Plan: | Andijk - Bangert Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0420.UPKANDBANGERTZUID-VA01 |
In het westelijk deel van Andijk, binnen het buurtschap Bangert, ligt een open kavel grasland. Deze kavel is onderdeel van een 'slow-stedenbouw' woningbouwontwikkeling in de subkern van Andijk genaamd 'Bangert Zuid'. De locatie vormt de laatste fase, beter bekend als het 'Middendeel planvorming Bangert Zuid 1992'. Het westelijk deel nadert huidig zijn voltooiing (het Voorstuk). Hier zijn sinds 1992 mondjesmaat woningen gebouwd door vastgoedontwikkelaars e/o kavels uitgegeven door de gemeente voor CPO. Onlangs is dit gebied afgerond. Begin jaren negentig is de ontwikkeling van Bangert Zuid afgetrapt met de bouw van twee woonwerkvilla's in het oostelijk deel van het plangebied. Sinds begin jaren '90 uit de twintigste eeuw is het altijd de intentie geweest om de huidig nog onbebouwde kavel grasland te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Partijen waren destijds overeengekomen dat eerst het westelijke gedeelte diende te zijn voltooid alvorens het middendeel in de verkoop te mogen nemen. Deze intenties tussen betrokken grondeigenaren continueren nu reeds 25 jaar. De tijdelijke bouwweg welke het westelijke deel langs de rand van het middendeel ontsluit is hier al jaren de stille getuige van.
Ten tijde van de opstelling van het bestemmingsplan Dorpskernen III van de gemeente Medemblik was er nog geen concreet stedenbouwkundig plan voor 'Bangert Zuid, Middendeel' opgesteld. Om de liggende contractuele afspraken op dit punt toch op juiste wijze vorm te kunnen geven is hiervoor een uit te werken woonbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming draagt de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders op de bestemming uit te werken binnen een aantal uitwerkingsregels.
Voor de invulling van de betreffende kavel c.q. het afronden van het woongebied Bangert Zuid is in lijn met de afspraken van weleer eind 2017 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan gaat uit van een programma van 11 woningen. Dit programma kan mogelijk worden gemaakt door het uitwerken van de bestemming. Hiervoor is dit uitwerkingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt ten zuiden van de Kleingouw, aansluitend op de woningen aan het Voorstuk. Het betreft het middendeel uit de oorspronkelijke plannen Bangert Zuid, het overgebleven deel agrarische grasland in het buurtschap Bangert (de westelijk tegen Wervershoof gelegen subkern van het dorp Andijk). Deze kavel heeft een oppervlakte van ongeveer 7.000 m2. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1. De ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen III, dat op 29 september 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Medemblik. Het plangebied is hierin bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. De gronden zijn hierin bestemd voor woonhuizen, eventueel met kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en daaraan ondergeschikt openbare voorzieningen, zoals wegen, water en groen.
Op basis van de uitwerkingsregels werken burgemeester en wethouders de bestemming uit, met inachtneming van de volgende regels:
Het voorgestelde stedenbouwkundig plan kan op basis van de uitwerkingsregels mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan. Dit uitwerkingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen het woongebied kan worden ontwikkeld en de gewaarborgd wordt dat wordt voldaan aan de uitwerkingsregels.
Op het gebied ligt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarbinnen regels gelden ten aanzien van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische resten. Hierop wordt in paragraaf 4.6 ingegaan.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het uitwerkingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Ontstaansgeschiedenis
Andijk is van oudsher een dijkdorp, dat in het begin van de 20ste eeuw is aangevuld met verschillende wegen met bebouwingslinten, onder andere de Middenweg, de Hoekweg, de Molenweg en de Kleingouw. De buurtschappen Bangert en Kerkbuurt, die nu het uiterste westen van Andijk vormen, waren voordat de kern Andijk ontstond nog aparte dorpen, voornamelijk bestaande uit tuindershuisjes. Een kaart uit omstreeks 1900 is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Topografische kaart omstreeks 1900
Begin 20ste eeuw is de weg de Kleingouw aangelegd en is hierlangs een bebouwingslint ontstaan. De dorpsbebouwing van Andijk wordt omstreeks 1950 gekenmerkt door verschillende bebouwingslinten die langs de verschillende hoofdweg liggen. Het plangebied is in die tijd een open agrarische kavel in het bebouwingslint. Een fragment van de topografische kaart uit 1955 is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Topografische kaart 1955
In de tweede helft van de 20ste eeuw werd het gebied gestaag meer verstedelijkt. Op de aansluiting van de Kleingouw op de Middenweg is een meer geconcentreerd woongebied van Andijk ontstaan. De buurtschappen Bangert en Kerkbuurt vormen nu samen de bebouwde kom in het westen van Andijk. In de jaren '90 is de trend van verstedelijking ten zuiden van de Kleingouw doorgezet, in de vorm van woningbouw aan het Voorstuk. Deze straat heeft voor langzaam verkeer aan de westzijde een aansluiting op het Dwarsland. Voor autoverkeer wordt nog gebruik gemaakt van een tijdelijke bouwweg, die direct aansluit op de Kleingouw.
