' uit 1644. Voor het ensemble Schermer-Beemster zijn voor De Beemster de drie provinciale kernwaarden als volgt ingevuld:

  • de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen. De landschappelijke karakteristiek van De Beemster wordt gevormd door een raster met gelijkwaardige wegen en vaarten die allemaal beplant zijn. Dit zorgt voor een droogmakerij met zeer herkenbare indeling in vierkanten. Aan de rand zijn de Beemstervierkanten afgekapt door de ringdijk. De geometrische indeling komt op verschillende schaalniveaus terug in sloot- en wegenpatroon, kavelverdeling, -inrichting en de bebouwing. De vierkante opzet van de erven met een vaste situering van de boerderijen (stolpen) in De Beemster is uniek.
  • openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten. In De Beemster begrenzen de laanbeplanting en bebouwing langs rasterwegen de openheid. Hierdoor ontstaan grote vierkante 'kamers' met daarbinnen een verdere opdeling in rechthoekige kavels.
  • de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken. De ringdijk van De Beemster is in tegenstelling tot die van de Schermer beplant. Het polderraster bestaat uit hoger gelegen, beplante wegen. De hooggelegen en beplante snelweg A7 is aangelegd langs de Oostersloot en volgt daardoor deels het raster van de polder en is als zodanig beeldbepalend.

In de Leidraad onderkent de provincie de dynamiek als gevolg van onder andere schaalvergroting en verbreding van de bedrijfsvoering, waardoor het gebruik van boerderijen en erven verandert. Deze ruimtelijke ontwikkelingen zijn van invloed op het landelijk karakter en de open structuur van het gehele ensemble.

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en;
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Voor de uitwerking van de ambitie op het niveau van de Beemster sluit de Leidraad aan bij het gemeentelijk beleid. Relevante uitspraken (Leidraad) zijn dat ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij:

  • Behoud voorsloten en kavelsloten ('Kopergravure-sloten').
  • Behoud en herstel van de beplanting van de wegen.
  • Ontwikkel bebouwing alleen aan de kopse kanten van percelen.
  • Handhaaf op het erf de naar achter liggende rooilijn, plaats de bebouwing op vaste afstand van de weg.
  • Houd (stolp)boerderijen beeldbepalend.
  • Bebouwing op afstand van de wegsloot creëert een royaal karakter. Houd de rooilijnprincipes aan voor de bebouwing en plaats nieuwe agrarische bebouwing achter de stolp.
  • Handhaaf het ordeningsprincipe van een raster van vierkanten en handhaaf het onderscheid in representatief voorerf en functioneel achtererf.
  • Beplanting van het erf is een essentieel onderdeel van het weelderige beeld. Voeg nieuwbouw in met beplanting op de erfranden.
  • De oevers van het traditionele voorerf zijn begroeid met gras en lopen door tot aan de slootkant. Voorkom het gebruik van hoge beschoeiingen.

Voor een onderbouwing van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan dat is opgesteld door Natuurlijke Zaken. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing. In het erfinrichtingsplan wordt geconstateerd dat er bij het voorliggende perceel geen sprake is van een karakteristiek 'Beemster Erf'. In het erfinrichtingsplan wordt zoveel mogelijk toegewerkt naar een erf dat voldoet aan de kenmerken van een Beemster erf.

Conclusie

Er wordt gebouwd buiten het bouwvlak. Dit is in strijd met artikel 6.33 van de Omgevingsverordening, dat bepaalt dat binnen het agrarisch bouwperceel moet worden gebouwd. Uitbreiding tot 2 hectare is toegestaan. Het voorliggend bouwperceel blijft, inclusief voorliggende uitbreiding, ruim binnen de omvang van 2 hectare. Uit de overige toetsing blijkt dat wordt voldaan aan de artikelen die de kernkwaliteiten van De Beemster beschermen. Geconcludeerd wordt derhalve dat de uitbreiding van het bouwperceel aanvaardbaar is vanuit de Omgevingsverordening NH2020.

