direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Smart Mobility Hub
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Gemeente Amsterdam is van plan om een 'Smart Mobility Hub' (hierna SMH) te realiseren op de huidige locatie van sportclubs FC Amsterdam en L.T.C. Strandvliet. De SMH is een centrum voor smart mobility-vriendelijk vervoer en transport. Het complex bestaat uit een efficiënte mobiliteitsvoorziening als knooppunt ('hub') voor auto's, bussen, taxi's en kiss&ride verkeer en fietsers, met daarnaast binnen- en buiten sportfaciliteiten en publieke en maatschappelijke voorzieningen in de plint van het gebouw. Eveneens maakt een vastgoedprogramma met kantoren onderdeel uit van de SMH.

Omdat het planvoornemen niet past binnen het vigerende bestemmingsplan Strandvliet (1970), is er de noodzaak om voor het projectgebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen waarin de toekomstige ontwikkelingen van de SMH toegestaan worden. De ontwikkeling van de SMH is een project van de gemeente Amsterdam. Het plangebied is gelegen in de gemeente Ouder-Amstel.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is onderdeel van het gebied De Nieuwe Kern in de gemeente Ouder-Amstel, gelegen tegen Amsterdam Zuidoost aan. Het terrein wordt momenteel als sportcomplex gebruikt door voetbalclub FC Amsterdam en tennisvereniging L.T.C. Strandvliet. Ook heeft sociaal leer- en werkbedrijf Pantar momenteel een vestiging binnen het plangebied. De globale ligging van het plangebied is te zien in figuur 1-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0001.png"

Figuur 1-1: Globale ligging van het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de MediArena en het kantoorgebouw van Endemol aan de westzijde, de Loper, Hotel Jaz in the City, de Ziggo Dome en de Johan Cruyff ArenA aan de zuidzijde en de Passage aan de noord- en oostzijde, en Golfclub Amsterdam Old Course aan de noordzijde.

1.3 Vigerende plannen

Voor het gehele plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Strandvliet 1970, vastgesteld op 29 januari 1971. Binnen dit bestemmingsplan heeft het projectgebied de bestemming ' recreatieve doeleinden IV'.
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren Ouder-Amstel, vastgesteld op 11-10-2018.
  • Bestemmingsplan Evenemententerreinen, terrassen e.a., vastgesteld op 31-01-2019.

Het bestemmingsplan Strandvliet 1970 biedt geen mogelijkheden voor de ontwikkeling van de SMH.

Vanwege de voorgenomen gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern heeft de gemeente Ouder-Amstel tevens meerdere voorbereidingsbesluiten genomen om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen die de gebiedsontwikkeling zouden kunnen blokkeren. Op 15 mei 2020 is het meest recente voorbereidingsbesluit in werking getreden. De voorliggende ontwikkeling van de SMH is echter in lijn met gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern, dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3. Er is een nieuw bestemmingsplan nodig om de realisatie van de SMH mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is de huidige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens is in hoofdstuk 3 het beleidskader opgenomen waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld met relevant beleid van het Rijk, de Provincie Noord-Holland, regionaal beleid en beleid van de gemeente Ouder-Amstel. In hoofdstuk 4 is het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk 5 betreft de relevante omgevingsaspecten die gemoeid zijn met het planvoornemen. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het plan waarbij de plankaart en planregels worden toegelicht. Tot slot volgt in het hoofdstuk 7 een beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als sportpark. Er zijn een aantal voetbalvelden, tennisvelden en een tennishal gelegen. Ook staan er clubhuizen, kantines en diverse gebouwen voor het beheer van het terrein (behorend bij de verenigingen op het sportpark) en de openbare ruimte. In figuur 2-1 en figuur 2-2 zijn luchtfoto's van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0002.png"

Figuur 2-1: Luchtfoto van het plangebied vanaf het oosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0003.png"

Figuur 2-2: Luchtfoto van plangebied vanaf zuiden

Het gebied met het huidige sportpark wordt ontsloten door een toegangsweg die aansluit op de Passage. Via de Passage wordt het plangebied ontsloten naar de Holterbergweg, een noord-zuid verbinding tussen Amstel Business Park en Amsterdam Zuidoost. Via de Holterbergweg kan richting het noorden door verkeer de ringweg A10 worden bereikt, en richting het zuiden de A2 en de A9. Het plangebied is tevens goed ontsloten voor fietsverkeer.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied voor de SMH, wat is gelegen in De Nieuwe Kern met een totale omvang van 190 hectare ligt aan de zuidoostelijke rand van Amsterdam. Het gebied ligt tussen de twee bestaande kernen van de gemeente Ouder-Amstel in, namelijk de kernen Duivendrecht en Ouderkerk aan de Amstel. Het plangebied De Nieuwe Kern kan het best worden omgeschreven als een tussengebied te midden van gebieden met een zeer uiteenlopend karakter, met een zeer goede bereikbaarheid per OV en per auto. Het gebied wordt globaal begrensd door de Burgemeester Stramanweg in het zuiden, de rijksweg A2 in het westen, ABPZ / Werkstad Overamstel in het noorden en de spoorlijn Amsterdam-Utrecht in het oosten.

Met de ontwikkeling van De Nieuwe Kern is de gemeente Ouder-Amstel voornemens om het gebied te ontwikkelen tot een levendige wijk met veel groen, een stedelijk karakter en veel nieuwe verbindingen voor langzaam verkeer. In plaats van een laaggebruikt tussengebied zal het gebied transformeren tot een schakelgebied waarin verbindingen worden gelegd met de omgeving. De ontwikkeling van De Nieuwe Kern biedt kansen om het gebied ruimtelijk en functioneel te verbinden en daarmee kwalitatief te verbeteren. De infrastructuur in Ouder-Amstel, stadsdeel Zuidoost en de stad Amsterdam kunnen beter op elkaar aansluiten, evenals de kernen Duivendrecht en Ouderkerk aan de Amstel, de volkstuinen en de groene Amstelscheg, de trainingsfaciliteiten van AFC Ajax, station Duivendrecht en de grootschalige evenementenlocaties in ArenAPoort.

De ruimtelijke hoofdstructuur van deze stedelijke zone wordt in hoge mate bepaald door de aanwezige infrastructuur voor auto en railvervoer. Het hoofdwegennet bestaat uit de rijkswegen A10, A2 en A9. Treinsporen tussen Amsterdam en Utrecht en tussen Schiphol en Almere kruisen elkaar ter hoogte van station Duivendrecht. Het gebied rondom dit station ligt hiermee vervoer-technisch superieur en is multimodaal ontsloten. Daarnaast is het gebied met het openbaar vervoer (trein en metro) tevens bereikbaar via de stations Bijlmer ArenA en Strandvliet. De Holterbergweg speelt een belangrijke rol als interne hoofdontsluitingsweg voor de auto. De uitstraling en vormgeving van de Holterbergweg is in de huidige situatie erg functioneel, gericht op een snelle doorstroming.

Meer over de toekomstige stedenbouwkundige structuur van De Nieuwe Kern is te vinden in paragraaf 3.4.3 Structuurvisie De Nieuwe Kern (concept 20-12-2019).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (Novi)

De Nationale Omgevingsvisie is op het moment van schrijven van voorliggend bestemmingsplan nog in ontwerp. De ontwerp NOVI heeft wel al ter inzage gelegen waarbij bedrijven, overheden en particulieren de mogelijkheid hebben gekregen om zienswijzen in te dienen. Deze worden in het eerste kwartaal van 2020 verwerkt. Daarna zal de definitieve NOVI worden vastgesteld.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Het uitgangspunt van de nieuwe aanpak van deze wet is dat ingrepen in de leefomgeving in samenhang plaatsvinden. Zo kunnen bij (gebieds)ontwikkelingen betere en meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil op nationale belangen sturing en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en moet in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust zijn. Om dit te bereiken moeten er maatregelen in de leefomgeving getroffen worden zoals het behouden en aanleggen van voldoende groen en wateropslag in de steden.

Ook moet Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening hebben. Dit kan onder andere gerealiseerd worden door de aanleg van zonnepanelen en windmolens. Windmolens op zee hebben de voorkeur, maar ook op het land zijn ze nodig. Door de windmolens waar mogelijk zo veel mogelijk te clusteren wordt versnippering over het landschap voorkomen en kan de ruimte zo efficiënt mogelijk worden benut. Participatie en invloed van bewoners is daarbij erg belangrijk. Zonnepanelen moeten eerst op daken en gevels worden geplaatst voordat er over wordt gegaan op het plaatsen van zonnepanelen in het landschap. Ook zet het Rijk zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Om deze positie te bereiken en te handhaven zijn goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken vereist. Ook zijn nauwe samenwerkingsverbanden met internationale partners belangrijk, ook op defensieterrein. Het Rijk zet in op het creëren van een innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Het uitgangspunt is wel dat de economie toekomst bestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Dit moet worden bereikt door duurzame energiebronnen te gebruiken en productieprocessen te veranderen zodat men niet langer afhankelijk is van fossiele bronnen.

3.Sterke en gezonde regio's

In steden en stedelijke regio's zijn veel nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. De voorkeur is om deze locaties binnenstedelijk te realiseren, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk moet de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeterd worden. Dit houdt in: schone lucht, voldoende groen, water en publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen, ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap.

De leefomgevingskwaliteit- en veiligheid moet toenemen. Dit betekent dat voorafgaand aan nieuwe ontwikkelingen helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit- en veiligheid stelt en welke maatregelen er nodig zijn wanneer er voor nieuwe ontwikkelingslocaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid geborgen. Niet alleen groei heeft aandacht in de NOVI. Er wordt ook aandacht besteed aan het versterken van de vitaliteit en leefbaarheid in krimpregio's.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe deze aanpassingen zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. In alle gevallen wordt er ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt het Rijk naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Met realisatie van de SMH wordt er ingezet op een mix van sport, mobiliteit, kantoren en maatschappelijke functies. Dit sluit aan bij afwegingsprincipe 1. Dit wordt gedaan op een duurzame manier, waarbij tevens een duurzaam en flexibel gebouw wordt nagestreefd. Zodoende wordt aangesloten op principe 3. Bij de planuitwerking is aansluiting gezocht met de kermerken en identiteit van het gebied, en wordt aangesloten bij het stedelijk karakter ervan en de behoeften in het gebied, zoals evenementen parkeren en de sportfuncties. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de SMH aansluit op de prioriteiten van het NOVI.

3.1.2 Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR)

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om in te spelen op ontwikkelingen en uitdagingen in dit kader heeft het Rijk op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is van kracht zolang de NOVI nog niet is vastgesteld.

De SVIR kent drie hoofddoelen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Er zijn daarbij in totaal 13 nationale belangen opgesteld waarvoor Rijksbeleid is voorgeschreven. Deze zijn als volgt:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Rijk hanteert als uitgangspunt dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte (Barro) bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.


Geen van de in het Barro opgenomen onderwerpen heeft invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit Ruimtelijke ordening (Bro)

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Bro. Het besluit bevat bepalingen over de inrichting en de beschikbaarstelling van planologische besluiten. Daarnaast bevat het besluit onder andere bepalingen over de vormgeving, inhoud en motivering van ruimtelijke plannen, de watertoets, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, het afhandelen van planschadeverzoeken alsmede bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen. Indien en voor zover deze bepalingen mede relevant zijn voor dit project wordt hieraan voldaan.

Ladder van duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik uit het Bro. Er moet voldaan worden aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Er dient aangetoond te worden of er sprake is van: 1) een stedelijke ontwikkeling en 2) of deze nieuw is.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Een stedelijke ontwikkeling wordt gekenmerkt als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Om de rechtspraktijk houvast te bieden omtrent de toepassing van de Ladder, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) gedaan met hierin de hoofdlijnen van de rechtspraak over de Ladder. Hierin staat onder andere dat indien de stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw bestaat, dat de ondergrens dan 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2 ligt. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen. Desalniettemin, is de SMH groter dan 500 m2, dus is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Naast de reeds benoemde aard en omvang van het voornemen, is de relatie met de omgeving bepalend of het een stedelijke ontwikkeling betreft. Opgemerkt dat de SMH een ontwikkeling betreft binnen bestaand stedelijk gebied, passend binnen de reeds bestaande omgeving en uitstraling van het gebied. Binnen dit bestaande gemengde gebied, is voorliggende ontwikkeling passend en betekent het een voortzetting de verstedelijking van het gebied.

2.Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd (overzichtsuitspraak Ladder door de Afdeling: ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggend bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan in het bestemmingsplan 'Strandvliet 1970' gerealiseerd kon worden. Er is daarom sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hieronder wordt ingegaan op het toepassen van de ladder.

Behoefte

Als het plan voor kantoren en overige stedelijke ontwikkelingen voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Gezien de ligging van het projectgebied binnen de Metropoolregio Amsterdam, nabij Amsterdam Zuidoost en de kern Duivendrecht kan er geconcludeerd worden dat het projectgebied in bestaand stedelijk gebied ligt. Tevens is duidelijk dat er behoefte bestaat aan de stedelijke ontwikkeling. De parkeerfunctie van de SMH vervangt het evenementenparkeerterrein P2, P bus en parkeervoorzieningen op terrein Borchland. Parkeren ten behoeve van evenementen kent een omvangrijke behoefte in het gebied, gezien de concentratie van evenementenlocaties Johan Cruijff ArenA, Ziggo Dome en AFAS Live. Ook de behoefte aan kantoormeters is evident in de regio Amsterdam. Zie specifiek paragraaf 3.3.2 en 3.4.4 voor een nadere onderbouwing. Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.4 Structuurvisie randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.


In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  • klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  • ruimtelijke investeringsstrategie;
  • groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  • verstedelijkingsstrategie;
  • bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  • ruimtelijk-economische typering en structuur;
  • toekomst van Schiphol.

Het mogelijk maken van het planvoornemen, waarbij in hoofdzaak parkeervoorzienigen worden gerealiseerd in combinatie met sportvoorzieningen komt tegemoet aan de beleidsdoelen van de structuurvisie. De concentratie van parkeervoorzieningen voor evenementen in dit gebied, draagt bij aan het karakter van dit gebied als toplocatie voor evenementen, met een goede bereikbaarheid. De sportvoorzieningen komen tegemoet aan de reeds bestaande behoeften in Ouder-Amstel en Amsterdam. Er kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de Structuurvisie Randstad 2040.

Algeheel kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen vanuit Rijksbeleid volgen voor voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De visie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden.

Ambities

Het leidende principe van de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving die goed is voor mens, plant én dier. Onder de hoofdambitie, balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. Hierbij komen de volgende thema's aan bod:

 

Leefomgeving:

  • Klimaatverandering: een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem,water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidsbelasting en ontwikkeling in de ondergrond.
  • Biodiversiteit en natuur: biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere doelen zoals een gezonde leefomgeving kan worden bereikt.

Gebruik van leefomgeving:

  • Economische transitie: een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • Wonen en werken: vraag en aanbod van woon- en werklocaties moeten beter met elkaar in overeenstemming zijn. Woningbouw moet vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeften en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is het uitgangspunt.
  • Mobiliteit: Inwoners en bedrijven van de provincie Noord-Holland verplaatsen producten of personen effectief, veilig en efficiënt waarbij negatieve gevolgen van mobiliteit op het klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. De provincie zet zich in voor het verwerken van mobiliteitsopties die hieraan bijdragen zoals goede OV-verbindingen, uitstekende infrastructuur voor alle modaliteiten en technologische innovatie.
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van unieke kwaliteiten van diverse landschappen en cultuurhistorie.

Energietransitie:

De ambitie voor de energietransitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie. De provincie bied de ruimte aan noodzakelijke energietransitie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de ambities voor verstedelijking en landschap.

5 bewegingen met ontwikkelprincipes

Naast de ambities worden in de Omgevingsvisie vijf samenhangende bewegingen geschetst. Bewegingen die laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op de samenleving afkomen en die zij willen faciliteren. Hiertoe zijn een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden meegegeven. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • 1. Dynamisch schiereiland: hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's: gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie: benut de economische kansen van de energietransitie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: hierin staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Met de realisatie van de SMH wordt, met inachtneming van de bovengenoemde doelen, voldaan aan de omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland. In hoofdstuk 4 en 5 wordt nader onderbouwd in hoeverre het plan aansluit op de ambities, bewegingen en ontwikkelprincipes van de omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie juni 2019 is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De Prvs is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De regels in de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 welke inmiddels is omgezet naar de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. Vanuit de nieuwe omgevingsvisie die is vastgesteld in 2018 is de provincie tevens van plan om een nieuwe Omgevingsverordening vast te stellen. Deze heeft echter op het moment van schrijven nog de status van ontwerp. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op de Omgevingsverordening. Volgens de planning wordt de Omgevingsverordening NH2020 op 5 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. Het oude recht blijft van toepassing tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van de nieuwe Omgevingsverordening voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en het besluit binnen 1 jaar daarna is genomen. Aangezien van voorliggend bestemmingsplan het ontwerp medio 2020 ter inzage gelegd zal worden, en hierna binnen een jaar overgegaan zal worden tot vaststelling, zal de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie juni 2019 geldig zijn voor voorliggend bestemmingsplan.

De Prvs schrijft voor waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt een ontheffing aanvragen. Uiteraard moet het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen. Het uitgangspunt van de wet is dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet, maar complementair staan reactieve instrumenten zoals overleg, zienswijze en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal beleid te voorkomen. In de Prvs zijn regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen opgenomen. Het gaat daarbij over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Bij ontwikkelingen waarvoor een ontheffing noodzakelijk is (met name in landelijk gebied) moet rekening worden gehouden met de in de Prvs gestelde kwaliteitseisen.

Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet er voldaan worden aan artikel 5a en 5b van de Prvs. Deze artikelen bevatten regels over nieuwe stedelijke ontwikkelingen en detailhandel. Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit is reeds toegelicht bij paragraaf 3.1.3. Artikel 5b bevat regels om te voorkomen dat nieuwe detailhandel wordt mogelijk gemaakt op bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Het plangebied bevindt zich niet op een bedrijventerrein of kantoorlocatie.

Daarnaast is plangebied in de Prvs aangewezen als '20 ke-contour Schiphol' (art. 5e) en als gebied voor 'kleinschalige oplossingen voor duurzame energie' (art. 33). Artikel 5e, betreffende regels voor de 20 Ke-contour Schiphol heeft alleen betrekking op het mogelijk maken van woningen. Binnen het plangebied worden geen woningen mogelijk gemaakt. Deze regels zijn daarom niet van toepassing. Met de realisatie van de SMH wordt daarnaast rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelen van de provincie. Er wordt daarmee ook voldaan aan de regels in art. 33.

3.2.3 Provinciale omgevingsverordening Noord-Holland 2020

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte. Om dat te bereiken stelt de provincie samen met haar partners de Omgevingsverordening op.

Voor de provincie betekent dit een andere, nieuwe manier van werken. Ook de regels worden op een nieuwe manier opgesteld. De nieuwe regels richten zich op het ‘hoe’: hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving? De fysieke leefomgeving staat voor alles wat mensen zien, voelen en ruiken zoals gebouwen, wegen, parken, bossen, rivieren en een schone lucht. Voorheen richtten de regels zich vooral op het ‘wat’: wat mag niet en welke uitzonderingen gelden? Het gaat dus meer om het doel en minder om het middel. In de Omgevingsverordening NH2020 worden daarvoor de eerste stappen gezet.