De agrarische kavel waar het plangebied in 1955 deel van uitmaakte is tot de eeuwwisseling ongewijzigd gebleven. Daarna is woningbouw aan het Voorstuk en ook aan de oostzijde, aan de Kleingouw ontwikkeld. Topografische kaarten uit de jaren '90 en de jaren '00 in figuur 2.3 geven dit weer.
Figuur 2.3 Topografische kaarten jaren '90 en '00
Ruimtelijke-functionele structuur
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een woongebied. Verspreid hierin liggen enkele maatschappelijke functies, horecabedrijven en het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf. de Kleingouw is hierin een (oud) woonlint, waar sprake is van een divers bebouwingsbeeld met overwegend vrijstaande woningen. Het plangebied ligt aan de noordzijde in dit lint, in een overgangsgebied van een compact woongebied aan de westzijde naar een meer ruim opgezet woongebied, met daarin enkele royale villa's aan de oostzijde.
Het achterliggende gebied, waarop de zuidzijde van het plangebied aansluit, is meer planmatig ontwikkeld. Hierin zijn afwisselend vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en rijwoningen aanwezig. Langs de zuidzijde van het plangebied ligt een brede watergang (Kleine Gouw). Ook tussen het bebouwingslint aan de Kleingouw en de nieuwe woningen aan het Voorstuk ligt een watergang. Deze loopt op het plangebied dood.
De huidige structuur van het plangebied en het direct aansluitende gebied is weergegeven in figuur 2.4. De blauwe strook is hierin het oorspronkelijk lint en het rode gebied is het nieuwe woongebied dat sinds de jaren '90 in ontwikkeling is.
Figuur 2.4 Ruimtelijke structuur
Huidige situatie plangebied
Het plangebied omvat een nog niet ingevulde kavel aansluitend op het woongebied aan het Voorstuk. Het betreft een kavel grasland, die extensief wordt begraasd. Over de westzijde van de kavel ligt de tijdelijke bouwweg naar het Voorstuk.
Een luchtfoto van het plangebied en de omgeving is weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.5 Luchtfoto plangebied en omgeving
Uitgangspunten stedenbouwkundig plan
Bij de ontwikkeling van het woningbouwplan aan het Voorstuk was het al de intentie om het plangebied te ontwikkelen. Hiermee wordt de reeds gerealiseerde woningbouwlocatie afgerond en ontsloten. Het geldende bestemmingsplan biedt al de ruimte om dit gebied uit te werken met 11 woningen. Dit plan geeft hier toepassing aan.
Een belangrijk uitgangspunt voor de stedenbouwkundige uitwerking is het voortzetten en afronden van de reeds ingezette stedelijke ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van het voortzetten van het principe van lintbebouwing aan de Kleingouw met een achterliggend woonhof. Een ander uitgangspunt is het doortrekken van de bestaande wegenstructuur en waterstructuur. Deze uitgangspunten zijn gevisualiseerd in figuur 2.6.
Figuur 2.6 Uitgangspunten stedenbouwkundig plan
Uitwerking stedenbouwkundig plan
Binnen de hiervoor beschreven uitgangspunten is het stedenbouwkundig plan uitgewerkt. Langs de Kleingouw worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. In het achterliggende hof komt een meer gevarieerd programma met 3 vrije kavels voor vrijstaande woningen en vier twee-aaneen gebouwde mediorwoningen. De verdeling hierin is nog flexibel. De woonkavels komen aan de nieuwe ontsluitingsweg, die het Voorstuk definitief aansluit op de Kleingouw. De watergang die achter het lint aan de Kleingouw ligt, wordt doorgezet. Het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 2.7.
Figuur 2.7 Het stedenbouwkundig plan
Stedenbouwkundige inpassing en beeldkwaliteit
Het stedenbouwkundig plan vormt op deze manier een passende afronding van het bestaande woongebied. De open plek in het woonlint aan het Kleingebouw wordt zodanig ingevuld dat er recht wordt gedaan aan de overgang van een compact woongebied naar een meer ruime opzet. De water- en wegenstructuur achter het woonlint, aan het Voorstuk, wordt met het plan afgerond. In de dorpsrand worden ruime kavels ontwikkeld en in het tussenliggende gebied komen compactere woningen, hetgeen naadloos aansluit bij het programma aan de noordzijde van het Voorstuk.
Voor de beeldkwaliteit geldt voor de woningen aan de Kleingouw een hogere ambitie dan voor het achterliggende gebied. Een passende beeldkwaliteit is gewaarborgd via de welstandsnota. Voor het lint aan de Kleingouw geldt een bijzonder welstandsniveau. Hier gelden de welstandscriteria voor dorpslinten. Het welstandsbeleid is met name gericht op het instandhouden en versterken van het karakter en de eenheid van de lintbebouwing en het verbeteren van de samenhang tussen de bebouwing met behoud van de bestaande afwisseling en het onderscheid in percelen. Een foto van het huidige beeld in het lint, waarop wordt aangesloten, is weergeven in figuur 2.8.
Figuur 2.8 Het beeld in het lint
Het achterliggende gebied heeft een regulier welstandsniveau en valt in het welstandsgebied 'Woongebied jaren '50 tot en met '80'. Het welstandsbeleid ten aanzien van deze uitbreidingswijken is terughoudend en gericht op beheer. Een foto van het beeld in de achterliggende wijk is weergegeven in figuur 2.9.
