direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gooisch Crematorium Laren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op de bosstrook langs de oostzijde van de A27 tussen de Weg Over Anna’s Hoeve en de Oud-Eemnesserweg is een crematorium beoogd. De gemeenteraad van Laren heeft 24 september 2014 hierover een positief principebesluit genomen.

Het voorliggende bestemmingsplan Gooisch Crematorium Laren voorziet in de juridisch-planologische regeling van het plangebied, dat binnen het vigerende bestemmingsplan "Natuurgebied 2009" ligt.

Het plan bevat een crematorium met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast zijn twee beheerderswoningen voorzien, die tevens dienen als rouwhuis. In een rouwhuis kunnen overledenen opgebaard worden en is ruimte voor nabestaanden om in persoonlijke sfeer afscheid te nemen.

1.2 Situering en begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Gooisch Crematorium Laren betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Laren, sectie A, nr. 5394 en ligt in het zuidoosten van de gemeente Laren. Het plangebied wordt globaal begrensd door de A27 aan de westkant, het fietspad nabij de Weg Over Anna's Hoeve aan de zuidkant en de Oud-Eemnesserweg aan de oostkant. De gronden ten zuiden van het bestaande fietspad, die in eigendom zijn van het Goois Natuurreservaat, zijn geen onderdeel van het plangebied. Het plangebied grenst aan de provincie Utrecht en de gemeente Baarn.

Het bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan "Natuurgebied 2009" voor zover gelegen binnen de gronden van onderhavig plangebied. In figuur 1.1 is de situering van het plangebied weergegeven. afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0001.png"

Figuur 1.1: Situering plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Gooisch Crematorium Laren bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • verbeelding, kaartnummer NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01, schaal 1:1.000;
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen opgenomen. In de regels zijn voorschriften en bepalingen opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor de realisatie en de instandhouding van de gewenste planologische situatie. In de toelichting die het plan vergezelt zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeksresultaten alsmede een beschrijving van de planopzet weergegeven.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In dit eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken, alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van onderhavig plangebied. In hoofdstuk 2 volgt een overzicht van het relevante beleid met betrekking tot het gebied. In hoofdstuk 3 “Planbeschrijving” wordt de ontstaansgeschiedenis van het plangebied omschreven en wordt de planopzet toegelicht. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven . In hoofdstuk 5 worden op de juridisch technische aspecten van de opgenomen regelgeving ingegaan. Hoofdstuk 6 behandelt de economische uitvoerbaarheid waarna de resultaten van het “vooroverleg” in hoofdstuk 7 deze toelichting afsluiten.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In het beleidskader wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante beleidsnota's. Het gaat om beleid op Europees, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het beleidskader is voor een groot deel bepalend voor de mogelijkheden in het plangebied.

2.1 Europees beleid

2.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn

Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van de samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur ("Natura 2000"). De regelingen die deze Ecologische Hoofdstructuur tot stand moet brengen én veel gevolgen kunnen hebben voor ruimtelijke plannen is de Vogel- en Habitatrichtlijn. De doelstelling van de Vogel- en Habitatrichtlijn is de bescherming en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde flora en fauna, alsmede het tot stand brengen van een samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur: "Natura 2000". De directe bescherming berust op het verbod tot beschadiging en vernietiging van de leefomgeving (habitat) van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Alle thans feitelijk ecologisch belangrijke gebieden die behoren tot de nog aanwezige en in de toekomst verder uit te bouwen en te verstevigen Europese Ecologische Hoofdstructuur moeten onder de bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. De Vogel- en Habitatrichtlijn is doorvertaald in de Nederlandse Natuurbeschermingswet 1998.

2.1.2 Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Monumentenwet 1988. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.1.3 Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en het principe "de vervuiler betaalt".

In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ("tandje erbij").

2.2 Nationaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

2.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 gewijzigd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Hiertoe moeten de volgende stappen worden gezet (de treden van de ladder van de zogenaamde "ladder duurzame verstedelijking").

  • 1. beoordeling of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag;
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, dient te worden beoordeeld of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de beoordeling van onderhavig plan aan de hand van de ladder.

Op grond van het Bro moet in een bestemmingsplan tevens een beschrijving worden gegeven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Deze beschrijving is opgenomen in paragraaf 4.10. Ook moet het bestemmingsplan inzicht geven, hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 4.4.

2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 grotendeels in werking getreden en per 1 oktober 2012 gewijzigd. In het huidige Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen;
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur in Noord-Holland is geregeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2013 (PRVS 2013). In de vigerende provinciale verordening behoort het plangebied van dit bestemmingsplan tot de EHS. In het ontwerp-Natuurbeheerplan 2016 is dit aangepast, het plangebied van dit bestemmingsplan ligt buiten de EHS. De provinciale verordening wordt naar verwacht begin 2016 op dit punt aangepast. Bij geplande ingrepen die binnen de EHS vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. In paragraaf 2.3.2 en 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Uit het Barro volgt dat conform de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) het plangebied in het radarverstoringsgebied van radarstation Soesterberg ligt (zie figuur 2.1). Op grond van de Rarro mogen binnen een dergelijk gebied geen bouwwerken worden gebouwd hoger dan 114 meter ten opzichte van NAP. De maximale bouwhoogte van bouwwerken in het plangebied blijft hier ruim onder. Het plan heeft derhalve geen verstoring van het radarstation tot gevolg. Een beschermende regeling is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0002.png"

Figuur 2.1: Uitsnede bijlage 8.4 bij Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, kaart radarstations en radarverstoringsgebieden.

Uit het Barro volgt dat conform de Rarro het plangebied deels ligt in een reserveringsgebied hoofdwegen (zie figuur 2.2.). De breedte van dit reserveringsgebied wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt 34 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met één rijstrook. Volgens het Barro geldt dat een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een reserveringsgebied onder andere geen wijzigingen mag bevatten ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat reserveringsgebied geldende bestemmingsplan, die het bouwen van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, uitgezonderd een tijdelijk bouwwerk of een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II, artikel 1, eerste lid, bij het Besluit omgevingsrecht. De bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt buiten deze reserveringsgebied. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen die bebouwing in het reserveringsgebied voorkomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0004.png"

Figuur 2.2: Uitsnede Bijlage 16 Rarro, detailkaart 21 reserveringsgebieden hoofdwegen

2.2.4 Natuurbeschermingswet 1998

Sinds oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet 1998 kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden, zie ook paragraaf 2.2.1).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).

Natura 2000-gebieden:

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen op een afstand van 7 km van het plangebied. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, aardwetenschappelijke of landschappelijke waarde te vrijwaren van ingrepen die deze waarden (kunnen) aantasten. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodemopbouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn in de gemeente Laren de volgende beschermde natuurmonumenten aangewezen: Bussumer- en Westerheide, Postiljonheide, Zuiderheide/Laarder Wasmeer en Heidebloem.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Beschermd natuurmonument, maar in de omgeving van het plangebied bevinden zich wel enkele Beschermde natuurmonumenten. De dichtstbijzijnde Beschermde natuurmonumenten zijn Heidebloem en Zuiderheide/Laarderwasmeer op ca. 100 meter van het plangebied. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

2.2.5 Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water uit 2003 wordt gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen van het watersysteem benadrukt. Voor wat betreft de waterkwantiteit wordt hierin de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren onderschreven. Voor de waterkwaliteit geldt: scheiden, schoon houden en schoon maken. De verantwoordelijkheid voor het treffen van de waterhuishoudkundige maatregelen ligt bij het waterschap. De verantwoordelijkheid voor de integrale afweging ligt bij de provincie en de gemeente. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect water.

2.2.6 Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd, dat provincies de bevoegdheid hebben om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing is verplicht en dient te geschieden op basis van bekende archeologische waarden en reële verwachtingen, zoals vastgelegd op de waardekaarten AMK (Archeologische Monumentenkaart) en IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden). Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel archeologisch kwetsbare gebieden) aanwijzen, maar alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale kaart. Daarnaast vormt het bestemmingsplan een belangrijk bestaand instrument dat de gemeente hanteert op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het plangebied is gelegen in een aardkundig monument van de provincie. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.2.7 Tracébesluit

De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken op 4 september 2014 het Tracébesluit A27/A1 Aansluiting Utrecht-Noord – Knooppunt Eemnes – Aansluiting Bunschoten-Spakenburg vastgesteld.

De aanleiding

Utrecht is een belangrijke en drukke draaischijf van Nederland, waar verkeer vanuit de Randstad (Amsterdam, Schiphol, de Rotterdamse havens) naar de rest van Nederland en de daarachter gelegen landen rijdt. Bovendien werken en wonen veel mensen in Utrecht en omgeving. In de huidige situatie staan op de A1 tussen Knooppunt Eemnes en Eembrugge en voor aansluiting Bunschoten-Spakenburg in beide richtingen regelmatig in de ochtend en avond files. Hetzelfde geldt voor de A27 tussen aansluiting Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes. Volgens verkeersprognoses zal de verkeerssituatie in de toekomst verslechteren als er niets gedaan wordt.