Gedeputeerde Staten hebben de Ontwerp-Omgevingsverordening NH2020 op 14 februari 2020 vastgesteld. De terinzagelegging duurt van 18 februari tot en met 10 april 2020. Volgens de planning wordt de Omgevingsverordening NH2020 op 5 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgesteld.

Bestaand stedelijk gebied

Uit de ontwerp Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zich bevindt in bestaand stedelijk gebied. Dit volgt allereerst uit de beleidslijn van de Provincie zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 waarin zij zich qua definitie aansluit bij de in het Bro opgenomen definitie. Zoals eerder in paragraaf 3.1.3 beschreven, betreft deze definitie “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. Deze definitie is zondermeer van toepassing op het plangebied en de omgeving van het plangebied. In de ontwerp Omgevingsverordening is tevens een kaartbeeld opgenomen waarin aangegeven is wat het landelijke gebied is van de Provincie Noord-Holland. Het plangebied is niet gelegen binnen het landelijk gebied, zie figuur 3-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0004.png"

Figuur 3-1: Landelijk gebied (groen) ten westen van de A2, conform de ontwerp Omgevingsverordening (plangebied is aangeduid met rood kruis).

Omgevingswaarden en instructieregels

Een belangrijke omgevingswaarde die in het plangebied van toepassing is, is de aanwezigheid van een regionale waterkering. In de ontwerp-omgevingsverordening zijn in art. 6.72 ten aanzien van regionale waterkeringen de volgende instructieregels opgenomen:

  • 1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
  • 2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn.
  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Voorliggend plan voldoet aan de bovenstaande instructieregels omdat er in de regels en de verbeelding een beschermingsregime voor de waterkering is opgenomen. Deze kering blijft overigens liggen op de huidige locatie.

Artikel 6.1 van de ontwerp Omgevingsverordening stelt dat het in principe niet is toegestaan dat een ruimtelijk plan nieuwe detailhandel mogelijk maakt op bedrijventerreinen of kantoorlocaties. Daarnaast mag een ruimtelijk plan geen nieuwe solitaire detailhandelbedrijven mogelijk maken, tenzij wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot strijdigheid met het beleidsuitgangspunt tot clustering van detailhandel in winkelgebieden zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH 2050. De locatie van voorliggend plan betreft geen bedrijventerrein of kantoorlocatie. Ook maakt het plan geen solitair detailhandelbedrijf mogelijk, maar wordt het juist mogelijk gemaakt dat meerdere bedrijven zich kunnen vestigen. Bovendien zal dit een aanvulling vormen op het bestaande aanbod in de directe omgeving, met name rondom de Johan Cruijff Arena. Derhalve is de middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte detailhandel niet als solitair te beschouwen. Zodoende is het planvoornemen niet in strijd met deze regel uit de ontwerp Omgevingsverordening.

Conclusie Provinciaal beleid

Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de doelen van het beleid van de Provincie Noord-Holland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

In het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 voor Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt op regionale schaal verwoord en verbeeld welke ruimtelijke opgaven er in de regio zijn. Het Ontwikkelingsbeeld is bedoeld als basis voor de in komende jaren op te stellen structuurvisies van de verschillende overheden in de Noordvleugelregio. De ambitie is om de Noordvleugel van de Randstad in de komende decennia te ontwikkelen tot een Europese metropool. Het succesvol verder ontwikkelen van de Noordvleugel moet gericht zijn op het creëren van een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen en willen verblijven. Het behoud, de versterking en de ontwikkeling van de groenblauwe structuur is van wezenlijk belang voor de kwaliteit van de regio. De ordeningsprincipes: bundeling, intensivering, diversiteit en verbinding, zijn bepalend voor de toekomstige ruimtelijke structuur van de metropolitane regio. Deze ordeningsprincipes zijn vertaald naar 7 concrete acties opgesteld die samen de uitvoeringsagenda vormen. Dit zijn:

  • 1. Ruimte geven aan wonen en werken.
  • 2. Slimmer en innovatiever werken.
  • 3. De leefkwaliteit verbeteren.
  • 4. Transitie naar een schone economie.
  • 5. Beter verbinden.
  • 6. Klimaatbestendig maken.
  • 7. De MRA wendbaarder maken.

Het mogelijk maken van de SMH past binnen het Ontwkkelingsbeeld, met name omdat ingezet wordt op bundeling en intensievering van functies op één locatie, en de SMH zal bijdragen aan het beter verbinden van de stad en de regio.

3.3.2 Platform Bedrijventerreinen en kantoorlocaties (Plabeka)

In het Plabeka werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Ouder-Amstel (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken. In Plabeka 3.0 'Ruimte voor werken in de MRA van morgen' stelt dat er een toenemende populariteit van meer gemengde multifunctionele gebieden is ontstaan. Dit komt mede door de invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming. Deze gebieden zijn o.a: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en 'third places' als koffiegelegenheden en dergelijke. De toenemende vraag naar multifunctionele gebieden vertaalt zich in de Plabeka 3.0 onder meer in een grote transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen en het realiseren van nieuw kantooroppervlak op de genoemde voorkeurslocaties. Tot 2030 wordt in de MRA een ook uitbreidingsvraag verwacht in het 'hoge' scenario van een klein half miljoen vierkante meters, waarvan ongeveer de helft buiten Amsterdam. De deelregio's kunnen binnen deze kaders zelf een nadere, maatwerk-segmentering aanbrengen. Voor de MRA zijn de internationale kansen hierbij relevant; ook de brexit kan hierin een rol spelen.

Naar aanleiding van het Plabeka 3.0 en de mogelijkheid tot het aanbrengen van maatwerk in deelregio's heeft de gemeente Ouder-Amstel een eigen kantorenplan voor het gemeentelijk gebied opgesteld. Daar wordt in paragraaf 3.4.4 nader op ingegaan. Uit het door de gemeente Ouder-Amstel vastgestelde behoefte-onderzoek voor kantoren en bedrijven is voor De Nieuwe Kern als geheel de behoefte geraamd tussen 60.000 m² - 110.000 m² bvo, met een verdeling naar omgeving station Duivendrecht (circa 40.000 tot 70.000 m² bvo) en omgeving station Strandvliet / ArenA (20.000 tot 40.000 m² bvo). Voor dit programma is door Ouder-Amstel de zacht-hard procedure conform Plabeka 3.0 met goed gevolg doorlopen. Dit programma is daarmee regionaal afgestemd en kan planologisch mogelijk worden gemaakt.


De grondeigenaren binnen De Nieuwe Kern (DNK) zijn in de Samenwerkingsovereenkomst DNK (2017) overeengekomen om minimaal 15.000 m² bvo aan kantorenfuncties toe te voegen aan de zuidzijde van de Smart Mobility Hub. Enerzijds wordt hiermee het financiële nadeel voor het complex, als gevolg van de negatieve grondwaarde voor de gebouwde parkeervoorziening, gecompenseerd. Anderzijds zorgt het toevoegen van kantorenfunctie voor een optimalisatie van het dubbelgebruik van de gebouwde parkeervoorziening.


Ouder-Amstel en Amsterdam zijn vervolgens overeen gekomen dat de toevoeging van kantorenfuncties boven een bvo van 15.000 m2, mogelijk wordt gemaakt door het overhevelen van "transformatiemeters kantoren" uit het quotum van Amsterdam voor ArenAPoort naar het project Smart Mobility Hub. Daarbij is onderkend dat met betrekking tot de kantoren voldaan moet worden aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Hierin is een bepaling over regionale afstemming opgenomen. Daarbij is bepaald dat de 15.000 m2 bvo voor kantoorfuncties die extra worden gerealiseerd bij de SMH vanuit het Amsterdamse quotum, pas gebouwd mogen worden wanneer hier regionaal mee ingestemd is. Voor het overhevelen van het Amsterdamse quotum is Amsterdam verantwoordelijk om te zorgen dat aan deze verplichting wordt voldaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Gemeente Ouder-Amstel

De structuurvisie Ouder-Amstel (6 mei 2008) betreft een visie op de toekomstige ruimtelijke-functionele ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Ouder-Amstel. In de visie wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen, binnen en buiten de gemeente, en worden huidige ontwikkelingen ingepast in een breder kader.

Het grondgebied van gemeente Ouder-Amstel is onderverdeeld in drie deelgebieden:

  • Duivendrecht e.o.;
  • Ouderkerk aan de Amstel e.o;
  • Polder Ronde Hoep/Waver.

Elk gebied heeft een eigen karakter en vraagt om een eigen benadering van de toekomstige ontwikkeling. Het plangebied is gelegen in Duivendrecht e.o. Duivendrecht bestaat uit drie delen: het dorp, een deel van het bedrijventerrein Overamstel / Amsterdam Business Park en een landelijk gebied aan de Amstel, namelijk de Groot en Klein Duivendrechtsepolder. De dorpskern van Duivendrecht heeft een eigen gemeenschap. Uitgangspunt in de structuurvisie is om het dorpse karakter van de kern te behouden, maar tegelijkertijd aan de zuidwestelijke rand (in het Duivendrechtse Veld en nabij station Duivendrecht aan zijde van Amstel Business Park) ruimte te bieden voor meer grootschaligere ontwikkeling. Daarbij wordt rekening gehouden met de kleinschaligheid van Duivendrecht en wordt een fysieke verbinding met de Amstelscheg gerealiseerd.

Duivendrecht

In de gemeentelijke structuurvisie wordt er voor Duivendrecht onder meer ingezet op het faciliteren van bedrijvigheid, het ontwikkelen van verbindingen, voorzieningen en woningen. Centraal staat het voorkomen van het 'isoleren' van de kern Duivendrecht door in de visie niet de fysiekruimtelijke barriéres van de bestaande infrastructuur te bestendigen. De visie spreekt zich uit voor een betere ontsluiting richting Amstelscheg middels langzaam verkeerroutes. Het gebied Duivendrechtse Veld (locatie projectgebied) kan ontwikkeld gaan worden tot een multifunctionele stedelijke omgeving volgens het principe van het werklandschap in combinatie met de metafoor van een 'transparante' stadsrand langs de A2.

Stadsboulevard A2

Het projectgebied ligt ten oosten van de A2. De A2 is toekomstig in te richten als een stadsboulevard, de A2-boulevard. Door herontwikkeling van deze zone tot multifunctionele 'transparante' stadsrand wordt de samenhang tussen enerzijds het open en landelijke karakter van de Amstelscheg en anderzijds het verstedelijkte gebied in Duivendrecht e.o. versterkt. Samenhang betekent in deze situatie het benadrukken van het stedelijk en landelijk contrast binnen de gemeente Ouder-Amstel. Uiteindelijk levert dit een kwaliteitswinst op voor zowel Duivendrecht (en de Zuidoostlob in zijn geheel) en de Amstelscheg. Tevens geeft het de entree tot Amsterdam via de A2 meer cachet, wordt de uitstraling van het gebied versterkt en wordt de hoofdzakelijk noord-zuid oriëntatie van Amsterdam Zuidoost en Overamstel doorbroken. De functie Wonen aan de "A2-boulevard" schept een bijzondere woonomgeving en biedt ongekende uitzichten over de Amstelscheg. De A2 wordt in de visie gezien als dé harde grens tussen groen en stedelijkheid. Het groene karakter blijft in zekere mate gehandhaafd, maar verstedelijk wordt mogelijk gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een verdere uitbreiding van de stedelijkheid in westelijke richting (de Amstelscheg) wordt gerealiseerd. In oostelijke richting wordt met het werklandschap van het Duivendrechtse Veld en de stadsboulevard A2 een hoogwaardig multifunctioneel stedelijk gebied met bijzondere kenmerken en uitstraling geschapen. De planuitwerking van het hiervoor beschreven initiatief 'A2-boulevard' is inmiddels uitgewerkt als gebiedsontwikkeling 'De Nieuwe Kern'. De visie op het gebied is nader beschreven in paragraaf 3.4.3 Structuurvisie De Nieuwe Kern (concept 20-12-2019).

De Structuurvisie vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

3.4.2 Visie 2030 Ouder-Amstel

De visie 2030 geeft de ambities weer voor de toekomst van Ouder-Amstel. Ouder-Amstel is verbindend, uniek en divers. De centrale ambitie is om dit te behouden, benutten en te versterken. Ter concretisering van de centrale ambitie zijn een aantal deelambities beschreven, die hieronder zijn samengevat.

1. Onze Inwoners

  • Woonmogelijkheden voor jong en oud speerpunt voor ontwikkeling
  • Balans tussen voorzieningen in de verschillende leefgebieden
  • Bevorderen van sociale cohesie op wijk- en buurtniveau door middel van het stimuleren en faciliteren van initiatieven hiertoe.

2. Uitbreiding (bebouwing)

  • Passend, volwaardig en aantrekkelijk voorzieningen niveau voor inwoners en bezoekers.
  • Aanbieden van divers woningaanbod voor verschillende doelgroepen
  • Integraal kijken naar gebiedsontwikkelingen, ook ten opzichte van bestaande structuur.

3. Democratie en Participatie

  • Dienstverlening op maat en dichtbij de inwoner
  • Doorontwikkeling van participatie, waaronder het vergroten van jongerenparticipatie
  • Minder regels; meer mogelijkheden voor zelfregulering en initiatief

4. Er zijn voor elkaar

  • Zelfredzaamheid is het uitgangspunt en vangnet voor hen die dat nodig hebben
  • Inspanning voor vodoende basisvoorzieningen en zorg en onderwijs in de gemeente en de regio

5. Regio en gemeente

  • Gemeente Ouder-Amstel kan krachtig haar ambities verwezelijken
  • Regionale samenwerking als dit toegevoegde waarde heeft; kiezen voor de vorm van samenwerking die het meest optimaal is voor het bereiken van doelstelingen van de gemeente Ouder-Amstel.

6. Afstanden

  • Goede fysieke verbinding met de regio en binnen de gemeente en tussen verschillende leefgebieden
  • Goed en veilig toekomstbestendig fietsnetwerk
  • Creëren van voldoende en flexibele parkeergelegenheid voor inwoners en bezoekers; voorzieningen die parkeerproblematiek oplossen worden ook voor andere doeleinden ingezet

7. Milieu en duurzaamheid

  • Duurzaamheid is een centraal thema bij ontwikkelingen; initiatieven worden gestimuleerd
  • Energieneutrale gemeente in 2040
  • Bewaken van de balans tussen voordelen weg- en vliegverkeer en effecten daarvan in maatregelen om overlast te beperken stimuleren

8. Sport en cultuur

  • Bevorderen beweging/gezonde leefstijl
  • Stimuleren en faciliteren van van collectieve en individuele sportvoorzieningen
  • Facliteren van de inzet van en aandacht voor vrijwilligers
  • Behoud cultureel erfgoed en bieden van culturele mogelijkheden voor jong en oud

9. Toerisme

  • Historie en groen als regionale toeristische trekpleister
  • Voorzieningen voor kort- en middellang verblijf
  • Historie en groen als regionale toeristische trekpleisters

10. Economie en innovatie

  • Flexibele economische bedrijvigheid
  • Basisvoorzieningen en ruimte voor innovatieve (grote) bedrijven
  • Voldoende horecavoorzieningen
  • Economische innovatieve samenwerking met lokale partners en in de regio

11. Landelijkheid en ruimtelijke ontwikkeling

  • Zoveel mogelijk groen behouden
  • Behoud balans tussen landschap en grootstedelijkheid
  • Toekomstgerichte innovatieve landbouwsector

Ter uitvoering van de visie is of wordt beleid ontwikkeld. Diverse beleidsnota’s, visies en een omgevingsvisie/omgevingsplan worden ontwikkeld om de ambities van deze visie concreet vorm te geven. Deze toekomstvisie en de participatieve wijze van totstandkoming daarvan vormt het richtinggevende kader voor de Omgevingsvisie waarin de visie van de gemeente op de fysieke leefomgeving wordt vastgelegd.

Samenvattend met betrekking tot het plangebied, heeft het gebied rondom de Smart Mobility Hub een grote verandering ondergaan in 2030. Functies hebben plaats gemaakt voor een andere invulling en ruimtelijke structuren zijn aangepast. De Nieuwe Kern is veranderd van een vrij extensief gebied met voornamelijk recreatie naar een gemengd stedelijk gebied met voornamelijk wonen. Naast het wonen hebben ook bedrijven (waaronder kantoren), sport, hotels, en andere voorzieningen een plek gekregen in De Nieuwe Kern. Deze menging op grote schaal is mogelijk vanwege de ligging van De Nieuwe Kern aan de zuidkant van de Amsterdam, vlakbij de Zuidas, de ArenAPoort en Schiphol. Daardoor heeft De Nieuwe Kern een grootstedelijke wervingskracht. Grootstedelijke functies (voornamelijk kantoren en hotels) concentreren zich rondom OV-knooppunt station Duivendrecht en nabij de ArenAPoort in verband met de bereikbaarheid en de reeds daar aanwezige functies met station Bijlmer ArenA als OV-hub. In het centrum van De Nieuwe Kern is een gemengde woonwijk ontstaan met voorzieningen waarin door verscheidenheid aan type woningen verschillende doelgroepen huisvesting hebben gevonden. Het voorzieningenniveau is passend, volwaardig en aantrekkelijk voor inwoners en bezoekers.

Diverse ambities uit de Visie 2030 raken aan de ontwikkeling van de Smart Mobility Hub. De Visie 2030 vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

3.4.3 Structuurvisie De Nieuwe Kern (concept 20-12-2019)

In het gebied De Nieuwe Kern (DNK) komt ruimte voor de ontwikkeling van ca. 450.000 m2 bvo wonen rondom een groot stadspark, 250.000 m2 bvo voor bedrijven, horeca en kantoren. De SMH valt binnen het plangebied van De Nieuwe Kern, maar vormt een eigen ontwikkeling die, hoewel verbonden met de plannen in het gebied, zelfstandig zal worden ontwikkeld.

 

De gemeente Ouder-Amstel heeft als bevoegd gezag een concept-structuurvisie opgesteld voor DNK. Deze visie biedt de kaders voor het aantal en soort woningen, de hoogte van de gebouwen, de plekken waar het groen moet komen en waar ruimte is voor de verschillende voorzieningen. Alvorens de concept structuurvisie in procedure zal worden gebracht, zullen omgeving en belanghebbenden de komende periode (2020) in een participatietraject geconsulteerd worden.