Figuur 2.9 Het beeld in de achterliggende wijk
De welstandscriteria bieden, tezamen met de stedenbouwkundige structuur en bouwregels die dit uitwerkingsplan vastlegt, voldoende waarborg dat de beeldkwaliteitsambities worden gehaald.
Dit uitwerkingsplan geeft toepassing aan de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders werkt het plan met inachtneming van de uitwerkingsregels uit. In deze paragraaf wordt kort getoetst aan de uitwerkingsregels, waarbij indien relevant wordt verwezen naar de hoofdstukken waar een nadere onderbouwing wordt gegeven.
Maximum aantal woningen
Het aantal woningen mag ten hoogste het op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven aantal bedragen. Op de verbeelding is een maximum van 11 wooneenheden opgenomen. Het stedenbouwkundig plan is hierop afgestemd. In de regels van dit uitwerkingsplan is gewaarborgd dat er niet meer dan 11 woningen gebouwd mogen worden.
Gemeentelijk woonbeleid
De verwezenlijking moet passen binnen het gemeentelijk woonbeleid. Het programma is in paragraaf 3.4 getoetst aan het actuele gemeentelijke woonbeleid. Geconcludeerd is dat het plan hier binnen past.
Vaststelling stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan vormt een onderdeel van het uitwerkingsplan. In dit hoofdstuk is het stedenbouwkundig plan omschreven. Het uitwerkingsplan wordt aan het college voorgelegd om in procedure te brengen. In het collegevoorstel voor het starten van het vooroverleg en de inspraak stelt het college tevens het stedenbouwkundig plan vast.
Waterberging
Binnen de bestemming dienen voldoende gronden te worden ingericht als waterberging. Zoals beschreven in paragraaf 4.4 moet het wateroppervlak uitgebreid worden met 15% van de verhardingstoename. Hiermee worden de effecten van de verhardingstoename gecompenseerd. Binnen het plangebied wordt ongeveer 4.000 m2 aan verharding aangelegd. De compensatieopgave is hiermee 600 m2. Binnen het plangebied wordt een watergang gegraven met een oppervlakte van ruim 900 m2. Hiermee wordt ruim voldaan aan de compensatieopgave en dus voldoende gronden ingericht als waterberging.
Goot- en bouwhoogte woningen
De goothoogte van een woning mag ten hoogste 7 meter bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 12 meter. Deze goot- en bouwhoogte is vastgelegd in de regels van dit uitwerkingsplan.
Voldoende parkeergelegenheid
Bij iedere woning moet worden voorzien ten minste twee parkeerplaatsen. Voor vrijstaande woningen en twee-aaneen gebouwde woningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoek. Op de kavels is voldoende ruimte voor een oprit waarop twee auto's naast elkaar kunnen staan. Bij inrichting van de kavels wordt hiermee rekening gehouden. Bezoek kan langs de weg parkeren. In de regels van dit uitwerkingsplan is een parkeerbepaling opgenomen, die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zette het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Op 1 juli 2017 is een wijziging van dit artikel in werking getreden. De nieuwe regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijke plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied, op een locatie die al is bestemd voor de nader uit te werken bouw van 11 woningen. De woningen die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt, kunnen op basis van eerdere jurisprudentie niet als een stedelijke ontwikkeling in het kader van het Bro worden gekwalificeerd. Desalniettemin moet de behoefte nog wel worden onderbouwd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.
Structuurvisie Noord-Holland
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
De provincie Noord-Holland zet de komende dertig jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden en dorpen omringd door aantrekkelijk recreatie en groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden en dorpen optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (eveneens vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010, daarna zijn verschillende aanpassingen geweest, waarvan de laatste in mei 2018).
Op basis van de begripsbepaling van de PRV valt het plangebied binnen Bestaand Stedelijk Gebied. Bij het maken van plannen in het bestaande bebouwde gebied hebben gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid. Wel moet rekening worden gehouden met de waarden van het gebied.
De ontwikkeling die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt, past binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en binnen de beleidsruimte die de provincie Noord-Holland hiervoor biedt
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Als gevolg van ontwikkelingen wordt de inrichting en het gebruik van het stedelijk en landelijk gebied voortdurend aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'.
De Provincie Noord-Holland wil ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd verantwoord omgaan met het verleden. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het provinciale beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Uitgangspunt hiervoor is de leidraad Landschap en Cultuurhistorie (vastgesteld op 21 juni 2010), waarin de visie op de ruimtelijke ontwikkeling is vastgelegd.
Het uitgangspunt van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is dat ontwikkelingen op basis van de kernkwaliteiten van de omgeving plaatsvinden. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen drie lagen: de ondergrond, het 'landschaps-DNA' en het 'dorps-DNA'. Bij de ondergrond gaat het om de aardkundige en archeologische waarden. Bij het landschaps-DNA zijn historische structuren en de maat en schaal van het landschap bepalend. Ook zijn de aardkundige waarden in de bodem onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het dorps-DNA gaat het om de karakteristieken van de historische dorpsstructuur, de verkaveling, de typering, schaal en samenhang van de gebouwen en openbare ruimte.