3.3 Beleid gemeente Beemster

In de structuurvisie Des Beemsters zijn de Gouden Regels vastgelegd waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. In de huidige inrichting en opzet van de agrarische erven in De Beemster is een samenhangende (beeld)karakteristiek waarneembaar. Deze is in hoofdzaak (nog) herleidbaar vanuit historische inrichtingsprincipes en is mede gebaseerd op de renaissance idealen. De karakteristieke wijze van het inrichten van “het Beemster erf” is terug te voeren op tien kernkwaliteiten of spelregels. Gezamenlijk bepalen zij de samenhangende en unieke ruimtelijke beleving en identiteit van De Beemster op erfniveau:

  • a. Mathematische organisatie (de relatie tussen mens/gebruik en ruimte wordt via een geometrisch matenstelsel afgewikkeld).
  • b. Open representatieve voortuin (het voorerf wordt tot aan de achtergevel van de woning vrijgehouden van bijgebouwen).
  • c. Zonering in gebruik (het voorste gedeelte van het erf wordt gebruikt als tuin, direct achter de achtergevel is een zone waarin het arbeidsintensieve en gemengde gebruik plaatsvindt).
  • d. Erfpad, brug, entreemarkering en bomenlaan (uniek voor De Beemster is het ensemble van toegangsbrug, poort met hek, poortwachters in de vorm van bomen en een recht erfpad met zicht op het achterliggende landschap).
  • e. Afbakening erf (erven worden duidelijk afgebakend met een sloot en streekeigen erfbeplanting).
  • f. Stolp (of woning) met pronkgevel (karakteristiek is de stolp of woning in een vooruitgeschoven positie voor op, en historisch gezien midden op, de kavel. Vaak hebben de stolpen een verbijzonderde 'stadse' voorgevel, met een verbijzondering centraal in de gevel).
  • g. Kleine bijgebouwen direct achter achtergevel.
  • h. In een zone direct achter de woning staan de kleinere bijgebouwen en/of bedrijfsgebouwen. In sommige gevallen is er sprake van een aangebouwde schuur (staart). In andere gevallen zijn het vrijstaande bouwwerken. Wel zijn zij ruimtelijk in balans met de woning.
  • i. Grote bijgebouwen achter op het erf.
  • j. Boomgaard en solitaire bomen op het erf.

In de Omgevingsnota Beemster 2012 (welstandsnota) is eveneens een opsomming gegeven van belangrijke aandachtspunten. Er zijn aandachtspunten voor het Beemster erf en voor de erfbeplanting aangegeven. Deze komen in hoofdzaak overeen met hetgeen in de Structuurvisie Des Beemsters is aangegeven. Ook zijn deze uitgewerkt in het hierna beschreven handboek ontwerp uw eigen erf. Belangrijke uitgangspunten voor het buitengebied dat onder een bijzonder regieniveau valt zijn bijvoorbeeld het behoud van de polderstructuur met het karakteristieke wegenpatroon en de Kopergravure en de landschappelijke openheid. De Kopergravure is door de gemeente als uitgangspunt gekozen bij het behoud en de versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van De Beemster.

Voorts zijn de criteria opgenomen voor de relatie met de omgeving, de massa en opbouw en de detaillering, materiaal en kleurgebruik. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met deze criteria.

De inrichting van de erven vertoont opvallende overeenkomsten. Reden waarom ook gesproken wordt van het Beemster erf. In het handboek 'Ontwerp uw eigen erf' van de gemeente en Landschap Noord-Holland wordt hier uitgebreid op ingegaan. Hoofdlijnen zijn als volgt:

  • Erven liggen op regelmatige afstand van elkaar.
  • Erven zijn vierkant (uitgezonderd de erven direct aan de Ringdijk) en variëren tussen de 45x45 en 90x90 m.
  • Het Beemster erf is omringd door sloten.
  • De gemiddelde erfgrenssloot is 3 m breed, de gemiddelde kopergravuresloot is 6-9 m breed.
  • De oevers van het erf lopen geleidelijk af naar de sloot en zijn begroeid met gras.
  • Traditioneel was het erf nader ingedeeld met smalle sloten. Veel van deze sloten zijn echter thans verdwenen.
  • Van oudsher is sprake van een representatief voorerf en een bedrijfsmatig ingericht achtererf.
  • Brug en oprijlaan vormen samen het erfpad dat doorzicht gaf naar de polder.
  • De randen van het erf waren beplant met bomen.
  • De gebouwen op het erf hadden de bouwvorm van een stolp.
  • De beplanting was streekeigen.

