direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wognum - Lekermeer 11a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het landelijk gebied ten zuiden van Wognum ligt een voormalig agrarisch bedrijfsperceel aan de Lekermeer. Verspreid op dit perceel staat enige bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning. Vanwege de verstorende uitstraling naar de omgeving en het ontbreken van mogelijkheden om een agrarisch bedrijf op de locatie te continueren, wil de gemeente Medemblik in principe medewerking verlenen aan het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling. Hiermee worden, ter compensatie van de sloop van alle bedrijfsgebouwen op het perceel, drie woonkavels mogelijk gemaakt.

De gewenste situatie is in strijd met het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Daarom is voor de locatie dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de beschreven woningbouw mogelijk is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Lekermeer 11a, dat op een kilometer afstand ten zuiden van Wognum ligt. De begrenzing is afgestemd op de huidige agrarische bedrijfskavel, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. De ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 4 juli 2013. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De bebouwing is binnen deze bedrijfskavel vastgelegd door middel van een bouwvlak met een oppervlakte van ruim één hectare. De agrarische bestemming voorziet niet in de realisatie van woningen. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen, waarbij één woning toegevoegd kan worden. In dit geval kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, omdat twee woningen nodig zijn voor de compensatie.

Op een deel van het plangebied is verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Hier worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de vertaling van de uitgangspunten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 naar een juridische regeling. In hoofdstuk 6 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en de ontwikkeling

2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan maakt drie woonpercelen mogelijk door gebruik te maken van de regeling Ruimte voor Ruimte. Deze regeling is bedoeld om het verwijderen van in onbruik geraakte en ontsierende gebouwen uit het landschap te stimuleren. Ter compensatie hiervan mogen woningen worden gebouwd. Een beeldkwaliteitplan vervult een belangrijke stap in het proces, omdat een versterking van de ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt voor de Ruimte voor Ruimte regeling is. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen in Bijlage 1. Hierin wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de huidige situatie van het plangebied, de waarden en kenmerken van de omgeving, het voorgestelde plan en de keuzes die daaraan ten grondslag liggen. Tot slot geeft het een beeldkwaliteitkader, waaraan de nieuwe woningen moeten voldoen.

Dit hoofdstuk geeft een korte beschrijving van de huidige situatie en de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor een uitgebreide beschrijving en de ruimtelijke kwaliteitseis wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitplan.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de voormalige agrarisch bedrijfskavel die op het einde van de Lekermeer ligt. Op deze kavel staan verschillende bedrijfsgebouwen, die gedeeltelijk in onbruik zijn geraakt en gedeeltelijk nog worden gebruikt voor opslag en voor het stallen van paarden. Een van de bedrijfsgebouwen is afgebrand. Op het noordelijk deel van het plangebied staat een bedrijfswoning die nog wordt bewoond. Het voormalig bedrijfserf heeft een rommelige uitstraling en is ongeschikt geworden voor een volwaardige agrarische bedrijfsvoering. Rondom de bebouwing en verhardingen staat een erfsingel.

Het plangebied ligt in een agrarisch gebied met een grillig en onregelmatig verkavelingspatroon. Het is hierin goed ingepast. Langs de zuidzijde ligt een restant van de historische waterloop Kromme Leek. Ten westen ligt een woonperceel, dat direct grenst aan het plangebied. Verder ligt het solitair in het landschap. Een luchtfoto van het plangebied is weergeven in figuur 2.1. Een aanzicht op het perceel, vanaf het zuidwesten, is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01_0002.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01_0003.png"

Figuur 2.2. Aanzicht op het perceel

2.3 De ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de volledige sanering van de bedrijfslocatie. Alle opstallen en verhardingen worden verwijderd. Alleen de bedrijfswoning wordt mogelijk vooralsnog behouden. De erfsingel wordt gehandhaafd en wordt deel van een 13 meter brede bebouwingsvrije zone rondom drie vrij uit te geven woonkavels. Op deze royale kavels kunnen woningen (maximaal 250 m2) worden gebouwd. Vanuit het beeldkwaliteitplan gelden enkele kwaliteitseisen die zorgen voor het ontstaan van een hoogwaardig samenhangende architectuurbeeld. Daarbij wordt een samenhangend traditioneel beeld nagestreefd binnen een landschappelijk groen en waterrijk kader. Een voorbeeldinrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01_0004.png"

