Plan: | Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Woonwijken Noordoost - Watermuziek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0397.BPgh1noordoost-0201 |
Enkele jaren geleden is besloten om het Spaarne Ziekenhuis te verplaatsen naar de nieuwe locatie in Hoofddorp. Een aantal voorzieningen is in Heemstede gebleven, in de vorm van een dagkliniek. Herontwikkeling van het ziekenhuisterrein was noodzakelijk om de verplaatsing van het ziekenhuis naar Hoofddorp te financieren. Het dagziekenhuis vraagt bovendien minder ruimte dan het oorspronkelijke ziekenhuis, waardoor de huidige inrichting van het ziekenhuisterrein niet goed meer is afgestemd op de nieuwe functie.
Na verschillende studies naar een nieuwe ruimtelijke invulling, is in het verleden vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de herontwikkeling van het terrein. Dat voorgaande plan voorzag in het behoud van een deel van de gebouwen van het ziekenhuis, woningbouw en de ontwikkeling van een parkgebied.
Het plan voor het voormalige ziekenhuisterrein viel daarbij in twee delen te onderscheiden. Het zuidelijk deel bestond uit de te behouden ziekenhuisgebouwen en nieuw te bouwen appartementen. Het noordelijk deel betrof grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en rijwoningen. Voor dit laatste deel is in 2010 een aangepast plan gemaakt, dat met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is verleend. Een deel van het noordelijk gedeelte is inmiddels gerealiseerd, in uitvoering of verkocht. Om voor het middengebied beter op de marktvraag aan te sluiten en de verkoopbaarheid te vergroten, wordt voor een gedeelte een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Deze herziening heeft tot doel een ontwikkeling mogelijk te maken die beter aansluit bij de wensen van toekomstige bewoners/kopers. Natuurlijk blijft de kwaliteit van het plan voorop staan voor de gemeente en de huidige initiatiefnemer VOF aan 't Spaarne.
Onderhavig plangebied bestaat uit de gronden die nog niet zijn ingevuld op het voormalige noordelijke deel van het ziekenhuisterrein. Het plangebied ligt ten oosten van de Jan van Gilselaan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen. Het merendeel van het plangebied betreft het middeldeel van de Hendrik Andriessenlaan. Een klein deel van het gebied betreft een braakliggend perceel tussen de Hendrik Andriessenlaan, de Jan van Gilselaan en de César Francklaan.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt thans het bestemmingsplan Woonwijken Noordoost, dat op 19 februari 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heemstede. Op 15 januari 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de beroepen die zijn ingesteld tegen het bestemmingsplan ongegrond verklaard, waarmee het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. In het bestemmingsplan Woonwijken Noordoost zijn de gronden reeds bestemd ten behoeve van het wonen (zie figuur 1.2), waarbij de openbare ruimte is voorzien van een verkeersbestemming. In dit bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen conform een concreet bouwplan dat op dat moment was gemaakt.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
In hoofdstuk 2 wordt de beoogde ontwikkeling beschreven. Hierin wordt ingegaan op de flexibiliteit die met dit plan wordt geboden. Vervolgens komt het ruimtelijke beleidskader aan bod (hoofdstuk 3) en wordt het plan getoetst aan diverse omgevingsaspecten (hoofdstuk 4). Vervolgens is in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid verwoord.
Voor onderhavig plangebied was reeds voorzien in woningbouw, door de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan die is verleend. Deze vergunning is later vertaald naar het nu geldende bestemmingsplan Woonwijken Noordoost. In figuur 2.1 is een impressie opgenomen van de destijds beoogde woningbouw. Hieruit blijkt dat was voorzien in twee-onder-een-kap woningen en patiowoningen in het middengebied. Het betrof in totaal 18 woningen (de woningen die in figuur 2.1 met T1, T2, P1(s) en P2(s) zijn aangegeven).
Figuur 2.1 Oorspronkelijk plan
Gebleken is echter dat de woningen in deze setting moeilijk verkoopbaar zijn. Om beter tegemoet te komen aan de wensen van toekomstige bewoners en potentiële kopers, is het gewenst het bestemmingsplan aan te passen. Het bestemmingsplan wordt dusdanig vormgegeven dat niet van te voren van een blauwdruk wordt uitgegaan. Hierbij is wel het uitgangspunt dat de ruimtelijke impact voor de omwonenden niet mag toenemen. Belangrijk is bovendien dat de bebouwing moet aansluiten op de directe omgeving en de gedachten die er was bij de opzet van de buurt. Dit betekent dat in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een exclusief villawijkje.