De centrale doelen en ambities van de ontwikkeling van De Nieuwe Kern zijn als volgt:

  • De ruimte bieden voor nationale en regionale wensen en eisen. Door de unieke ligging van deze locatie, de uitstekende ontsluiting en de hoge druk op de woning- en kantorenmarkt kan deze locatie een rol spelen in het realiseren van ambities op regionaal en nationaal niveau. Zo kan de ontwikkeling van De Nieuwe Kern door de concentratie van topsectoren de ruimtelijk, economische structuur versterken, welke als nationaal belang is aangemerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarnaast legt de Provincie de focus op het beter benutten van stationslocaties, met DNK als woningbouwlocatie en versterking van de omgeving van station Duivendrecht e.o. zoals verwoord in het knooppuntenbeleid.
  • Het openhouden van het cultuurhistorisch landschap in de metropoolregio in combinatie met het uitvoeren van de regionale woningbouwopgave. De locatie van De Nieuwe Kern is een ideale locatie om aan de woningbouwbehoefte te voorzien en tegelijkertijd de eigenschappen van het open polderlandschap te behouden.
  • Het verbinden van Duivendrecht en Ouderkerk aan de Amstel. Door het realiseren van nieuwe routes en verbindingen kan het gebied een schakelfunctie spelen bij de verbinding tussen Duivendrecht en Ouderkerk, terwijl ook wordt voorzien in een goede verbinding naar de Amsterdamse binnenstad en het AMC.
  • Voorzien in de regionale woningbouwopgave. De MRA is een economisch sterke regio, met een enorme aantrekkingskracht. Dit leidt tot een sterke bevolkingsgroei en een grote woningvraag. De laatste prognoses voorspellen tot 2040 een groei van de woningbehoefte van circa 230.000 woningen (gerekend vanaf 2017), waarbij DNK nu met een nieuwbouwprogramma van circa 4.500 woningen in de plannen wordt meegenomen.
  • Het creeëren van draagvlak voor lokale voorzieningen. De nieuwe inwoners en bedrijvigheid dragen bij aan een draagvlak voor zowel al bestaande als nieuwe voorzieningen binnen en buiten DNK.
  • Realiseren van een mix aan wonen, werken, sporten, onderwijs en recreëren aansluitend op de regionale agenda en ontwikkelingen.Er is een beoogd programma van ca 4.500 woningen en 250.000 m2 aan andere niet-woonfuncties.
  • Met een hoogwaardige OV-verbinding bijdragen aan de blijvende (inter)nationale bereikbaarheid.

In de structuurvisie wordt ook rekening gehouden met bestaande omgevings- en milieufactoren. Een factor die een raakvlak heeft met de SMH betreft een cone rond het 150 kV kabeltracé. Binnen een zone van 5 meter rond het 150 kV tracé mogen geen heiwerkzaamheden uitgevoerd worden. Dit tracé veroorzaakt daarnaast een magnetisch veld. Binnen deze zone vindt gemeente Ouder-Amstel het zodoende niet wenselijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en crèches, te ontwikkelen. Het 150 kV tracé loopt momenteel langs het plangebied. De vrijwaringszone valt deels met het plangebied samen. Daarom is ter bescherming van dit bestaande tracé in het plan een dubbelbestemming opgenomen. Met het oog op de ontwikkeling van De Nieuwe Kern is het wenselijk dat het bestaande tracé verplaatst wordt. In de dubbelbestemming is gewaarborgd dat het huidige tracé mag blijven liggen én dat het tracé planologisch-juridisch beschermd is, totdat de kabels zijn verplaatst naar een overeengekomen nieuw, toekomst-robuust tracé.

De Nieuwe Kern is ingedeeld in 5 deelgebieden en de Holterbergweg (zie figuur 3-2 hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0005.png"

Figuur 3-2: Gebiedsindeling De Nieuwe Kern (bron: Structuurvisie De Nieuwe Kern, concept 20-12-2019, gemeente Ouder-Amstel)

De deelgebieden zijn als volgt:

  • 1. Gemengd leefgebied
  • 2. Station Duivendrecht en omgeving
  • 3. Sportpark de Toekomst van voetbalclub AFC Ajax
  • 4. Gemengde sport- en vrijetijdszone
  • 5. Groene zone en verbindingen
  • 6. Holterbergweg

Het samenspel van deelgebieden met de onderliggende verbindende structuren (infra, groen en water) bepalen de toekomstige hoofdstructuur voor DNK. Deze structuren zijn vertaald naar een structuurvisiekaart, die is weergegeven in figuur 3-3. Hierop is de SMH afgebeeld als 'verkeershub'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0006.png"

Figuur 3-3: Structuurvisiekaart De Nieuwe Kern (bron: Structuurvisie De Nieuwe Kern, concept 20-12-2019, gemeente Ouder-Amstel)

Ten aanzien van de SMH is beoogd is om dit deel van DNK in te richten als een gemengd kwartier met een accent op sport en vrijetijd. Hier is ruimte voor kantoren en de Smart Mobility Hub (SMH), evenals ook wonen en onderwijs (buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan). Het gebied vormt een schakel tussen het uitgaansgebied ArenAPoort, het gemengde leefgebied en station Duivendracht. Dit is een locatie waar hoogbouw mogelijk is. De ambitie is om functies te mengen gericht op levendigheid en sociale veiligheid en zoveel mogelijk passend bij het thema sport en vrijetijd. De ArenAPoort is een uitgaansgebied met grootschalige detailhandel, sport en entertainment. Bezoekers komen tegelijk op één avond met duizenden auto's en het openbaar vervoer. Uitgangspunt voor de verkeersstructuur is scheiden van bestemmings- en evenementenverkeer. De parkeervoorziening in de SMH is bereikbaar via de Passage. Het huidige terrein voor de risicobussen (ten noorden van de ArenA) blijft op dezelfde plek. De voorkeur voor ontsluiting van de risicobussen gaat achter de ArenA langs naar de Burgemeester Stramanweg.

De ontwikkeling van de SMH is opgenomen in de structuurvisie en derhalve in lijn met dit beleid van de gemeente Ouder-Amstel.

3.4.4 Kantorenbeleid Ouder-Amstel

Voor kantoren en bedrijven is door de gemeente Ouder-Amstel een behoefteraming vastgesteld op basis van onderzoek. Centraal daarbij staat het toekomstbestendig maken van de werklocaties, het kunnen bereiken van een goede ruimtelijke ordening én het beïnvloeden van de mobiliteit. Het merendeel van de vraag naar kantoormeters richt zich op Amsterdam. Hier is gezien de forse ruimtedruk echter onvoldoende ruimte om deze op te vangen. Aangezien het stedelijk gebied van Ouder Amstel direct grenst aan Amsterdam, ligt het voor de hand dat de hier gesitueerde kantorenlocaties in aanmerking komen om een deel van de druk op de Amsterdamse kantorenmarkt op te vangen.

In Ouder-Amstel zijn drie grootschalige locaties onderscheiden: omgeving Station Duivendrecht, omgeving ArenAPoort en Amstel Business Park Zuid. De locaties in Ouder-Amstel bevinden zich direct rondom ov knooppunten (binnen 500 meter) en zijn te kenmerken als multimodaal knooppunt. Station Duivendrecht en ArenaPoort zijn als intercity station optimaal bereikbaar.

De SMH ligt in het deelgebied omgeving ArenAPoort. De verwachte vraag naar kantoren wordt hier ingeschat tussen de 20.000 en 40.000 m2 bvo. Het onderzoek adviseert voor deze locatie een kantorenprogramma van ca. 35.000 m2 voor met name voor middelgrote kantorengebruikers. Om te voorzien in een aantrekkelijke kantorenlocatie is in dit deelgebied een optimale functiemix van groot belang. Ook de langzaam verkeerroute naar de Arenaboulevard dient veel aandacht te krijgen om zo te komen tot een goede stedenbouwkundige aansluiting. Thematisering richting dienstverlening en sport kan hier kansen bieden.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van 30.000 m2 kantoren mogelijk, conform de in paragraaf 3.3.2 beschreven afspraken. Namelijk 15.000 m2 bvo wordt gedekt vanuit de afspraken die gemaakt zijn in de Samenwerkingsovereenkomst De Nieuwe Kern en het regionaal afgestemde programma, de overige 15.000 m2 moet gedekt worden vanuit “transformatiemeters kantoren” uit het quotum van Amsterdam voor gebied ArenAPoort.

Samenvattend kan gesteld worden dat het planvoornemen in lijn is met het beleid van de gemeente Ouder-Amstel maar dat voor de 15.000 m2 bvo die worden toegevoegd vanuit het Amsterdamse transformatie-quotum een aanvullend regionaal akkoord benodigd is.

3.4.5 Beleidsnota Sport en bewegen 2017-2024

De gemeente Ouder-Amstel heeft in juli 2017 de beleidsnota Sport en Bewegen vastgesteld. Dit beleid behelst 11 ambities die zijn geclusterd in 3 thema's. Deze ambities worden hieronder nader omschreven.

Thema: Sport- en bewegingsstimulering - Gaan sporten en blijven sporten

1. Continuering en intensivering inzet combinatiefunctionarissen

2. Sport financieel mogelijk maken voor iedereen

3. Sport beter toegankelijk maken voor mensen met een beperking

4. Benutten van de kracht van sportverenigingen

Thema: De maatschappelijke betekenis van sport - Mee(r) doen met Sport

5. Voorkomen en bestrijden van maatschappelijke uitval

6. Waarderen en stimuleren van vrijwilligers

7. Stimuleren en faciliteren van een gezonde leefstijl

8. Sportplezier: een veilig sport- en beweegklimaat

Thema: Ruimte voor Sport - Hoogwaardige sportaccommodaties en beweegvriendelijke buitenruimte

9. Efficiënt en effectief gebruik bestaande accommodaties

10. Een beweegvriendelijke buitenruimte

11. Een passende sportieve inrichting van de Nieuwe Kern

De beoogde sportfaciliteiten in en op de SMH passen voornamelijk binnen de ambities van het thema 'Ruimte voor Sport'. De SMH zorgt voor de sportieve inrichting van gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern, met hoogwaardige binnen- en buiten sportaccommodaties waarbij de inrichting zodanig wordt ontworpen dat deze toegankelijk en vindbaar zijn. Door deze toegankelijkheid wordt mede ingezet op de 'maatschappelijke betekenis van sport' waardoor sporten voor iedereen mogelijk wordt. Hiermee wordt een gezonde leefstijl gestimuleerd.

De ontwikkeling van de SMH is in lijn met de Beleidsnotie sport en bewegen van de gemeente Ouder-Amstel.

3.4.6 Bodembeleid

Nota bodembeheer Regio Amstelland en Meerlanden en bodemkwaliteitskaart 2020

De Nota bodembeheer Regio Amstelland en Meerlanden, vastgesteld door de gemeenteraad van Ouder-Amstel in april 2020, is een herziening en vervanging van de eerdere Nota van 12 november 2012 en de herziene versie van 14 maart 2013. De bijbehorende bodemkwaliteitskaart is geactualiseerd. De samenwerkende gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn willen met deze Nota een praktische richtlijn bieden hoe in de regio met grond, vrijkomende grond en baggerspecie moet worden omgesprongen. Het hoofduitgangspunt van de gemeenten in de regio is dan ook dat de kwaliteit van de bodem binnen de regio niet verslechtert.

De regio streeft ernaar om alle vrijkomende hergebruiksgrond binnen de regio weer toe te passen. Deze Nota is een vertaling van de bodemwetgeving en het landelijk ‘generiek’ beleid. Het generiek beleid past echter niet altijd op elke lokale situatie. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten daarom de vrijheid om ook gebiedsspecifiek beleid te formuleren. De Nota geeft invulling aan de ruimte voor lokaal maatwerk en gebiedsspecifiek beleid. Hierbij wordt sterk rekening gehouden met de lokale situatie. Vooral de maatschappelijke functie van de ontvangende bodem is leidend. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de eis die aan toe te passen grond wordt gesteld.

Elders ontgraven herbruikbare grond kan in principe in de regio weer nuttig worden toegepast. Daarvoor gelden echter regels, om te zorgen dat de grond niet op de verkeerde plek terechtkomt. Deze regels zijn opgenomen in de Nota samen met de procedure voor het nuttig toepassen van ontgraven grond op een andere locatie in de regio. Hierbij kan in veel gevallen gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart, waarbij samengevat de volgende stappen worden doorlopen:

  • 1. Aantonen wat de kwaliteitsklasse is van de vrijkomende grond (weergegeven op de ‘ontgravingskaart’, onderdeel van de bodemkwaliteitskaart, waarop de verschillende bodemkwaliteitsklassen bij ontgraven worden aangeduid);
  • 2. Onderzoeken wat de kwaliteitsklasse is van de ontvangende bodem (af te lezen op de bodemkwaliteitskaart waarop de regio is ingedeeld in verschillende kwaliteitsklassen);
  • 3. Bepalen of er een ‘match’ is tussen de vrijkomende grond en de ontvangende bodem. Deze stap bepaalt met behulp van de toepassingskaart en tabellen of de vrijkomende grond voldoet aan de functie en toepassingseisen van de ontvangende bodem.

Op de bodemkwaliteitskaart is het plangebied grotendeels gelegen in zone 1, wat betekent dat de grond voldoet aan de achtergrondwaarde en in principe overal toepasbaar is. Een klein deel is gelegen in zone 2, wat een iets mindere kwaliteit betreft en waarbij eerst aangetoond moet worden dat vrijkomende grond elder toepasbaar is. In paragraaf 5.7 zijn de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken opgenomen. Hoe en of vrijkomende grond van de planlocatie elders wordt toegepast wordt verkend in de vergunningenfase van het planvoornemen.

Beleidsregel PFAS 2020

PFOS (perfluor-octaansulfonaat) en PFOA (perfluor-octaanzuur) behoren tot de groep poly- en perfluor-alkylverbindingen (PFAS). Aan de PFAS-groep worden vele duizenden stoffen toegekend, waarbij PFOS en PFOA qua maatschappelijk gebruik de meest bekende en meest onderzochte zijn. Hoewel het verspreidings- en hechtingsgedrag van PFOS en PFOA in de bodem moeilijk goed te voorspellen is, kan gesteld worden dat de mobiliteit aanzienlijk is. PFOS en PFOA zijn milieuvreemde stoffen die, vanwege de diverse toepassingen, op steeds meer plaatsen in de bodem worden aangetroffen. Het beeld is inmiddels dat deze stoffen niet alleen in relatie tot specifieke bronnen in de bodem worden aangetroffen, maar door het veelvuldige en jarenlange gebruik ook diffuus verspreid in de bodem aanwezig zijn. PFOS en PFOA komen daarbij regelmatig gecombineerd in het milieu voor.

Het vooralsnog ontbreken van wettelijke normering, het stortverbod voor grond met PFAS en een beperkte reinigingscapaciteit voor PFAS maken de uitvoering van de taken op het gebied van de Wbb en het Bbk voor de bevoegde gezagen zeer lastig. De beperkingen zijn vooral heel lastig voor uitvoerders van projecten, eigenaren en/of gebruikers van locaties waar PFAS in de bodem wordt aangetroffen. Er ontstaat een risico op stagnatie van projecten in de markt.

De gemeente Ouder-Amstel vindt dit onwenselijke ontwikkelingen en vindt het van belang dat er op een eenduidige, regionaal toegespitste en milieuhygiënisch verantwoorde manier wordt omgegaan met PFAS-houdende bodem en toepassingen van grond en bagger, waarbij aangesloten wordt op de werkwijze van de geldende regelgeving (Wbb en Bbk). Het College van B&W heeft daarom een Beleidsregel PFAS opgesteld. Dit is gedaan in samenspraak met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Met de Beleidsregel wil de gemeente duidelijkheid geven over wat met betrekking tot bodemsanering en bodemtoepassingen van partijen, die geconfronteerd worden met PFAS in de bodem, verwacht wordt en hoe hiermee moet worden omgegaan. Daartoe is in de Beleidsregel ruimte geboden voor de toepassing van o.a. grond afkomstig van binnen de eigen gemeentegrenzen, grond afkomstig van binnen het de Nota Bodembeheer aangeduide bodembeheergebied, grond van gemeenten die zelf een vergelijkbaar bodembeleid voor PFAS hebben opgesteld, waarbij toepassing uit andere gemeenten is toegestaan. In sommige gevallen wordt middels de Beleidsregel zodoende vrijstelling van onderzoek naar PFOS en PFOA geboden, en hergebruik binnen genoemde gebieden mogelijk te maken.

Voor het planvoornmen zal in de vergunningenfase nader bodemonderzoek worden uitgevoerd, waarbij beoordeeld wordt of onderzoek naar PFAS noodzakelijk is. Dan zal ook worden beoordeeld of grond afgevoerd kan worden en elders worden toegepast.

Algeheel kan gesteld worden dat het planvoornemen in lijn is met het gemeentelijk beleid van de gemeente Ouder-Amstel.

Hoofdstuk 4 Planomschrijving

De primaire functies van het gebouw worden gevormd door sport en parkeren. De grote programmaonderdelen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn een sporthal, een sportdak met daarop sportvelden en een clubaccommodatie en een parkeergarage voor maximaal 2.400 autoparkeerplaatsen. In het zuidelijke deel van het gebouw wordt het mogelijk gemaakt om een kantorenprogramma te realiseren. In de plint van het gebouw worden maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt, met detailhandel, dienstverlening en horeca. Het totale brutovloeroppervlak van de SMH is 164.000 m2. Een overzicht van de functies en de bijbehorende metrages staat in de tabel hieronder.

Tabel 4-1: Overzicht functies en indicatieve metrages

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0007.png"

Bovenstaand programma is in de diverse milieuonderzoeken (hoofdstuk 5) als uitgangspunt gehanteerd. Hieronder wordt nader ingegaan op een aantal functies van het programma.

Parkeren

De parkeergarage biedt ruimte voor maximaal 2.400 parkeerplekken. Er is ook ruimte beoogd voor het parkeren van bussen. Indien dit benut wordt, gaat dit ten koste van het aantal parkeerplaatsen. Aan de sporthalzijde bevindt zich een zone voor Park+Ride die ook geschikt is voor laden en lossen. Aan twee zijden, in de langsgevelzone, bevinden zich de stallingen voor minimaal 300 fietsen en scooters. Tevens wordt in de SMH plaats geboden aan voorzieningen voor Kiss&Ride en taxi’s. De Kiss&Ride krijgt een capaciteit die wordt gebaseerd op grote evenementen die in het gebied worden georganiseerd. Ook de Kiss&Ride wordt flexibel ingericht, zodat deze faciliteit ook als regulier parkeren gebruikt kan worden. Daarnaast wordt er een taxistandplaats ingericht voor tenminste 20 taxi's, met daarbij een buffer voor taxi's waar gewacht kan worden totdat er een plek vrij is op de standplaats. Dit wordt georganiseerd met een dynamisch afroepsysteem.

Voor de auto's zijn de inritten gepositioneerd aan de zuidwestzijde. De parkeergarage is verdeeld in zones waarbij elke zone een eigen inrit heeft. Door deze zonering kan de parkeergarage flexibel in delen gebruikt en/of gevuld worden en functioneert hij ook als geheel. De parkeerruimte op de begane grond van de parkeergarage kan flexibel benut worden en is (afhankelijk van de specifieke behoefte per evenement) voor auto's danwel bussen in te zetten. De uitrit van de parkeergarage bevindt zich aan de noordoostzijde van het gebouw. Tijdens grote evenementen dienen automobilisten in de regel rechtsaf te slaan naar de Holterbergweg en de weg te vervolgen richting de ring A10.

Bussen en/of vrachtwagens ten behoeve van bevoorrading (niet zijnde trailerparkeren) hebben twee eigen in- en uitritten aan de noordwestzijde. Door de twee extra brede rijbanen in de parkeergarage kunnen zij zich over de hele begane grond verplaatsen. In de basis parkeren de bussen ten behoeve van evenementen en voor elektrisch opladen aan de noordwestzijde van de SMH.

Door de ruimtelijke flexibiliteit kan in de gevelzone de ruimte anders gebruikt gaan worden, mocht daar in de toekomst vraag naar ontstaan. In plaats van parkeren kunnen er kantoren, winkels of horeca geplaatst worden. Door de mogelijkheid dat vrachtwagens de parkeergarage in kunnen rijden kunnen deze functies vanuit de parkeergarage bevoorraad worden.