Figuur 2.3. Voorbeeldinrichting plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder bestaat uit drie stappen:

  • 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een lokale of regionale behoefte;
  • 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • 3. en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

De provincie heeft in artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening een eigen ladder opgenomen. In de PRV heeft de provincie Noord-Holland voor “overige vormen van verstedelijking" een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op basis van de definitie van de provincie Noord-Holland, moet een woningbouwontwikkeling worden gezien als stedelijke functie. Verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking is in het landelijk gebied niet zomaar toegestaan. De provincie geeft daarvoor een afwijking wanneer:

  • 1. De noodzaak van verstedelijking is aangetoond;
  • 2. Is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen Bestaand Bebouwd Gebied kan worden gerealiseerd en;
  • 3. Voldoende rekening wordt gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschap (artikel 15 van de verordening).

De economische en planologische haalbaarheid van de ontwikkelingen in het plangebied is onderzocht aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking. Hoofdstuk 2 en het beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) geven hierin inzicht. De ontwikkeling past daarnaast in het provinciaal en gemeentelijk ruimte voor ruimtebeleid (zie ook paragraaf 3.2).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie en Provinciale Verordening

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft Noord-Holland provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.

Bestaand bebouwd gebied

Het plangebied ligt buiten het in de PRV aangewezen bestaand bebouwd gebied (BBG). De nieuwe woningen betreffen dus verstedelijking in het landelijk gebied. Dergelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn onder voorwaarden mogelijk. In dit geval wordt gebruik gemaakt van De Ruimte voor Ruimte regeling, opgenomen in artikel 16. Hierin staat dat een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied, als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. De motivering hiervoor is opgenomen in hoofdstuk 2 en het beeldkwaliteitplan in Bijlage 1.

Weidevogelleefgebied

Het plangebied en de omgeving is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hier kan woningbouw plaatsvinden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling waarbij de natuurdoelen leidend zijn. Daarnaast kan woningbouw plaatsvinden wanneer sprake is van een ingreep waarbij netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied plaatsvindt. In het weidevogelleefgebied vindt in het geval van het plangebied geen netto verstoring plaats, omdat de woonpercelen geheel op de bestaande bedrijfskavel worden ontwikkeld.

3.2.2 Provinciale Woonvisie/Regionale Actieprogramma (RAP) regio West-Friesland

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. In deze visie staat als doelstelling: 'in 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu'. De Regionale Actieprogramma's (RAP's) zijn het instrument om dit doel te bereiken. In een plan van aanpak heeft de provincie daarvoor de kaders aangegeven. Uitgangspunt was de totstandkoming van één RAP voor Noord Holland-Noord. Voor het RAP regio West-Friesland is de Kadernota Regionale Woonvisie 2011-2020 het uitgangspunt. Deze wordt beschreven in paragraaf 3.3.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020

In de Kadernota Regionale Woonvisie West -Friesland 2011-2020 vormt de eigen woningbehoefte van de gemeenten in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten stemmen dit onderling af. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2010 tot 2030 in totaal 11.750 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit kwantitatief vertaald in maximaal gemiddeld 213 woningen per jaar tot 2015 en 95 woningen vanaf 2015 tot 2030. De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.
3.3.2 Actualisering woonvisie en RAP voor 2016-2020

De regio is bezig met de actualisering van de woonvisie en het RAP. Daarvoor is een procesaanpak vastgesteld door het bestuurlijk VVRE en door GS op 25 oktober 2015. De aanpak zorgt ervoor dat alle (provinciale) onderdelen/belangen in de nieuwe woonvisie komen: vraaggestuurd bouwen, binnenstedelijk bouwen en transformeren, sociale woningbouw, zorg, welzijn en voorzieningen, duurzaam bouwen, zelfbouw, statistieken en OV-knooppunten. Een van de stappen in het proces is het opstellen van een lijst van woningbouwplannen die gebruikt kan worden om de aansluiting van het aanbod op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte te toetsen en om de woonvisie en het RAP Ladderproof te maken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken.