Dit heeft geresulteerd in een aantal uitgangspunten dat wordt gehanteerd.
In totaal blijven maximaal 18 woningen toegestaan.
Op deze manier wordt een duidelijk kader geboden voor de nieuw te realiseren woningen. De woningen sluiten op deze manier aan bij de type woningen die in de directe omgeving zijn gebouwd. De goot- en bouwhoogte komt overeen. Ook wordt er de mogelijkheid geboden voor een wisselend type woningen. Door de afstand van de woningen tot de voorste perceelsgrens niet vast te leggen, kan een aantrekkelijk, afwisselend straatbeeld ontstaan. Belangrijk hierbij is dat de woningen niet dichterbij de weg kunnen komen dan in de oorspronkelijke plannen het geval was en dat het aantal woningen niet kan toenemen ten opzichte van het aantal woningen dat nu is toegestaan in het bestemmingsplan. De ruimtelijke impact zal hierdoor voor de omwonenden niet groter worden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daarin streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente. De SVIR staat daarmee de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In dit bestemmingsplan wordt stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van woningbouw. In paragraaf 3.2.5 is aangegeven dat de ontwikkeling van de woningbouw past binnen de regionale behoefte. De ontwikkeling wordt gerealiseerd in het bestaande stedelijke gebied van Heemstede. Hierdoor wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Structuurvisie Randstad 2040maakt het kabinet (ruimtelijke) keuzes voor de lange termijn, waarbij wordt ingezet op kwaliteit, duurzaamheid, aantrekkelijkheid en economische kracht. Het kabinet kiest voor twee ruimtelijke en integrale strategieen:
een groene strategie (gericht op versterking van groenblauwe structuren en de verbinding met de stad) en een rode strategie (gericht op het uitbouwen van de internationale concurrentiekracht van de Randstad en het verbinden van verstedelijkingsopgaven met netwerken van infrastructuur).
De nieuwe accenten die het kabinet hierbij legt, zijn:
In de Structuurvisie Randstad 2040 zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Het abstractieniveau van de Structuurvisie ligt te hoog voor het detailniveau van onderhavig bestemmingsplan. Wel wordt aangegeven dat de binnenstedelijke ruimte optimaal moet worden benut. Aangezien er hier sprake is van een project binnen het bestaand stedelijk gebied, is dit project in lijn met de Structuurvisie Randstad 2040.
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de nationale belangen zoals verwoord in het rijksbeleid. Het voldoet eveneens aan de Ladder van duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld dat door de rijksoverheid bij de provincies is neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
Onderhavig plangebied ligt in het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) zoals dit is aangewezen in de PRV. In het vigerende plan zijn hier reeds woningen mogelijk. Het aantal woningen dat wordt toegestaan neemt niet toe met onderhavig bestemmingsplan. Voor het overige zijn er geen aspecten die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Nieuwe verstedelijking is toegestaan binnen het BBG. Onderhavig bestemmingsplan ligt daarom in lijn met de PRV.
De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:
De provincie Noord-Holland wil de Noord-Hollandse (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe plannen dienen daarom de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Om dit te kunnen toetsen, is door de provincie een regionaal Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld die evenals de structuurvisie op 21 juni 2010 is vastgesteld. Deze Leidraad bevat geen aspecten die de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan. Voor zover er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle elementen, betreft dit uitsluitend de molen die aan de andere kant van het Spaarne is gelegen. Deze ligt echter op 400 m afstand van het plangebied. Conform het provinciaal beleid hoeft buiten de 400 m geen rekening meer te worden gehouden met de vrije windvang van een molen.
In de provinciale woonvisie 2010-2020 is de nadruk ten aanzien van de woningbouw verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. In 2020 moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. Dit wordt vormgegeven door met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren.