De oplossing

Om de bereikbaarheid en doorstroming te verbeteren worden de volgende aanpassingen gerealiseerd. De A27 tussen aansluiting Utrecht-Noord en Knooppunt Eemnes wordt in beide richtingen uitgebreid van twee naar drie rijstroken. Op de rijbaan van de A27 komt een extra spitsstrook (vierde rijstrook) van aansluiting Utrecht-Noord naar aansluiting Bilthoven. De aansluitingen Bilthoven en Hilversum op de A27 worden aangepast.

De aansluiting Hilversum wordt veel compacter, waardoor hier ruimte vrij komt voor natuur en landschap. In knooppunt Eemnes wordt de verbindingsboog van de A27 uit de richting Utrecht naar de A1 richting Amersfoort verbreed van één naar twee rijstroken. Tussen Knooppunt Eemnes en de Aansluiting Bunschoten-Spakenburg wordt de A1 in beide richtingen uitgebreid van twee naar vier rijstroken.

Het Tracébesluit

Het Tracébesluit beschrijft de infrastructurele voorzieningen en maatregelen aan de A27 tussen Aansluiting Utrecht-Noord en Knooppunt Eemnes en aan de A1 tussen Knooppunt Eemnes en Aansluiting Bunschoten-Spakenburg. Daarnaast geeft het Tracébesluit aan welke maatregelen worden getroffen op onder andere het gebied van geluid en natuur en wat het effect daarvan is.

De realisatie van het project vindt plaats tussen 2016 en 2018. Op welk moment er binnen die periode precies op welke plekken wordt gewerkt, is nu nog niet bekend.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Structuurvisie 2040

In de "Structuurvisie 2040: Kwaliteit door veelzijdigheid", die op 21 juni 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld, geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.

De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied (voorheen 'rode contour').

Stuwwallenlandschap

De verschillende landschappen en de rijkdom aan cultuurhistorie zijn de kracht van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd. Pas na het aantonen van nut en noodzaak en het verkennen van binnenstedelijke verdichtings- en transformatiemogelijkheden, worden ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied door een ontheffing toegestaan. Het plangebied wordt door de provincie aangeduid als landschapstype "stuwwallenlandschap". De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen ‘ondergrond’), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

Ondergrond en aardkundige waarden: de stuwwal is conform de Provinciale Milieuverordening een aardkundig monument. In een dergelijk monument mogen geen verstorende handelingen worden uitgevoerd, zoals graven of rijden met zware voertuigen. Er kan een ontheffing worden verkregen van dit verbod, bijvoorbeeld als er al een bouwmogelijkheid op het gebied ligt. Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. Deze bestemming biedt de mogelijkheid 42 recreatiewoningen, twee beheerderswoningen en een horecafaciliteit te bouwen. In het bestemmingsplan is geen bouwvlak aangewezen. Het gehele bestemmingsvlak mag bebouwd worden met recreatiewoningen, als maar wordt voldaan aan de bouwregels (maximum aantal/hoogte etc). Er is met het onderhavige plan in planologische zin geen sprake van een ingrijpende ontwikkeling, maar slechts van een ander gebruik, waarbij minder bouwmogelijkheden horen en derhalve minder sprake is van verstoring van het aardkundig monument.

Historische structuurlijnen: In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is de historische grens tussen Noord-Holland en Utrecht (Holland en het Sticht), gemarkeerd door de 23 provinciaal beschermde grenspalen als historische structuurlijn benoemd. De oostelijke grens (gevormd door de Goyergracht Noord en Zuid, Doctor Albert Schweitzerweg, Gooiersgracht, Hollandsesloot) liep kaarsrecht vanaf het Gooimeer (toen Zuiderzee) richting de Domtoren in Utrecht tot aan de Vuursche Dreef in Hollandsche Rading. Deze structuurlijn wordt door onderhavig plan niet aangetast.

Cultuurhistorische objecten: de waardevolle cultuurhistorische objecten in het stuwwallenlandschap zijn volgens de Leidraad herstellingsoorden en sanatoria, landgoederen en villaparken. Ten oosten van het plangebied ligt in gemeente Baarn het landgoed Drakenburg. In dat gebied zijn onder andere zorginstellingen zoals Sherpa en Amerpoort en een congrescentrum te vinden. Het landgoed wordt van het plangebied van het crematorium gescheiden door een bosrand met een afschermende werking. Dit blijft met de realisatie van onderhavig plan gehandhaafd.

Openheid: Een kenmerk van het landschap, dat bepalend is voor de waarneming en beleving van het landschap is openheid. De mate van openheid wordt bepaald door de mate waarin elementen zoals beplanting, bebouwing en grondlichamen boven de ooghoogte van de waarnemer afwezig zijn. Het plangebied ligt tussen de A27 (die op een grondlichaam verhoogd is aangelegd) en de Oud-Eemnesserweg. Door de aanleg van de A27 is de openheid van het landschap ter plaatse van het plangebied reeds verstoord.

Duisternis en stilte: Het plangebied grenst aan de westkant aan de A27. De aanwezigheid van deze rijksweg heeft al een verstorend effect op duisternis en stilte. Daarnaast is binnen het plangebied de realisatie van 42 recreatiewoningen, twee beheerderswoningen en een horecavoorziening toegestaan. De realisatie van een crematorium en twee beheerderswoningen, zoals voorzien in dit plan heeft minder effect op de aspecten duisternis en stilte dan hetgeen nu is toegestaan. Dit samen met de ligging aan de A27 maakt dat het onderhavige plan geen negatief effect heeft op duisternis en stilte.

Fijnmazige waterberging

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als fijnmazige waterberging. Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem zal niet meer voldoen door heviger regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Drogere periodes komen vaker voor waardoor een zoetwatertekort kan ontstaan. De Provincie Noord-Holland heeft op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water de wateroverlastopgave vastgesteld. Provincie Noord-Holland zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. In gebieden waar diverse grote opgaven op gebied van water, natuur, recreatie, woningbouw enzovoorts samenkomen is de provincie trekker van integrale gebiedsprojecten. Dit aspect is voor onderhavig plangebied niet relevant. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect water. Deze paragraaf wordt afgestemd met het waterschap in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Heel de Heuvelrug

Op de kaart 'Behoud en ontwikkeling van groen om de stad en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen' is het plangebied aangeduid als 'Metropolitaan landschap, Heel de heuvelrug' (zie figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0006.png"

Figuur 2.3: Heel de heuvelrug

In de metropoolregio Amsterdam heeft de provincie een extra ambitie voor de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden en het gebruik van het landschap voor stedelijke functies. Voor de natuurgerichte recreatie betrekt de provincie hierbij onder meer ook het Gooi. De provincie ziet het Gooi als onderdeel van Heel de Heuvelrug, die doorloopt in de Utrechtse Heuvelrug. De ontwikkeling van metropolitane landschappen moet worden afgestemd met de ontwikkeling van de nabijgelegen metropool. De identiteiten van de diverse landschappen zijn hierbij het uitgangspunt. Hierbij geldt dat landbouw een belangrijke drager is van het landschap. Onderhavig plan past binnen dit beleid.

2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is op 21 juni 2010 vastgesteld en in de periode tot en met 2014 op een aantal onderwerpen herzien. Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moet voldoen. De PRVS geeft onder meer invulling aan het provinciale beleid om onnodige verstedelijking in het landelijk gebied tegen te gaan. Belangrijk gegeven daarbij is de begrenzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG).

Landelijk Gebied

Het plangebied ligt buiten het Bestaand Bebouwd Gebied, i.c. in het Landelijk Gebied. In artikel 12 is specifiek voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties een regeling opgenomen, inhoudende een verbodsregeling behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten. Artikel 13 kent eenzelfde verbodsregeling met ontheffingscriteria gericht op nieuwe woningbouw en in artikel 14 de regeling voor overige vormen van verstedelijking (voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken).

De PRVS stelt in artikel 15 dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 in het landelijk gebied het plan overeenkomstig de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie rekening moet houden met:

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • de historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten;

In de vorige paragraaf is hierop ingegaan.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In de provinciale verordening behoort het plangebied van dit bestemmingsplan tot de EHS. In het ontwerp-Natuurbeheerplan 2016 is dit aangepast, zodat het plangebied geen onderdeel meer uitmaakt van de EHS. De provinciale verordening wordt op dit punt nog aangepast.

Het plangebied heeft ten behoeve van de huidige planologische bestemming (Recreatie - Verblijfsrecreatie) de status van EHS verloren. Compensatie van de EHS heeft plaatsgevonden op de oude locatie van recreatieterrein 'De Molshoop', 500 meter ten zuiden van het plangebied. Deze locatie is gesaneerd en ingericht als ecologische verbinding. Een verdere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.