Medemblik heeft een aantrekkelijk landschap waarin het fijn wonen is. Aan de kust en in het rustieke achterland zijn kwalitatief hoogwaardige woonmilieus aanwezig. In het verleden heeft dit gebied zich ontwikkeld als achtertuin van Amsterdam. Hierbij wordt gestuurd op kwaliteit in plaats van kwantiteit en moeten de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van de locatie in stand blijven of worden versterkt. Specifieke uitgangspunten voor bouwen in het buitengebied worden niet gegeven, maar de ontwikkeling sluit aan op de voorgenoemde ambities.

Het plangebied ligt aan de Kromme Leek. De gemeentelijke ambitie betreft de ontwikkeling van een robuuste structuur door het verbinden van water– en natuurgebieden: IJsselmeer, Kromme Leek, Grote en Kleine Vliet, De Weelen. De gemeente richt zich op de ontwikkeling en instandhouding van samenhang tussen bestaande en nieuwe natuurgebieden en waterpartijen. De functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie en de ruimtelijke kwaliteitsimpuls op deze locatie komt de rust en belevingswaarde ter plaatse van de Kromme Leek ten goede. Dit sluit goed aan op de ambities van de gemeente.

3.4.2 Woonvisie Medemblik 2012-2020

In de Woonvisie Medemblik 2012-2020 'beleidsnota volkshuisvesting' (vastgesteld 22 november 2012) is het beleid van de gemeente ten aanzien van woningbouw opgenomen. Speerpunten uit deze woonvisie zijn:

  • 800 levensloopbestendige nieuwbouwwoningen realiseren in de prijsklasse tot € 250.000,-- (koop), respectievelijk € 652,-- (huur);
  • voldoen aan de eisen van duurzaamheid volgens het meetinstrument GPR gebouw, bij nieuwbouw en bij renovatie;
  • ruimte bieden aan nieuwe woonvormen en experimenten, waaronder kangoeroewoningen, zorg- en woongemeenschappen, collectief particulier opdrachtgeverschap, et cetera;
  • starters ondersteunen;
  • huisvesting voor statushouders.

Binnen het woningbouwprogramma is voldoende ruimte voor de twee extra woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.4.3 Welstandsnota Medemblik, herziening 2013

Het welstandsbeleid van de gemeente Medemblik is vastgelegd in Welstandsnota Medemblik, herziening 2013, die is vastgesteld op 30 januari 2014. Hierin valt het plangebied in het deelgebied 'buitengebied' (gebied 20). Voor dit gebied geldt, zoals aangegeven op de kaart Welstandsniveau Medemblik een 'regulier' welstandsniveau. In het landelijk gebied wenst de gemeente een hoge kwaliteit van natuur, milieu en landschap. Duurzaamheid staat centraal. Daarnaast streeft de gemeente naar behoud van het streekeigen karakter.

Voor de ontwikkeling in het plangebied geldt dat een bijzondere kwaliteit wordt nagestreefd. Daarom is voor deze locatie een beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) opgesteld, die specifieke welstandscriteria (beeldkwaliteitcriteria) aan de bebouwing en inrichting van het erf stelt. Dit beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.

3.4.4 Duurzaam Medemblik

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid wordt mede bepaald door duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.

Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een EPC 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. De gemeente Medemblik neemt projectontwikkelaars mee in de transitie naar energieneutraal bouwen. Om ontwikkelaars te informeren en te stimuleren zijn diverse opties mogelijk. Op de website van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD) staan een aantal links naar websites die de ontwikkelaar of initiatiefnemer kunnen helpen bij het maken van hun keuze in duurzaam bouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het plangebied ligt samen met een direct aangrenzend woonperceel solitair in het landschap. De dichtstbijzijnde functies in de omgeving zijn woningen die op minimaal 400 meter afstand liggen. De dichtstbijzijnde bedrijfspercelen liggen op nog grotere afstand. Het wijzigen van de functie van het plangebied naar wonen is voor het naastgelegen woonperceel een milieutechnische verbetering en levert voor bedrijven in de omgeving geen belemmeringen op. Er is daarom sprake van een verantwoorde milieuzonering. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Het plangebied is ontsloten op de Lekermeer, die ter hoogte van het plangebied overgaat in het Gorterpad. Deze wegen zijn voor auto's doodlopende wegen en dienen alleen ter ontsluiting van het plangebied, het naastgelegen woonperceel en voor de aangrenzende agrarische gronden. Het plangebied ligt buiten de geluidszones van doorgaande wegen. Het is daarom niet noodzakelijk om te toetsen aan de Wgh. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

4.3.1 Digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap (kenmerk: 20160726-12-13409). Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied aangrenzend aan een primaire watergang. Het betreft de watergang langs de westzijde van het plangebied.

Op basis van het toetsresultaat van de digitale watertoets heeft het hoogheemraadschap op 17 augustus 2016 een wateradvies gestuurd. Dit wateradvies wordt opgenomen in Bijlage 2.

4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van het HHNK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het hoogheemraadschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

4.3.3 Waterkwantiteit

Primaire waterloop

Langs de primaire waterloop moet een zone van 5 meter gevrijwaard worden van permanente objecten. Binnen deze strook worden geen gebouwen en dergelijke voorgesteld. De bestaande beplantingstrook wordt hier gehandhaafd. In dit geval worden de nabijgelegen primaire watergangen varend onderhouden. Dit betekent dat de beschermingszones voor het onderhoud niet noodzakelijk zijn. De beschermingszones vormen verder dan geen beperking voor het plan.

Verhardingstoename

Er is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van een toename aan verharding. De oppervlakte van de nieuwe woningen met bijbehorende verharding is namelijk niet groter dan de oppervlakte van de huidige verharding. Daarom hoeven op basis van de Keur geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

4.3.4 Waterkwaliteit

Het hoogheemraadschap stelt in haar advies dat er waarschijnlijk geen riolering aanwezig. Dit is wel het geval. De woningen worden aangesloten op deze bestaande riolering, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied. In het wateradvies wordt nog ingegaan op het voorkomen van eventuele verontreinigingen. Bij de uitvoering wordt hiermee rekening gehouden.

Het HHNK adviseert met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.

4.3.5 Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Het wateradvies van het Hoogheemraadschap is verwerkt in dit bestemmingsplan en is via deze weg gecommuniceerd met de aanvrager.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het perceel betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Bij een bodemonderzoek uit 2003 is een sterke loodverontreiniging in de ondergrond aangetroffen. Deze verontreiniging is waarschijnlijk gerelateerd aan de aanwezige puinhoudende grond. In het overige deel van het plangebied zijn tijdens dat onderzoek slechts lichte verontreinigingen aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen vormen geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik.