De opgaven hebben te maken met demografische ontwikkelingen als de vergrijzing en de trek naar stedelijke gebieden. Vanwege deze trends is het belangrijk om het woningaanbod op regionaal niveau af te stemmen: wat wordt waar gebouwd en voor wie? Zo wordt concurrentie tussen gemeenten en regio's voorkomen en daarmee op termijn leegstand met alle gevolgen van dien.
Afstemming van het woonbeleid op regionaal niveau is ook nodig om een verdeling van de woningtypen en de woonmilieus tot stand te brengen die past bij de vraag van de consumenten anno 2010 en 2020. Kortom, de opgaven vragen in toenemende mate om flexibiliteit en regionale afstemming. Het is dus belangrijk dat gemeenten onderling en met corporaties en andere marktpartijen, goed samenwerken. Regionale afstemming en het maken van regionale afspraken gaan lang niet altijd vanzelf. Als middenbestuur faciliteert en ondersteunt de provincie gemeenten en bewaakt de provincie regionale belangen.
De speerpunten van het beleid zijn:
De uitwerking vindt plaats in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (zie paragraaf 3.2.5).
De Noordvleugel van de Randstad is een belangrijke trekker van de Nederlandse economie. Om de huidige internationale concurrentiepositie te behouden of zelfs te versterken heeft de Noordvleugel zichzelf de vraag gesteld "Hoe kan de netwerkregio Noordvleugel zich ontwikkelen tot een internationaal concurrerende Europese metropool in 2040?". Het succesvol verder ontwikkelen van de Noordvleugel moet gericht zijn op het creeren van een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen en willen verblijven.
De Metropoolregio Amsterdam is opgericht als platform om dit doel te realiseren. De Metropoolregio Amsterdam, waarvan de regio Zuid-Kennemerland deel uitmaakt, is het unieke informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Onder de metropoolvlag maken de partners afspraken op het gebied van verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid. Het metropoolgebied heeft geen harde grens; het strekt zich globaal uit van IJmuiden tot Lelystad en van Purmerend tot de Haarlemmermeer. Het vertrekpunt voor het beleid van de Metropoolregio is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.
In dit ontwikkelingsbeeld staat het Metropolitane Landschap centraal. Om dit te realiseren is een aantal opgaven geformuleerd waarbij keuzes moeten worden gemaakt om eventuele conflicten tussen het streefbeeld van het Metropolitane Landschap met andere ontwikkelopgaven weg te nemen. Hierin is een aantal opgaves geformuleerd die niet van invloed zijn op onderhavig bestemmingsplan.
Om dit ontwikkelingsbeeld te realiseren, wordt de volgende hoofdstrategie onderscheiden:
Aangezien er hier sprake is van bundeling en verstedelijking, staat de visie van de metropoolregio de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
In het regionaal actieprogramma zijn afspraken gemaakt over de totale woningbouwplanningen op basis van onderzochte woningbouwbehoeften.
Kwantitatief
Gebleken is dat in de hele regio in de periode 2011-2020 een behoefte is aan ruim 13.000 woningen. Voor de gemeente Heemstede komt dit neer op 608 woningen (waarvan 227 in de periode 2015-2020, de periode waarin onderhavig bestemmingsplan wordt uitgevoerd). Voor deze periode zijn er in de gemeente nog geen concrete 'harde' plannen. Er zijn wel diverse plannen in voorbereiding. Omdat er nog geen zicht is op uitvoering hiervan, kan worden gesteld dat onderhavige woningbouw past binnen de totale behoefte.
Kwalitatief
In kwalitatieve zin wordt een onderscheid gemaakt naar koop- en huurwoningen en naar eensgezins en meersgezinswoningen. Hiervoor zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2011-2015. Bijna 60% van de woningen betreffen koopwoningen en zo'n 65% van de woningen betreffen grondgebonden woningen. Omdat onderhavig plangebied naar verwachting niet in deze periode wordt gerealiseerd, kan hieraan niet worden getoetst. Wel zullen naar verwachting in de periode 2015-2020 in ongeveer dezelfde verhoudingen woningen worden gerealiseerd. Er is hier sprake van uitsluitend koopwoningen in de vorm van eensgezinswoningen. Gezien de beperkte omvang van onderhavig plangebied, past dit binnen de kwalitatieve behoefte.