Aardkundig monument

De stuwwal is conform de Provinciale Milieuverordening een aardkundig monument. De aardkundige monumenten worden beschermd door de Provinciale Milieuverordening. In een dergelijk monument mogen geen verstorende handelingen worden uitgevoerd, zoals graven of rijden met zware voertuigen. Er geldt een algemene vrijstelling, bijvoorbeeld als er al een bouwmogelijkheid op het gebied ligt. Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. Deze bestemming biedt de mogelijkheid 42 recreatiewoningen, twee beheerderswoningen en een horecavoorziening te bouwen. In het vigerende bestemmingsplan is geen bouwvlak aangewezen. Het gehele bestemmingsvlak mag bebouwd worden met recreatiewoningen, als maar wordt voldaan aan de overige bouwregels (maximum aantal/hoogte, etc.). Er is in planologische zin geen sprake van een ingrijpende ontwikkeling, maar slechts van een ander gebruik, waarbij minder bouwmogelijkheden horen en derhalve minder verstoring van het aardkundig monument plaatsvindt. Desalniettemin is een ontheffing aangevraagd voor de ingrepen die binnen het plangebied zijn voorzien.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft besloten ontheffing te verlenen voor de geplande handelingen binnen het plangebied.

Energie en duurzaam bouwen

Uit artikel 33 Energie en duurzaam bouwen van de PRSV volgt dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen dient te voldoen.

2.3.3 Provinciaal Inpassingsplan Hoogwaardig Openbaar Vervoer in het Gooi

Zowel het wegennet als het spoorwegnet in het Gooi zijn overbelast en de verschillende vormen van openbaar vervoer sluiten niet goed op elkaar aan. Verder wijzen de prognoses voor 2020 uit dat het verkeer tegen die tijd nog zal zijn toegenomen. Daarom hebben de provincie Noord-Holland, de gemeenten Hilversum, Huizen, Eemnes, Laren en de regio Gooi en Vechtstreek gezamenlijk besloten dat er een Hoogwaardige OV-verbinding moet komen tussen Huizen en Hilversum.

De HOV-bus vormt een schakel in het regionale HOV-netwerk voor de Randstad (R-net). R-net zorgt voor een snelle en betrouwbare OV-verbinding met Amsterdam, Schiphol en Almere. Hierdoor wordt Huizen, een van de grootste gemeenten zonder station in Nederland, veel beter ontsloten. Ook Blaricum, Eemnes en Laren krijgen een sterk verbeterde aansluiting op R-net. Deze snelle, hoogfrequente en comfortabele busverbinding is een serieus alternatief voor de auto en levert een bijdrage aan het op peil houden van de bereikbaarheid, leefbaarheid en economische positie van ’t Gooi.

De provincie stelt momenteel een inpassingsplan (provinciaal bestemmingsplan) op om de HOV planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het inpassingsplan grenst aan de westzijde aan het onderhavige bestemmingsplan. Momenteel vinden er gesprekken plaats tussen de gemeente, initiatiefnemer en de provincie over de voorwaarden waaronder de grond (753 m2) kan worden overgedragen, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit die binnen het plangebied wordt nagestreefd. Deze gesprekken lopen momenteel nog. De plangrens van voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op die van het provinciaal inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0007.png" Figuur 2.4: Voorlopig ontwerp HOV ter hoogte van het plangebeid. De roze arcering toont het deel dat nodig is voor de aanleg van de HOV

2.3.4 Waterplan 2010-2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • klimaatbestendig waterbeheer.
  • water medesturend in de ruimte.
  • centraal wat moet, decentraal wat kan.
  • gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2008-2023

De gemeente Laren heeft op 25 juni 2008 een nieuwe Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie schetst het kader van de gewenste ontwikkeling van Laren in de komende 15 jaar. Ten aanzien van het landelijk gebied is landschapsontwikkeling en -behoud het belangrijkste thema. Gezamenlijk met de landschapsbeheerders moet versnippering van de Laarder Engen (historische bouwlandjes op schrale zandgrond) tegengegaan worden. Daarnaast dienen in het kader van de versterking van de Ecologische Hoofdstructuur de verschillende natuurgebieden rond Laren op elkaar te worden aangesloten. Ecoducten zorgen ervoor dat dieren zich vrij kunnen verplaatsen, ook als er bijvoorbeeld een snelweg of spoorlijn in hun habitat ligt. Een ‘doorgaande lijn’ voor flora- en faunaontwikkeling.

De structuurvisie doet geen expliciete uitspraken over het plangebied of de realisatie van een crematorium. De structuurvisie is geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.4.2 Visiedocument Groene Vingers Laren

Laren is een groene gemeente en bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de groenstructuur en daarmee de groenbeleving van Laren. Om deze toekomstige verzoeken op een onderbouwde en eenduidige manier te kunnen beantwoorden, is het ‘Visiedocument Groene Vingers Laren’ opgesteld (door de Raad vastgesteld op 28 april 2010 en op 7 mei 2010 in werking getreden).

In de visie is de groenstructuur op een duidelijke manier in beeld gebracht en verwoord met toepassing van minder regulering, conservering en flexibiliteit. De visie moet leiden tot een vereenvoudigde regelgeving waarmee op een transparante en eenduidige manier een afweging tussen algemeen en particulier belang kan worden gemaakt.

Het Visiedocument Groene Vingers geeft antwoord op de vraag “Wat zijn de groene vingers van Laren?”. Het studiegebied omvat alle groene elementen binnen het grondgebied van de gemeente Laren. Daarbij is een indeling van de groenstructuur gemaakt, op basis waarvan een methodiek te ontwikkelen is die toegepast kan worden op het maken van bestemmingsplannen en het behandelen van bouwaanvragen.

De groenstructuur van Laren is in een drietal zones op te delen (met afnemend ‘gewicht’):

  • ‘Groene Vingers’
  • ‘Groene Kavels’
  • ‘Kavels’

Per zone is een aantal richtlijnen te geven, waarmee enerzijds het ruimtelijke en groene karakter van Laren behouden blijft en anderzijds, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ruimte blijft voor kleinschalige ontwikkelingen. Naast deze zonering spelen het groene profiel en de beeldkwaliteitwaarden hierin een belangrijke rol.

Het plangebied voor het crematorium valt buiten de visiekaart van het 'Visiedocument Groene Vingers Laren'. Aan de hand van de locatiekenmerken is het plangebied aan te duiden als 'Bos en Heide', onderdeel van de 'Groene Vingers'. De Groene Vingers zijn te definiëren als de groenstructuur die op landschappelijk niveau van cruciaal belang is voor de ruimtelijke beleving van Laren. Hieronder vallen de omliggende bos- en heidegebieden, inclusief landgoederen en de ruimtelijk en cultuurhistorisch zo waardevolle engen. Structuren die zich in deze zone bevinden behoeven extra landschappelijke bescherming. Voor de gronden die in bezit zijn van overheden of natuurorganisaties zal dit dikwijls weinig problemen opleveren. Er is echter ook een groot aantal gronden binnen het gebied van De Groene Vingers dat in particulier bezit is. Op deze gronden komen particuliere en algemene belangen met elkaar in aanraking. De methodiek die in de visie beschreven is, geeft voor de gronden in particulier bezit en die vallen binnen de Groene Vingers richtlijnen, waarmee de juiste balans tussen de vrijheden voor de eigenaar én het behoud van de waardevolle groenstructuur van Laren gewaarborgd wordt.

Bij de verdere planuitwerking zal een (landschappelijk) inpassingsplan worden opgesteld, waarbij wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit het Visiedocument Groene Vingers Laren.

2.4.3 Beleids- en actieplan Wateroverlast en hemelwaterverordening

Op 27 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Laren het beleids- en actieplan Wateroverlast vastgesteld en gekozen voor een scenario waarbij zowel de gemeente als de perceeleigenaren hun bijdrage moeten leveren bij het oplossen van het watervraagstuk.

De gemeente investeert 1,4 miljoen euro in maatregelen in de openbare ruimte die ervoor zorgen dat de wateroverlast bij hevige regenval tot een minimum wordt beperkt. Omdat deze maatregelen onvoldoende effect hebben wanneer het regenwater van perceeleigenaren ook in het riool terecht komt, wordt tevens ingezet op verplicht afkoppelen en bergen op eigen terrein van hemelwater. Die verplichting zal gelden voor alle perceeleigenaren, tenzij dat redelijkerwijs naar het oordeel van de gemeente niet van een perceeleigenaar kan worden verwacht.

De gemeenteraad van Laren heeft op woensdag 24 februari 2016 de verordening op afvoer van hemelwater vastgesteld. Hoe de omgang met hemelwater binnen het plangebied wordt opgelost, is beschreven in paragraaf 4.10.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt langs de oostzijde van de A27 tussen de Weg Over Anna’s Hoeve en de Oud-Eemnesserweg (zie figuur 3.1). De gronden ten zuiden van het bestaande fietspad die in eigendom zijn van het Goois Natuurreservaat zijn geen onderdeel van het plangebied. Het terrein staat bekend als De Molshoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0008.png"

Figuur 3.1: Bestaande situatie

Bebouwing

Het terrein is onbebouwd. Op grond van het vigerende bestemmingsplan kunnen er in het plangebied recreatiewoningen, een horecavoorziening en twee beheerderswoningen worden gebouwd. Een impressie van de bouwmogelijkheden op basis van het vigerende bestemmingsplan is in figuur 3.2 weergegeven. Er is reeds een bouwvergunning verleend voor de bouw van 42 recreatiewoningen, 2 dienstwoningen en horecavoorzieningen. De bouwvergunning is inmiddels onherroepelijk. Bij de realisatie van een crematorium gaat dat bouwplan niet door.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0009.png"

Figuur 3.2: Bouwmogelijkheden vigerende bestemmingsplan

Groen en water

Het plangebied betreft een deel van de bosstrook langs de oostzijde van de A27. De bosstrook bestaat voornamelijk uit grove den is deels een gemengd bos met beuk, berk, zomereik en Amerikaanse eik.