Bijgevoegd is een erfinrichtingsplan (Bijlage 2) dat is afgestemd op de bovengenoemde hoofdlijnen.

Het beleid van de gemeente is er tevens op gericht ruimte te bieden voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de Beemster, mits deze ontwikkelingen vanuit ruimtelijk, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt te verantwoorden zijn. Zoals uit het erfinrichtingsplan en de toets in paragraaf 3.2.2 blijkt, voldoet de ontwikkeling aan de eisen vanuit de genoemde oogpunten. In hoofdstuk 4 wordt de ruimtelijke aspecten verder onderbouwd.

Conclusie

De uitbreiding van het bedrijf Het Beemsterlant's Varken is in lijn met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

In het vorige hoofdstuk is al in gegaan op het beleid van provincie en gemeente ten aanzien van cultuurhistorie. Het beleid ten aanzien van archeologie is gebaseerd op het Verdrag van Valletta/Malta, dat Nederland begin 1992 ondertekende. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.

In 2003 is door de gemeente Beemster beleid geformuleerd ten aanzien van mogelijke archeologische waarden. Hiervoor is de 'Beleidsnota Archeologie gemeente Beemster' vastgesteld. Hierin worden archeologische waarden in de gemeente beschreven en voorgesteld wordt hoe de bescherming hiervan in toekomstige ruimtelijke plannen dient te worden geregeld. Bij deze nota is een beleidsverbeelding gemaakt waarvan is af te lezen waar welk soort beschermingsregime van toepassing is.

Buiten de kernen zijn de belangrijkste archeologiegebieden: de (voormalige) buitenplaatsen, boerderijerven, eendenkooien, molengangen en molenplaatsen en de Ringdijk. Voor deze gebieden is een bijzonder archeologisch regiem voorgesteld, dat tot uiting zou moeten komen in een aanlegvergunningenstelsel voor ingrepen, alsmede een dubbelbestemming voor bebouwing. Al naar gelang de waarde zijn hiervoor criteria genoemd.

De locatie ligt op de archeologische beleidskaart in het 'overige grondgebied' waarbij een lage verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. In 2008 heeft de gemeenteraad van Beemster dan ook besloten dat voor het overig gebied archeologisch onderzoek vervalt. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het perceel bezit geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In 3.2.2 en 3.3 en in bijgevoegd erfinrichtingsplan wordt reeds ingegaan op een landschappelijke inpassing teneinde de ontwikkeling goed te laten passen in het UNESCO- Werelderfgoedgebied.

Het initiatief is vanuit het oogpunt van archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderbouwing van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Op de gronden waar de nieuwe stal buiten het bouwvlak gerealiseerd gaat worden is op dit moment gras aanwezig. Er zijn geen aanwijzigingen dat er in het verleden bodemverontreindigende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Er zijn daarom geen redenen om aan te nemen dat de bodem niet geschikt zou zijn voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een varkenshouderij.

Het initiatief is vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Voor de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming. Ook moet bepaald worden of er een negatief effect kan uitgaan op nabijgelegen gevoelige gebieden.

Ecologisch onderzoek

Door Natuurlijke Zaken is een quick scan uitgevoerd voor de aanleg van de nieuwe varkensstal. Tevens is de sloop van een bestaande schuur onderzocht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek volgt dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen bestaan voor de bouw van de nieuwe stal cq. de uitbreiding van het bouwvlak. Er worden geen beschermde dier- of plantensoorten verwacht op het gedeelte van het perceel waar buiten het bouwvlak gaat worden gebouwd. Het voorliggend plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Weidevogelleefgebied.

Voor het slopen van de schuur bestaan er op dit moment wel belemmeringen die staan beschreven in de rapportage. Het slopen van de genoemde schuur is echter niet aan de orde en is daarom geen onderdeel van voorliggende aanvraag.