Herziening Beleidsstrategie Heemstede 2015
In de Herziening Beleidsstrategie Heemstede 2015 geeft de gemeente haar langetermijnvisie vorm aan de hand van de invalshoeken wonen, werken en welzijn. Voor onderhavig bestemmingsplan is uitsluitend de invalshoek wonen van toepassing. Met deze invalshoek streeft de gemeente naar een gedifferentieerd, kwalitatief goede woningvoorraad die zoveel mogelijk beantwoordt aan de wensen en behoeften van woningzoekenden uit Heemstede en de regio. Daarbij wordt veel belang gehecht aan een kwalitatief goede en groene woon- en leefomgeving. Voor de aanpak van de woon- en leefomgeving wordt een integrale wijksgewijze benadering voorgestaan.
Welstandsnota
Het grondgebied van de gemeente Heemstede is in de Welstandsnota Gemeente Heemstede (mei 2004, laatste wijzing maart 2011) opgedeeld in diverse gebieden met ieder een eigen karakteristiek. Onderhavig plangebied valt onder het deelgebied "locatie Spaarne Ziekenhuis".
Dit grotere herontwikkelingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke structuur en karakteristiek. Omdat de bestaande welstandsnota hier geen criteria voor kon bieden, heeft de gemeenteraad in september 2004 nieuwe welstandscriteria vastgesteld. In verband met latere wijzigingen wat betreft woningtypologieen en woningaantallen in het noordelijke plandeel hebben burgemeester en wethouders in oktober 2011 voor dat deel een omgevingsvergunning afgegeven en zijn de welstandscriteria op de gewijzigde situatie afgestemd. De welstandsnota was specifiek afgestemd op de beoogde plannen voor deze locatie. In de komende periode wordt de welstandsnota aangepast op de aangepaste plannen. Hieronder wordt de belangrijkste elementen uit de welstandscriteria van 2011 benoemd.
In de welstandscriteria is een overkoepelende visie op bebouwing en woonomgeving beschreven en daarnaast is onderscheid gemaakt tussen de plandelen Villabuurt, Dagziekenhuis en Appartementen.
Eén terrein, twee sferen
Het plan is erop gericht het gebied in zijn totaliteit te laten beleven. Door Het Spaarne meer bij het geheel te betrekken en zelfs een nieuwe vaart te graven, wordt het water sfeerbepalend in grote delen van het terrein. Vooral in het zuidelijke deelgebied wordt een parkachtige omgeving gemaakt over een grote breedte aan Het Spaarne. Door dit park ligt een verbindende wandelweg, die de zuidzijde van het plangebied, met dagziekenhuis en appartementen, verbindt met de noordzijde, de villabuurt in het groen.
De villabuurt sluit vrijwel letterlijk aan op de villabuurten aan de noordzijde van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door veel grootschaliger bebouwing in het groen, zoals Spaarneborgh. In het plangebied is een overgang tussen beide randen voorzien door aan de noordzijde een villabuurtje toe te voegen, dat aan de overzijde van de nieuwe vaart, via een aantal middelhoge paviljoens, overgaat in een aantal torenvormige gebouwen, die ongeveer de hoogte van Spaarneborgh hebben.
De ontwerpen voor de bebouwing zullen zich kenmerken door een nadrukkelijke verbondenheid met hun omgeving. De setting van de gebouwen (aan het water, aan het laantje, aan het park, aan de wandelpaden, rondom het parkeerplein) bepaalt voor een groot deel het karakter van de architectuur. Op die manier zal het terrein zich voegen tussen de, op zich zeer verschillende buurten eromheen, maar ook als een duidelijke eenheid te ervaren zijn.
Op het villabuurtje is de omschrijving van de villa's in de omgeving uit de welstandsnota van toepassing. De villa's, twee-onder-een-kapwoningen en aaneengebouwde woningen zijn van het 'Heemsteedse type', waarbij het in principe gaat om ensembles van woningen in een samenhangende architectuur, die per type zijn uitgewerkt en gedetailleerd. Het is hier dus nadrukkelijk de bedoeling een samenhangend buurtje van verschillende woningen te maken.
