direct naar inhoud van Regels
Plan: Gooisch Crematorium Laren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Gooisch Crematorium Laren" met identificatienummer NL.IMRO.0417.Ngebiedhz1-Va01 van de gemeente Laren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.7 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.16 crematorium:

Inrichting voor lijkverbranding, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals aula voor uitvaartdiensten, wachtruimten, asverstrooiingsvelden, urnentuin, urnenmuren en ondersteunende horeca;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.19 huishouden:

een persoon die alleen woont en alleen in het dagelijks onderhoud voorziet hetzij meerdere personen die samen in een woonruimte wonen en samen in hun dagelijks onderhoud voorzien;

1.20 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.21 ondergeschikte horeca:

Het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);

1.22 peil:

de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van een gebouw, die ten hoogste 20 cm boven het maaiveld mag zijn gelegen; 

1.23 woning vrijstaand:

een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.24 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een crematorium;
  • b. bedrijfswoningen, die tevens mogen worden gebruikt als rouwhuis;
  • c. ondergeschikte horeca, ten dienste van het crematorium;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. water;
  • f. geluidwerende voorzieningen;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeerplaatsen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd:

3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 40 procent.
3.2.2 Gebouwen
  • a. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het crematorium mag niet meer bedragen dan 13 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van ondergeschikte bouwdelen zoals liftschachten en schoorstenen niet meer bedragen dan 15 meter;
  • c. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 2;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • f. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • g. voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels: 
    • 1. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen; 
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 70 m2; 
    • 3. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning; 
    • 4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 meter bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van urnenmuren mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,70 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregel

De gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen slechts als crematorium in gebruik worden genomen, indien er op de gronden tenminste minimaal 75 parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. recreatief en educatief medegebruik;
  • d. onverharde paden;
  • e. één opstelplaats voor hulpdiensten;

met de daarbij behorende:

  • f. nutsvoorzieningen, waaronder bluswatervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend is de bestaande en vergunde bebouwing toegestaan, waarvan de oppervlakte, goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en informatie- en aanwijsborden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van lantaarnpalen mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van:

  • a. schuilgelegenheden met een inhoud van ten hoogste 35 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, mits deze verplaatsbaar zijn, geen aan zijn oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreffen en onontbeerlijk zijn in verband met in het gebied uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. terrein- en erfafscheidingen en informatie- en aanwijsborden met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
4.3.2 Voorwaarde voor de afwijking

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 4.3.1 kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • a. de cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de aanwezige natuurwaarden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem met meer dan 0,1 meter, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning zal worden verleend voor het ophogen van gronden met bagger- of grondspecie;
  • c. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
  • e. het aanleggen van kampeer- en caravanterreinen en dagcampings, speelvelden en banen voor sportbeoefening;
  • f. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
  • g. het vergraven van land tot water;
  • h. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
  • i. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
  • j. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • k. het winnen van bosstrooisel en mos.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische- en natuurwaarden van de gronden;
  • b. een schriftelijk advies is ingewonnen van een landschapsarchitect.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gastransportleidingen, met daarbijbehorende andere bouwwerken.

5.1.1 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Op de tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden is voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • g. diepploegen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • j. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming (en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.4.3 Uitsluiting
  • a. De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 die een veilig en doelmatig functioneren van de leiding aantasten.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 5.4.1, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 6.2.2 zonder een omgevingsvergunning op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • het ophogen en egaliseren van gronden.
6.2.2 Uitzonderingen

Het in 6.2.1gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • in het kader van normaal agrarisch gebruik;
  • in het kader van archeologisch onderzoek, archeologische begeleiding of het doen van opgravingen, voor zover deze activiteiten worden verricht door een ter zake deskundige.
6.2.3 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.2.4 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden bedoeld in 6.2.1 wordt verleend, moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige. De omgevingsvergunning kan worden verleend indien uit het rapport en het advies van de deskundige daarover blijkt dat door de werken of werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden.

6.2.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in 6.2.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' wijzigen zodanig dat de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik 

Onder een gebruik strijdig met de bestemming  wordt in ieder geval verstaan:  

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor meststoffen, bagger en grondspecie;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grond en brandstoffen; 
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte vlieg-, voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan; tenzij het vormen van opslag betreft die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemmingen toegelaten gebruik dan wel ter realisering van de ingevolge de bestemmingen toegelaten bebouwing, of die zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik; 
  • d. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik als kleinschalig kampeerterrein, het groepskamperen, het incidenteel kamperen, het gebruik als natuurkampeerterrein, het kort kamperen en het kamperen op eigen grond, tenzij dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - weg
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' zijn, naast de voor die gronden van toepassing zijnde basisbestemming tevens aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van de belangen van de A27.

9.1.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de A27.

9.1.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken, mits:

  • a. de belangen van de hoofdweg niet aangetast worden;
  • b. vooraf advies hierover wordt ingewonnen bij de beheerder.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht gegeven goothoogten en bouwhoogten met niet meer dan 10%., indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het bebouwingsbeeld; 
  • b. de milieusituatie; 
  • c. de verkeersveiligheid; 
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwovergangsrecht
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd,
    2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Eenmalig kan in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met niet meer dan 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
11.2 Gebruiksovergangsrecht
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder d., te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Gooisch Crematorium Laren' van de gemeente Laren.