Aeriusberekening

Voor de beoordeling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn Aeriusberekeningen gemaakt. De berekening van de gebruiksfase van 13 november 2023 is bijgevoegd als Bijlage 5 en Bijlage 6. Met deze berekening is een verschilberekening gemaakt ten opzichte van de vergunde situatie van 17 november 1992. Dit omdat de aanwijzing van de oudste Natura 2000-gebieden heeft plaatsgevonden op 10 juni 1994. De vergunning uit 1992 is derhalve maatgevend voor de stikstofdepositie. De beoordeling van randeffecten is bijgevoegd als Bijlage 7.

Uit de berekening blijkt dat de totale emissie ten opzichte van de vergunde situatie afneemt. Voorts blijkt dat de stikstofdepositie op habitattypen op sommige habitattypen afneemt en op andere habitattypen hoogstens gelijk blijft. Er treedt dus geen verhoging op in de stikstofdepositie op gevoelige gebieden.

Voor de aanlegfase van het project is eveneens de stikstofdepositie berekend. Hieruit volgt dat de stikstofdepositie in de aanlegfase niet toeneemt. De projectberekening is bijgevoegd als Bijlage 8.

4.4 Externe veiligheid

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving een drietal locaties met een verhoogd risico op ongevallen aanwezig zijn. Het betreft de aardgaswinning Middelie 300 aan de Havermeerweg op 1,75 km afstand en de tankstations Kruisoord en Oosthuizen op respectievelijk circa 2,4 en 1,2 km afstand. De risicocontouren van de installaties reiken niet tot in het plangebied. Oostelijk van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding. De veiligheidsafstand reikt niet tot in het plangebied. Oostelijk is de A7 aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand tot aan de A7 is echter ruim genoeg en bovendien leidt de voorliggende uitbreiding van het bouwvlak niet tot een toename van het aantal aanwezige personen op het bedrijf. Er is daarom geen wijziging in het groepsrisico. Het project wordt niet gehinderd vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

4.5 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op geluidgevoelige bestemmingen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. In voorliggend geval wordt er geen geluidgevoelige bestemming gerealiseerd. Onderzoek op grond van de Wet geluidhinder is daarom niet aan de orde. De Wet geluidhinder staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

Gelet op de milieuzonering rondom bedrijven geldt op basis van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor geluid een minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter tussen het bedrijf en omliggende gevoelige functies. De werkelijke bestaande afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming betreft echter 12,5 meter en is dus minder dan de richtafstand. In de nieuwe situatie blijft deze afstand gelijk en wordt dus niet kleiner. Dit komt doordat de nieuwe uitbreiding evenwijdig plaatsvindt aan de woonbestemming. Dit heeft tot gevolg dat het woon- en leefklimaat op de nabijgelegen woningen niet verslechtert.

4.6 Verkeer en parkeren

Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijf treedt er een wijziging op in de verkeersgeneratie van en naar het plangebied. Er is sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen door de bedrijfsuitbreiding. Echter, door de uitbreiding loont het ook om grotere vrachtwagens te gebruiken voor het vervoer. De vrachtwagens die voer komen brengen in de bestaande situatie leveren vrachten van 12 ton af. In de nieuwe situatie komen er vrachtwagens van 32 ton. Het aantal vleesvarkens worden momenteel met 25 á 45 stuks per keer van het bedrijf afgevoerd. In de nieuwe situatie is dat 70 vleesvarkens per keer.

In 1997 is er milieuvergunning verleend voor af- en aanvoerbewegingen. Voor vrachtwagens is toegestaan:

  • 4 vrachtwagens en 4 tractoren tussen 7u en 19u per dag;
  • 4 vrachtwagens en 4 tractoren tussen 19u en 23u per week;
  • 4 vrachtwagens en 4 tractoren tussen 23u en 7u per week.

Voorts is in 1999 een melding geaccepteerd voor het uitbreiden van het aantal tractorbewegingen tussen 7u en 19u van 4 naar 14 per dag gedurende 6 maal per jaar. Dit is nodig om het mest af te voeren.