De gronden ten zuiden van het bestaande fietspad die in eigendom zijn van het Goois Natuurreservaat zijn geen onderdeel van het plangebied.

Binnen het plangebied is in de huidige situatie geen oppervlaktewater aanwezig.

Infrastructuur

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de A27 en de Oud-Eemnesserweg. Langs de zuidelijke grens van het plangebied ligt een bestaand fietspad. Ten zuiden daarvan ligt de Weg Over Anna’s Hoeve en de Zandheuvelweg (Baarn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0011.png"

Figuur 3.3: Infrastructuur

3.2 Toekomstige situatie

In het plangebied worden een crematorium en twee bedrijfswoningen gerealiseerd met de daarbij behorende voorzieningen (asverstrooiingsveld, urnentuin, columbarium e.d.), parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. Een impressie van de toekomstige situatie is weergegeven in figuur 3.4. Benadrukt wordt dat onderstaande impressie geen eindbeeld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0012.png"

Figuur 3.4: Impressie inrichting plangebied toekomstige situatie

Bebouwing

De bebouwing voor het crematorium is geprojecteerd in het centrale deel van het plangebied. Bepalend voor de architectuur van het crematorium zijn de stijlkenmerken van de karakteristieke Gooische villa’s. De maximale hoogte van de bebouwing bedraagt 13 meter exclusief ondergeschikte bouwdelen. Deze mogen nog 2 meter boven de bebouwing uitsteken.

De bedrijfswoningen hebben een nokhoogte hebben van 10 meter. Op het terrein wordt tevens een columbarium (urnenmuur) gerealiseerd van circa 5 meter hoog. Tussen de rijksweg en het plangebied wordt een geluidwerende voorziening gebouwd. Deze voorziening is om twee redenen noodzakelijk:

  • 1. Allereerst om geluid van de A27 en de HOV weg te nemen. De HOV is zo dicht op het plangebied gelegen, dat onevenredige hinder als gevolg van geluid en trillingen ontstaat. Dit is niet acceptabel gelet op de beoogde functie van het plangebied als crematorium. Hier zijn rust en ruimte gewenst;
  • 2. Daarnaast ontneemt een geluidwerende voorziening het zicht op de HOV. Vanuit landschappelijke oogpunt en gelet op de beoogde functie als crematorium is dit gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0013.png"

Figuur 3.5: Impressie bebouwing crematorium

Groen en water

De bestaande bosstrook ten zuiden van het fietspad blijft gehandhaafd. Deze gronden zijn in eigendom bij het Goois Natuurreservaat en ligging buiten het plangebied. Het terrein wordt parkachtig ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0015.png"

Figuur 3.6: Impressie inrichting plangebied

Infrastructuur

Het terrein wordt ontsloten vanaf de Oud-Eemnesserweg. Op de verkeerskundige afwikkeling wordt verder ingegaan in §4.2.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Natuur

Het plangebied betreft een bosstrook langs de oostzijde van de A27 tussen de Weg Over Anna’s Hoeve (zuidzijde plangebied) en de Oud-Eemnesserweg (oostzijde plangebied). Het bos betreft deels een productienaaldbos dat voornamelijk uit grove den bestaat en deels een gemengd bos met beuk, berk, zomereik en Amerikaanse eik. Het terrein wordt ingericht als crematorium.

4.1.1 Verkennend natuuronderzoek

Om te onderzoeken of de inrichting van het terrein tot crematorium kan leiden tot effecten op beschermde soorten of natuurgebieden is in 2013 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. Het rapport "Verkennend natuuronderzoek realisatie crematorium te Laren (Noord-Holland)" (18 september 2013, Tuitert Natuuronderzoek) bevat de uitkomsten van dit verkennend natuuronderzoek. Dit rapport is bijlage 1 bijgevoegd. In het rapport wordt het volgende geconcludeerd.

Natura 2000-gebieden

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden ligt. Effecten op Natura 2000-gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten. Nadere toetsing of het aanvragen van een vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 is niet noodzakelijk.

Beschermde natuurmonumenten

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van een Beschermd natuurmonument ligt. Aan de overzijde van de A27 liggen weliswaar twee Beschermde natuurmonumenten, maar vanwege de verhoogde ligging van de A27 en de aanwezigheid van geluidschermen tussen het plangebied en de Beschermde natuurmonumenten kan een verstoring op deze Beschermde natuurmonumenten worden uitgesloten. Nadere toetsing of het aanvragen van een vergunning op grond van artikel 16 Natuurbeschermingswet 1998 is niet noodzakelijk.

Ecologische Hoofdstructuur

In de provinciale ruimtelijke verordening structuuurvisie van de provincie Noord-Holland is het plangebied aangewezen als EHS. In het ontwerp-Natuurbeheerplan 2016 van de provincie is het plangebied niet langer aangewezen als gebied te beheren natuurgebied. De reden hiervoor is dat op het plangebied reeds een bouwmogelijkheid rust voor 42 recreatiewoningen. Ter compensatie is de status EHS op een alternatieve locatie gelegd, 500 meter ten zuiden van de planlocatie. De provinciale ruimtelijke verordening wordt op dit punt aangepast. Het plangebied heeft niet langer de status als EHS met de daarbij behorende beperkingen. De in het natuuronderzoek (bijlage 1) opgenomen informatie met betrekking tot de EHS is derhalve achterhaald. In figuur 4.1 is de juiste EHS-begrenzing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0016.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede ambitiekaart ontwerp natuurbeheerplan 2016. Het plangebied is rood omkaderd weergegeven.

Beschermde soorten

Uit het verkennend veldbezoek komt naar voren dat het plangebied geschikte biotoop bevat voor enkele zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en/of 3 Ffwet). De reptielensoort hazelworm (tabel 3 Ffwet) komt naar verwachting in het plangebied voor en er zijn diverse bomen met holtes, gaten en kieren die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen (tabel 3 Ffwet). Daarnaast zijn op diverse plaatsen sporen van eekhoorn (tabel 2 Ffwet) aangetroffen. In het plangebied zijn ondanks de ligging naast de Rijksweg A27 diverse (broed)vogelsoorten waargenomen. Er is 1 groter nest aangetroffen dat mogelijk een (oud) sperwernest betreft. Omdat de aanwezigheid van enkele zwaarder beschermde soorten niet op voorhand is uit te sluiten, is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van:

  • hazelworm;
  • vleermuizen;
  • roofvogels (sperwer).

Aanwezigheid van andere soorten/soortgroepen kan op voorhand worden uitgesloten en hoeft derhalve niet aanvullend onderzocht te worden. Indien uit aanvullend veldonderzoek blijkt dat vleermuizen, hazelworm en/of roofvogels in het plangebied aanwezig zijn, dan is voor de realisatie van het crematorium een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet noodzakelijk.

4.1.2 Nader onderzoek

In 2015 heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de beschermde soorten reptielen, roofvogels en vleermuizen (Bijlage 2). Het onderzoek heeft aangetoond dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de onderzochte soorten als gevolg van de voorgenomen plannen. Tijdens het nader onderzoek is wel een dassenburcht in het plangebied aangetroffen. Er heeft nader onderzoek naar de das plaatsgevonden (zie Bijlage 3). De conclusie van het onderzoek is dat het plangebied voor dassen momenteel van ondergeschikte betekenis is. Het verwijderen van de ter plekke aanwezige bijburcht zal geen invloed hebben op de lokale populatie.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.2 Verkeer en parkeren

Aangezien een crematorium (met ondergeschikte horeca) en de twee beheerderswoningen extra verkeersbewegingen genereren ten opzichte van de bestaande bestemming, dient onderbouwd te worden, dat de voorgenomen ontwikkeling niet zorgt voor een onevenredige verkeersdruk op de verschillende ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan is dit onderzocht. De "Notitie Verkeersdruk Crematorium te Laren" (16 augustus 2016, Aveco de Bondt) waarin de resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd, is als Bijlage 4 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn onderstaand beschreven.

Verkeer

Uit het onderzoek is gebleken dat door de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied circa 248 extra motorvoertuigbewegingen op een dag te verwachten zijn (in vergelijking tot de geldende planologische situatie).

Onderstaande tabel toont de huidige intensiteiten op de verschillende omliggende wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0017.png"

Navolgend wordt het effect van de verkeerstoename op de verschillende omliggende wegen beschouwd. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat elke weg 100% van de verkeerstoename moet kunnen ontsluiten. Dit betreft ten opzichte van de te verwachten ontsluiting een worst-case benadering.