De stedelijke ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van Andijk. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 sluit het stedenbouwkundig plan hier goed op aan. Op deze wijze is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van de omgeving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de archeologische waarden van de omgeving. Van aardkundige waarden is geen sprake. In het plan wordt bovendien rekening gehouden met de ligging in de overgang van het landelijk gebied naar het stedelijk gebied. Het huidige karakter van de dorpsrand wordt in het plangebied voortgezet.
De ontwikkeling die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt, is conform de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie tot stand gekomen.
Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017
In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de zeven West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:
Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2016 tot 2030 in totaal 8.400 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit kwantitatief vertaald in 1.440 woningen tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven.
Het plan biedt met de levensloopbestendige mediorwoningen, in combinatie met de vrijstaande villa's een onderscheidend en complementair aanbod. Met dit uitwerkingsplan worden woningen, ontstaan vanuit een marktinitiatief, mogelijk gemaakt. Het betreft overigens een uitwerking van een al planologisch geregeld programma (via een uit te werken woonbestemming). De bouw van 11 extra woningen past binnen de genoemde aantallen voor de gemeente Medemblik. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambitie van de Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017.
Structuurschets Westfriesland
In maart 2017 is de Structuurschets Westfriesland 'Een dijk van een regio' vastgesteld. Deze notitie is opgesteld in opdracht van de zeven Westfriese gemeenten. De structuurschets is uitvoeringsgericht en biedt een uitnodigend verhaal dat regionale partijen en initiatiefnemers verleidt om mee te bouwen aan de toekomst van de regio. Het uitgangspunt is dat de structuurschets niet alles vastlegt, maar ruimte en flexibiliteit biedt aan initiatieven van, en gericht is op samenwerking tussen, publieke, private en maatschappelijke partijen. Hierbij wordt gedacht vanuit het regionaal belang en een integratie van beleid.
Het beleid zoals neergelegd in de Structuurschets is vooral gericht op gemeentegrens-overschrijdende thema's, zoals agribusiness, recreatie, economische ontwikkeling, bereikbaarheid, klimaatadaptie en duurzaamheid. Voor dit plan worden geen concrete uitspraken gedaan. In algemene zin geldt het aantrekkelijk houden van woongebieden samen met de verduurzaming. Hierbij hoort ook het levensloopgeschikt maken en klimaatadaptiever maken van woningen en de omgeving. Ook wordt het creëren van onderscheidende woonmilieus gestimuleerd.
In dit plan worden vier levensloopbestendige woningen voor medioren/senioren gebouwd. Voor alle woningen geldt als uitgangspunt dat deze energieneutraal worden gebouwd (EPC 0,0).
Structuurvisie 2012-2022
In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met oog voor realiteit stimuleert de gemeente dorpsvernieuwingen en geeft ruimte om nieuwe woningen te bouwen. Deze ruimte vult de gemeente als volgt in:
De gemeente heeft voor de toekomst voldoende woningbouwlocaties op het oog; het tempo waarin deze worden ontwikkeld, is afhankelijk van de directe vraag. In de Structuurvisie zijn woningbouwlocaties aangewezen in het uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie is het uitvoeringsprogramma beschreven als een dynamisch proces, waarmee de gemeente tot 2022 actief mee aan de slag is. In deze periode maakt de gemeente telkens afwegingen tussen kansen die zich voordoen, het gedefinieerde programma, de ruimtelijke mogelijkheden, de maatschappelijke wensen, de marktconformiteit en de financiële haalbaarheid. Nieuwe keuzes hebben consequenties voor de uitvoeringsagenda. Het woningbouwprogramma is ambitieus en regionaal afgestemd. Er is gekozen voor een dynamische in plaats van een statische kernenhiërarchie. Dit betekent onder meer dat indien in andere kernen (meer) behoefte ontstaat aan nieuwbouw, afwijking van het woningbouwprogramma mogelijk is. Deze flexibiliteit is er, binnen kwalitatieve randvoorwaarden, ook voor de invulling van het programma op basis van actuele behoeften Stedelijke vernieuwing (inbreidingslocaties) heeft prioriteit boven uitbreiding van de dorpen.
Het plangebied van dit uitwerkingsplan staat op de uitvoeringsagenda van de Structuurvisie als woningbouwlocatie 22, Bangert-zuid, die als kwaliteitslocatie tot én na 2018 in beeld is. Hiermee is de bouw van 11 extra woningen passend binnen de gemeentelijk structuurvisie.
Figuur 3.1 Nieuwbouwlocaties binnen Wervershoof
Programma Wonen 2018 t/m 2026
Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad het Programma Wonen 2018 t/m 2026 vastgesteld. In dit programma wordt gesteld dat West-Friesland en goedkoper en rustiger alternatief is voor de woningvraag in metropoolregio Amsterdam. Gemeente Medemblik heeft daarom de ambitie om zich hard te maken voor het realiseren van meer bouwvolume. Extra woningbouw is goed voor onze economie en vergroot het draagvlak voor onze lokale en regionale voorzieningen. In Medemblik is contingent beschikbaar voor 1.200 woningen in de periode tot 2026. Nieuwbouw vindt plaats in alle kernen.