Sporthal

Het gebouw gaat beschikken over twee grote sporthallen. Een van de sporthallen zal worden ingericht als topsportcentrum. Door flexibele tribunes in combinatie met een permanente tribune is een omvangrijke capaciteit te creëren afhankelijk van het type sportevenement. De vrije hoogte in de sporthallen is 7 tot respectievelijk 12 meter waardoor topsport op het hoogste niveau mogelijk is. Tussen de sporthallen en de parkeerzone bevindt zich een ruimtelijk flexibele zone. Hierin bevinden zich de kleedkamers, toestellenbergingen en andere vanuit de Sportbonden, NOC*NSF benodigde ruimtes. Daarnaast bevinden zich hier de publieke ruimten die toegang geven tot de tribune en de sportkantines en andere ruimten die nodig zijn voor een topsportcentrum en/of sporthal.

Sportdak

Het dak wordt ingericht als een openbaar toegankelijk sportpark en is gedimensioneerd op drie grote sportvelden, meerdere kleine sportvelden cq. parcours en een clubaccommodatie met onder andere kleedkamervoorzieningen. De aangehouden maat van de sportvelden is nu gebaseerd op een voetbalveld. Mochten dit bijvoorbeeld hockeyvelden worden, dan is er mogelijk ruimte voor meer velden cq parcours. Er liggen mooie kansen om binnen- en buitensport te combineren op de locatie. Dit kan versterkt worden door toegankelijkheid te creëren tussen het sportdak en de sporthal. Tevens zal er een verbinding worden gerealiseerd tussen het sportdak en het maaiveld, een mogelijke ontmoetingsplek waar ook de buurt gebruik van kan maken.

Kantoren

Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van 30.000 m2 kantoren mogelijk, conform de in paragraaf 3.3.2 beschreven afspraken. Het toevoegen van de kantoorfunctie is niet alleen van belang voor de financiële haalbaarheid van het project, maar zorgt tevens voor een optimalisatie van het dubbelgebruik van de gebouwde parkeervoorziening. Tot slot is het toevoegen van het kantoorprogramma aan de zuidzijde, evenals de commerciële en ondersteunende voorzieningen in de plint, ook wenselijk voor een goede stedenbouwkundige inpassing en verlevendiging van de openbare ruimte.

Maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en horeca

In de gevelzone van de SMH zijn diverse maatschappelijke en commerciële voorzieningen beoogd. Zo wordt mogelijk een winteropvang voor dak- en thuislozen gerealiseerd. De winteropvang is bedoeld voor daklozen in Amsterdam en Ouder-Amstel die gedurende de wintermaanden en tijdens de hierin ernstige koude perioden een sobere vorm van nachtopvang kunnen krijgen. Daklozen worden hier voorzien van een slaapplek, een douche en eten. Dit om te voorkomen dat zij in de winterperiode op straat moeten slapen. Het waarborgen van de veiligheid op deze voorziening is erg belangrijk. Tevens is het van belang aandacht te hebben voor multifunctionaliteit – flexibel gebruik. De voorziening wordt immers gedurende 5 maanden (november tot medio april) gebruikt als winteropvang. Gedurende de zomermaanden kan de winteropvang worden gebruikt als hostel voor toeristen. De opvang c.q. het hostel gaat in maximaal 100 slaapplekken voorzien. Het bruto vloeroppervlak is maximaal 1.500 m2.

Andere maatschappelijke voorzieningen die zijn voorzien in de SMH zijn:

  • (Sport-)medisch centrum (1.000 m2 bvo)
  • Indoor sport (dojo) (400 m2 bvo)
  • Politiepost (200 m2 bvo)
  • Dagbesteding (200 m2 bvo)
  • Nader te bepalen (200 m2 bvo)

Tevens wordt middels voorliggend bestemmingsplan de vestiging van maximaal 1.000 m2 bvo detailhandel, dienstverlening of horeca (of een combinatie van deze) mogelijk gemaakt.

Op basis van marktonderzoek van Amsterdam en CBRE consultancy is onderbouwd voor welke aanvullende commerciële en maatschappelijke functies en metrages marktpotentie bestaat zonder te kannibaliseren op de geplande voorzieningen in de toekomstige woonwijk De Nieuwe Kern.


Voor een beoordeling van verzorgende functies in het gebied is gekeken naar voorzieningen die de kantoorwerkgelegenheid in het gebied bedienen, alsmede voorzieningen ten behoeve van de nog te realiseren woonwijk in De Nieuwe Kern, zonder te concurreren met de geplande voorzieningen. De aanvullende functies zijn in basis dus niet wijkvoorzienend. Derhalve is voor de invulling van de plint aansluiting gezocht bij het primaire programma van de Smart Mobility Hub, namelijk mobiliteit, sport en werken, en de bestaande marktpotentie in gebied ArenAPoort (i.e. voorzieningen voor het leisure- en werkprogramma).


Op basis hiervan zijn nadere keuzes gemaakt die geresulteerd hebben in het programma waarvoor ruimte geboden wordt in het bestemmingsplan. Deze aanvullende en ondersteunende commerciële en maatschappelijke functies komen in de plint van het gebouw en zorgen voor een menselijke schaal en een levendig en aantrekkelijk straatbeeld.

  • Retail+horeca, gericht op sport & Arenapoort (géén dagelijkse boodschappen of wijkgerichte horeca) circa 500 m2 bvo;
  • Overig commercieel, commerciële dienstverlening welke aansluit bij de voorzieningen en (evenementen-)bezoekers van ArenA-poort, bijvoorbeeld 'to-the-loo' bagagelockers en ambulante handel, circa 500 m2 bvo.


Deze metrages zijn dusdanig klein zijn dat regionale afstemming als bedoeld in de provinciale verordening hierover niet nodig is.

In figuur 4-1 is een schematische weergave te zien van de SMH. Het betreft nog geen vastgesteld ontwerp. Het getoonde beeld betreft een conceptueel model van de SMH; de werkelijke vorm, structuur en indeling kan afwijken van deze impressie. Door middel van studies is geverifieerd of het beoogde programma ook ruimtelijk goed in te passen is, en tevens geldt het als referentiekader voor de verdere planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0008.png"

Figuur 4-1: Schematische weergave SMH

Flexibiliteit

Naast de flexibiliteit in het parkeergedeelte welke hiervoor reeds beschreven is, kan het gebouw gedurende zijn levensduur gedeeltelijk of volledig verkleuren door andere functies te huisvesten en biedt het de flexibiliteit om uit te breiden met extra vloeroppervlak. Met deze flexibiliteit, waarop het gebouw ontworpen wordt, kan ingespeeld worden op de veranderende wensen van de toekomst. Een belangrijk onderdeel om hier te noemen, is een extra verdiepingsvloer in het parkeergedeelte die ruimte biedt voor circa 12.000 m2 extra bvo's. In voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om functieuitbreidingen gerelateerd aan deze extra verdiepingsvloer toe te staan (gebonden aan te hanteren maximum vierkante meters). De wijzigingsbevoegdheid voorziet niet in uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen.

Duurzaamheid

Voor de SMH wordt uitgegaan van een significante bijdrage aan de duurzaamheidsambities van gemeente Ouder-Amstel en van initiatiefnemer Gemeente Amsterdam. Dit vertaalt zich in voorwaarden op het gebied van duurzame energie, schone lucht, klimaatadaptatie, circulair bouwen en ecologie. Op het gebied van duurzame energie betekent dit dat het gebouw minstens energieneutraal (EPC 0,0) wordt, waarbij gestreefd wordt naar energieleverend. Minimaal 10% van de parkeervoorzieningen wordt voorzien van elektrische laadinfrastructuur. De resterende parkeerplekken worden voorbereid op toekomstige installatie, zodat dit aantal kan worden opgeschaald. Daarmee wordt emissievrij rijden gestimuleerd en wordt een bijdrage geleverd aan schone lucht.

Hemelwater wordt opgevangen om vertraagd te worden afgevoerd, waarmee het gebouw een bui van 75 mm/uur kan opvangen. Hittestress wordt zoveel mogelijk voorkomen door bouwkundige elementen en het realiseren van groen. De SMH moet voldoen aan de groennorm van initiatiefnemer Gemeente Amsterdam. Hierbij wordt vooral ingezet op groene gevels. De ecologische elementen dienen daarbij aan te sluiten op de lokale flora en fauna.

Met betrekking tot circulariteit ligt de focus op milieuvriendelijke- en demontabele materialen. Dit moet leiden tot een scherpe milieuprestatie van gebouwen (minstens MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) < 0,8) en het toepassen van een materialenpaspoort. De CO2-prestatieladder is een voorwaarde voor gunning van de bouw van gebouwen.

Duurzame mobiliteit

Voor het gebied waarin de SMH wordt ontwikkeld, wordt momenteel een mobiliteitsplan opgesteld. Hierin worden zowel fysieke maatregelen als gedragsbeïnvloedingsmaatregelen opgenomen om de autodominantie in het gebied terug te dringen en het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets te stimuleren. De SMH is ook niet enkel een parkeergarage. De voorziening is ook een transferium (P&R) om de overstap van auto naar OV te faciliteren. De aansluiting en overstap op het OV maakt onderdeel uit van het ontwerp van de openbare ruimte, met verwijzingen en bewegwijzering op de weg en in het voetgangersgebied. Het vastgoedprogramma van de SMH zal verkeer genereren en er medewerkers van deze nieuwe bedrijven kunnen parkeren in de SMH. Ook hier zal gestimuleerd worden dat medewerkers zoveel mogelijk gebruik maken van het OV en de fiets. Dit gebeurt door lagere parkeernormen toe te passen in de bouwenveloppen waarmee de gronduitgifte zal plaatsvinden. Tevens zullen binnen de tenders afspraken worden gemaakt over OV- en fietsgebruik. Aan twee zijden van het gebouw zullen stallingen voor in totaal minimaal 300 fietsen en scooters worden gerealiseerd.

Te realiseren openbare ruimte

De SMH is zo in haar omgeving geplaatst dat de hoofdfietsroute aan de oostkant van de SMH, in het verlengde van de ArenA Boulevard, ruimtelijk goed kan worden ingepast. De hoofdfietsroute vanaf het Amsterdam UMC, via ArenAPoort en De Nieuwe Kern, naar het centrum van Amsterdam krijgt ter plaatse van de SMH een royaal profiel met drie bomenrijen, wandelroutes en een brede waterpartij. Langs deze verbinding komen ook de eerder beschreven plintfuncties waardoor er een aantrekkelijke en levendige as voor fietsers en voetgangers ontstaat. De bomenrijen en waterpartij geven de ruimte een passende schaal en een landschappelijk karakter, aansluitend bij de grote maat van de voorziene bebouwing.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Achtergrond

Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende afstand in acht genomen te worden tussen milieubelastende

activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Voor het bepalen van deze afstand

wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. Deze publicatie geeft voor vele

bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten (geur, stof, geluid en/of gevaar) een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot

woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn.

Beschouwing

In het kader van bovenstaande inleiding is er een notitie inzake "Bedrijven en milieuzonering" opgesteld, die opgenomen is als bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De SMH gaat verschillende typen functies herbergen met betrekking tot richtafstandenlijst 1 van de VNG brochure. In tabel 5-1 is een overzicht opgenomen van verschillende functies in het plan en de zoneringscategorie waartoe zij behoren. De aan te houden richtafstand van de voorgenomen functies wordt noodzakelijk geacht vanuit de aspecten geluid en luchtkwaliteit.

Het gebied rondom de planlocatie betreft een gemengd gebied. Bij een gemengd gebied mag er volgens de VNG-publicatie één afstandsstap worden gecorrigeerd ten opzichte van de (basis) richtafstanden (die gelden voor functies ten opzichte van een rustige woonwijk). Deze kleinere afstanden zijn reeds opgenomen in tabel 5-1.

Het planvoornemen herbergt geen hindergevoelige functies, waardoor geen analyse hoeft plaats te vinden met hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Tabel 5-1: Overzicht omschrijving van functies en bijbehorende categorieën en richtafstanden in een gemengd gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0009.png"

Alle milieufuncties die in het SMH mogelijk worden gemaakt middels het nieuwe bestemmingsplan zijn in tabel 5-1 genoemd. De genoemde categorie-indeling gaat (onder meer) uit van een gemiddelde bedrijfsomvang. Voor toepassing in deze situatie zijn evenwel enkele nuanceringen c.q. aanpassingen op zijn plaats.


Ten aanzien van de functie 'Parkeergarage'

Een parkeergarage behoort volgens de VNG publicatie richtafstandenlijst eigenlijk tot categorie 2. Omdat het hier niet gaat om een traditionele parkeergarage maar om een grote parkeergarage of een zogenoemde ‘mobiliteitshub’ is er in tabel 1 een hogere categorie toegekend aan de functie parkeergarage. Er is zodoende een veiligere ‘cumulatieve’ categorie toegekend.

Ten aanzien van de functie 'Stalling bussen openbaar vervoer'

Een ondergeschikt gedeelte van de parkeergarage wordt ingericht voor het parkeren of stallen van bussen. De parkeerplaatsen voor bussen zullen mede worden gebruikt voor (nacht-)stalling van bussen voor het openbaar vervoer. Het betreft hier uitsluitend elektrisch aangedreven OV-bussen waarvan de batterijen tijdens het stallen worden opgeladen.


In de VNG-publicatie is de functie van busremise ingedeeld in categorie 3.2 (Bus-, tram-, en metrostations en -remises) met een grootste richtafstand van 100 m. In deze situatie is echter geen sprake van een volwaardig busstation of busremise, maar van (nacht-)stalling van elektrische bussen, zonder reguliere remisevoorzieningen zoals werkplaatsen voor onderhoud of wasplaatsen. Voor een remise is eveneens maatgevend dat voertuigen in- en uitrijden wat voor hinder kan zorgen. In de VNG publicatie wordt de richtafstand van 100 meter gehanteerd vanwege het aspect geluid. Bij de SMH zal uiteraard ook sprake zijn van in- en uitrijdende bussen, echter gaat het hier om volledig elektrisch aangedreven bussen, waardoor geluidsoverlast minimaal zal zijn. Daarom is een correctie met een afstandsstap omlaag aanvaardbaar. Daarnaast is ook ten aanzien van deze functie sprake van een situering in een 'gemengd gebied' waardoor correctie met een extra afstandstap, evenals voor de andere functies, in de rede ligt.

Ten aanzien van de interne milieuzonering

Binnen de SMH komen diverse functies voor die ook op elkaar van invloed zouden kunnen zijn voor wat betreft milieuzonering. Er is voldoende aanleiding te veronderstellen dat er in de praktijk geen problemen op dit aspect ontstaan, omdat in de planregels de vestiging van geluid- en luchtgevoelige functies (zoals scholen en kinderdagverblijven) expliciet wordt uitgesloten. Daarnaast moet in het kader van de uitwerking van het bouwplan worden voorzien in aanvaardbare binnenniveaus voor wat betreft geluidsnormen. Dit wordt gewaarborgd in het spoor van de omgevingsvergunning.


Analyse richtafstanden

De publicatie "Bedrijven en milieuzonering" geeft richtafstanden tussen twee functies die niet tot dezelfde inrichting (of activiteit) behoren. Het plan behoort niet tot een inrichting en bevat verschillende activiteiten. Er is onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de hinderveroorzakende functies in de SMH in relatie tot hindergevoelige functies nabij het plangebied te realiseren.


Hotel Jaz in the City Amsterdam

Er ligt ten zuiden van het projectgebied een hotel: Jaz in the City Amsterdam. Dit hotel ligt op circa 80 meter afstand van het projectgebied. Uit tabel 1 blijkt de grootste richtafstand 30 meter te bedragen. Omdat het SMH-complex op circa 80 meter afstand van het hotel wordt gerealiseerd (dus bijna drie keer de richtafstand), is het aannemelijk dat de SMH niet of nauwelijks van invloed is op de verblijfsfunctie van het hotel.


De Nieuwe Kern

Gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern gaat uit van een gemengd woon- en werkgebied ten noorden van de SMH. Ten westen van de SMH is eveneens een complex met woningen geprojecteerd. Alle woningen nabij de SMH worden op tenminste 30 meter afstand van de SMH gerealiseerd. Dit is voldoende om aan de richtafstanden te voldoen zoals in tabel 1 is weergegeven.

Conclusie

Naar aanleiding van voorgaande analyse is de conclusie dat de voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering".

5.2 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie,

opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de

omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij

dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke

stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het

groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een

ongeval met gevaarlijke stoffen.

Beschouwing

In het kader van het planvoornemen is er onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Deze is in bijlage 2 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Het planvoornemen maakt zelf geen risicobronnen mogelijk, maar wel (beperkt) kwetsbare objecten. Op basis van de risicokaart is daarom onderzocht welke risicobronnen in de omgeving van het plan relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Risicobronnen

De volgende risicobronnen zijn relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid:

  • 1. Hogedruk aardgasleiding A-807
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen de A2 Knooppunt Amstel - Knooppunt Holendrecht
  • 3. Transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Breukelen - Duivendrecht
  • 4. Transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Duivendrecht - Amsterdam Centraal
  • 5. Bovengrondse propaantank Amstelborgh Borghland
  • 6. Bovengrondse propaantank FC Amsterdam
  • 7. Bovengrondse propaantank Sportpark Strandvliet
  • 8. Bovengrondse propaantank Golfclub Amsterdam Old Course
  • 9. LPG-tankstation 'Metro Cash & Carry'
  • 10. Luchthaven Schiphol

Hogedruk aardgasleidingen

Op circa 1500 meter ten westen van het plangebied ligt de hogedruk aardgasleiding A-807 van de Gasunie. Door deze buisleiding wordt aardgas getransporteerd. Een buisleiding valt onder de werkingssfeer van het Bevb. Het invloedsgebied van deze gasleiding is bepaald op 380 meter. Dit betekent dat de buisleiding geen directe invloed heeft op het plangebied. De buisleiding A-807 is hiermee niet relevant voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

Transport van gevaarlijke stoffen

Rijksweg A2 (Knooppunt Amstel - Holendrecht)

Op circa 900 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de rijksweg A2. Op basis van Regeling basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over een autosnelweg valt onder de werkingssfeer van het Bevt. Het invloedsgebied van de A2 wordt bepaald door het vervoer van zeer brandbare gassen en bedraagt 355 meter.'' Het plangebied bevindt zich hierbuiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 is daarom niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.

Spoorlijn Breukelen-Duivendrecht-Diemen

Op minder dan 200 meter ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Breukelen – Duivendrecht-Diemen gelegen. Op basis van Regeling basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van het doorgaande spoor wordt bepaald door het vervoer van toxische gassen en bedraagt meer dan 4.000 meter. Het plangebied valt hierbinnen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn Breukelen – Duivendrecht-Diemen is hiermee relevant voor het aspect externe veiligheid voor het plangebied.

Spoorlijn Duivendrecht-Amsterdam Centraal

Op meer dan 200 meter ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Duivendrecht – Amsterdam Centraal gelegen. Op basis van de Regeling basisnet vindt hierover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van het doorgaande spoor wordt bepaald door het vervoer van toxische gassen en bedraagt meer dan 4.000 meter. Het plangebied valt hierbinnen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn Breukelen - Duivendrecht is hiermee relevant voor het aspect externe veiligheid voor het plangebied.

Bovengrondse propaantanks

De opslag van propaan in een propaantank met een inhoud tot 13m2 valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Conform het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidsafstand van maximaal 50 meter tot gebouwen voor kwetsbare groepen of grote aantallen personen. De propaantanks Bij Amstelborgh Borghland en Golfclub Amsterdam Old Course vallen buiten deze afstand en zijn daarom niet relevant. De propaantanks van FC Amsterdam en Sportpark Strandvliet worden verwijderd in de nieuwe situatie en zijn hiermee niet relevant in het kader van externe veiligheid voor het plangebied.