Zandheuvelweg/Weg over Anna’s Hoeve

Gelet op het bovenstaande kan - gezien de hoge intensiteiten - voor zowel de Zandheuvelweg alsmede de Weg over Anna’s Hoeve geconcludeerd worden dat deze verkeersgeneratie op zal gaan in het huidige verkeersbeeld en niet zal leiden tot enige congestie of andere verkeersproblematiek. Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat de verkeersintensiteiten over deze wegen een duidelijke spitsdrukte laten zien, daar waar de uitvaartdiensten van het crematorium over het algemeen buiten de spits plaatsvinden. Daarnaast is er bij een crematorium, in tegenstelling tot bij een begraafplaats, over het algemeen geen sprake is van een rouwstoet. Van regelmatige opstoppingen van kruispunten e.d. zal dan ook geen sprake zijn. Opgemerkt wordt dat momenteel wordt onderzocht of - als onderdeel van het project HOV in ’t Gooi er ter plaatse van het kruispunt Zandheuvelweg - Oud-Eemnesserweg - een ‘linksaffer’ inclusief opstelstrook gerealiseerd zal worden. Hiermee worden eventuele gevaarlijke situaties in verband met kruisend verkeer voorkomen.

Oud Eemnesserweg

Indien al het verkeer over de Oud-Eemnesserweg richting Eemnes het plangebied zal verlaten, betekent dit relatief gezien een toename van circa 69% ten opzichte van de huidige situatie. Qua absolute aantallen kan gesteld worden dat ook in de toekomstige situatie de verkeersintensiteiten over de Oud-Eemnesserweg gering zullen zijn. De Oud-Eemnesserweg wordt in de huidige situatie aangemerkt als een zogenaamde erftoegangsweg welke voornamelijk gebruikt wordt voor recreatief verkeer en bestemmingsverkeer. De weg heeft geen vrijliggend fietspad en is ca. 6 meter breed. Een erftoegangsweg heeft een capaciteit van maximaal 5.000 motorvoertuigen/etmaal, waarbij bij meer dan 3.000 motorvoertuigen/etmaal een vrijliggend fietspad wordt aanbevolen. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ook in een situatie dat 100% van de verkeersgeneratie veroorzaakt door de voorgenomen ontwikkeling, via de Oud-Eemnesserweg wordt ontsloten, de toename van de verkeersdruk niet zal leiden tot verkeersproblematiek in enige vorm.

Heidelaan

Ervan uitgaande dat al het verkeer over de Heidelaan richting de A1 het plangebied zal verlaten, betekent dit relatief gezien een toename van circa 40% ten opzichte van de huidige situatie. Qua absolute aantallen kan gesteld worden dat ook in de toekomstige situatie de verkeersintensiteiten over de Heidelaan gering zullen zijn. Het gestelde ten aanzien van de maximale capaciteit van deze weg, gelden tevens de overwegingen die opgenomen zijn bij de Oud-Eemnesserweg. Opgemerkt dient te worden dat in de huidige situatie de Heidelaan vanaf de Oud-Eemnesserweg op werkdagen een gesloten verklaring kent tussen 6.30 - 9.30 uur. Dit zal in de toekomstige situatie niet anders zijn.

Conclusie verkeersafwikkeling

Gelet op de onderzochte effecten van de verkeersgeneratie van het crematorium kan worden geconcludeerd dat wegen in de omgeving van het plangebied het te verwachten extra verkeer kunnen opvangen. De meest wenselijke route vanaf de A1 voert via afrit 10 (Soest/Baarn-Noord) over de Zandheuvelweg naar het plangebied. Aanbevolen wordt dan ook middels een goede routebeschrijving en bebording deze voorkeursontsluiting te stimuleren. Een juiste adressering (in verband routebeschrijving navigatie) kan hier tevens aan bijdragen.

Parkeren

De parkeervoorzieningen worden op eigen terrein gerealiseerd. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is gerekend met de parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 317). Voor een crematorium dat is gesitueerd in de 'rest bebouwde kom' / 'buitengebied' geldt een parkeerkencijfers van minimaal 25,1 en maximaal 35,1 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid. Uitgaande van maximaal 3 gelijktijdige plechtigheden t zijn er minimaal 76 parkeerplaatsen en maximaal 105 parkeerplaatsen benodigd. Door de initiatiefnemer worden 105 parkeerplaatsen aangelegd.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond, dat geluidsgevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Een crematorium eis geen geluidgevoelige functie in het kader van de Wgh. De twee beheerderswoningen zijn wel geluidsgevoelig. Deze woningen zijn echter reeds vergund op basis van het vigerende bestemmingsplan. Akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken worden of de nieuwe functie niet leidt tot een onacceptabele toename in wegverkeerslawaai op reeds aanwezige functies vanwege een toegenomen verkeersproductie.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan kunnen er 42 recreatiewoningen, twee beheerderswoningen en een horecavoorziening in het plangebied worden gerealiseerd. In het onderhavige plan is er sprake van een crematorium en twee beheerderswoningen.

Het verschil in de verkeersgeneratie tussen de toekomstige situatie en de huidige (planologische) situatie wordt derhalve bepaald door het verschil in de verkeersaantrekkende werking van een crematorium ten opzichte van 42 recreatiewoningen.

Uit het verkeersonderzoek (bijlage 4) volgt dat er een toename van verkeer is van 248 motorvoertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0018.png"

Indien wordt uitgegaan van 2.100 plechtigheden per jaar (7 plechtigheden per dag, 300 dagen per jaar) is de toename van de verkeersgeneratie circa 300 motorvoertuigbewegingen per weekdag.

De huidige intensiteit op de Oud-Eemnesserweg is, zoals opgegeven in bijlage 4 circa 492 mvt/etmaal. Gezien de relatief grote afstand tot woningen/andere geluidgevoelige bestemmingen (60 meter of meer) tot deze weg is het voldoende aannemelijk dat in beoogde toekomstige situatie (< 1000 mvt/etmaal) ter hoogte van de woningen/geluidsgevoelige bestemmingen sprake is van een geluidsniveau <48 dB Lden (voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder).

Voor woningen/geluidsgevoelige bestemmingen langs de Weg over Anna's Hoeve (huidige intensiteit 9.128 mvt/etmaal) en Zandheuvelweg (8.170 mvt/etmaal) zal de geluidsbelasting Lden marginaal toenemen tot ten hoogste circa 0,3 dB (af te leiden uit de logaritmische verhouding tussen huidige etmaalintensiteit en intensiteit inclusief beoogd plan. Dit is ruim lager dan de in Wet geluidhinder genoemde toename van 1,5 dB waarbij sprake is van een zogenoemde reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Naar analogie van de Wet geluidhinder is daarmee sprake van een aanvaardbare situatie (goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening).

Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

In het kader van dit bestemmingsplan is een archeologisch bureau uitgevoerd (Bijlage 5). Op basis van het bureauonderzoek blijkt, dat het plangebied een verwachting kent op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie, met name het mesolithicum. Het plangebied is in het verleden niet bebouwd geweest of als akker- of grasland in gebruik geweest. Ook het oorspronkelijk reliëf is waarschijnlijk nog grotendeels in tact. Op grond van het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen verkennende fase uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het veldwerk wordt geadviseerd om de geplande bodemverstoringen als gevolg van de realisatie van het nieuwe crematorium niet dieper te laten reiken dan 25 cm boven de vastgestelde top van overstoven podzolbodems. Deze boringen staan met diepteligging van de top van deze podzolbodems aangegeven op kaart 271570-S1 in de kaartenbijlage van het archeologisch rapport. Het betreft een gebied dat door extrapolatie van de boorgegevens is bepaald en een omvang heeft van circa 0,97 ha (figuur 4.2). Voor zones hierbinnen waar de verstoringen toch dieper zullen gaan (heipalen uitgezonderd), wordt geadviseerd deze met een karterend booronderzoek te onderzoeken op de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen. Ter bescherming van deze zones is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming waarde archeologie opgenomen. Hierin is bepaald dat zonder omgevingsvergunning geen ingrepen zijn toegestaan die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0019.png"

Figuur 4.2: Locatie boringen en zone waarvoor dubbelbestemming geldt

4.4.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in een zone met heide, bos en meertjes (Laarder Waschmeer ligt ten westen). Vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw is het plangebied voornamelijk bebost geweest. In de jaren '70 is de A27 aangelegd. Op kaarten uit de eerste helft van de twintigste eeuw is nog duidelijk het reliëf van de zandduinen zichtbaar binnen het plangebied. Tevens lopen er diverse wegen langs en door het plangebied. Op de kadastrale minuut (1811-1832) ligt het plangebied in het heidegebied, dat reeds toen al bij de gemeente Laren behoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0020.png"

Figuur 4.3:: Kadastrale kaart van het plangebied Gooisch crematorium te Laren uit 1910 (bron: www.watwaswaar.nl)

In het plangebied zijn geen gebouwde monumenten aanwezig. Het terrein is een aardkundig monument (zie paragraaf 2.3.2.). Zoals in paragraaf 2.3.1 beschreven is de historische grens tussen Noord-Holland en Utrecht (Holland en het Sticht), gemarkeerd door de 23 provinciaal beschermde grenspalen als historische structuurlijn benoemd. De oostelijke grens (gevormd door de Goyergracht Noord en Zuid, Oud-Eemnesserweg, Gooiersgracht, Hollandsesloot) liep kaarsrecht vanaf het Gooimeer (toen Zuiderzee) richting de Domtoren in Utrecht tot aan de Vuursche Dreef in Hollandsche Rading. Deze structuurlijn wordt door onderhavig plan niet aangetast.