Groene voortuinen en erfafscheidingen maken integraal onderdeel uit van de ontwerpen en de woningen zijn opgebouwd in traditionele materialen, baksteen, hout, staal, zink en gebakken pannen. Bij de woningen langs de Bronsteevaart wordt door middel van een gebouwd hoogteverschil de privacy in de tuin gewaarborgd. Aan Het Spaarne wordt de villabuurt afgerond door een viertal villa's in het riet.
Nota Speelvisie
Spelen is behalve leuk en uitdagend ook heel belangrijk voor de lichamelijke, geestelijke en sociale ontwikkeling van kinderen. De gemeente voelt zich verantwoordelijk voor het bieden van de benodigde speelruimte en speelvoorzieningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen formele speelruimten zoals speelplaatsen en trapveldjes en informele speelruimten zoals spelen op straat, in het bos of op
grasvelden zonder voorzieningen.
Per wijk is daarom gekeken naar het aantal kinderen dat er woont en naar de aanwezige speelruimte. In de Speelvisie wordt uitgegaan van het type voorziening (speel- en sportvoorzieningen) dat er nodig is. Hiernaast zijn de speelplaatsen en aanwezige toestellen beoordeeld op speelwaarde / uitdaging en veiligheid. Bekende verzoeken aan de gemeente voor de aanpassing van speelvoorzieningen zijn ook betrokken bij de planning. In de periode tussen 2005 en 2010 is de spreiding van de speelplaatsen
en toestellen aangepakt om tot een optimale dekking te komen.
Het beleid is gericht op de aanleg van kwalitatief goede speellocaties. In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid voor speelvoorzieningen geboden.
Overige beleid
Het overig beleid van de gemeente is met name van toepassing op verschillende sectorale aspecten. Gezien de omvang van de ontwikkeling, voert het te ver deze beleidsstukken in dit hoofdstuk te behandelen.
Verkeerstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Handellaan (in de toekomst Jan van Gilselaan). Deze weg sluit vervolgens in zuidelijke richting aan op de César Francklaan. De César Francklaan gaat in oostelijke richting over in de Europalaan en staat daarmee in directe verbinding met de A205 richting A9, Halfweg en Amsterdam. Aan de westkant sluit de César Francklaan aan op de Heemsteedsedreef. De Heemsteedsedreef is een doorgaande verbinding vanuit Haarlem door Heemstede richting het zuiden en sluit aan op de N201 richting de A4 en Hoofddorp.
De César Francklaan en de Handellaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Ontsluiting langzaam verkeer
In en om het plangebied zijn zowel utilitaire als recreatieve langzaamverkeersroutes aanwezig (fiets- en voetpaden). Eveneens is een langzaamverkeersroute gelegen naar het naastgelegen ziekenhuisterrein. Langs de César Francklaan (gebiedsontsluitingsweg) ligt een vrijliggend fietspad, deze inrichting is conform Duurzaam Veilig. Op de Handellaan wordt het verkeer gemengd afgewikkeld.
Ontsluiting openbaar vervoer
Langs de César Francklaan is een bushalte gelegen ter hoogte van het ziekenhuis. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Haarlem en Heemstede.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De bouw van 18 nieuwe woningen zorgt voor een beperkte verkeersaantrekkende werking. Uitgaande van een maximaal kencijfer van 8,9 mvt/werkdagetmaal (publicatie 317 CROW, sterk stedelijk gebied, ligging in schil centrum en koop vrijstaand) bedraagt de verkeersgeneratie circa 160 mvt/werkdagetmaal. Dit verkeer zal zich afwikkelen over de Handellaan. Dit zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
De parkeerbehoefte dient bepaald te worden aan de hand van parkeernormen. De gemeente Heemstede heeft eigen normen (Nota parkeernormen Heemstede, 2010). Voor woningen bedraagt de parkeernorm 1,8 parkeerplaats per woning. Deze norm zal per woning worden aangehouden.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De ontwikkelingen zullen niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Tevens zal in de eigen parkeerbehoefte worden voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied worden 18 nieuwe woningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de César Francklaan, de Johan Wagenaarlaan en de Handellaan. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 1. Overigens zijn in het onderzoek in de bijlage ook nog de twee woningen betrokken die recent zijn verkocht.
Onderzoek
Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Johan Wagenaarlaan sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de César Francklaan en de Handellaan wordt de voorkeursgrenswaarde echter wel overschreden maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet.