De gemeente maakt in het programma onderscheidt tussen 'harde plannen', die niet meer beïnvloedbaar zijn en de 'zachte plannen', die veelal nog gemakkelijker aangepast kunnen worden. De locatie Bangert Zuid in Andijk is opgenomen als een hard plan, met een aantal van 16 woningen. De 11 woningen die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt passen zodoende binnen het programma. Er blijven nog 5 contingenten beschikbaar voor een andere kleine woningbouwontwikkeling.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit uitwerkingsplan maakt slechts 11 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de bouw van 11 woningen binnen de bestaande stedelijke structuur van Andijk. Daarmee samenhangend wordt een ontsluitingsweg en een watergang aangelegd. Het totale project beslaat een oppervlakte van circa 7.000 m2 (0,7 hectare). In een plaats met circa 6.500 inwoners is de omvang van het project relatief klein. De kenmerken van het effect rechtvaardigen geen volledige mer.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied. De locatie ligt binnen de stedelijke structuur van Andijk, op een locatie die aansluit op een bestaande woningbouwlocatie. De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer.
Kenmerken potentiële effecten
Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding). Gezien de ligging aan de hoofdinfrastructuur van Andijk en de compenserende maatregelen ten aanzien van de waterhuishouding, zijn er geen effecten aan de orde die een volledige mer rechtvaardigen. De navolgende paragrafen gaan nader in op de effecten van de ontwikkelingen op de omgeving.
Conclusie
Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een rustig woongebied. Hier overheerst de woonfunctie en binnen het plangebied worden uitsluitend woningen met bijbehorende openbare ruimte voorgesteld. Nabij het plangebied komen geen relevante bedrijfsfuncties voor. Vanuit de milieuzonering bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit uitwerkingsplan.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Op de wegen rondom het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Omdat de Kleingouw wel een belangrijke ontsluitingsweg voor Andijk is, is de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over deze weg wel beschouwd om aan te tonen dat er binnen het plangebied vanuit 'een goede ruimtelijke ordening' sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In onderstaande tabel de afstanden voor de 48 dB, 53 dB en 63 dB contouren. Hierbij is rekening gehouden met de wettelijke toegestane aftrek van artikel 10g Wgh (5 dB aftrek). Waarneemhoogte 4,50 meter geeft de meest ongunstigste situatie weer waardoor dit als maatgevende contourhoogte is aangehouden. De verkeersgegevens (intensiteiten en voertuigverdeling) komen voort uit de tellingen uit 2011 en zijn doorgerekend naar 2028 (gelet op de doorlooptijd van het plan van 10 jaar) op basis van een autonome verkeersgroei van 1%.
Figuur 4.1 Tabel geluidscontouren langs Kleingouw
De woningen die aan de Kleingouw zijn geprojecteerd staan op minimaal 12 meter vanaf het hart van de weg. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de maximaal aanvaardbare geluidswaarden, maar net niet aan de richtwaarde c.q. voorkeursgrenswaarde. Uitgaande van een standaard gevelgeluidswering uit het Bouwbesluit (20 dB) wordt zonder extra maatregelen net niet voldaan aan het maximaal binnenniveau van 33 dB, omdat dit gerekend wordt vanuit de geluidsbelasting zonder aftrek van artikel 10g Wgh (5 dB). In de praktijk ligt de geluidswering van de gevel door aangescherpte isolatie-eisen hoger dan 20 dB, waarmee het voldoende aannemelijk is dan binnen de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanuit het aspect geluid bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit plan.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Het plan is op 12 juli 2017 kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap. De invloed van het plan op de waterhuishouding is mogelijk zodanig dat de normale procedure voor de watertoets wordt doorlopen. Het hoogheemraadschap heeft hierop op 25 juli 2017 een wateradvies toegezonden. Dit is hierna opgenomen. Op basis hiervan vindt nadere afstemming met het hoogheemraadschap plaats.
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in peilgebied 6700-21 in de polder Het Grootslag. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP -2,45 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal Het Grootslag. Daar wordt het water via dit gemaal op het IJsselmeer uitgeslagen.
Waterkwantiteit
De realisatie van het plan heeft een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren. Het plangebied is momenteel bijna volledig onverhard. Binnen het plangebied wordt 5.200 m2 aan woonkavels uitgegeven. Uitgaande van een verharding van 60% van deze percelen, leidt dit tot ongeveer 3.120 m2 aan verharding. Daarnaast wordt ongeveer 750 m2 verhard ten behoeve van de infrastructuur. De totale verhardingstoename is dus ongeveer 4.000 m2.
Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 6700-21 uitgebreid te worden met 15% van de verhardingstoename aan additioneel te graven oppervlaktewater. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,26 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 0,75 meter en grondsoort zand. De compensatieopgave is hiermee (15% van 4.000 m2) 600 m2.
Binnen het plangebied wordt een watergang gegraven met een oppervlakte van ruim 900 m2. Deze is in dit uitwerkingsplan als zodanig bestemd. Hiermee wordt ruim voldaan aan de compensatieopgave. Over de exacte invulling van de watergang vindt nog afstemming plaats met het hoogheemraadschap.