Conclusie

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.5 Bodem

Er is voor het bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn gepresenteerd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek Gooisch Crematorium te Laren" (23 oktober 2014, Antea Group). Dit onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.

In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting van het gebied. In dit kader is de actuele kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) vastgesteld.

Grond

De grond bestaat vanaf het maaiveld tot de maximale boordiepte van circa 4,2 m -mv. uit zand. Uit de analyseresultaten van de grond is gebleken dat geen van de onderzochte parameters de betreffende toetsingswaarde overschrijd. Ten behoeve van de vaststelling van het mogelijke hergebruik van de grond zijn de analyseresultaten van de onderzochte grondmonsters indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond voldoet aan de achtergrondwaarden (AW2000).

Grondwater

De grondwaterspiegel bevindt zich tussen de 1,5 en de 3,5 m -mv. Uit de analyseresultaten is gebleken in het grondwater plaatselijk verhoogde gehalten (index <0,5) aan minerale olie en/of zware metalen zijn gemeten.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt aanvaard. Aanleiding hiervoor is het ontbreken van verontreinigingen in de grond en maximaal verhoogd aangetroffen gehalten in het grondwater.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het toekomstig gebruik van de locatie.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Bij een ruimtelijke procedure is het bevoegd gezag verplicht de beoogde ontwikkeling te toetsen aan de milieukwaliteitseisen, waaronder luchtkwaliteit. Dit onderzoek naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling moet duidelijk maken of de ontwikkeling in overeenstemming is met Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen. In Titel 5.2 Wet milieubeheer is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Voor de komende jaren is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling die minder dan 3% bijdraagt 'niet in betekenende mate' is. Dit komt overeen met een maximale toename van 1,2 ìg/m3 voor de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. In de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn concrete situaties opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Blijft de ontwikkeling binnen de in deze regeling opgenomen grenzen, dan is het project per definitie 'niet in betekenende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Situatiebeschrijving

Uit bijlage 4 volgt dat er vanwege het plan uitgaande van 7 plechtigheden per dag sprake is van een verkeerstoename van 248 motorvoertuigen per dag.

Effect ontwikkeling op de luchtkwaliteit

In de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' is opgenomen dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen per definitie niet in betekenende mate bijdragen. Uitgaande van het minimale van 5 mvt/etmaal per woning bedraagt de totale verkeersgeneratie van deze 1.500 woningen circa 7.500 mvt/etmaal.

Aangezien het voorgenomen plan slechts circa 300 mvt/etmaal zal genereren ten opzichte van de autonome situatie is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Dit wordt bevestigd door de NIBM-tool (mei 2014). Dit is een rekentool die voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum Infomil. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Uitgaande van 248 voertuigbewegingen, met 10 procent aandeel van vrachverkeer blijkt dat de bijdrage van extra verkeer vanwege het plan niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0021.png"

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is aannemelijk, dat het plan niet in betekenende mate zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De onderschikte horeca en de twee beheerderswoningen waren reeds toegestaan, en hebben derhalve geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (buisleidingen, spoor, weg en water).

Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van een crematorium heeft Oranjewoud/Save (sinds 1 januari 2014: Antea Group) de externe veiligheidsaspecten onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport "Externe veiligheidsonderzoek Crematorium Oud Eemnesserweg Laren (20 september 2013, Save). Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 7. De conclusies zijn hieronder verwoord.

Rijksweg A27

Plaatsgebonden Risico

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico zich beneden het risiconiveau van 10-6 /jaar bevindt. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico van de weg geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico

Door de verandering van de bevolkingssituatie in het plangebied, treedt er een geringe verandering (zowel toe- als afname) op van het groepsrisico van de A27. Het maximale groepsrisico neemt toe. Er is geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoordingsplicht is van toepassing.

Omdat het onderzoek externe veiligheid van Antea Group dateert van vóór 1 april 2015 is dit voor wat betreft de geciteerde wetgeving verouderd. Dit heeft inhoudelijk echter geen gevolgen. Er geldt nu een plasbrandaandachtsgebied (PAG) naast de A27. Voor het bestemmingsplan heeft dit echter geen consequenties, omdat het rechtgevolg van dit gebied voortkomt uit Bouwbesluit 2012. Het bouwvlak is dusdanig gesitueerd dat buiten het PAG (30 meter uit de buitenste kantlijn van de hoofdrijbaan van de A27) wordt gebouwd.

Spoorlijn Hilversum-Baarn

Plaatsgebonden Risico

De 10-6/jaar-plaatsgebonden risicocontour bevindt zich ver buiten het plangebied. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico van het spoor geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico

In de verkennende berekening is aangetoond dat het bevolkingsvlak in het plangebied geen invloed uitoefent op het groepsrisico van het spoor Hilversum-Baarn. Het groepsrisico neemt niet toe of af door het vast te stellen bestemmingsplan. De verantwoordingsplicht is van toepassing.

Aardgasbuisleidingen

Plaatsgebonden Risico

Uit de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op treedt. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico van de buisleidingen geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico

Door de verandering van de bevolkingssituatie in het plangebied, treedt er een geringe verandering (zowel toe- als afname) op van het groepsrisico van de buisleidingen in en rond het plangebied. Er is geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing voor elk van de beschouwde leidingen.

Cumulatie

De wetgeving verplicht niet om de besluitvorming te baseren op een gecumuleerd risico, maar het is wel een goed gebruik om bij de uitwerking van de verantwoording van het groepsrisico cumulatie mee te beschouwen. De kans dat zowel op de A27 als bij een buisleiding een incident plaatsvindt, is te verwaarlozen. Dit betekent dat bij een incident op de A27 personen bij deze bron kunnen wegvluchten. Indien er een incident bij een buisleiding is, dan is er geen 360 graden vluchtmogelijkheid voor de personen op de planlocatie. Echter, vluchten in noordelijke en zuidelijke richting is mogelijk. Een dergelijk vluchtgedrag wordt bevorderd als de aanwezigen in geval van een (dreigende) calamiteit goede instructies krijgen omtrent het juiste vluchtgedrag. Hieromtrent mogen geen maatregelen worden voorgeschreven in het bestemmingsplan en om deze reden is dit aspect ook niet meegenomen bij de invulling van de verantwoordingsplicht (zie § ). Het wettelijk verplichte ontruimingsplan zal worden uitgebreid met instructies hoe gehandeld moet worden bij een incident met gevaarlijke stoffen op de A27 of bij een incident bij een buisleiding.

Verantwoording

Uit het rapport “Externeveiligheidsonderzoek, Crematorium Oud Eemnesserweg Laren” (september 2013, Save) is duidelijk geworden dat de verantwoordingsplicht ingevuld moet worden voor meerdere risicobronnen: de A27, enkele hogedruk aardgasleidingen en de spoorlijn Hilversum-Baarn. In het rapport "Verantwoordingsplicht Bestemmingsplan Laren crematorium (13 oktober 2014, Antea Group) dat als bijlage 8 is bijgevoegd worden de elementen van de verantwoording beschreven en ingevuld. In de verantwoordingsplicht komt een aantal keuzes en aandachtspunten naar voren, gericht op het zoveel mogelijk beperken van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Deze keuzes en aandachtspunten zullen in deze samenvatting puntsgewijs op een rij worden gezet.

Hoogte van het groepsrisico

  • Het groepsrisico van de A27 neemt toe, maar ligt ruim onder de oriëntatiewaarde.
  • Het groepsrisico bij de hogedruk aardgasleidingen blijft gelijk of neemt af en ligt bij alle leidingen onder de oriëntatiewaarde.

Bronmaatregelen

  • Bronmaatregelen aan de spoorlijn en rijksweg zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure en worden door de gemeente om die reden dan ook niet nader beschouwd.
  • Bronmaatregelen bij de buisleiding worden gezien de kleine risico’s niet overwogen.

Maatregelen in ruimtelijk besluit

  • Het schuiven met ruimtelijke elementen levert weinig veiligheidswinst op, vanwege de lage geprojecteerde personendichtheid en de beperkte risico’s. Bij het verplaatsen van deze ontwikkelingen binnen het plangebied spelen andere overwegingen dan externe veiligheid mee.
  • Bovendien liggen de risicobronnen aan verschillende zijden van het plangebied, waardoor het schuiven van elementen naar een andere zijde, dat element weer dichterbij een andere risicobron brengt. Het crematorium herbergt de meeste personen en ligt voldoende ver van de verschillende risicobronnen.