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen bekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden verleend conform onderstaande tabel.
Tabel 4.1 Ontheffingswaarden
Aantal | Ontheffingswaarde (dB) | Bron | |
Woningen | 1 | 49 dB | César Francklaan |
Woningen | 8 | 56 dB | Handellaan |
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 18 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de César Francklaan (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Her dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Volgens het Basisnet Water vindt over de Zuider Buiten Spaarne vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Totdat de wet Basisnet en het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes van kracht worden (naar verwachting 1 juli 2014) geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen langs vaarwegen die deel uitmaken van Basisnet Water zijn in bijlage 3 bij de circulaire de vaarwegen onderverdeeld in 'rode' en 'zwarte' vaarwegen. Voor niet genoemde vaarwegen, die door de binnenvaart worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, gelden geen afstanden. Op die vaarwegen mag er van uit worden gegaan dat het plaatsgebonden risico op het water kleiner is dan 10-6 per jaar en behoeft het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze vaarwegen worden vervoerd niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico. De Zuider Buiten Spaarne wordt niet genoemd in de circulaire. De vaarweg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Volgens de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn in de directe omgeving van het plangebied daarnaast geen risicovolle inrichtingen gelegen en vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of door buisleidingen. Omdat aan de Europaweg in Haarlem, het verlengde van de César Francklaan, een LPG-tankstation is gelegen, zal naar verwachting over de César Francklaan beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het invloedsgebied voor het groepsrisico voor het vervoer van LPG bedraagt 325 m. Figuur 4.1 laat zien dat het plangebied binnen deze afstand ligt. Volgens de cRNVGS behoeft het groepsrisico niet altijd berekend te worden, in eerste instantie kan gebruik worden gemaakt van de vuistregels van de PGS 3: 'Guidelines for Quantitative Risk Assessment'. In deze vuistregels is gesteld dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden indien in een dichtbevolkt gebied (meer dan 100 personen per hectare) het aantal transporten LPG over een stedelijke weg minder bedraagt dan 500. Gelet op het feit dat de doorzet van het tankstation is beperkt tot 1.000 m3, zal deze hoeveelheid transporten niet worden behaald. Daarom is in dit geval een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.1 Risicobronnen rond plangebied
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Met voorliggende plan wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geen milieuhinderlijke functie. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook voornamelijk woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een dagkliniek aanwezig. Voor een dagkliniek geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 0 m in een gemengd gebied). Door de aanwezigheid van voornamelijk woningen is het plangebied te typeren als rustige woonwijk. Het plangebied ligt op circa 35 m afstand van de dagkliniek. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand.
Verder ten zuiden van het plangebied worden in een separate planologische procedure appartementsgebouwen gerealiseerd. Naast woningen worden ook ondersteunende voorzieningen, zoals kleinschalige horeca en detailhandel en maatschappelijke voorzieningen zoals fysiotherapie, mogelijk gemaakt. Voor de beoogde ondersteunende voorzieningen geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid. Het dichtstbijzijnde appartementsgebouw met ondersteunende voorzieningen komt op een afstand van circa 40 m van de woningen. Ook hier wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Er is ter plaatse van het plangebied dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Normstelling en beleid
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Figuur 4.2 Bouwbeperkingen en externe veiligheid Bron: Luchthavenindelingbesluit
Figuur 4.3 Beperkingen bouwhoogte. Bron: luchthavenindelingbesluit
Figuur 4.4 Beperking aantrekken vogels Bron: luchthavenindelingbesluit
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Figuur 4.5 De 20 Ke-contour van Schiphol.
Bron: Mainport Schiphol, Beleidsinformatie achtergronddocument door Project Mainport Schiphol, december 2005.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied valt buiten de zones waar op grond van het Luchthavenbesluit Schiphol beperkingen worden gesteld aan de bebouwing vanuit het oogpunt van externe veiligheid (figuur 4.2) en geluid (figuur 4.5). Wel geldt voor het plangebied een hoogtebeperking van 110 tot 120 m (figuur 4.3). Binnen het plangebied worden uitsluitend grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Aan de maximale bouwhoogten zal dan ook ruimschoots worden voldaan.