LPG-tankstation 'Metro Cash & Carry'

Op meer dan 1000 meter ten noorden van het plangebied is een LPG-tankstation gevestigd behorende tot de Makro. Op dit moment verkoopt het tankstation geen LPG, maar is de vergunning nog wel geldig voor een doorzet van >1000m3. Het aspect externe veiligheid is relevant omdat uitgegaan wordt van de vergunde situatie. Voor een LPG-tankstation is het Bevi en het Revi van toepassing. Volgens de Revi hebben zowel het LPG-vulpunt als het LPG-reservoir een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied valt hierbuiten. Daarnaast heeft het LPG-tankstation conform de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations' een effectafstand vanaf het vulpunt van 60 meter voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied conform Bevi en buiten de Circulaire effectafstand. De inrichting is hiermee niet relevant voor het milieuaspect externe veiligheid voor het plangebied.

Luchthaven Schiphol

Rond Schiphol is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol van toepassing. Conform bijlage 3 van dit besluit is het plangebied gelegen in het zogenoemde afwegingsgebied (zone 5) voor geluid en externe veiligheid. In het kader van externe veiligheid is deze risicobron relevant en is er een motiveringsplicht (artikel 2.2.1d lid 2) als toelichting bij het bestemmingsplan. De motivering gaat in op de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling. De motivering kan in samenwerking met de veiligheidsregio opgesteld worden. Door middel van deze motivering wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor externe veiligheid.

Relevantie voor beoordeling

Voor het bestemmingsplan zijn de volgende risicobronnen relevant:

  • 1. Spoorlijn Breukelen-Duivendrecht-Diemen: Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen 200 meter van de spoorlijn Breukelen – Duivendrecht – Diemen. Conform het Bevt dient er een toetsing aan de risicomaten plaatsgebonden risico, groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) plaats te vinden. Daarnaast dient het groepsrisico te worden verantwoord.
  • 2. Spoorlijn Duivendrecht – Amsterdam Centraal: Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de spoorlijn Duivendrecht – Amsterdam Centraal. Conform het Bevt is toetsing aan de risicomaten hierdoor niet nodig. Het invloedsgebied van de spoorlijn ligt wel over het plangebied, daarom dient het groepsrisico, conform het Bevt, verantwoord te worden.
  • 3. Luchthaven Schiphol: Conform artikel 2.2.1d lid 2 LIB Schiphol dient er een motivering voor het bestemmingsplan plaats te vinden om te bouwen in zone 5 in bestaand stedelijk gebied. Door middel van deze motivering wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor externe veiligheid.

Hierna wordt nader ingegaan op de toetsing van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico het PAG en de motivering omtrent Schiphol.

Plaatsgebonden risico, groepsrisico en plasbrandaandachtsgebied

De spoorlijn Breukelen-Duivendrecht-Diemen is, conform het Bevt getoetst, aan de risicomaten PR en GR en het plasbrandaandachtsgebied omdat het plangebied binnen 200 meter van de spoorlijn ligt.

  • Plaatsgebonden risico: De PR10-6/jaar vormt geen belemmering voor het plan, omdat deze op 1 tot 6 meter van het midden van de spoorbundel gelegen is.
  • Plasbrandaandachtsgebied: Het PAG (30 meter gemeten vanaf de buitenste doorlopende spoorstaaf) vormt geen belemmering voor het plan. Het plangebied is op iets minder dan 200 meter van de spoorlijn gelegen.
  • Groepsrisico: Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie marginaal toe. Deze marginale toename is niet terug te zien in de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Deze blijft 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Dit heeft te maken met het aantal aanwezige personen in de nabijgelegen Johan Cruijff ArenA en de nabijgelegen bioscoop. Daarnaast speelt de ligging van het plangebied ten opzichte van de spoorlijn een rol.

Mogelijkheden rampenbestrijding en zelfredzaamheid

Voor de spoorlijn Breukelen-Duivendrecht – Diemen en de spoorlijn Duivendrecht – Amsterdam Centraal is er middels een pre-advies van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland invulling gegeven aan de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid:

  • De mogelijkheden voor rampenbestrijding: De mogelijkheden voor het bestrijden van een incident met gevaarlijke stoffen op het spoor is naar verwachting beperkt vanwege de scenario's die zich kunnen voordoen en de beperkte bereikbaarheid van de spoorlijn. Hiervoor heeft de Veiligheidsregio een algemeen noodplan opgesteld.
  • De mogelijkheden voor zelfredzaamheid: Voor de aanwezigen in het plangebied is het belangrijk dat er voldoende vluchtroutes en of schuilmogelijkheden zijn. Daarnaast wordt geadviseerd om bij het ontwerp van het gebouw rekening te houden met de hittestraling en een explosie.

In het onderzoek in bijlage 2 is een uitgebreidere verantwoording groepsrisico opgenomen inclusief het pre-advies van de veiligheidsregio.

LIB-Schiphol

Conform artikel 2.2.1d lid 2 LIB Schiphol dient bij een bestemmingsplan een motivering geven te worden als er gebouwd wordt in zone 5. Hieronder is hiertoe een aanzet gegeven door de Veiligheidsregio, deze is tevens opgenomen in het onderzoek in bijlage 2.

De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is voorbereid op het crisistype luchtvaartincidenten. De Wet Veiligheidsregio's verplicht veiligheidsregio's tot het beschikken over een crisisorganisatie (artikel 16). Deze crisisorganisatie – die wordt beschreven in een crisisplan – moet voorbereid zijn op de bestrijding van branden, rampen en crises die zich volgens het door de veiligheidsregio (ook verplicht) opgestelde regionaal risicoprofiel kunnen voordoen. In het kort bestaat zo'n crisisorganisatie uit multidisciplinaire teams van politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening en gemeenten die zich richten op bronbestrijding, redding, hulpverlening, opvang en nazorg. Dit risicoprofiel wordt (wederom verplicht) eens per 4 jaar geactualiseerd. Op basis van dit risicoprofiel stelt de veiligheidsregio een beleidsplan op om de crisisorganisatie zo goed als mogelijk voorbereid te houden. Het crisistype luchtvaartongeval is één van de typen die worden genoemd in het regionaal risicoprofiel van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Naast de generieke voorbereiding van de crisisorganisatie, bestaat er ook specifieke voorbereiding voor luchtvaartongevallen. Die bestaat met name uit een (multidisciplinair) calamiteitenplan luchtvaartongevallen en veel gezamenlijke trainingen en oefeningen van de brandweer. In het kader van externe veiligheid dient er rekening gehouden te worden met de ligging in zone 5 van het LIB. De veiligheidsregio is hierop voorbereid, conform bovenstaande beschrijving.

Conclusie effecten op externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het groepsrisico als gevolg van het plan neemt marginaal toe. Hiertoe zijn de de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid onderzocht en met de Veiligheidsregio (Brandweer Amsterdam Amstelland) afgestemd. Een pre-advies van de Veiligheidsregio is verwerkt in het onderzoek en deze toelichting. In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft de gemeente Ouder-Amstel een formeel advies ingewonnen bij de Brandweer Amsterdam Amstelland. Dit advies en de voorgestelde maatregelen zijn in lijn met het uitgevoerde onderzoek en deze bestemmingsplantoelichting. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar.

5.3 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Beschouwing

Naar aanleiding van het projectvoornemen is er een verkeersstudie uitgevoerd in het kader van de realisatie van de SMH, deze is in bijlage 3 van deze toelichting opgenomen.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op de Passage/MediArena, waarna het verkeer via de kruising Holterbergweg richting het noorden (richting A9) of het zuiden (richting A2) kan rijden. De kruising Holterbergweg-Passage en de splitsing bij de Passage worden aangepast in verband met de ontwikkeling van de SMH. Zo zijn er extra opstelvakken vanuit het gebied richting het noorden voorzien om de uitstroom tijdens evenementen te kunnen faciliteren.

Verkeersaantrekkende werking

Om inzicht te krijgen in de projecteffecten zijn een drietal varianten van de reguliere situatie, een gemiddelde werkdag, berekend. Daarnaast zijn ook evenementen situaties beschouwd.

De Smart Mobility Hub bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Parkeergarage: De SMH vervangt evenementenparkeerlocatie P2 met een capaciteit van 2.000 parkeerplaatsen. In het model verdwijnt P2 als optie voor parkeren van evenementenverkeer en is vervangen door SMH met een capaciteit van 2.400 parkeerplaatsen. Daarnaast worden nog 400 andere parkeerplaatsen vervangen die in de huidige situatie in de directe omgeving van het plangebied gelegen zijn, (P bus en parkeervoorzieningen op terrein Borchland) waardoor er netto geen parkeerplaatsen verdwijnen of bijkomen. Toekenning van evenementenverkeer aan parkeerlocaties blijft hetzelfde, namelijk op basis van capaciteit. Tevens zal de parkeergarage gebruikt worden voor het parkeren ten behoeve van de door voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte kantoor-, maatschappelijke en commerciële functies, evenals door overige bezoekers van het gebied.
  • 2. Specials (Park+Ride, Kiss&Ride, Touring car, Taxi en bevoorrading etc.): De Kiss&Ride en touringcar in- en uitstap voorziening zijn in de huidige situatie gelegen in de nabije omgeving van het plangebied. Deze locaties worden vervangen binnen de SMH. De Park+Ride voorziening is volledig nieuw. Hiervoor zijn extra ritten ingecalculeerd in de verkeersberekeningen. De aanname is gemiddeld 565 ritten per dag. Verdeling over de dag is gelijk aan de huidige verdeling. Dit houdt in dat de meeste aankomsten en vertrekken buiten de spitsen plaatsvinden.
  • 3. Zero Emissie Hub (elektrische voertuigen). Uitgangspunt is 60 bussen per dag. De meeste van deze bussen zullen vanuit het noorden komen (vanaf de Holterbergerweg) en niet aankomen of vertrekken tijdens de spitsen omdat de SMH geen halte is. Gedurende de spits zullen de meeste OV bussen hun ritten rijden en dus niet geparkeerd staan in de SMH.

Er zijn op 5 punten (doorsnedes) in de omgeving van het plangebied verkeersintensiteiten berekend voor de huidige situatie, de autonome situatie voor 2020, de autonome situatie 2030 (zonder plan) en de plansituatie in 2030. De doorsnedes zijn in figuur 5-1 te zien. De verkeersintensiteiten zijn in tabel 5-2 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0010.png"

Figuur 5-1: Locatie doorsnedes verkeersintensiteiten

Tabel 5-2: Verkeersintentsiteiten in motorvoertuigen per etmaal (mvt) huidig, autonoom en plansituatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0011.png"

De ontwikkelingen in de Smart Mobility Hub zorgen voor extra verkeer ten opzichte van de huidige situatie. Dit wordt veroorzaakt door de functies die mogelijk worden gemaakt in het gebouwencluster naast de parkeerfunctie. De parkeerfunctie zelf zorgt niet voor extra verkeer omdat het bestaande parkeervoorzieningen vervangt. De overige functies zorgen voor ruim 900 extra voertuigbewegingen per etmaal. Ter plaatse van de directe toegangsweg van de SMH, De Passage, vindt uiteraard wel een forse toename plaats van de verkeersintensiteit ten opzichte van de huidige situatie.

Het grootste deel van dit aanvullende verkeer van en naar de SMH zal richting de A2 rijden, dit is de snelste weg van en naar het gebied. Slechts een klein deel van het extra verkeer zal richting de A10 (richting het noorden) rijden.

Evenementen

De nieuwe parkeergarage binnen de SMH zal worden gebruikt door bezoekers van de Ziggo Dome, Johan Cruijff ArenA, AFAS Live en andere evenementenlocaties. Het reguliere verkeer (woon-werk) is in deze situatie beperkt. De routering van de verkeersstroom zal veranderen. De principe-verdeling van instromend en uitstromend verkeer is weergegeven in figuur 5-2. In het maatgevende, worst-case scenario zullen alle 2.400 voertuigen in de parkeergarage tegelijk het terrein verlaten en wegrijden richting het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0013.png"

Figuur 5-2: Routering van in- en uitstromend verkeer tijdens evenementen

Verkeersafwikkeling bij kruisingen

Er is een globale analyse uitgevoerd over het functioneren van de kruisingen waar extra verkeer wordt verwacht door de ontwikkelingen. In deze analyse wordt geconcludeerd dat de verschillen met en zonder plan zeer beperkt zijn. Waar de kruising al kritisch was in de huidige situatie, zoals bij de aansluiting met de A2, blijft het ook in de autonome toekomstige situatie kritisch. Dit is niet aan het planvoornemen te wijten. De kruising bij de afrit vanaf de Burgemeester Stramanweg is ook zwaar belast. Maar dit is ook zonder plan en in de huidige situatie. In het mobiliteitsplan Zuid-Oost is voor een groter gebied een maatregelenpakket onderzocht om de doorstroming in het gebied te bevorderen. De kruispunt belastingen worden in het genoemde maatregelenpakket aangepakt. Voor voorliggend plan is relevant dat de situatie ten gevolge van het plan niet erger wordt.

Er is ook gekeken naar de gemiddelde kruispuntbelasting. Dit is een gemiddelde van alle richtingen. Op deze manier kan op een globale manier worden gekeken of de problemen oplosbaar zijn door het optimaliseren van de kruisingen. Hieruit blijkt dat met uitzondering van de aansluiting op de A2 de kruisingen naar verwachting allemaal regelbaar zijn. De kruisingen bij de aansluiting met de A2 kennen in de huidige situatie reeds een hoge belasting. Hierop heeft het plan geen significante invloed.

Evenementensituatie verkeersafwikkeling

  • Uitstroom: Een maatgevend moment voor de verkeersafwikkeling tijdens een evenement is dat de parkeergarage in één keer leegstroomt. De uitgaande verkeerstromen tijdens evenementen veranderen enkel op de kruising. De kruising zal tijdens evenementen worden geregeld met verkeerregelaars. In het nieuwe kruispuntontwerp is reeds rekening gehouden met de veranderende verkeersstroom door 2 rechtsafvakken op de westtak te voorzien, dit maakt de kruising goed regelbaar.
  • Instroom: Aankomende bezoekers komen meer gespreid over de tijd, wat gunstig is voor de doorstroming. Ook hier zullen de intensiteiten overeenkomen met de huidige evenementsituatie. Omdat de grootste verkeerstroom vanuit het zuiden in de huidige situatie voor P2 linksaf moet staan en in de nieuwe situatie rechtsaf, verbetert de doorstroming. Rechtsafslaand verkeer is gunstiger voor de doorstroming dan linksafslaand verkeer (dat de tegengestelde richting kruist). Daarnaast is er een extra opstelvak voor rechtsafslaand verkeer voorzien. Daarom zijn er ook bij de instroom van evenementenverkeer geen knelpunten.

Parkeren

De SMH bevat onder andere een parkeergarage met plaats voor maximaal 2.400 motorvoertuigen. Deze parkeerplaatsen zijn primair bedoeld voor evenementenparkeren. Daarnaast is de capaciteit ruim voldoende voor de overig te realiseren functies in de SMH, waarbij aangetekend wordt dat het moment van parkeren voor evenementen en het moment waarop kantoorpersoneel of bezoekers van het sportfuncties van de SMH parkeren, nauwelijks samenvallen. Het parkeren van de functies in de SMH wordt derhalve opgelost binnen het plangebied. De SMH is een geintegreerde parkeeroplossing die als zodanig niet één op één getoetst kan worden aan het parkeerbeleid van de Gemeente Ouder-Amstel, aangezien hierin geen beleid is opgenomen die past bij een dergelijke faciliteit. Conform de Nota Parkeerbeleid van de gemeente zal elk groot project haar eigen parkeernormen bepalen. Voor de SMH zal dit worden opgenomen in de Structuurvisie voor De Nieuwe Kern, en voorliggend plan voldoet aan die normen.

In het geval dat de kantoren die mogelijk worden gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan nog geen gebruik kunnen maken van de parkeervoorzieningen in de SMH, bieden bestaande parkeergarages in de omgeving van ArenA voldoende capaciteit om dit tijdelijk op te kunnen vangen. In dit geval zou (tijdelijk) worden afgeweken van de eis dat geparkeerd moet worden op eigen terrein, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan “Parkeren Oude-Amstel”. Deze afwijking is mogelijk omdat op een andere wijze voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen. De afwijking is gekoppeld aan een benodigde omgevingsvergunning, waarbij een motivering van de afwijking wordt verlangd.

Conclusie

In het kader van verkeersafwikkeling is er geconcludeerd dat er bepaalde kruisingen kritisch zijn. Dit is echter ook zo in de autonome toekomstige situatie. Deze knelpunten bevinden zich met name bij de op- en afritten van de A2 en de Stramanweg. Deze knelpunten liggen buiten de invloedssfeer van dit plan, en worden aangepakt met maatregelen die in het Mobiliteitsplan Zuidoost zijn geformuleerd. Voor voorliggend plan is relevant dat de situatie ten gevolge van het plan niet erger wordt. De kruising Holterbergweg-Passage en de splitsing bij de Passage worden aangepast in verband met de ontwikkeling van de SMH. Zo zijn er extra opstelvakken vanuit het gebied richting het noorden voorzien om de uitstroom tijdens evenementen te kunnen faciliteren. Voorliggend plan is derhalve aanvaardbaar voor wat betreft de doorstroming. Ook met betrekking tot parkeren is het plan uitvoerbaar.

5.4 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. In de Wet geluidhinder wordt voor nieuw te bouwen geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg een voorkeurswaarde gehanteerd van 48 dB. Wanneer deze waarde wordt overschreden, zal moeten worden nagegaan welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om deze overschrijding terug te brengen, bij voorkeur tot 48 dB. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Beschouwing

Door middel van akoestisch onderzoek (bijlage 4) is bepaald wat de geluidseffecten van de ontwikkeling zijn op de omgeving. Het planvoornemen maak zelf geen nieuwe geluidgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk.

 

De volgende geluidseffecten van de ontwikkeling richting de omgeving worden in beeld gebracht:

  • Het gebruik van de sportvelden;
  • Auto's die gebruik maken van de parkeergarage;
  • Laden en lossen van vrachtauto's;
  • Indirecte hinder/ verkeersaantrekkende werking door het plan op geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving.

Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de nieuwbouwwijk ten noorden van het plan reeds ontwikkeld is. In werkelijkheid maakt deze woonwijk onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van De Nieuwe Kern, en is deze in voorbereiding. Momenteel is de ontwikkeling planologisch nog niet vastgelegd, het voornemen is enkel vastgelegd in de concept structuurvisie De Nieuwe Kern.

Bestaande geluidgevoelige functies 
Bestaande geluidgevoelige functies in de omgeving van de SMH liggen zodanig ver weg, namelijk aan de oostzijde van de spoorlijn aan de oostzijde van het plangebied, dat beschouwing van de geluidseffecten van het planvoornemen op deze functies niet nodig is.

Directe hinder (sportvelden, parkeergarage, laden/lossen)

De geluidseffecten op de omgeving van de diverse onderzochte bronnen binnen het planvoornemen betreffen:

  • 1. De sportvelden veroorzaken equivalente geluidimmissies van 49 dB(A) overdag en 's-avonds.
  • 2. De parkeergarage 47, 46 en 40 dB(A) in de dag, de avond en de nacht.
  • 3. Het laden en lossen draagt overdag nog met hooguit 43 dB(A) bij.