Inrichting watersysteem
Bij de inrichting van de waterhuishouding binnen het plan moet rekening worden gehouden met het volgende:
Ruimtelijke adaptatie
Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben zich door de ondertekening van de 'Bestuursovereenkomst Deltaprogramma' gecommitteerd aan de onderstaande ambities.
Geadviseerd wordt om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Het plan biedt uitstekende kansen hiertoe. Zo zou bij de aanleg van parkeerplaatsen gebruik kunnen worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat.
Klimaatbestendige stad
Klimaatadaptie is een actueel en urgent onderwerp. Het is belangrijk alle mogelijke kansen te benutten die water robuust- en klimaatbestendig bouwen bieden. De veranderingen in het klimaat, van welke aard en omvang ook, gaan gevolgen hebben voor de manier waarop wij wonen, werken en onze vrije tijd doorbrengen. Het is niet eenvoudig om de opgaven te relateren aan het dagelijks werk in de lokale (ruimtelijke) praktijk. En juist de combinatie van verstedelijking en klimaatverandering kan tot een opeenstapeling van problemen leiden. Daar liggen echter ook veel kansen: bij grotere- en kleinere stedelijke projecten, variërend van herbestrating tot gebiedsherontwikkeling, kunnen diverse ruimtelijke maatregelen getroffen worden die weinig tot niets extra kosten maar wel de weerbaarheid van de stad tegen extreem weer doen toenemen.
Water robuust bouwen
Als gevolg van toenemende risico's door veranderende rivierafvoeren, bodemdaling en zeespiegelstijging, gekoppeld aan demografische groei rondom onze rivieren is er begin deze eeuw voor gekozen anders om te gaan met water. Hoewel de kans op een overstroming relatief klein is, zullen de gevolgen van een mogelijke overstroming zeer groot zijn. Daarom is het concept van meerlaagsveiligheid opgesteld.
Naast het voorkomen van een overstroming (eerste laag), richt de aandacht zich in dit concept ook op gevolgenbeperking als een overstroming zich toch voordoet (tweede laag). Er is immers altijd een zogenoemd 'restrisico'. De omvang van dit restrisico wordt bepaald door het verloop van een overstroming, het aanwezige kapitaal en de hoeveelheid inwoners van een gebied. En door de mate waarin vitale functies en kwetsbare objecten al dan niet onherstelbaar worden getroffen. Het gaat dan om energienetwerken (gas, elektra), de drinkwatervoorziening en ICT, telecommunicatie- en zorgvoorzieningen. Het al dan niet intact blijven van deze sectoren is mede bepalend voor de omvang van een ramp en de mogelijkheid tot relatief snel herstel nadien.
Door maatregelen te treffen in de ruimtelijk inrichting, kan het aantal slachtoffers en de hoeveelheid schade worden beperkt. Daarnaast is er in het concept van meerlaagsveiligheid aandacht voor rampenbeheersing in de vorm van evacuatie en rampenplannen (de derde laag). Ook aan deze derde laag kan de ruimtelijke inrichting een bijdrage leveren, door bijvoorbeeld het realiseren van vluchtroutes.
Waterkwaliteit
Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ons uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. Het plan voorziet in de nieuwbouw van 11 woningen. De woningen worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Huishoudelijk afvalwater wordt via deze riolering aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Het hemelwater wordt direct afgekoppeld van dit stelsel en afgevoerd naar de bestaande en nieuw te graven watergangen binnen het plangebied. Voor een lozing op het oppervlaktewater wordt op grond van de Waterwet een melding gedaan. Voor de plannen geldt als uitgangspunt dat er geen uitlogende materialen zoals koper, lood en zink wordt gebruikt.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.
Proces watertoets
Dit uitwerkingsplan wordt aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er in de bovengrond en in het grondwater enkele lichte verontreinigingen aanwezig zijn. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien.
Naar aanleiding van de beoordeling van het onderzoek door de RUD (bevoegd gezag) is nog aanvullende bodemonderzoek gedaan naar in de jaren '30 gedempte sloten binnen het plangebied. De resultaten uit dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2. Tijdens het vervolgonderzoek is in de gedempte sloten geen afwijkend bodemmateriaal aangetroffen.
Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij elk beoogd gebruik.
Wettelijk kader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Archeologisch beleidskader
De gemeente acht dit (op grond van wet- en regelgeving) wenselijk en noodzakelijk om de verschillende archeologische waarden te beschermen en te behouden. In het geldende bestemmingsplan is een beschermende regeling ten aanzien van archeologische resten opgenomen. Het plangebied heeft op grond hiervan de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarbinnen bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dan wel dat archeologische waarden niet worden geschaad. Hiertoe is advies ingewonnen bij de dienst Archeologie West-Friesland. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3. Uit dit advies blijkt dat in de concept-archeologische beleidskaart de vrijstellingsgrens van 500 m2 naar boven is bijgesteld naar 10.000 m2. De voorgenomen nieuwbouw overschrijdt de vrijstellingsgrens van het bestemmingsplan, maar niet die van de concept-beleidskaart archeologie.