Om vast te kunnen stellen of de aanwezige loodverontreiniging een belemmering vormt voor het toekomstige gebruik is een nader bodemonderzoek nodig. Daarbij moet een onderzoek naar asbest worden verricht, omdat ook dit in de puinhoudende grond aanwezig kan zijn. Het doel van deze onderzoeken moet het bepalen van de omvang van de verontreiniging zijn. Daarnaast is het van belang of de verontreiniging risico's oplevert voor het toekomstig gebruik. Het onderzoek van 2003 is verouderd en daarom niet meer van belang. Het voldoet niet meer aan de huidige normen. Het nieuwe verkennende bodemonderzoek wordt uitgevoerd voor de omgevingsvergunningaanvraag voor de woningbouw. Bij de uitvoering van de onderzoeken worden de richtlijnen aangehouden.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Medemblik heeft archeologische beleidskaarten opgesteld. Volgens deze kaarten moet in het grootste deel van het plangebied bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een advies worden opgevraagd bij de dienst Archeologie West-Friesland. Voor een deel centraal in het plangebied geldt een hogere verwachtingswaarde, waarin bij ingrepen groter dan 100 m2 een advies wordt gevraagd. Het advies (zie bijlage 3) is ingewonnen, omdat de ingrepen groter zijn. Ten tijde van het uitbrengen van het advies waren de bodemroerende ingrepen nog niet duidelijk en de archeologische verwachtingswaarde kon ook niet naar beneden worden bijgesteld. Hierop volgend is, in overleg met de Archeologiedienst, besloten dat bij bodemingrepen aanvullend advies wordt gevraagd. Gezien de aanwezige bebouwing en verhard oppervlak is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek praktisch niet handig. Het is nu niet duidelijk waar en op welke diepte de bodemingrepen plaatsvinden.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De omgeving van het plangebied kent een rijke ontwikkelingsgeschiedenis. Het plangebied is historisch gezien een oude bewoningsplek. De cultuurhistorische waarden komen uitgebreid aan bod in het beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) en zijn als uitgangspunt gehanteerd bij de planvorming. Op deze manier wordt op een verantwoorde manier met de cultuurhistorische waarden van de omgeving omgegaan.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet Natuurbescherming is het kader voor de beschermde gebieden en soorten. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, beschermd. Om de gevolgen van de ontwikkelingen in het plangebied op de beschermde gebieden en soorten te achterhalen is in december 2016 een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4, de resultaten zijn hierna kort weergegeven.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Natura 2000-gebieden liggen op grote afstand. Het dichtstbijzijnde gebied, het Markermeer & IJmeer, ligt op ongeveer 3,5 kilometer. Ten oosten van het plangebied ligt wel een gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. Het gaat om extensief beheerd grasland. Het NNN heeft geen externe werking. De functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar drie woonkavels resulteert in een minder grote druk op het milieu en op natuurwaarden in de omgeving. De ontwikkeling heeft in ieder geval geen significante negatieve gevolgen voor natuurwaarden van genoemde natuurgebieden.

4.7.2 Soortenbescherming

Het plangebied ligt niet in een omgeving met hoge natuurwaarden. Er kan echter niet worden uitgesloten dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Het zal vooral gaan om algemeen beschermde soorten, waarvoor de zorgplicht geldt. Dit betekent dat alles gedaan moet worden, of juist moet worden gelaten, om schade aan deze soorten te voorkomen. Tevens is het te verwachten dat in de beplantingen vogels broeden. Conflicten met de wetgeving op dit punt worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde soorten worden niet verwacht.

De locatie betreft het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf, dat niet meer als zodanig in gebruik is. Het plan is gericht op het bouwen van woningen en het versterken van de landschappelijke waarden. Deze ontwikkelingen hebben geen potentiële effecten op (verblijfplaatsen van) beschermde soorten. Voor de uitvoering van het plan worden wel enkele gebouwen gesloopt. In de omgeving van het plangebied komen mogelijk gebouwbewonende soorten voor. Op basis van verspreidingsgegevens gaat het vooral om gierzwaluwen en algemeen voorkomende vleermuizen, zoals dwergvleermuizen en laatvliegers.

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie potentieel geschikt is voor een aantal licht beschermde en vrijgestelde soorten. Voor deze soorten is geen ontheffing in het kader van de wetgeving nodig. Negatieve effecten worden voorkomen met eenvoudige mitigerende maatregelen, zoals het eventueel gefaseerd verwijderen van de beplanting en verplaatsen van amfibieën.