Vanwege de genoemde deelgeluidbronnen binnen het plan (sportvelden, parkeergarage en laden en lossen door vrachtwagens) ondervindt de hoogst belaste woning in totaal 50, 50 en 40 dB(A) in achtereenvolgens de dag, de avond en de nacht. Dat is uitgedrukt in etmaalwaarde 55 dB(A) en is meer dan in eerste instantie wenselijk is, het is echter acceptabel omdat er sprake zal zijn van sterk een verstedelijkt gebied.

De te verwachten maximale geluidniveaus zijn ten hoogste 70, 64 en 53 dB(A) in de beoordelingsperioden. Deze waarden zijn zonder meer aanvaardbaar.

Indirecte hinder (verkeersaantrekkende werking)

De verkeersaantrekkende werking door het planvoornemen SMH zorgt voor significant hogere geluidbelastingen op de gevels van de nieuwbouwwoningen dan zonder verkeer van en naar de SMH. Vooral ten gevolge van de Passage liggen de geluidbelastingen circa 3 à 4 dB hoger dan zonder SMH.

Op de maatgevende gevel van de nieuwbouw ten noorden van de SMH is de geluidbelasting ten gevolge van het extra verkeer van het plan SMH 64 dB(A) etmaalwaarde. De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden, de maximale grenswaarde van 65 dB(A) niet. Figuur 5-3 geeft inzicht in de getoetste verkaveling ten noorden van de SMH, langs De Passage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0014.png"

Figuur 5-3: Overzicht nieuwbouwplan en SMH (wit=woningen), bezien vanuit het zuiden

Conclusie

Geluidseffecten van de SMH op bestaande geluidsgevoelige functies zijn niet aan de orde. Het planvoornemen maakt zelf geen geluidgevoelige functies mogelijk. De geluidseffecten van het planvoornemen op toekomstige geluidgevoelige functies ten noorden van de SMH zijn aanvaardbaar. Bij de uitwerking van het nieuwbouwplan ten noorden van SMH dient in het akoestisch onderzoek rekening te worden gehouden met de (toekomstige) verkeersgegevens inclusief de intensiteiten ten behoeve van het plan SMH. Voorliggend bestemmingsplan is uitvoerbaar uit oogpunt van geluid.

5.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder ‘Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen’ van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434). Deze wet is de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit.

Wat betreft luchtkwaliteit geeft de Wm de volgende grondslagen voor bestuursorganen om hun bevoegdheden uit te oefenen:

  • 1. er is geen sprake van overschrijding van grenswaarden (art. 5.16, eerste lid, sub a);
  • 2. er is sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16 eerste lid, sub c);
  • 3. er is sprake van overschrijding van grenswaarden, maar als gevolg van de uitoefening is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 eerste lid, sub b onder 1);
  • 4. er is sprake van overschrijding van grenswaarden, maar ten gevolge van een door de uitoefening optredend effect of een samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 eerste lid, sub b onder 2);
  • 5. de uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16 eerste lid, sub d).

Wanneer een plan of project voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Wanneer het plan of project de ontwikkeling van een gevoelige bestemming betreft, dan zijn ook art. 5.16a uit de Wet milieubeheer en de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing. In dit onderzoek wordt getoetst op de eerste grond: er is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden.

Beschouwing

Het doel van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek (bijlage 5) is te bepalen of met realisatie van de Smart Mobility Hub wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. De Smart Mobility Hub wordt naar verwachting in 2024 opgeleverd. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het eerste jaar na oplevering, 2025 met de verkeersgegevens uit 2030. Vanwege de autonome groei van het verkeer geeft het gebruik van verkeerscijfers uit 2030 een wors- case inschatting van de verkeersaantallen. Na 2025 nemen de achtergrondconcentraties en verkeersemissiefactoren af, waardoor ook de concentraties in het gebied afnemen. In het onderzoek zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 berekend langs de wegen in de directe omgeving van de Smart Mobility Hub waar ten gevolge van de ontwikkeling relevante wijzigingen van de verkeersstromen optreden. Hierbij is het verkeersonderzoek (bijlage 3) als uitgangspunt gehanteerd. Voor dit project zijn dat de wegen die de Smart Mobility Hub verbinden met de A10 en de A2. Daarnaast zijn alle hoofdwegen binnen een straal van 5 km. van de planlocatie in het rekenmodel meegenomen. Dit vanwege de dominante invloed van rijkswegen op de berekende concentraties.

De resultaten van het onderzoek betreffen:

  • In 2025 is er na realisatie en in gebruikname van de Smart Mobility Hub geen sprake van overschrijding van de grenswaarden voor de jaar- en uurgemiddelde NO2-concentraties.
  • Ook de grenswaarden voor de jaargemiddelde PM10-concentraties en het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde PM10-concentraties worden niet overschreden.
  • Tevens is er geen sprake van overschrijding van de grenswaarden voor de jaargemiddelde PM2,5- concentraties.
  • Overschrijding van de grenswaarden voor de overige Wm-stoffen is in 2025 redelijkerwijs uitgesloten.

Conclusie

Omdat er na realisatie en ingebruikname van de Smart Mobility Hub geen grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen worden overschreden, voldoet het plan op grond van art. 5.16, eerste lid, sub a Wm en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. Het planvoornemen is derhalve uitvoerbaar uit oogpunt van luchtkwaliteit.

5.6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets.

De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze

laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is een proces waarbij de

initiatiefnemer van een ruimtelijk plan in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek komt met de

gemeente en de waterbeheerder. Onderlinge goede afspraken moeten ervoor zorgen dat het

waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed wordt toegepast en uitgevoerd. De watertoets

resulteert uiteindelijk in een positief advies vanuit het waterschap en een waterparagraaf die in de

toelichting van het ruimtelijk plan wordt opgenomen.

Het plangebied, gelegen in de gemeente Ouder-Amstel, valt binnen het beheersgebied van het

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert namens AGV de waterschapstaken uit,

waaronder de adviserende rol in het kader van de watertoets. Daarnaast voert Waternet ook de

gemeentelijke watertaken uit, te weten de grondwaterzorgtaak en de rioleringstaak. De Keur 2019 van

het Waterschap AGV is gericht op het beschermen van de aan- en afvoer, de bescherming tegen

wateroverlast en overstroming en de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem.

Beschouwing

In de watertoets (bijlage 6) zijn de volgende onderwerpen geanalyseerd:

  • Oppervlaktewater: Binnen het plangebied zijn secundaire watergangen aanwezig. Het toekomstige watersysteem wordt uitgevoerd in door Waternet varend te beheren en onderhouden primaire watergangen. Aan de de zuid- en westzijde van het gebouw wordt een infiltratievoorziening gerealiseerd die wordt verbonden met de primaire watergangen binnen het plangebied. Deze voorziening wordt aan 2 zijden verbonden met de primaire watergang, waardoor doorstroming mogelijk is. Deze infiltratievoorziening vervangt de functie van de huidige secundaire watergang om de grondwaterstand in de directe omgeving (in de secundaire kering zie bijlage A) te beheersen. Het beheer en onderhoud van deze infiltratievoorziening wordt verzorgd door de gemeente Ouder-Amstel.
  • Waterkering: Op de grens van de projectlocatie aan de west- en zuidzijde ligt een secundaire waterkering (overgang tussen “Venserpolder” en “Polder De Nieuwe Bullewijk”). Dit waterkerende dijklichaam is onderdeel van Ringdijk Veenderij “De Toekomst”-Noord (“A2009-003”) en heeft een kruinhoogte van NAP -2,16 m. Het inrichtingsplan wordt afgestemd op de ligging (zie bijlage A) van de secundaire kering zonder verlegging.
  • Grondwater: Na de herinrichting voldoet het plangebied aan de "grondwaternorm". Dat houdt in dat infiltrerende neerslag via een, vanaf maaiveld aanwezige/aan te brengen, topzandlaag richting de ontwateringsmiddelen (watergangen/infiltratievoorziening) moet worden afgevoerd. De ontwatering (afstand van ontwerpmaaiveldniveau tot aan de maatgevende grondwaterstand) moet minimaal 0,9 m bedragen. Voor het plan is een ontwatering van 1,0 m afgesproken. Deze norm is mede bepalend voor het ontwerpmaaiveldniveau binnen het plangebied.
  • Hemelwater, afvalwater en riolering: Hemelwater en afvalwater wordt gescheiden ingezameld. In het plangebied is riolering aanwezig in eigendom en beheer van Waternet. Met de herinrichting wordt het hemelwater- en vuilwaterriool in eigendom en beheer gebracht van de Gemeente Ouder-Amstel. Het plangebied moet klimaatadaptief ingericht worden, waarbij een T=100 bui (75 mm in één uur en 90 mm in twee uur) wordt verwerkt, zonder dat er overlast optreedt. Om hier invulling aan te geven wordt de buitenruimte klimaatbewust ontworpen, onder andere door waterberging in het straatprofiel te verwerken en het aanbrengen van groen in de openbare ruimte en/of op daken. Van de ca. 5,4 ha aan dakoppervlak van het SMH-gebouw wordt op het het deel dat in eigendom blijft van de de gemeente Amsterdam deel (ca. 4,3 ha) een dakpolder gerealiseerd, met een vertraagde afvoer. Voor infiltratie van hemelwater afkomstig van de dakpolder in de topzandlaag onder het gebouw is een nader uit te werken infiltratiesysteem voorzien. De verantwoordelijkheid voor het functioneren van de dakpolder ligt bij de grondeigenaar (Gemeente Amsterdam).
  • Waterkwaliteit: Voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt het hemelwater afkomstig van de intensief bereden verharde wegen bij voorkeur over maaiveld via een bermpassage afgevoerd richting het watersysteem of via een verbeterd gescheiden stelsel (VGS)-riool. Waternet stelt voor natuurvriendelijke oevers te realiseren op plekken waar dat kan om de waterkwaliteit van het oppervlaktewatersysteem te verbeteren en waar mogelijk loofbomen te kiezen met weinig bladval en deze verder van de waterstructuur te plaatsen.
  • Watercompensatie: Voor de watercompensatie gelden de volgende uitgangspunten:
    • 1. Toename van het verharde oppervlak wordt gecompenseerd door aanleg van 10% oppervlaktewater;
    • 2. Te dempen watergangen worden 1 op 1 gecompenseerd;
    • 3. Een infiltratievoorziening kan het dempen van een watergang niet compenseren;
    • 4. De dakpolder op het deel in grondeigendom van de gemeente Amsterdam van de SMH wordt voorzien van een berging van minimaal 100 mm. De vertraagde afvoer is voorzien in de topzandlaag (infiltratie) onder de bebouwing. Dit mag geen nadelige invloed hebben op de grondwaterstand in de secundaire kering. Onder deze voorwaarden is geen aanvullende watercompensatie nodig voor het dakoppervlak;
    • 5. De grondeigenaar is verantwoordelijk voor het functioneren van de dakpolder, waarbij geen negatieve invloed op de infrastructuur in de openbare ruimte mag optreden.
  • Voor een "sluitende" waterbalans binnen het plangebied dient er conform bovenstaande uitgangspunten 5.506 m2 nieuw oppervlaktewater te worden gerealiseerd, waardoor het benodigde totaal wateroppervlak (inclusief te behouden bestaand oppervlaktewater) binnen het plangebied uitkomt op 8.622 m2.
  • Conform het inrichtingsplan is er binnen het plangebied 8.730 m2 aan oppervlaktewater voorzien. Daarmee is er een overschot van 108 m2, en wordt er voldaan aan de watercompensatie opgave. In de planregels van voorliggend bestemmingsplan is geborgd dat minimaal 8.622 m2 oppervlaktewater wordt gerealiseerd en/of behouden.

Conclusie
De compensatieopgave, zowel de dakpolder als de verplichting tot realisatie en/of behoud van 8.622 m2 oppervlaktewater binnen het plangebied is vastgelegd in de planregels van voorliggend bestemmingsplan. Overige kenmerken van de wijziging van het watersysteem zijn aanvaardbaar. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar uit oogpunt van het aspect water.

5.7 Bodem

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van

een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het

projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.

Beschouwing

Om de kwaliteit van de bodem in kaart te brengen is er onderzoek (bijlage 7) uitgevoerd conform de NEN 5740 (grond) en NEN 5707 (asbest) NEN 5720 (waterbodem). Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen opgenomen:

Deelgebied sportpark Strandvliet

  • Uit de resultaten van het onderzoek binnen dit deel van het plangebied blijkt dat de locatie overwegend licht verontreinigd is. Matige verontreinigingen met koper en zink in de bovengrond zijn aangetoond ter plaatse van slechts één monsterpunt. De matige verontreiniging wordt gerelateerd aan de bijmengingen met kooldeeltjes, gravel, betonpuin en tegels.
  • Het grondwater is hoogstens licht verontreinigd.
  • In de grond (mengmonster H4E) is een asbestgehalte van 19 mg/kg d.s. aangetoond. Het aangetroffen gehalte overschrijdt niet de 0,5 * interventiewaarde. In de overige mengmonsters is geen asbest aangetoond boven de rapportagegrens. Nader asbest onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek.
  • Uit de analyseresultaten van het waterbodemonderzoek blijkt dat de sliblaag is geclassificeerd als klasse A (oppervlakte water) en klasse Industrie (toepassing landbodem). De sliblaag is verspreidbaar op aangrenzend perceel. Zowel de zandige als de kleiige vaste waterbodem is geclassificeerd als Altijd Toepasbaar (oppervlakte water) en Altijd Toepasbaar (toepassing landbodem).
  • Ter plaatse van de sportvelden heeft nog geen verkennend bodemonderzoek kunnen plaatsvinden vanwege het huidige gebruik. Dit onderzoek wordt uitgevoerd nadat de velden buiten gebruik worden genomen.

Deze conclusies vormen geen belemmeringen voor het huidige of toekomstige gebruik van de grond.

Deelgebied De Passage

  • De grond aan De Passage is hoogstens licht verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
  • In de grond is indicatief geen asbest aangetoond. In de mengmonsters samengesteld van de puinlagen aan De Passage is geen asbestgehalte aangetoond boven de rapportagegrens.
  • Het asfalt van de onderzochte wegen is niet teerhoudend en geschikt voor warm hergebruik. Op basis van indicatief samenstellings- en uitloogonderzoek blijkt dat het funderingsmateriaal geschikt is voor hergebruik als niet vormgegeven bouwstof.
  • De sliblaag van de watergang rondom de parkeerplaats aan De Passage is geclassificeerd als klasse A (toepassen oppervlaktewater) en als klasse Industrie (toepassen landbodem). De sliblaag is verspreidbaar op aangrenzend perceel.

Deze conclusies vormen geen belemmeringen voor het huidige of toekomstige gebruik van de grond.

Conclusie

In het plangebied zijn slechts lichte verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Ter plaatse van de sportvelden wordt na het buiten gebruik nemen van de sportvelden verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de grond. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar in het kader van bodemkwaliteit.

5.8 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soorten- en gebiedsbescherming is in Nederland geregeld in Wet natuurbescherming. Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), die op 1 januari 2017 in werking is getreden en voor wat betreft het aspect Natura 2000-gebieden de Natuurbeschermingswet 1998 vervangt. Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden of uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden.

Instandhoudingsdoelstellingen

De begrenzing van de Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd in de (ontwerp-)aanwijzingsbesluiten voor de betreffende gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen beschrijven voor de (in ontwerp) aangewezen habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en vogelrichtlijnsoorten in het gebied of een bepaalde ontwikkeling ervan gewenst is, of dat het behoud ervan op het aanwezige niveau moet worden nagestreefd. Projecten of handelingen (bijvoorbeeld stikstofdepositie) die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en bijbehorende instandhoudingsdoelen zijn conform artikel 2.7 van de Wnb in beginsel niet toegestaan.

Programma aanpak Stikstof

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof).  Voorheen werden projecten vergund middels het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Echter is dit sinds de uitspraak van de Raad van State (zaaknummer 201600614/3) d.d. 29 mei 2019 niet meer toegestaan. Om een omgevingsvergunning voor projecten te kunnen verkrijgen moet de beslisboom doorlopen worden die in figuur 5-4 is weergegeven. Het uitgangspunt is dat er geen significante effecten mogen optreden in Natura-2000 gebieden als gevolg van de realisatie van een project.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0015.png"

Figuur 5-4: Beslisboom Wnb vergunningen in het kader van stikstofdepositie

Beschouwing soortenbescherming

In het kader van de realisatie van de SMH en daarmee het slopen van de bestaande bebouwing en bossages/bomen is er in 2018 een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 8. Daarin werd geconcludeerd dat het gebruik van het plangebied door beschermde soorten als vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nesten en kleine marterachtigen niet kon worden uitgesloten. Er is daarom in 2019 een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het nader onderzoek (2019) is in Bijlage 9 van deze toelichting bijgevoegd.

In 2019 heeft TAUW soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de functies van het plangebied en de omgeving voor vogels met een jaarrond beschermd nest, kleine marterachtigen en vleermuizen. Ter aanvulling heeft Cobra in 2020 een deel van het plangebied en de omgeving van het terrein van Golfclub Amsterdam Old Course nader onderzocht op functies voor vleermuizen en kleine marterachtigen. Als onderzoeksgebied voor soortgericht onderzoek is door beide bureaus een grotere reikwijdte gehanteerd dan de huidige scope van het plangebied behelst. De reden hiervoor is dat het ontwerp tijdens de planvorming is gewijzigd. Het huidige plangebied heeft een kleinere omvang dan voorzien in de ontwerpen die beschikbaar waren op de momenten waarop onderzoek plaatsvond. Inmiddels valt het door Cobra onderzochte gebied buiten de begrenzing van het huidige ontwerp en plangebied.

Jaarrond beschermde nesten

Rond het plangebied zijn in de bomen verschillende nesten van ekster, kauw, wilde eend, merel en kleine zangvogels vastgesteld. De nesten bevinden zich voornamelijk in de bosschage ten noordoosten van de sportvelden bij FC Amsterdam. Tijdens het nader onderzoek zijn geen nesten aangetroffen die potentieel geschikt zijn als nest van beschermde roofvogels of uilen. Wel is eenmalig, tijdens het vleermuisonderzoek op 24 september 2019 een ransuil in het plangebied waargenomen. Dit individu had echter geen binding met het plangebied, en een vaste verblijfplaats en/of essentiële functie wordt daarom uitgesloten.

 

Tijdens de controle op 28 maart zijn twee zwarte roodstaarten in het plangebied aangetroffen die daar waarschijnlijk broeden. Zwarte roodstaart is een categorie 5 soort, wat inhoudt dat de nesten niet jaarrond beschermd zijn, tenzij er zwaarwegende feiten zijn of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De zwarte roodstaart staat niet op de Rode Lijst. Tevens is de landelijke staat van instandhouding van de soort beoordeeld als gunstig. Verspreid door de stad Amsterdam gedijt de soort goed (NDFF, 2019).

Binnen en direct rond het plangebied zijn tijdens de veldbezoeken voor de vleermuizen- en zoogdierenonderzoeken, geen aanwijzingen vernomen van veelvuldig gebruik van het plangebied door zwarte roodstaarten. Er zijn daarom geen zwaarwegende feiten om de nestlocaties jaarrond te beschermen. Op basis van bovenstaande zijn effecten als gevolg van het voornemen op jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten.

Het is daarmee uit te sluiten dat het planvoornemen leidt tot negatieve effecten op vogels waarvan

het nest een jaarrond beschermde status heeft.