Conclusie
Gezien de zeer lage verwachting voor vindplaatsen uit alle archeologische perioden, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor het project.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In en direct rondom het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. De stedenbouwkundige en landschappelijke structuren van de omgeving, met name ingegeven door de Kleingouw en de brede watergang het Kleine Gouw, waar het plangebied tussenin ligt, zijn wel van cultuurhistorische betekenis. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig plan met respect voor de omgeving tot stand gekomen. De hoofdstructuur is op de verbeelding van dit uitwerkingsplan vastgelegd en de welstandstoetsing waarborgt een passende beeldkwaliteit. Het is niet noodzakelijk om nadere regels ter bescherming van cultuurhistorische waarden op te nemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming. Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden, soortbescherming en houtopstanden samengebracht in één wet. Met de Wet natuurbescherming wordt teruggegrepen op internationale afspraken en Europese richtlijnen. Verder zijn aan de rode lijst maatregelen gekoppeld ter bescherming van zeldzame en kwetsbare soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de stedelijke structuur van Andijk en maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen sprake van weidevogelleefgebied of van gebieden die zijn aangewezen als liggend binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 400 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft het IJsselmeer. Voor dit gebied geldt dat directe significante effecten, zoals verstoring en verontreiniging, zijn uitgesloten gelet op de afstand in combinatie met de ligging achter de bestaande kern. Het IJsselmeer kent geen stikstofgevoelige natuurwaarden, waardoor er geen toetsing nodig is naar de effecten van bijvoorbeeld de toename van verkeer in het gebied.
Soortenbescherming
Voor een inzicht in de mogelijk aanwezige soorten binnen het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd. Hierin is op basis van veldbezoek en ecologisch inzicht beoordeeld welke beschermde soorten en habitats binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling aanwezig (kunnen) zijn. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat er geen strikt beschermde soorten aanwezig zijn op het perceel. Een afdoend onderzoek is niet nodig. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
In een reactie van de Regionale Uitvoeringsdienst wordt nadere aandacht gevraagd naar kleine marterachtigen en naar vliegroutes van vleermuizen. Naar aanleiding hiervan is een nadere inventarisatie gedaan naar de aanwezigheid van marters binnen het plangebied. De resultaten zijn vervat in een memo in Bijlage 5. Uit het onderzoek is afdoende gebleken dat er geen marters (wezel, hermelijn of bunzing) voorkomen binnen het perceel.
De bomenrij langs de Kleingouw is mogelijk een jachtgebied. Er is – gelet op de omgeving – met zekerheid geen sprake van een essentieel jachtgebied. De bomenrij is geen vliegroute, de bomenrij leidt niet vanuit een verblijfplaats naar een essentieel jachtgebied. De bomenrij staat buiten de bouwvlakken (op grond van de gemeente) en wordt, op één boom na, geheel behouden. Zelfs als er een vliegroute zou zijn, dan is er geen effect te verwachten omdat hier niets wijzigt (er zijn ook geen plannen voor het aanbrengen van verlichting). Daarom is er geen effect op de – theoretisch aanwezige – vliegroute. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Conclusie
Vanuit de natuurwetgeving bestaan geen belemmeringen voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of vervoersroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Een fragment van deze kaart is weergegeven in figuur 4.1. Het plangebied ligt ook niet binnen de invloedsfeer van risicovolle objecten of transportroutes die op grote afstand liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor dit uitwerkingsplan.
Figuur 4.1 Uitsnede plangebied
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “Nibm” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) vallen hier ook onder. Dit uitwerkingsplan maakt het ontwikkelen van 11 woningen mogelijk. De ontwikkeling draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien ligt Andijk in een landelijke omgeving, waar de luchtkwaliteit naar verwachting hoog is. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.
De gemeenten in Noord-Holland Noord streven in toenemende mate naar energieneutrale nieuwbouwwoningen, die het eigen gebouwgebonden energieverbruik zelf opwekken of zelfs nul-op-de-meter woningen waarbij ook het gebruikers gebonden energieverbruik zelf wordt opgewekt. Op 8 maart 2018 hebben alle gemeenten in Noord-Holland Noord daartoe het statement 'Aardgasloze nieuwbouw Noord-Holland Noord' ondertekend waarmee zij aangeven om alle nieuwbouwprojecten te realiseren zonder aardgasaansluiting.
Het is met de huidige technieken goed mogelijk om een woning energieneutraal te bouwen, waarmee de bewoner over het jaar gemiddeld geen C02 uitstoot. In het jaar 2020 moet een nieuwbouw woning al bijna-energieneutraal zijn. Het is verstandiger (goedkoper) om direct naar energieneutraal of beter, nul-op-de-meter te gaan dan dat men later maatregelen moet treffen aan de woning om dat niveau te halen. Het lage, eigen energieverbruik wordt gecompenseerd met productie van duurzame energie.