De voorgenoemde aantallen verkeersbewegingen zullen niet worden overschreden.

Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor vrachtwagens om te parkeren en ook om te manouvreren. Voor auto';s is tevens voldoende parkeerruimte aanwezig. Aangezien de familie de bedrijfswerkzaamheden zelf uitvoeren is voorts niet veel parkeergelegenheid nodig.

De Hobrederweg is in beheer bij het HHNK. De weg vanaf de Hobrederweg naar het bedrijfsperceel is een weg die in particulier eigendom is. De verschillende percelen langs de weg hebben allen een deel van de weg in eigendom. Het onderhoud wordt door de eigenaren gedeeld. Voor initiatiefnemer geldt een recht van overpad met de afspraak om voor 50% in onderhoud bij te dragen. De toegangsweg is op onderdelen in slechte staat. Initiatiefnemer pleegt binnen anderhalf jaar na afronding van de realisatie van de serrestal onderhoud aan de weg. Initiatiefnemer is onder begeleiding van een externe gespreksleider met andere eigenaren en de gemeente in gesprek over het toekomstige beheer en onderhoud.

Omdat het aantal vrachtwagenbewegingen per etmaal niet hoog is en de toegangsweg uitsluitend bestemd is voor bestemmingsverkeer, is afgezien van het aanleggen van een passeerstrook.

4.7 Hinder

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen is noodzakelijk.

Een agrarisch bedrijf (fokken en houden van varkens) is een bedrijf in de categorie 4.1 in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Voor bedrijven in deze categorie geldt een afstand van 200 meter tot woningen. Deze afstand wordt bepaald door het geuraspect. Voor stof geldt een afstand van 30 meter en voor geluid een afstand van 50 meter. Er is geen sprake van een volledig nieuwe situatie, maar van een bestaande situatie die wordt uitgebreid. De afstand tot omliggende gevoelige functies wordt als gevolg van de uitbreiding niet verkleind. Omdat het aantal varkens toeneemt is een geuronderzoek gedaan waaruit blijkt dat de toename aanvaardbaar is.


Geur

Met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks is een geurberekening gemaakt om te bepalen wat de geurbelasting is op de omliggende geurgevoelige bestemmingen.

Vergunde situatie

De navolgende twee tabellen geven weer wat de brongegevens zijn voor de berekening en wat de geurbelasting is in de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0006.jpg"

Afbeelding: tabel met de gehanteerde brongegevens bestaand voor de geurberekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0007.jpg"

Afbeelding: tabel met geurbelastingen bestaand op nabijgelegen gevoelige locaties

De geurnorm die wettelijk gehanteerd wordt is 8,0. De voorgaande tabel toont de berekende geurbelasting in de bestaande situatie. Uit de tabel blijkt dat er bij Hobrederweg 39, 40 en 40a sprake is van een overbelaste situatie. Dit betekent voor het bedrijf dat er emissie-beperkende maatregelen genomen moeten worden om uitbreiding mogelijk te maken, zodat er sprake is van een win- win situatie: de woningen worden minder belast en het bedrijf kan uitbreiden om investeringen in milieumaatregelen op te kunnen brengen. Artikel 3, lid 4 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft de mogelijkheid voor vergunningverlening wanneer sprake is van een reducering van de geurbelasting. hierover het volgende aan:

'Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voorzover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.'

Emissiebeperkende maatregelen

Als emissiebeperkende maatregel worden alle vleesvarkens op het bedrijf verplaatst naar de nieuwe stal en emissie-arm gehuisvest. Het nieuwe uitstootpunt heeft de coördinaten: X 126060 Y 508276.