Kleine marterachtigen

Er zijn met het cameravalonderzoek in 2019 geen waarnemingen gedaan van kleine marterachtigen of andere beschermde, niet vrijgestelde zoogdiersoorten binnen het plangebied. Tijdens de veldbezoeken zijn ook geen sporen aangetroffen die duiden op gebruik van het plangebied door deze soorten. Op basis van de veldwaarnemingen volgt dat de bosschages en ruigtes in het plangebied geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen van kleine marterachtigen herbergen en dat er in het plangebied geen sprake is van een essentieel leefgebied van bunzing, hermelijn of wezel. Het is daarmee uit te sluiten dat het planvoornemen leidt tot negatieve effecten op kleine marterachtigen.

Ten noorden van het plangebied ter hoogte van het Zwartelaantje is in 2020 éénmalig een bunzing waargenomen en éénmalig een wezel in het uitgevoerde onderzoek door Cobra. Op basis van die gegevens is gesteld dat de groenstrook ten noorden van het plangebied (ten noorden van de Passage) functioneel in gebruik is als leefgebied voor deze soorten. Deze groenstrook valt echter buiten de grenzen van het huidige plangebied. Het ontwerp van de SMH en de bestemmingsplangrens is zodanig aangepast er geen sprake meer is van fysiek ruimtebeslag op groenstructuren ten noorden van de Passage. Aangezien de locatie met waarnemingen van bunzing en wezel buiten het plangebied ligt en er tussen het plangebied en die locatie een wegverharding loopt is ook hier geen sprake van negatieve effecten op kleine marterachtigen.

Vleermuizen

Er zijn tijdens het vleermuisonderzoek geen beschermde verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes en foerageergebieden aangetroffen binnen de huidige plangrenzen of in de omgeving van het plangebied. Het is daarmee uit te sluiten dat het planvoornemen leidt tot negatieve effecten op vleermuizen.

Er is tijdens het vleermuisonderzoek door Cobra één paarverblijf ruige dwergvleermuis vastgesteld buiten de huidige grenzen van het plangebied. Dit verblijf wordt niet aangetast of beschadigd door het planvoornemen. Het is daarmee uit te sluiten dat het planvoornemen leidt tot negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen. Tijdens het onderzoek zijn geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes vastgesteld, ook niet bij groenstrook ten noorden van De Passage dat grenst aan het huidige plangebied. Het is daarmee uit te sluiten dat het planvoornemen leidt tot negatieve effecten op essentiële vliegroutes of foerageergebieden voor vleermuizen.

Conclusie soortenbescherming

Naar aanleiding van de quickscan en het nader onderzoek kan geconcludeerd worden dat er met de ontwikkeling van de SMH geen negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Beschouwing beschermde gebieden

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Natura-2000 gebieden. Wel zijn de volgende gebieden in de omgeving te vinden:

  • Botshol: 6,5 km
  • Oostelijke Vechtplassen: 9.1 km

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig Natura 2000-gebied ligt op circa 6.500 meter van het plangebied. Deze is aangewezen als stikstofgevoelig. Gelet op de omvang van het planvoornemen is voor deze ontwikkeling een stikstofdepositieberekening opgesteld. De rapportage hiervan is in Bijlage 10 opgenomen.

Er is beoordeeld of als gevolg van het project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura-2000 gebied kan verslechteren. Met behulp van het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS is het planvoornemen doorberekend. Bij de berekening is een onderscheid gemaakt tussen de aanlegfase en de gebruiksfase.

Aanlegfase

Bij de aanlegfase wordt een onderscheidt gemaakt tussen mobiele bronnen (bouwwerktuigen) en wegverkeer. Bij het definiëren van de bronkenmerken voor mobiele werktuigen in AERIUS Calculator wordt gekozen voor de sector Mobiele werktuigen en de specifieke sector bouw en industrie. Worstcase is er uitgegaan van een berekening waarbij alle werkzaamheden verspreidt worden over vier kalenderjaren te weten 2021, 2022, 2023 en 2024. Voor het jaar 2021 staat het bouwrijp maken gepland, in 2022, 2023 en 2024 wordt er daadwerkelijk gebouwd. De inzet van de mobiele bronnen is in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel 5-3: Inzet mobiele werktuigen

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0016.png"

Bronbemaling is niet noodzakelijk. Het plangebied wordt circa 60 cm opgehoogd, waarmee voldoende drooglegging ontstaat. Er wordt niet ondergronds gebouwd. Het gebruik van aggregaten is ook niet noodzakelijk. Gezien de omvang en de duur van werkzaamheden is een bouwaansluiting voor de elektriciteitsvoorziening het uitgangspunt.

Naast de mobiele bronnen wordt er gebruik gemaakt van diverse transportbewegingen voor de aan- een afvoer van bouwmateriaal, de mobiele bronnen en het personeel. Deze transportbewegingen zijn samengevat in tabel 5-4.

Tabel 5-4: Transportbewegingen tijdens aanlegfase

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0017.png"

Gebruiksfase

Het planvoornemen wordt gasloos opgeleverd, daarom zijn de gebouwen niet opgenomen in het model aangezien er geen stikstof vrijkomt. Wel zijn de verkeersgegevens gebruikt als invoergegevens voor het AERIUS-rekenmodel. De verkeersgegevens zijn aangeleverd door de opdrachtgever. In de aangeleverde gegevens is per functie 10% elektrische vervoer gehanteerd. Uitgaande van een worst-case scenario is de 10% EV ook meegerekend, oftewel als fossiele brandstof aangedreven voertuigen. Er is uitgegaan van licht verkeer (1.292.730 per jaar) en zwaar verkeer (3.000 per jaar) ingetekend richting de A2 (30%) en richting de A10 (70%). Vanaf hier wordt het verkeer opgenomen in het reguliere verkeer. Er is gekozen voor deze invoer aangezien het grootste gedeelte van de verkeersbewegingen deze richtingen uit zullen rijden. Er is gekozen voor een invoer op basis van een kalenderjaar aangezien, gezien de evenementen, grote verschillen zitten tussen de pieken en dalen. Een invoer per etmaal is hierdoor niet accuraat genoeg.

Conclusie gebiedsbescherming

De conclusie luidt dat er geen beschermde natuurgebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool geeft op basis van de input, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van het planvoornemen treedt er dus geen stikstofdepositie op in Natura 2000-gebied.

Conclusie

Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken kan er worden geconcludeerd dat voorliggend plan vooralsnog geen bezwaren kent vanuit soorten- en gebiedsbescherming. In 2020 wordt voor een klein gedeelte van het plangebied nog een nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen en marterachtigen. Dit onderzoek wordt te zijder tijd verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Cultuurhistorie en Archeologie

Wettelijk kader

In de Erfgoedwet (2015) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet tot de Erfgoedwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Cultuurhistorische waarden

Aan de hand van de Cultuurhistorische Waarden kaart (CHW-kaart) van de Provincie Noord-Holland is bepaald of het plangebied beschermde waardes aanwezig zijn. Een uitsnede van de kaart is in figuur 5-5 weergegeven. Conform de CHW-kaart van de Provincie Noord-Holland ligt het plangebied niet in cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook zijn er geen monumenten aanwezig binnen het plangebied. Volgens de kaartlaag 'relatieve openheid' ligt het plangebied in hoogstedelijk gebied. Dat heeft verder geen consequenties voor het plan en leidt ook niet tot nadere eisen. Op het gebied van cultuurhistorie bevat het projectgebied geen beschermde objecten of gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0018.png" Figuur 5-5: CHW kaart van de Provincie Noord-Holland, weergave van de kaartlaag 'relatieve openheid' en eventuele cultuurhistorische waarden en monumenten (buiten kaartbeeld, niet aanwezig)

Archeologische waarden

In het kader van Nota van Uitgangspunten voor gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern, is er in 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11 bij deze toelichting. In het bureauonderzoek is de volgende gespecificeerde verwachting geformuleerd:

"De onderzoekslocatie ligt in de Groot Duivendrechtse Polder die in de Late Middeleeuwen ontgonnen is. Tot aan de ontginning is er sprake van een veenmoeras dat onaantrekkelijk voor bewoning is. De onderzoekslocatie heeft dan ook een lage archeologische trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de periode Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen. Na de ontginning (Late Middeleeuwen– Nieuwe Tijd) is er wel sprake van bewoning, maar blijft de trefkans laag. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn resten vanaf de Late Middeleeuwen bekend. Eventueel aanwezige archeologische resten worden verwacht onder de bouwvoor. Gezien de hoge grondwaterstand kunnen zowel anorganische resten zoals (vuur)steen, aardewerk en metaal als organische resten zoals hout en bot bewaard zijn gebleven. Mogelijk zijn de eventueel aanwezige resten al deels door het huidige landgebruik verstoord. Eventuele diepere ontginningssporen kunnen nog wel aanwezig zijn." Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie een lage archeologische trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd heeft.'

Aanvullend archeologisch onderzoek is op basis van deze lage trefkans niet nodig.

Conclusie

Op basis van bovenstaande inventarisatie is het bestemmingsplan uitvoerbaar uit oogpunt van cultuurhistorie en archeologie. 

5.10 Hoogtebeperkingen

Wettelijk kader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is

op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een

bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen. In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op

kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Beschouwing

In het kader van het LIB is er een toets uitgevoerd inzake de ligging van het projectgebied in

beperkingsgebieden van Schiphol. Dit rapport is in bijlage 12 van de toelichting van dit

bestemmingsplan opgenomen. Het projectgebied valt geheel binnen het beperkingengebied voor windturbines en lasers en gedeeltelijk in het toetsvlak voor Beperkte bebouwing (LIB 1-5), zie figuur 5-6 en 5-7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0019.png"

Figuur 5-6: Weergave toetskaart beperkte bebouwing (LIB 1-5). De ligging van het plangebied is met een cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0020.png"

Figuur 5-7: Weergave toetskaart Windturbines en lasers. De ligging van het plangebied is met een cirkel aangeduid.

Binnen dit bestemmingsplan zijn de maximale bouwhoogtes 35 meter en zijn er geen windturbines of laserinstallaties toegestaan. Er worden geen woningen mogelijk gemaakt, daarmee wordt er voldaan aan het beperkingen gebied LIB-5. Daarom wordt er met dit bestemmingsplan voldaan aan het LIB.

Conclusie

Het projectgebied valt binnen beperkingszones van Schiphol vanuit het LIB. Er worden er met dit bestemmingsplan geen wonignen, bouwhoogten, windturbines en/of laserinstallaties toegestaan die de maatgevende toetshoogten overschrijden. Daarmee kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan geen bezwaren kent in het kader van hoogtebeperkingen.

5.11 Kabels en Leidingen

Binnen het plangebied ligt een ondergrondse 150 kV hoogspanningsleiding (gedeeltelijk). Dit tracé is in dit bestemmingsplan positief bestemd en voorzien van een planologisch beschermingsregime, totdat de kabels zijn verplaatst naar een overeengekomen nieuw, toekomst-robuust tracé. Het bestaande tracé is op de verbeelding bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Voor deze dubbelbestemming zijn er regels opgenomen ter bescherming van de leiding. Zo mag er niet zonder toestemming gewerkt of gegraven worden.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding

Het Besluit m.e.r. geeft in Bijlage C aan in welke categorieën van gevallen en in het kader van welke besluiten een m.e.r.-plicht geldt. In bijlage D zijn de categorieën van gevallen en de besluiten opgesomd in het kader waarvan in ieder geval een m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld. Daarnaast moet het bevoegd gezag ook bij (relatief) kleinschalige bouw- en ontwikkelingsprojecten, waarbij de in Bijlage D genoemde drempelwaarden niet worden overschreden, beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, moet er (alsnog) een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig, voorafgaand aan de vaststelling van het ruimtelijke besluit over het project of plan.

Het bestemmingsplan 'Smart Mobility Hub' maakt geen activiteiten mogelijk, die voorkomen op de lijst in Bijlage C van het Besluit m.e.r. Een directe m.e.r.-plicht is derhalve niet aan de orde.

Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag of een milieueffectrapport gemaakt moet worden. De achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is.


De realisatie van de ontwikkeling van de SMH is te beschouwen als een activiteit zoals genoemd in categorie 10 en 11.2 uit de D-lijst van Besluit m.e.r. Hoewel de daarbij behorende drempelwaarden niet worden overschreden, moet op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd worden. Daarbij is enkel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde.


Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Als gezegd moet door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er zijn twee uitkomsten mogelijk:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.


De beoordeling vindt plaats aan de hand van de volgende criteria, die zijn genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling:

  • 1. De kenmerken van het project;
  • 2. De plaats van het project;
  • 3. De kenmerken van het potentiële effect.


Aanmeldnotitie en beoordelingsbeslissing

In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor de SMH is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn beschreven in een aanmeldnotitie. In deze aanmeldnotitie is aan de hand van de voorgaande criteria ingegaan op de potentiële effecten van het plan. De aanmeldnotitie is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.

Samengevat blijkt, op basis van het uitgevoerde onderzoek, dat de potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat deze geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg hebben. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is om voor dit plan een m.e.r.-procedure te doorlopen c.q. een MER op te stellen.

De gemeente heeft vervolgens een separaat besluit genomen omtrent de noodzaak tot het uitvoeren van een MER. Op basis van de aanmeldnotitie is besloten dat er geen MER behoeft te worden opgesteld. Dit separate besluit, ook wel beoordelingsbeslissing genoemd, is eveneens in bijlage 13 opgenomen, na de aanmeldnotitie.


Conclusie

Er is geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure in het kader van de planvorming voor de Smart Mobility Hub.


Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende

paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de

eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

6.2 Toelichting op de regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regels.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden.

Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten

interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Artikel 3 Gemengd - 1

Binnen de bestemming Gemengd-1 is een gebouwde parkeervoorziening toegestaan. Op grond van het bepaalde in 10.4 is het aantal parkeerplaatsen gemaximeerd op 2.400. Daarnaast zijn binnen deze bestemming toegestaan: detailhandel, dienstverlening, horeca (restaurants), sport(-club) accomodaties, maatschappelijke voorzieningen (uitgezonderd scholen), sportvelden en -voorzieningen, alsmede diverse bijbehorende voorzieningen. Tevens is een voorziening voor winteropvang toegestaan, waarbij is geregeld dat deze voorziening buiten de periode van winteropvang mag worden gebruikt voor een hotelvoorziening, zoals een hostel. Programmatisch gezien valt deze functie onder maatschappelijke voorzieningen, niet onder horeca. Het begrip winteropvang is in lid 1.48 gedefinieerd. Gevoelige gebouwen (in het kader van geluid en luchtkwaliteit) zijn uitgesloten. Deze bepaling ziet vooral (maar niet uitsluitend) op de vestiging van kinderdagverblijven.

Detailhandel, dienstverlening, horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend aan de randen van het bestemmingsvlak toegestaan (plintfuncties). De locaties zijn door middel van functieaanduidingen op de verbeelding begrensd. Ook zijn er voorwaarden gesteld inzake de volgorde waarin de verschillende plinten en/of verdiepingen mogen worden benut.

Daarnaast zijn in lid 10.5 maximum oppervlakten (bvo) voor bepaalde functies opgenomen. Het betreft hier de gezamenlijke maximum oppervlakten binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2.

Ten aanzien van de gebouwde parkeervoorziening is in lid 10.3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan de (in dit artikel bedoelde) parkeervoorziening niet eerder mag worden opengesteld dan nadat een nabijgelegen bestaand parkeerterrein is afgesloten.

In de bouwregels zijn maximum bouwhoogten geregeld. Tevens is hierin geregeld dat de in- en uitritten van de parkeergarage uitsluitend aan respectievelijk de westzijde en noordzijde van de bestemming zijn toegestaan.

Artikel 4 Gemengd - 2

Binnen de bestemming Gemengd-2 zijn toegestaan: kantoren, detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen (uitgezonderd scholen), sporthallen, alsmede diverse bijbehorende voorzieningen. Gevoelige gebouwen (in het kader van geluid en luchtkwaliteit) zijn uitgesloten. Deze bepaling ziet vooral (maar niet uitsluitend) op de vestiging van kinderdagverblijven.

Detailhandel, dienstverlening, horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend aan de randen van het bestemmingsvlak toegestaan (plintfuncties). De locaties zijn door middel van functieaanduidingen op de verbeelding begrensd. Ook zijn er voorwaarden gesteld aan de volgorde waarin verschillende plinten en/of verdiepingen mogen worden benut. Daarnaast zijn in lid 10.5 maximum oppervlakten (bvo) voor bepaalde functies opgenomen. Het betreft hier de gezamenlijke maximum oppervlakten binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2. In de bouwregels zijn maximum bouwhoogten geregeld.

Artikel 5 Verkeer

Binnen de bestemming verkeer zijn wegen, voet- en fietspaden en waterlopen toegestaan. Ook zijn diverse bijbehorende bouwwerken en voorzieningen toegestaan.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning

De bestemming Leiding - Hoogspanning zorgt ervoor dat het tracé van een 150 kV leiding, voor zover die met het plangebied samenvalt, beschermd is, totdat de kabels zijn verplaatst naar een overeengekomen nieuw, toekomst-robuust tracé. Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, behoudens uitzonderingsgevallen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

De bestemming Waterstaat - Waterkering zorgt ervoor dat de waterkering beschermd is. Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, behoudens uitzonderingsgevallen.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is bedoeld om te voorkomen een cumulatie van bebouwing optreedt waardoor de maximale maatvoering in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximaal vloeroppervlak) in totaliteit wordt overschreden.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In de Algemene bouwregels staan regels met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken in het gehele plangebied. Het artikel bevat regels op grond waarvan bestemmings- of bouwgrenzen, dan wel maximum bouwhoogten mogen worden overschreden ten behoeve van diverse ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de Algemene gebruiksregels staan regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken in het gehele plangebied. In dit artikel zijn de volgende regelingen opgenomen:

  • lid 10.1: regels inzake strijdig gebruik als bedoeld in de Wabo;
  • lid 10.2: voorwaardelijke verplichting inzake de aanleg van voldoende waterberging, inclusief afwijkingsbevoegdheid;
  • lid 10.3: voorwaardelijke verplichting inzake ingebruikname van de parkeergarage;
  • lid 10.4: maximum aantal parkeerplaatsen voor auto's;
  • lid 10.5: maximum vloeroppervlakte voor (bepaalde) toegelaten functies, inclusief wijzigingsbevoegdheid.

De opgenomen gebruiksregels hebben met name betrekking op het gebruik van de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2, zie voor een nadere toelichting hetgeen bij de betreffende bestemmingen is vermeld.

Op grond van lid 10.5 sub b kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid de maximum bruto vloeroppervlakten voor (bepaalde) toegelaten functies met ten hoogste 15% worden vergroot.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op eerder vermelde afwijkingsbevoegdheden nog een aantal algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunnig af te wijken voor beperkte overschrijding van bepaalde maatvoeringen, voor een aangepast beloop of profiel van wegen, voor een overschrijding van grenzen ingeval van meetverschillen en voor voor een (ruimtelijk of technisch) optimale situering van bouwwerken of andere werken.