Het verwijderen van de omringende beplanting heeft zeer beperkt negatieve effecten op de (potentieel) aanwezige beschermde soorten. Door de kap worden geen wezenlijke beschermde waarden aangetast. De kap van de bomen wordt niet belemmerd. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren zijn effecten van de werkzaamheden verwaarloosbaar.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de wetgeving. In het kader van de sloopmelding kan nog worden gevraagd om een ecologische verkenning.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart (zie volgende afbeelding) blijkt dat in en nabij het plangebied geen risicobronnen (risicovolle inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen, hogedruk aardgasleidingen) voorkomen. In het plangebied zelf worden ook geen risicovolle inrichtingen toegestaan. Vanuit de externe veiligheid bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPLGLEKERMEER11-VA01_0005.jpg"

Figuur 4.1 Fragment risicokaart

De gemeente heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord om een advies gevraagd. Zij heeft dit op 21 september 2016 uitgebracht in relatie tot het voorontwerpbestemmingsplan. De Veiligheidsregio onderstreept de hiervoor genoemde conclusie. Daarbij geven zij aan dat de locatie geschikt is voor woningbouw in relatie tot de opkomsttijd van de brandweer. Bij de realisatie van de woningen is het van belang dat het goed bereikbaar is voor de hulpdiensten en voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig is. De Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van brandweer Nederland geeft goede aanwijzingen over de manier waarop daarmee omgegaan moet worden. De Veiligheidsregio vraagt hierover met hen te overleggen. Dit heeft verder geen invloed op het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Op grond van de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate (Nibm)” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties tot 1.500 woningen vallen hier ook onder. Het bouwen van drie woningen in het plangebied valt daarmee onder de algemene maatregel van bestuur Nibm. Vanuit dit aspect bestaan geen belemmeringen en uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Algemeen

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch planologisch kader waarbinnen de in paragraaf 2.3 beschreven woningbouw ontwikkeld kan worden. Het uitgangspuntenkaartje dat is opgenomen in het beeldkwaliteitplan vormt de onderlegger voor de plankaart. Op basis hiervan zijn de verschillende bestemmingen en het bouwvlak bepaald. Aanvullend daarop wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande bedrijfswoning te behouden. Binnen de mogelijkheden en beperkingen uit het beleidskader en de omgevingsaspecten is een vertaling gemaakt naar bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Gebruiksmogelijkheden

Binnen het plangebied worden drie woonkavels mogelijk gemaakt. De woonbestemming is afgestemd op die uit het bestemmingsplan Buitengebied. Bij het wonen is ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg. Via afwijkingsbevoegdheden zijn er mogelijkheden voor een theetuin, logiesverstrekking en paardenbakken.

Om te waarborgen dat de ontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.3 Bouwmogelijkheden

De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op die voor reguliere woningen in het buitengebied, met enkele aanpassingen die volgen uit het beeldkwaliteitplan. Gelet op het beoogde woonmilieu geldt een maximale oppervlakte van 250 m2 voor de hoofdgebouwen, in plaats van 150 m2. Om te waarborgen dat voldoende ruimte tussen de woningen wordt aangehouden geldt een minimale afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen. De goot- en bouwhoogte is maximaal respectievelijk 7 en 12 meter. Dit geldt in principe voor alle woningen in de gemeente Medemblik.

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe een maximale oppervlakte van 75 m2. Deze oppervlakte kan onder voorwaarden worden vergroot tot 150 m2. Dit betreft een standaardregeling voor woonpercelen in het Buitengebied.

5.4 Landschappelijke inpassing

Teneinde een goede landschappelijke inpassing te waarborgen in een zone van 13 meter rondom de woonkavels, waarin de bestaande beplantingsstrook ligt, onder een aparte bestemming gebracht. Op deze gronden mag niet gebouwd worden en beplanting mag niet zonder meer verwijderd worden.

5.5 Archeologie

Het uitgangspunt voor de beschermende regeling van potentieel aanwezige archeologische resten zijn de archeologische beleidskaarten (en regeling) van de gemeente. De verschillende verwachtingswaarden zijn vertaald naar verschillende dubbelbestemmingen, namelijk Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3. Zoals beschreven in paragraaf 4.5 kunnen deze bestemmingen vooralsnog niet verwijderd worden.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. De uitgangspunten voor deze bestemmingen zijn beschreven in hoofdstuk 5.