    Geuremissie oud   Geuremissie nieuw  
Stal 2   195 vleesvarkens   4485   3490  
Stal 4   420 vleesvarkens   9660   7518  
Stal 5   325 vleesvarkens   7475   5817  
Stal 6   640 vleesvarkens   14720   11456  


De navolgende twee tabellen geven weer wat de brongegevens zijn voor de berekening en wat de geurbelasting is bij het emissie-arm huisvesten van alle vleesvarkens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0008.jpg" Afbeelding: tabel met de gehanteerde brongegevens emissiebeperkende maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0009.jpg" Afbeelding: tabel met geurbelastingen emissiebeperkende maatregelen op nabijgelegen gevoelige locaties

De vermindering van de geurbelasting op woning Hobrederweg 40a bedraagt (19,2 – 10,9) = 8,3. Hiervan mag niet meer dan de helft benut worden in de aanvraag = 8,3 / 2 = 4,15. De maximale geurbelasting op de Hobrederweg 40a is dan 10,9 + 4,15 = 15,05.

Voor de Hobrederweg 40 geldt als maximale geurbelasting volgens dezelfde rekenmethodiek 13,9.

Nieuwe situatie

Naast de verplaatsing van de vleesvarkens naar de nieuwe stal, vindt ook een uitbreiding plaats van het aantal vleesvarkens. Tevens worden de diergroepen binnen de zeugenhouderij uitgebreid en opnieuw gerangschikt om te komen tot goede looplijnen binnen het bedrijf. Tevens worden biofilters toegepast.

De navolgende twee tabellen geven weer wat de brongegevens zijn voor de berekening en wat de geurbelasting is in de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0010.jpg"

Afbeelding: tabel met gehanteerde brongegevens nieuw voor de geurberekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0011.png"
Afbeelding: tabel met geurbelastingen nieuw op nabijgelegen gevoelige locaties


In de bestaande toestand is de overbelaste situatie groter dan in de toekomstige situatie. In de toekomstige situatie is de geurbelasting dusdanig lager dat er sprake is van meer dan een halvering van de overbelaste situatie. In voorliggend geval is de nieuwe situatie vergunbaar op basis van artikel 3 Wgv.

Fijnstof

Door het houden van varkens wordt fijnstof geproduceerd. Berekend is dat er een emissie van 99703 gram fijnstof (PM10) per jaar zal worden aangevraagd, zie Bijlage 9. Dit is 242.667 gram per jaar minder dan er in de vergunde situatie wordt geëmitteerd. Via artikel 5.16 Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor fijnstof vastgelegd. De Handreiking fijnstof en veehouderijen kan worden gebruikt als vuistregel waarmee aangetoond kan worden of een uitbreiding van een inrichting niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

De navolgende afbeelding toont de maximale waarden uit de handreiking fijnstof en veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0012.jpg"

De meest nabijgelegen woning is gelegen op circa 90 meter van het dichtstbijzijnde emissiepunt. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de bijdrage van fijnstof als gevolg van de voorliggende uitbreiding van het bouwvlak NIBM is.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect milieuhinder geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggende afwijking van het bestemmingsplan bestaan.

4.8 Luchtkwaliteit

De wetgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De normstelling die daarop is gebaseerd is opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Zoals uit paragraaf 4.7 is gebleken blijft de uitstoot van fijnstof beneden de grenswaarden. Uit paragraaf 4.6 is gebleken dat de hoeveelheid verkeersbewegingen niet significant toeneemt. Bovendien blijkt uit de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat de actuele luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied goed is. Dit geldt voor PM10, PM2,5, NO2 en EC (roet). Er worden geen grenswaarden overschreden en het voorliggende plan zal hieraan geen verandering brengen. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit ook voor voorliggend initiatief geen belemmering geeft.

Voorliggende afwijking van het bestemmingsplan mag wat betreft luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het
programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Watertoets

Voor het initiatief is een digitale watertoets gedaan waarvan het resultaat is bijgevoegd als Bijlage 10. Het resultaat is tevens hierna weergegeven.

Waterkwaliteit en riolering

Binnen het gebied waarop de nieuwe stal gaat worden gerealiseerd is geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Voor een lozing van hemelwater op het oppervlaktewater dient een watervergunning te worden aangevraagd. Dit zal worden gedaan.

Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Verhardingstoename en waterkwantiteit

De stal met verharding heeft een oppervlakte van circa 4.000 m2 wat tevens de feitelijke toename aan verharding bedraagt. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er 284 m2 water dient te worden gerealiseerd ter compensatie en is hierover in overleg getreden om te bespreken hoe deze toename aan verharding gecompenseerd gaat en kan worden. In overleg met het Hoogheemraadschap is gebleken dat het verbreden van de oostelijk gelegen sloot, die parallel loopt aan het plangebied niet mogelijk is omdat het een Kopergravuresloot betreft. De watercompensatie wordt derhalve als volgt gerealiseerd: er wordt gekozen voor een gecombineerde opslag in bio-filters (2 x 20 m3) en het restant in een bassin met een voorziening waardoor deze langzaam leeg stroomt. De vrijkomende mestkelder van een stal die aanwezig is op het terrein wordt als bassin ingezet. Deze stal wordt namelijk niet meer gebruikt als varkensstal na realisatie van de serrestal. De realisatie van deze waterberging zal binnen de stal plaatsvinden waardoor er geen ruimtelijke impact is. De mestkelder is groot genoeg om de 284 m2 op te vangen. Het bassin zal naar deze grootte worden aangepast. Het bassin is indicatief weergegeven in onderstaande figuur.

Afbeelding: waterberging Hobrederweg 40a afbeelding "i_NL.IMRO.0439.2020Hobrederwg40a-VA01_0013.jpg"

De maximale afvoercapaciteit van het bassin bij een T100 bui mag niet meer dan 8 m3/min/100 ha bedragen. Hiervoor zal een watervergunning worden aangevraagd bij het HHNK.

Waterput

Op advies van de brandweer wordt op het eigen terrein een waterput aangebracht voor bluswater. Voor deze activiteit is watervergunning nodig maar er zijn geen beletselen om die te verlenen.

Het plan is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn nu ook enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r. 

De voorliggende aanvraag gaat over de uitbreiding van het agrarische bedrijf. Het voornemen valt onder de categorie D14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. Het planvoornemen leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden. Enkel de vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing.

Door de initiatiefnemer is een 'aanmeldnotitie' ingediend bij de gemeente. Door de gemeente is vervolgens besloten dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld voor de voorliggende verandering en uitbreiding van het bedrijf aan de Hobrederweg 40a. Na het besluit over de aanmeldnotitie hebben er geen (grote) wijzigingen plaatsgevonden in de uitbreiding. Ook zijn er geen grote wijzigingen in wet- en regelgeving geweest waardoor het besluit op de aanmeldnotitie in de huidige situatie anders zou moeten zijn. Uit de voorliggende toelichting blijkt voorts dat er geen significant nadelige gevolgen voor het milieu zullen ontstaan als gevolg van de ontwikkeling. Een mer-beoordeling is daarom niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 wettelijk vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Overleg is gevoerd met de Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Provincie Noord-Holland

De provincie heeft aangegeven dat de bouw van een nieuwe stal op deze locatie en de manier waarop deze op het erf is gepositioneerd niet leidt tot bezwaren vanuit ruimtelijke kwaliteit. In de Beemster komen op meer plekken grote schuren voor. Het erf ligt van oudsher op afstand van de Hobrederweg en is daarmee a-typisch in de Beemster. Door de afstand tot de openbare weg is de zichtlijn die tussen de bestaande gebouwen en de nieuwe stal is getekend weinig relevant, al is het altijd goed om nieuwe agrarische gebouwen, zeker als ze van deze omvang zijn, niet pal tegen de bestaande bebouwing te plaatsen. De provincie oordeelt dat de ruimtelijke impact op de omgeving naar verwachting beperkt is, maar nog lastig is in te schatten. Zij adviseert daarom om beter inzichtelijk te maken wat deze impact is. Dit kan het beste door visualisaties te maken vanaf de Hobrederweg, de Nekkerweg en de A7, op plekken waar je de schuur (op afstand) gaat zien. Daarnaast is het voor de provincie niet helemaal duidelijk wat er wat betreft beplanting nu precies verandert op de kavel. Een deel van de ingetekende beplanting aan de oostzijde is er bijvoorbeeld al. Geadviseert wordt om de huidige en nieuwe situatie naast elkaar te zetten (beide met het noorden aan de bovenzijde), zodat er een betere vergelijking mogelijk is van wat er al is en wat wordt toegevoegd.