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel staan de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen. Op de peildatum, te weten dat datum van inwerkingtreding van het nieuwe plan, mag bebouwing of gebruik in strijd met het nieuwe plan onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet of gewijzigd

Artikel 13 Slotregel

In de slotregel staat op welke wijze de regels van het bestemmingsplan Smart Mobility Hub kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie, alsmede de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken en werkzaamheden in het kader van voorliggend bestemmingsplan worden door initiatiefnemer Gemeente Amsterdam gedragen. Tussen de Gemeente Ouder-Amstel en de gemeente Amsterdam wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het planvoornemen is daarmee economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

De directe belanghebbenden in de omgeving van het planvoornemen zijn de Johan Cruijff ArenA, AFC Ajax, AFAS Live, MOJO, EndeMolShine, Politieteam evenementen en Ziggo Dome. Er is in 2019 een eerste participatieronde doorlopen met deze stakeholders. Het initiatief is door alle stakeholders goed ontvangen en ze onderstrepen allen het belang van de ontwikkeling. De stakeholders hebben ook te kennen gegeven open te staan voor verdere samenwerking voor het realiseren en/of exploiteren van de SMH. De belangrijkste aandachtspunten uit deze participatie zijn:

  • Goede en robuuste bereikbaarheid van het gebied tijdens evenementen, met als belangrijkste zorgpunten de beperkte capaciteit van Station Bijlmer Arena en de verkeersafwikkeling van bestaande parkeervoorzieningen in ArenAPoort, met in achtneming van o.a. de ontwikkeling van het Urban Interactive District (UID) kavel aan de zuidzijde van de Johan Cruijff ArenA;
  • Waarborgen van voldoende en kwalitatief goede parkeercapaciteit tijdens evenementen, zeker omdat er ook in het ArenAPoort-gebied steeds meer (kleinere) parkeerterreinen verdwijnen;
  • Voorzien in parkeerplekken voor personeel, dat vanwege onregelmatige werktijden geen gebruik kan maken van OV;
  • Verbeteren van sociale veiligheid aan de noordzijde van de Johan Cruijff ArenA is cruciaal en wordt middels dit plan tot goede uitvoering gebracht;
  • Uitbreiding van/samenwerking met het Smart Energy Grid van de Johan Cruijff ArenA en Ziggo Dome;
  • Verkennen of er een kwalitatieve oplossing geboden kan worden voor de afgifte en opslag van tassen tijdens evenementen;
  • Fietsparkeren;
  • De inpassing van de SMH in verhouding tot de bestaande gebouwen, waarbij met name het volume van de SMH een belangrijk aandachtspunt is.

Tevens heeft de Gemeente Amsterdam onderzoek uitgevoerd onder bezoekende parkeerders van het gebied tijdens evenementen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de meerderheid van de gebruikers (>70%) geen alternatief heeft voor komst met de auto. Iets minder dan 25% van de gebruikers heeft aangegeven over te kunnen stappen naar het OV. De meerderheid van gebruikers heeft aangeven dat het in- en uitrijden van de parkeerlocaties verbeterd dient te worden. Overige suggesties betroffen

o.a. het verbeteren van loopafstanden, plaatsen van laadpalen en het verbeteren van sociale veiligheid.

Ten behoeve van de ontwikkeling dient grond verkregen te worden van NS. Gemeente Amsterdam heeft hiervoor met NS een overeenkomst gesloten.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn de volgende instanties op 23 september 2020 digitaal dan wel per brief geïnformeerd over het voorontwerp bestemmingsplan "Smart Mobility Hub":

  • 1. Veiligheidsregio/Brandweer
  • 2. Tennet TSO B.V.
  • 3. Waternet


De desbetreffende instanties zijn tot en met 12 november 2020 in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. In totaal zijn er 3 vooroverlegreacties ontvangen. Hieronder wordt een samenvatting van de reacties en de beantwoording daarvan weergegeven. Gemeente Amsterdam was als initiatiefnemer van het project SMH integraal betrokken bij de totstandkoming van voorliggend bestemmingsplan en heeft daarom geen formele vooroverlegreactie op het plan gegeven.

1. Veiligheidsregio/Brandweer Amsterdam-Amstelland
Opmerking bereikbaarheid en bluswatervoorziening

Voor informatie over een toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorziening in het plangebied verwijzen wij naar de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland 2019 en het Bouwbesluit 2012. Wij stellen voor om, wanneer het plangebied in een later stadium verder is uitgewerkt, de nadere invulling van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen in het plangebied met ons af te (laten) stemmen.


Opmerking voorzieningen bestrijdbaarheid bouwwerken

Uit de aangeleverde documenten leiden wij af dat er (mogelijk) sprake is van: verdiepingsvloeren boven de 20 meter, een parkeergarage, elektrische laadinfrastructuur en duurzame energiesystemen. Dit betekent dat er sprake is van (bouwkundige en installatietechnische) voorzieningen die relevant zijn voor de brandweer. Zoals bijvoorbeeld droge blusleidingen, (brandweer)liften, brandmeldinstallatie, stuwdrukventilatie, zonnepanelen, energie opslagsystemen en dergelijke. Wij gaan er vanuit dat deze voorzieningen in een later stadium van de betreffende ontwikkeling van het plangebied met de brandweer worden afgestemd, al dan niet via advisering op de WABO activiteit bouwen.


Maatregelen

Hieronder zijn een aantal maatregelen aangegeven die de in dit advies behandelde risico's voor het plangebied kunnen beperken en/of de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid kunnen vergroten. Deze maatregelen zijn niet limitatief, er zijn mogelijk nog andere maatregelen die toegepast kunnen worden:

  • Toereikende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen realiseren;
  • Gebouwen in het plangebied tweezijdig bereikbaar maken voor de hulpdiensten;
  • Een goede ontsluiting van het plangebied realiseren waarbij zo veel mogelijk van de risicobron (spoor) af kan worden gevlucht;
  • Ontvluchtingsmogelijkheden (vluchtroutes en nooduitgangen) vanuit gebouwen in het plangebied realiseren die zo veel mogelijk van de risicobron (spoor) af zijn gericht;
  • Gebouwen in het plangebied voorzien van afsluitbare ventilatie en/of een noodknop voor het uitschakelen van de automatische ventilatie in de gebouwen, waarmee de toevoer van buitenlucht snel kan worden gestopt;
  • Waarborgen dat personen in het plangebied snel worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen;
  • Voorlichting en risicocommunicatie voor personen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten;
  • Inrichten van een voorbereidde en geoefende noodorganisatie voor gebruiksfuncties in het plangebied.


Beantwoording:

De in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerde analyse en onderzoek wordt bevestigd door de reactie van de brandweer. De genoemde maatregelen staan ook in het onderzoek, hierop is nog een dubbelcheck gedaan na de ter inzage periode. Bij de verdere uitwerking van het plan zal rekening gehouden worden met de genoemde maatregelen en hierover zal in een later stadium van de betreffende ontwikkeling van het plangebied met de brandweer worden afgestemd, al dan niet via advisering op de WABO activiteit bouwen.

2. Tennet TSO B.V. 

Tennet TSO B.V. heeft in een eerste reactie per email aangegeven dat zij het bestemmingsplan niet uitvoerbaar achten en er dus niet mee in kunnen stemmen. De motivering is vervolgens aangeleverd per post, in de vorm van een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan. Om die reden verwijzen we naar de inhoud en beantwoording van deze zienswijze hierna onder 'Zienswijzen'.


3. Waternet

Waternet geeft in haar reactie aan het in grote lijnen eens te zijn met de gekozen oplossingen en benoemd een aantal aandachtspunten:

  • Op de bijbehorende plankaart zijn geen watergangen en wadi's opgenomen. Ondanks het feit dat de besluitvorming rondom de waterbergingsopgave nog niet helemaal is afgerond, zouden wij toch graag de watergangen en wadi's, zoals ze tot nu toe bedacht zijn, op de plankaart willen terugzien.
  • In overleg is besloten om akkoord te gaan met het realiseren van een gedeelte van de watercompensatie direct buiten het plangebied. Mede om de aansluiting met de rest van het watersysteem te borgen.
  • Om de waterkering ook in de toekomst te laten voldoen aan de daarvoor geldende eisen, blijven wij graag met de gemeente in overleg.
  • Het is onduidelijk te zien op de Plankaart waar de zonering van de kering zich bevindt. Zoals het er nu naar uitziet lijkt het of het gebouw van de SMH boven de kernzone van de waterkering gesitueerd is, wat niet toegestaan is. Daarom het verzoek om op de plankaart duidelijk aan te geven waar de kering loopt, inclusief zoneringen.
  • Het regenwater afkomstig van de SMH wordt geïnfiltreerd in de ondergrond van de SMH. Dit heeft invloed op de grondwaterstand nabij de waterkering. Wat hiervan de invloed is op de werking en het functioneren van de waterkering dient te worden aangetoond doormiddel van geohydrologisch onderzoek.
  • Waternet blijft graag met u in overleg bij de verdere uitwerking van dit plan. Voor de invulling van de gemeentelijke zorgtaken is het overleg met Leidingen al opgestart.


Beantwoording:

  • Watergangen en wadi's worden niet apart opgenomen op de verbeelding; 'water' krijgt geen eigen bestemming, maar valt het binnen een bredere bestemming (verkeer) en er is een voorwaardelijke verplichting mbt de aanleg waterberging opgenomen. Doordat de plannen nog nader uitgewerkt en verfijnd worden, is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan. Doordat de watertoets wordt opgenomen in het bestemmingsplan en er een vergunning voor aangevraagd moet worden is op verschillende manieren geborgd dat de benodigde waterberging ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt.
  • Zoals ook uit de watertoets blijkt, zal inderdaad een deel van de watercompensatie aan de oostzijde gerealiseerd worden, direct buiten de plangrens. Na realisatie van dit plan wordt/blijft het water buiten de plangrens 'bestaand water' voor ontwikkelingen op het betreffende kavel, waarvoor 100% compensatie geldt wanneer hier in het kader van de ontwikkeling van De Nieuwe Kern een aangepaste waterstructuur komt. Hiermee is dus ook op termijn en bij wijzigingen in de omgeving de benodigde waterberging geborgd.
  • Door de gehele beschermingszone rond de secundaire waterkering op te nemen op de Verbeelding wordt de meeste zekerheid geboden voor de bescherming van de waterkering. Bij de watertoets is aanvullend een tekening opgenomen met de kernzone en (overige) zonering rond de waterkering.
  • Geohydrologisch onderzoek is uitgevoerd en verwerkt in de watertoets.
  • Bij de verdere uitwerking van het plan zal rekening gehouden worden met de kaders en richtlijnen omtrent de benodigde waterberging en bescherming van de waterkering. Hierover zal gedurende de planontwikkeling afstemming gezocht worden met Waternet.


Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze indienen. Er zijn drie zienswijzen ingediend:

  • 1. TenneT TSO B.V.
  • 2. Golfclub Amsterdam Old Course
  • 3. Stichting Vrienden van Duivendrecht


De zienswijzen zijn afzonderlijk van een reactie voorzien door gemeente Ouder-Amstel in een Nota van Beantwoording. Onderstaand zijn de belangrijkste elementen uit de zienswijzen, de beantwoording ervan en de wijze waarop dit verwerkt is in voorliggend bestemmingsplan beschreven.

De ingediende zienswijzen hebben voornamelijk betrekking op de noordoostelijke hoek van het bestemmingsplan. Punten die naar voren komen, zijn onder andere de inpassing van het bestaande 150kV tracé, de planontwikkeling rond het huidige clubhuis en buitenruimte van Golfclub Amsterdam Old Course (waterstructuur, -berging en verkeersontsluiting) en de gevolgen voor flora en fauna. De ingediende zienswijzen hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan op bepaalde punten aan te passen. Door de aanpassingen wordt de bestaande situatie in de noordoostelijke hoek van het plangebied niet meer beïnvloed door de ontwikkeling van de Smart Mobility Hub, doordat zowel het plangebied als het bouwvlak in deze hoek is verkleind.

Alternatieve planopzet in het kort:

  • De huidige situatie rond het clubgebouw van Amsterdam Old Course (AOC) zal door het verleggen van de plangrens gehandhaafd blijven. Daarmee worden parkeergelegenheden en eventuele cultuurhistorische waarde van dit gebied niet langer beïnvloedt.
  • De aanpassing van het bestemmingsplan aan de noordoostelijke hoek resulteert in een watersysteem dat gescheiden is van het watersysteem van en rond AOC. Het watersysteem van AOC blijft dus conform de huidige situatie. Daarbij is de buitenruimte rond het clubhuis niet langer aangemerkt als waterberging.
  • Door de aanpassing blijft ook de huidige groenstructuur (bomen en struweel) en grondwal (oude spoortalud) aan de noordoostzijde gehandhaafd. Hierdoor blijft het leef- en foerageergebied en ecologische verbindingsroute van de aantroffen bunzing en wezel onaangetast. Dit deel valt nu buiten het bestemmingsplan.
  • Aan de noordoostzijde is verkeersruimte opgenomen voor afwikkeling van fietsverkeer en ontsluiting van AOC. De ruimtelijke reservering voor een eventuele aansluiting op een verkeersverbinding richting station Duivendrecht maakt niet langer onderdeel uit van dit plan;
  • De huidige ligging van de hoogspanningskabels (150kV) wordt bij wijze van dubbelbestemming in het plan opgenomen, inclusief een belemmerende strook en bijbehorende regels. Er wordt dus niet meer uitgegaan van verlegging van dit tracé voor de SMH.


In onderstaand figuur zijn de aanpassingen van de plan- en bouwvlakgrenzen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0437.BPSmartMobHub-VA01_0021.png"

Figuur 7-1: Aanpassingen plangrens en bouwvlak tussen ontwerp bestemmingsplan (links) en vastgesteld bestemmingsplan (rechts)

1. Tennet TSO B.V.

De zienswijze heeft - kort samengevat - betrekking op het volgende:

  • a. Binnen de grenzen van het ontwerp-bestemmingsplan bevindt zich de ondergrondse 150.000 Volt hoogspanningsverbinding Diemen - Bijlmer Noord (dubbel tracé), welke in eigendom en beheer is van TenneT. In het plan is geen rekening gehouden met deze bestaande ondergrondse hoogspanningskabels;
  • b. In het ontwerp-bestemmingsplan ging de gemeente Ouder-Amstel uit van een verlegging van de hoogspanningsverbinding, waarvan het gewijzigde tracé deels binnen de grenzen van het bestemmingsplan is gelegen (bestemming 'Leiding - Hoogspanning'). Het in dit ontwerp-bestemmingsplan opgenomen tracé is op initiatief van de gemeente aangegeven. Hierover is geen overeenstemming met TenneT. Hetzelfde geldt voor de breedte van de dubbelbestemming. De uitvoerbaarheid van het nieuwe tracé is volgens TenneT onvoldoende gemotiveerd.
  • c. Voorts is volgens TenneT niet gemotiveerd dat het gewijzigde tracé op de voorgestelde wijze in de waterkering kan liggen en hoe de binnen de bestemming 'Gemengd 1' mogelijk gemaakte functies zich verhouden tot het voorzorgbeleid ten aanzien van magneetvelden.


Op 19 januari 2021 is een overleg met TenneT TSO B.V. gevoerd om de in de zienswijze benoemde punten nader te bespreken. Daarbij is ook de hiervoor beschreven alternatieve planopzet en aanpassing van het bestemmingsplan voorgelegd en besproken. In het bestemmingsplan is voor de hoogspanningsverbinding een dubbelbestemming opgenomen met een breedte van 13 meter en tevens zijn aan die dubbelbestemming regels verbonden die de aanleg, beheer en onderhoud van de hoogspanningsverbinding mogelijk maken en die een vergunningenstelsel bevat ter bescherming van de hoogspanningsverbinding tegen activiteiten in de nabijheid ervan. Voor wat betreft de inhoud van de regels, zijn de standaardregels van TenneT gebruikt. TenneT TSO B.V. heeft hierbij aangegeven en schriftelijk bevestigd dat met deze aanpassing van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de door TenneT gewenste planologisch borging. Door het handhaven van het huidige kabeltracé zijn de overige punten uit de zienswijze niet langer relevant.


2. Golfclub Amsterdam Old Course

De zienswijze heeft - kort samengevat - betrekking op het volgende:

  • a. Deze zienswijze betreft het gehele ontwerpbestemmingsplan en in het bijzonder de noord- en oostzijde van het plangebied, welk deel blijkens de verbeelding bestemd is met de enkelbestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterberging' en/of de dubbelbestemming 'Leiding Hoogspanning';
  • b. Golfclub Amsterdam Old Course is van mening dat een Integrale benadering ontbreekt en geen volledige belangenafweging is gemotiveerd', en specifiek:
    • 1. Nut en noodzaak van de waterberging op de gronden van het golfterrein is niet beschreven;
    • 2. De waterparagraaf is onvolledig en op punten ondeugdelijk;
    • 3. Gevolgen voor flora en fauna zijn niet in de afweging betrokken;
    • 4. Gevolgen voor cultuurhistorische waarden zijn niet in de afweging betrokken;
    • 5. Een kader voor parkeren voor de leden en gasten van Amsterdam Old Course ontbreekt;
  • c. De ontwikkeling van de SMH en het vaststellen van het bestemmingsplan geen doorgang zou moeten vinden zolang er geen absolute duidelijkheid is over gebiedsontwikkeling De Nieuwe Kern, waar de SMH een onderdeel van vormt.


Op 19 januari 2021 is een overleg met Golfclub Amsterdam Old Course gevoerd om de in de zienswijze benoemde punten nader te bespreken. Daarbij is ook de eerder beschreven alternatieve planopzet en aanpassing van het bestemmingsplan voorgelegd en besproken. Golfclub Amsterdam Old Course heeft hierbij aangegeven en per ondertekende brief bevestigd dat deze aanpassing van het bestemmingsplan volledig aan de in de zienswijze genoemde punten tegemoetkomt.

3. Stichting Vrienden van Duivendrecht

De zienswijze heeft - kort samengevat - betrekking op het volgende:

  • a. Het doel van de zienswijze is dat de waterberging en de weg op het golfterrein van Amsterdam Old Course niet worden aangelegd totdat het totale plan van De Nieuwe Kern definitief is en ontwikkeld gaat worden;
  • b. De stichting wenst dat de samenhang tussen de deelplannen in het plangebied De Nieuwe Kern nader beschreven moeten worden;
  • c. De stichting wenst dat het 'Zwartje Laantje' opgenomen moet worden in de plannen voor De Nieuwe Kern;
  • d. De stichting wenst dat het flora en fauna onderzoek verrijkt wordt;
  • e. De stichting is niet tegen de komst van een Smart Mobility Hub. Wel is ze van mening dat de belangen van AOC met de komst van SMH op de huidige plek ernstig geschaad worden. Voorkomen moet worden dat AOC moet vertrekken en dat het terrein vervolgens nog een tijd braak ligt totdat De Nieuwe Kern tot ontwikkeling wordt gebracht.


Op 19 januari 2021 is een overleg met Stichting Vrienden van Duivendrecht gevoerd om de in de zienswijze benoemde punten nader te bespreken. Daarbij is ook de bovenstaand beschreven alternatieve planopzet en aanpassing van het bestemmingsplan voorgelegd en besproken. Stichting Vrienden van Duivendrecht heeft hierbij aangegeven en per ondertekende brief bevestigd dat deze aanpassing van het bestemmingsplan deels aan de in de zienswijze genoemde punten tegemoetkomt. Aanvullend stelt zij dat een aantal punten uit de zienswijze blijven staan. Deze punten hebben echter geen directe relatie met het bestemmingsplan Smart Mobility Hub en vallen niet binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan. Daarom is het niet mogelijk om vanuit het bestemmingsplan Smart Mobility Hub op de punten antwoord te geven.