Naast eisen op het gebied van energieprestatie van gebouwen zijn er verschillende stimuleringsregelingen in het leven geroepen. Daarnaast zijn er handreikingen gepubliceerd waarin verschillende maatregelen op het gebied van duurzaam bouwen worden beschreven. De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame gebouwde omgeving. De gemeente heeft als doelstelling voor het jaar 2020:
Voor de bouw van nieuwbouwwoningen kunnen deze doelstellingen gerealiseerd worden door in te zetten op energieneutraal of gasloos wonen. Het is met de huidige technieken goed mogelijk om een woning energieneutraal te bouwen, waarmee de bewoner over het jaar gemiddeld geen CO2 uitstoot. In het jaar 2020 moet een nieuwbouw woning al bijna-energieneutraal zijn. Het is verstandiger (goedkoper) om direct naar energieneutraal of beter, nul-op-de-meter te gaan dan dat men later maatregelen moet treffen aan de woning om dat niveau te halen. Het lage, eigen energieverbruik wordt gecompenseerd met productie van duurzame energie. Hiermee wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een nadere uitwerking van de regels en de bestemmingen van het geldende bestemmingsplan Dorpskernen III. In dat plan is een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen om de bestemming 'Wonen - Uit te werken' (artikel 36) binnen de in het betreffende artikel genoemde uitwerkingsregels uit te werken. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die in dit uitwerkingsplan zijn opgenomen, passen binnen de kaders die in het bestemmingsplan Dorpskernen III zijn bepaald.
Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een uitwerkingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het uitwerkingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
De bestemmingen die in dit uitwerkingsplan zijn opgenomen komen overeen met de bestemmingen uit het bestemmingsplan Dorpskernen III, maar dan toegespitst op het uitgewerkte stedenbouwkundig plan, dat is beschreven in 2.2. Waar nodig worden de afzonderlijke bestemmingen voorzien van een toelichting.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan straten, stoepen, parkeerplaatsen en dergelijke. De bestemming zorgt ervoor dat de woningen bereikbaar zijn. De gronden met deze bestemming hebben naast het verkeersdoel ook een nadrukkelijke verblijfsdoel. Dit vertaalt zich onder meer in het toestaan van speelvoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan in de bestemming, zodat de gronden optimaal gebruikt kunnen worden voor de beoogde functies.
Water
De watergang door het plangebied heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding en voor de ontsluiting van de aangelegen percelen via het water. Deze is daarom bestemd als 'Water'.
Wonen
De uit te geven gronden zijn geregeld in de bestemming 'Wonen'. De woonhuizen moeten gebouwd worden binnen bouwvlakken. Aan de Kleingouw zijn afzonderlijke bouwvlakken opgenomen, waarbinnen één woonhuis is toegestaan. Daarmee is geregeld dat dit vrijstaande woonhuizen worden, passend in het lint langs deze weg. In het achterliggende gebied hebben de bouwvlakken de vorm van stroken, waarbinnen drie en vier woningen gebouwd kunnen worden. Hiermee ontstaat er meer flexibiliteit in de verkaveling van het gebied en de positie en vormgeving van de woningen.
Naast het wonen wordt ruimte geboden voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, voor zover deze passen in het woongebied en het karakter daarvan niet aantasten.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Ruimtelijke ordening is een belangenafweging. In deze toelichting zijn de verschillende belangen benoemd en afgewogen tegen het belang van woningbouw binnen het plangebied. Het uitwerkingsplan doorloopt een procedure waarbij belanghebbenden zich kunnen uitspreken tegen de ontwikkeling en het plan. De resultaten uit de procedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van de Inspraakverordening de mogelijkheid tot inspraak verleend. Het voorontwerp-uitwerkingsplan heeft daarom van 23 maart tot 20 april gedurende vier weken ter inzage gelegd. Tevens is op 28 maart 2018 een informatieavond in Dorpshuis Sarto georganiseerd door de initiatiefnemer. Op 17 juli 2018 is nogmaals een informatieavond georganiseerd. Ook heeft het wettelijk vooroverleg plaatsgevonden met de overlegpartners.
Een verslag van de ingekomen reacties, de laatste informatieavond en een gemeentelijke beantwoording hiervan is opgenomen in de reactienota inspraak en overleg (Bijlage 6). Naar aanleiding van de reacties is de toelichting op enkele onderdelen aangevuld. Ook zijn enkele ambtshalve wijzigingen in de regels doorgevoerd. De ingekomen reacties vormen geen belemmering om de procedure te vervolgen.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerp-uitwerkingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar maken. In deze periode is het uitwerkingsplan in het kader van artikel 3.1.1 Bro ook aan de overlegpartners voorgelegd. De tijdens deze periode ingekomen zienswijze en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de reactienota zienswijzen, die is opgenomen in Bijlage 7. De ingekomen reactie geven geen aanleiding het uitwerkingsplan inhoudelijk aan te passen. De indiener van de zienswijze is hiervan op de hoogte gesteld.
Vaststelling
Het college heeft het uitwerkingsplan op 27 november 2018 ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
Over de verdeling van de kosten, voor de herinrichting van het openbaar gebied, zijn afspraken gemaakt. De kosten hiervoor komen uit financiële middelen van de ontwikkelaar. De kosten voor de ontwikkeling van de woningen worden verhaald uit de verkoop. Daarmee is de financiële haalbaarheid geborgd.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woongebouwen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten.
De betrokken partijen hebben een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin onder andere de verdeling van kosten is verzekerd. Van de verplichting tot het opstellen van een grondexploitatieplan kan daarom worden afgeweken.