Verder geeft de provincie aan dat bouwen buiten het bouwvlak niet mogelijk is op grond van de Omgevingsverordening NH2020. Uitbreiding van een agrarisch bouwvlak is mogelijk tot 2 hectare op grond van artikel 6.33 onder a van de Omgevingsverordening NH2020. In dat geval moet wel worden voldaan aan de overige regels uit de Omgevingsverordening NH2020.

De reactie van de provincie heeft geleid tot een aanpassing en aanvulling van paragraaf 3.2.2.Ook is het erfinrichtingsplan aangevuld met visualisaties over de beplantingssituatie en zicht vanaf de A7, Nekkerweg en Hobrederweg. De provincie heeft aangegeven in te stemmen met de ontwikkeling.


HHNK

Het HHNK heeft aangegeven dat er 284 m2 aan watercompensatie moet plaatsvinden in verband met de uitbreiding van het bebouwde oppervlak. In het voorontwerp was aangegeven dat de oostelijke sloot zou kunnen worden verbreed evenals de noordelijk gelegen kopsloot. Het HHNK heeft aangegeven dat een verbreding van de oostelijke sloot niet mogelijk is. Ook past dit niet binnen het beleid van de gemeente Beemster vanwege de cultuurhistorische waarde van de sloot.

Er is daarom gekozen voor een gecombineerde opslag in bio-filters (2 x 20 m3) en het restant in een bassin met een voorziening waardoor deze langzaam leeg stroomt. De vrijkomende mestkelder die aanwezig is op het terrein wordt als bassin ingezet. De mestkelder is groot genoeg om de 284 m2 op te vangen. Het bassin zal naar deze grootte worden aangepast. De maximale afvoercapaciteit van het bassin bij een T100 bui mag niet meer dan 8 m3/min/100 ha bedragen.

Voor de waterberging wordt een watervergunning aangevraagd bij het HHNK. De reactie van het HHNK heeft geleid tot een aanpassing in de toelichting over de watertoets (zie 4.9).

5.1.2 Overleg met de omgeving

Alle buren die aan de toegangsweg vanaf de Hobrederweg wonen zijn ingelicht over de ontwikkeling. Er zijn zorgen over de veiligheid op de toegangsweg door het gebruik van zware vrachtwagens en de staat van het wegdek. Zoals in paragraaf 4.6 is aangegeven vindt na realisatie van het project onderhoud plaats aan de weg door initiatiefnemer. Daarnaast vindt er nog overleg plaats over het toekomstig beheer en onderhoud. Er zijn geen bezwaren geuit vanuit de omgeving.

5.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning heeft vanaf 7 november 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen, zodat belanghebbenden binnen die periode een zienswijze op het plan konden indienen. Er is door de bewoners aan de Hobrederweg een zienswijze op het ontwerpbesluit ingediend waarin de zorgen over de toegangsweg nogmaals met de gemeente zijn gedeeld. Daarnaast is aangegeven dat de ontwikkeling niet in lijn is met het ingezet landelijk en provinciaal beleid, zijn er zorgen over de verslechtering van het woon- en leefklimaat en vinden de indieners dat het besluitvormingsproces niet zorgvuldig is doorlopen.

De beantwoording van de zienswijze heeft plaatsgevonden in een nota van beantwoording zienswijzen, die als bijlage bij de omgevingsvergunning wordt gevoegd. Uit de beantwoording blijkt dat de zienswijze niet tot een ander besluit heeft geleid.

Zoals aangegeven heeft de zienswijze wel aanleiding gegeven dat overleg plaatsvindt over het beheer en onderhoud van de toegangsweg. Omdat de toegangsweg niet tot het project behoort en dit overwegend een privaatrechtelijke kwestie is, wordt het overleg buiten de procedure van deze omgevingsvergunning voortgezet.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Het planvoornemen voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf is een bouwplan op grond van artikel 6.2.1, lid b Bro.Van de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen kan worden afgezien als het kostenverhaal anderzins is verzekerd. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee kostenverhaal is verzekerd. Er is daarom geen exploitatieplan opgesteld.