6.2.1 Groen

De bebouwingsvrije zone, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan, is bestemd als 'Groen'. De gronden zijn bestemd voor beplanting en bebossing en er is geen mogelijkheid voor het bouwen van gebouwen. Voor verschillende werken, waaronder het verwijderen van bomen en opgaande beplanting, is een vergunning nodig.

6.2.2 Verkeer

De ontsluitingsroute voor de woningen is in aansluiting op de bestemming van de Lekermeer bestemd als 'Verkeer'. Hiermee is gewaarborgd dat de woningen bereikbaar zijn.

6.2.3 Wonen

De uit te geven woonkavels vallen onder de bestemming 'Wonen'. De woonhuizen moeten binnen een bouwvlak in de vorm van een bouwstroom worden gebouwd. Hierin mogen in totaal 3 woningen worden gebouwd. Deze wijze van bestemmen biedt flexibiliteit in de uitgeefbaar heid van de kavels. De woonhuizen mogen pas in gebruik worden genomen wanneer de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen binnen het plangebied zijn gesloopt.

6.2.4 Waarde - Archeologie

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' geldt dat de Archeologiedienst bij bodemingrepen om advies gevraagd wordt. Daarbij gaat het om sloop, bodemsanering en/of de bouw van nieuwe woningen. Dit is verwoord in de dubbelbestemming. Het uitgangspunt voor de regeling is "Waarde - Archeologie 2" uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied, zodat de regeling hier zo goed mogelijk op aansluit.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Inspraak en overleg

In beginsel is, op basis van de Inspraakverordening, met ingang van 2 september 2016 gedurende 6 weken inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Tijdens die periode zijn geen inspraakreacties ingediend. Gelijktijdig heeft het wettelijk vooroverleg met de betrokken overlegpartners (provincie, HHNK, etc) plaatsgevonden. Daarbij zijn de partijen gevraagd om binnen 6 weken te reageren. Van de benaderde partijen hebben de volgende gereageerd:

  • 1. Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord
  • 2. PAN
  • 3. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
  • 4. Gasunie

Het bestemmingsplan is op enkele punten naar aanleiding van de ingekomen reacties aangepast. De inhoud van de reacties, de gemeentelijke reactie daarop en de gevolgen voor het bestemmingsplan zijn opgenomen in de reactienota Overleg en Inspraak (zie bijlage 5).

7.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft daarop gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hiervan is gebruik gemaakt door:

  • 1. Gasunie Transport Services B.V.
  • 2. SED-organisatie
  • 3. Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord
  • 4. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

De gemeente heeft in de "Reactienota op zienswijzen" (zie ook bijlage 6) haar reactie gegeven op de ingekomen zienswijzen. Het gevolg is dat de bestemmingsplantoelichting op enkele punten aangepast is. De indieners worden van de beantwoording op de hoogte gesteld.

7.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad van de gemeente Medemblik heeft het bestemmingsplan op 13-07-2017 vastgesteld. De indieners van zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

De sanering van de bedrijfsgebouwen die door toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling mogelijk wordt gemaakt, betreft een particulier initiatief. De kosten die hiervoor gemaakt worden, worden betaald uit de uitgifte van de kavels. De kosten van de ontwikkeling (verwervingskosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, etc.) zijn voldoende gedekt door realisatie van de drie woningen. Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij worden de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten onderscheiden. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

In dit bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing. Een exploitatieplan is echter niet nodig. De gemeente verhaalt de hoor haar gemaakte kosten via de inning van leges. De gemeente heeft verder geen verhaalbare kosten. Hierdoor is het kostenverhaal voor het plan anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit dan ook, samen met de vaststelling van het bestemmingsplan, geen grondexploitatieplan vast te stellen.