Bestrijdbaarheid

  • Bluswatervoorziening en opstelplaatsen: Voor de bestrijding bij de risicobron zelf geldt dat extra bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen bij de rijksweg en spoorlijn niet binnen deze procedure geregeld kunnen worden. Dit is wel mogelijk bij de hogedruk aardgasleidingen die door het plangebied lopen. In het plangebied zijn op dit moment geen primaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Evenmin is open water voorzien in het plan dat als tertiaire bluswatervoorziening dienst zou kunnen doen. Daarmee vormen de bluswatervoorzieningen een aandachtspunt.
  • Opkomsttijden en aanrijdroutes: Voor de hulpverleningsdiensten is het van belang dat ze snel naar de incidentlocaties kunnen. In de Handleiding Brandweerzorg zijn normen voor maximale opkomsttijden gesteld. De Veiligheidsregio Gooi- en Vechtstreek heeft een brandweerpost aan de Kamerlingh Onnesweg in Hilversum. Vanuit deze post is het voor de brandweer mogelijk om binnen 8 minuten in het plangebied te zijn. De brandweer kan echter niet tweezijdig aanrijden, de enige aanrijdroute is via de Weg over Anna’s Hoeve. De brandweer uit Baarn heeft die mogelijkheid wel, maar zal waarschijnlijk langer dan 8 minuten hierover doen.

Zelfredzaamheid

  • Vluchtwegen/ vluchtmogelijkheden: Vluchtroutes dienen zoveel mogelijk personen direct van de calamiteit weg te leiden. In dit geval zijn er verschillende risicobronnen aan verschillende kanten van het plangebied aanwezig en hangt de juiste vluchtrichting dus af van de risicobron waar de calamiteit plaatsvindt. Het blijkt dat voldoende vluchtwegen aanwezig zijn. De interne ontvluchting uit het plangebied zelf vormt wel een aandachtspunt. In dat kader wordt een ontruimingsplan opgesteld.
  • Schuilmogelijkheden: Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Mochten deze gebouwen voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, wordt geadviseerd deze te voorzien te van mogelijkheden om dit systeem centraal uitschakelbaar te maken. Deze maatregel is echter niet in het kader van deze ruimtelijke procedure te treffen, maar dient bij het afgeven van de bouwvergunning besproken te worden.
  • Bouwkundige maatregelen tegen een BLEVE worden niet geadviseerd.
  • Het gebruik van een W.A.S. (waarschuwing- en alarmeringssysteem) moet personen waarschuwen om personen te laten schuilen.

Toekomstige maatregelen

  • De spoorlijn en rijksweg zijn reeds opgenomen in het Basisnet: dit betekent dat een vervoersplafond is ingesteld voor gevaarlijke stoffen dat garandeert dat de risico's aan de kant van de risicobron niet zullen toenemen.
  • Voor de pijpleiding geldt dat ook hier geen toename van risico’s zijn te verwachten in de toekomst.

Conclusie

Met inachtneming van de in deze paragraaf beschreven onderdelen van de verantwoording van het groepsrisico acht de gemeente de voorgenomen ontwikkeling van het crematorium binnen het plangebied verantwoord.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijfsactiviteiten op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd (Bedrijven en milieuzondering, 2009). Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen activiteiten milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 6, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1.000 meter;
  • categorie 6 grootste afstand 1.500 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning (gevoelig object). Wanneer aan de afstanden wordt voldaan kan worden geconcludeerd dat de activiteit planologisch acceptabel is.

Onderzoek

Volgens de VNG uitgave dient voor het crematorium rekening te worden gehouden met het optreden van hinder binnen de volgende afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01_0022.png"

Van hinderafstanden uit de tabel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden dat er, ondanks dat niet wordt voldaan aan de aan te houden hinderafstand, geen potentiële hindersituatie ontstaat. De in de tabel opgenomen afstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van een gemengd gebied kan conform de VNG-Uitgaven Bedrijven en Milieuzonering de richtafstanden zoals in de tabel aangegeven met één afstandstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Het plangebied is gelegen direct aan de A27. In de omgeving is ten oosten van het plangebied een zorglandgoed met een conferentiecentrum aanwezig. Dit landgoed ligt op circa 170 meter van de A27. Ten noorden van het plangebied liggen aan de Oud Eemnesserweg diverse agrarische en bedrijfspercelen. Het gebied wordt alleen al door de ligging direct aan de A27 (hoofdinfrastructuur) gekenmerkt als een omgevingstype 'gemengd gebied'.

Dit betekent dat de afstand die conform de VNG-systematiek moet worden aangehouden tussen een crematorium en een woning 50 meter bedraagt, waarbij de aspecten geluid en geur maatgevend zijn. De afstand wordt gemeten vanaf de perceelsgrens van het crematorium en de dichtstbijzijnde gevels van de bouwvlakken voor de zorgwoningen op het landgoed. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen op 4 meter buiten dit bouwvlak.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied is de realisatie van een crematorium voorzien. Aangezien deze inrichtingen milieubelemmerend zijn, is middels de systematiek van Bedrijven en Milieuzonering getoetst of voldaan kan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

 

In de directe omgeving van het plangebied zijn de verzorgingscentra Sherpa en Amerpoort gelegen. Deze verzorgingscentra dienen als milieugevoelig te worden aangemerkt. De kortste afstand tussen de bouwvlakken van het verzorgingscentrum en de perceelsgrens van het crematorium (met ondergeschikte horeca) bedraagt meer dan 60 meter. Hieruit volgt dat er zich binnen de genoemde afstanden van 50 meter (crematorium) en 10 meter (horeca) geen gevoelige functies zijn gelegen. Ook zijn er op grond van het vigerende bestemmingsplan “Drakenburgergracht - Zorg” geen uitbreidingsmogelijkheden voor beide zorgcentra dichterbij het plangebied waardoor de voorgenomen ontwikkeling de duurzame bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van zowel Sherpa als Amerpoort niet belemmert.

Conclusie

Uit de toetsing is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat in de omgeving niet in de weg staat en een duurzame bedrijfsvoering van de naastgelegen zorgcentra niet belemmert. De afstand tussen de zorgwoningen (inclusief 4 meter vergunningvrij bouwen) is dusdanig dat tevens gegarandeerd kan worden, dat het crematorium niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd.

4.9 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Regionale behoefte

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro moet bij een bestemmingsplan met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden onderzocht en beschreven of de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er sprake is van een dergelijke behoefte dient er eveneens onderzocht te worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien. Dit ter bevordering van duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. In de jurisprudentie is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' vaak besproken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt een ontwikkeling de ene keer wel en de andere keer niet als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Dat hangt onder andere af van de omvang en de impact van de ontwikkeling. Of de realisatie van een crematorium wel of geen stedelijke ontwikkeling is, is niet met zekerheid te zeggen. In dat kader is ervoor gekozen om bij dit plan de zogenaamde ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling wel toe te passen.

In de regio is al jaren behoefte aan een crematorium. Van der Wardt Bouw heeft (eind 2011) reeds een principe verzoek ingediend voor de bouw van een crematorium op het onderhavige plangebied. De beslissing op dat principe verzoek is tot 2014 aangehouden omdat ook de locatie Crailo voor dit doel in beeld was. De besluitvorming over het ambitiedocument Crailo heeft vervolgens lange tijd in beslag genomen (instemming raad 18 december 2013. Nadat het ambitiedocument definitief is geworden, zijn de mogelijkheden voor het crematorium concreter onderzocht. Gebleken is, dat de provincie geen bezwaar heeft tegen een crematorium op een andere plaats en ook niet de ruimte op Crailo (uitsluitend) voor een crematorium wil bestemmen. Daarnaast blijkt de provinciale milieuverordening zich tegen de vestiging van een crematorium op Crailo te verzetten, omdat een strooiveld voor de as niet mogelijk is in een waterwingebied. Crailo valt daarmee af als locatie voor een crematorium.

In de buurt van Crailo is ook nog even sprake geweest van vestiging van een crematorium bij de watertoren in Laren. Maar de eigenaar (PWN) wil aan de vestiging niet meewerken. Ook in Eemnes heeft een initiatiefnemer zich gemeld voor realisatie van een crematorium (aan de overzijde van de Witte Bergen). Deze wens is bestuurlijk afgestemd. De vestiging van een crematorium in Eemnes is op korte termijn niet te realiseren.

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat meerdere terreinen naast de onderhavig plangebied in beeld zijn geweest en dat deze om moverende redenen, in ieder geval op korte termijn niet beschikbaar zullen komen.

Het crematorium is het antwoord op de stijgende vraag naar deze uitvaartvoorziening in de sterk vergrijzende Gooise regio. Inwoners van het Gooi zijn nu nog aangewezen op crematoria in Bilthoven, Amersfoort en Almere.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een duidelijke regionale behoefte en dat de keuze voor de locatie regionaal is afgestemd.

Beschikbare ruimte in stedelijk gebied

Zoals hierboven reeds aangeven zijn diverse locaties in beeld geweest voor een crematorium. Deze zijn geen van allen geschikt gebleken. Een crematorium binnen bestaand bebouwd gebied kan daardoor niet worden gerealiseerd. Daarbij geldt dat onderhavig plangebied weliswaar buiten het bestaand bebouwd gebied is gelegen, maar dat er wel sprake is van een transformatie van een (planologisch gezien) bestaand recreatiepark met 42 recreatiewoningen, twee beheerderswoningen en een horecavoorziening. Het landelijk gebied wordt dus niet extra verstoord door het toestaan van het crematorium.

(multimodaal) ontsloten

De locatie is zowel per fiets, auto als openbaar vervoer (bus 109, Halte Heidebloem) bereikbaar. De locatie is daarmee passend ontsloten.

Conclusie

De ontwikkeling is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van deze toetsing kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.10 Waterparagraaf

Inleiding

Van der Wardt Bouw is voornemens om ter hoogte van knooppunt Eemnes een crematorium met 2 beheerderwoningen te realiseren en de omliggende gronden daarbij parkachtig inrichten (zie hoofdstuk 3). Het plangebied ligt tussen de A27, de Weg Over Anna's Hoeve en de Oud-Eemnesserweg. Het terrein is circa 2 ha. groot en is in de huidige situatie nagenoeg volledig onverhard. In deze paragraaf wordt het effect van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van de waterhuishouding toegelicht.

Vuilwater

De gemeente Laren heeft geen rioolstelsel in de nabijheid van de projectlocatie. Het meest nabijgelegen vuilwaterrioolstelsel is van de Baarn. Het vuilwater van het crematorium zal daarom op het stelsel van de gemeente Baarn moeten worden aangesloten. Hieromtrent worden nadere afspraken gemaakt.

Hemelwater

Het afstromende water van verharde oppervlakken zal afstromen naar de onbebouwde delen binnen het plangebied en daar infiltreren.

Grondwaterbeschermingsgebieden

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is in de huidige situatie geen oppervlaktewater aanwezig en in de ontwikkeling wordt geen oppervlaktewater voorzien.

Bodem

De bodem bestaat uit duinvaaggronden en veldpodolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Vanaf het maaiveld bestaat de bodem uit zand tot een diepte van minimaal 40 meter.

Grondwater

Het plangebied ligt op de grens tussen de grondwatertrappen VII (H 80-140 en L>120) in het oosten en VIII (H>140 en L>160) in het westen.

De meest nabijgelegen TNO peilbuis bedraagt peilbuis B32A1760 op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied in de zuidwesthoek van het snijpunt tussen de A27 en de spoorlijn Hilversum-Baarn. Op basis van het verloop van de grondwaterstand in deze peilbuis wordt een grondwaterstand verwacht tussen 1,8 en 3,0 meter beneden maaiveld (0,8 tot 2,0 m NAP).

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een supermarkt wordt beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een crematorium met ondergeschikte

voorziening en twee beheerderswoningen mogelijk. Zoals in dit hoofdstuk in voorgaande paragrafen is aangegeven gaat dit niet gepaard met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in het buitengebied met daaromheen een rijksweg, wegen, (zorg)wonen en bedrijven.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen op een afstand van 7 km van het plangebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Beschermd natuurmonument, maar in de omgeving van het plangebied bevinden zich wel enkele Beschermde natuurmonumenten. De dichtstbijzijnde Beschermde natuurmonumenten zijn Heidebloem en Zuiderheide/Laarderwasmeer op ca. 100 meter van het plangebied. Beide Beschermde natuurmonumenten liggen aan de overzijde van de A27. Van oppervlakteverlies binnen de begrenzing van Beschermde natuurmonumenten is geen sprake. Het plangebied is onderdeel van een aardkundig monument. Hier is onder voorwaarden bebouwing toegestaan (inmiddels is hier een ontwerp ontheffingsbesluit voor genomen). De conclusie op grond van de beschouwing van de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Conclusie

Vanuit de m.e.r.-wetgeving zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en in welke vorm er gebouwd mag worden.

5.1 Planvorm

Onderhavig bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan dat het vervangt. Met het opstellen van dit plan is beoogd een zodanig plan te ontwerpen, dat enerzijds rechtszekerheid biedt aan de burgers en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden biedt om flexibel op aanpassingen in te kunnen spelen.

5.2 Juridische plantoelichting

Het bestemmingsplan ‘Gooisch Crematorium Laren’ is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2, Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de bestemming Maatschappelijk opgenomen (artikel 3). Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 4 tot en met 7). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregel opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 8 en 9).

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, hoogte, oppervlakten e.d. te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor een crematorium en twee bedrijfswoningen, die tevens mogen worden gebruikt als rouwhuis. Op de gronden mogen tevens fiets- en voetpaden, water en geluidwerende voorzieningen worden aangelegd en de bij de functies behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeerplaatsen, en groenvoorzieningen.

De maximale bouwhoogte voor de gebouwen van het crematorium bedraagt 13 meter. De bedrijfswoningen kennen een maximale nokhoogte van 10 meter en een maximale hoogte van 4 meter. Er mogen maximaal 2 bedrijfswoningen worden gebouwd, met een inhoud van ieder 800 m3. Bebouwing moet plaatsvinden binnen het bouwvlak, waarbij het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 40 procent. Via de gebruiksregels is bepaald dat er tenminste 75 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en in stand gehouden.

Artikel 4 Natuur

De zuidzijde van het plangebied heeft de bestemming ‘Natuur’. De bebouwing is gelimiteerd tot de bestaande bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de bestemming zijn bluswatervoorzieningen en een opstelplaats voor hulpdiensten toegestaan. Aan de bestemming ‘Natuur’ is een streng omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden gekoppeld, waarmee onder andere het vellen of rooien van houtopstanden en het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen en paden wordt gereguleerd. Hierbij dient advies te worden ingewonnen bij een landschapsarchitect.

Artikel 5 Leiding - Gas

Deze bestemming ligt op een strook op en aan weerszijden van de hoofdgastransportleiding aan de noordzijde van het plangebied. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leiding en in de bescherming ervan. Binnen de aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leiding. De bestemming moet voorkomen dat bebouwing te dicht op leidingen wordt gesitueerd, wat het doelmatig gebruik van de leidingen zou kunnen aantasten. De breedte van de strook bedraagt 4 meter en is en is gebaseerd op de doorsnede van de leiding, met aan weerszijden enkele meters die onbebouwd, onbeplant en onverhard moeten blijven. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Hoog

Ter borging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem is in voorliggend bestemmingsplan conform het uitgevoerde archeologische onderzoek een dubbelbestemming opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat archeologisch (vervolg)onderzoek dient plaats te vinden bij werkzaamheden in de grond van dieper dan 0,3 m en bij een oppervlakte groter dan 100 m2 bij de gebieden gelegen ter plaatse van de archeologische hoge verwachtingswaarde.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt aangegeven, dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen gebruiken en/of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. De specifieke gebruiksbepaling, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen is aanvullend op de algemene gebruiksbepaling van het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Een deel van de gronden van het bestemmingsplangebied zijn aangeduid als 'Vrijwaringszone - weg'. Deze regeling is bedoeld om de beoogde verbreiding van de A27 niet te frustreren. Geregeld is dat deze gronden uitsluitend mogen worden bebouwd ten dienste van de A27. Hiervan kan worden afgeweken, waarbij ook bouwwerken zijn toegestaan ten dienste van de bestemming Maatschappelijk, mits de belangen van de hoofdweg niet aangetast worden en vooraf advies hierover wordt ingewonnen bij de beheerder.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om maximaal 10 procent af te kunnen wijken van de bij recht gegeven goothoogten en bouwhoogten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In deze bepaling wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In de 'Grondexploitatiewet', welke onderdeel uitmaakt van de Wet ruimtelijke ordening, staat aangegeven dat de gemeente een exploitatieplan moet vaststellen, indien kosten worden gemaakt (bijvoorbeeld voor aanleg van openbare voorzieningen en/of plankosten).

Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien op vrijwillige basis een overeenkomst worden aangegaan (anterieure overeenkomst). In dit geval is hiervan sprake.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de te maken kosten. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Gooisch crematorium Laren heeft op grond van het bepaalde in de inspraakverordening met ingang van 24 augustus 2015 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn twee inspraakreacties ingediend. Op 7 september 2015 is er een inloopavond gehouden voor omwonenden en andere belangstellenden.

Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens op grond van artikel 3.1.1 Bro aangeboden aan verschillende instanties in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg.

Van de inspraak en het vooroverleg is een verslag gemaakt dat als bijlage is toegevoegd (Bijlage 9).

7.2 Resultaten terinzagelegging (zienswijzen)

Het ontwerpbestemmingsplan Gooisch crematorium Laren heeft op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 2 april 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn zeven zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording. In bijlage Bijlage 10 is de Nota van zienswijzen opgenomen.