In het Luchthavenbesluit worden daarnaast voor het plangebied beperkingen gesteld aan gebruik dat of een bestemming die vogels aantrekt (figuur 4.4). Een grondgebruik of een bestemming die binnen de volgende categorieën valt is hier niet toegestaan:
Met voorliggende bestemmingplan worden slechts woningen mogelijk gemaakt.
Het Luchthavenbesluit Schiphol vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
In de huidige situatie heeft het plangebied reeds de bestemming Wonen. Er vindt dan ook geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening dient te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem. Er kan er vanuit gegaan worden dat de aanwezige bodemkwaliteit reeds voldoende is voor de bestemming Wonen.
In het verleden heeft echter wel een functiewijziging plaatsgevonden van Maatschappelijk naar Wonen. Voor deze functiewijziging zijn in het plangebied zowel verkennende als nadere bodemonderzoeken uitgevoerd, waardoor inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit ter plaatse. Deze onderzoeken hadden betrekking op het gehele voormalige ziekenhuisterrein, dus zowel het noordelijk deel waar dit plan betrekking op heeft als het zuidelijk deel waar een afzonderlijke procedure voor doorlopen wordt.
Uit het verkennend bodemonderzoek uit 2005 blijkt dat er in 1994 en 1995 reeds bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden, waarbij een ernstig geval van bodemverontreiniging is geconstateerd (olie) ter plaatse van de toenmalige technische voorzieningen en noodstroomvoorziening van het ziekenhuis. Hiervoor is een saneringsplan opgesteld en in 1999 heeft de sanering daadwerkelijk plaatsgevonden. Onder de bebouwing is destijds een lichte verontreiniging met minerale olie achtergebleven. De provincie heeft ingestemd met het resultaat van de toenmalige sanering.
Uit het verkennend onderzoek van Search Milieu BV uit 2005 blijkt dat op diverse andere locaties binnen het terrein sprake is van lichte verontreinigingen. Daarnaast zijn er ter plaatse van één van de boringen een sterke verontreiniging met zink en matige verontreinigingen met koper en lood in de bovengrond aangetroffen. Om inzicht te krijgen in de omvang van deze verontreinigingen is een nader bodemonderzoek uitgevoerd.
In het nader bodemonderzoek wordt de verontreiniging met zink, koper en lood ingeschat op minder dan 25 m³. Daarmee is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en is er geen saneringsplicht in de zin van de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Heemstede is op 24 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld in de nota "Archeologiebeleid Heemstede: toekomst voor het verleden". Het doel hiervan is enerzijds het behoud van archeologische waarden in situ, anderzijds krijgen archeologische waarden een plaats in het dynamische proces van de ruimtelijke ordening. Het is van belang dat de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit in een vroeg stadium anticipeert op mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied. Door duidelijke procedures en de daaraan te stellen eisen worden verassingen zoveel mogelijk vermeden en wordt de snelheid van afhandeling bevorderd.
De beleidskaart Archeologie is gemaakt op basis een inventarisatie van het bodemarchief van Heemstede. Deze kaart geeft aan wanneer een verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Bepalend hiervoor is de omvang (oppervlakte) en diepte van de bodemverstorende activiteit.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plangebied valt binnen het archeologiebeleid van de gemeente Heemstede onder het regime "plannen groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm". Deze gebieden zijn recent verstoord en liggen niet op de strandwal. Tevens zijn er geen archeologische waarden in deze gebieden bekend.
Het voorliggende plan reikt tot dieper dan 40 cm onder maaiveld. In 2003 is inventariserend archeologische onderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek (Inventariserend archeologisch onderzoek ter plaatse van het Spaarne Ziekenhuis te Heemstede, Oranjewoud, december 2003). Daaruit zijn geen archeologische sporen naar voren gekomen. Vanwege de uniformiteit in bestemmingsplannen, is het wel wenselijk dat de archeologische verwachtingswaarde wordt vertaald naar het bestemmingsplan. Tevens zijn de plannen ten opzichte van 2003 beperkt aangepast. Er wordt daarom een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen, waarmee de archeologische beleidskaart wordt vertaald naar dit bestemmingsplan. Indien bij de vergunningaanvraag blijkt dat het uitgevoerde onderzoek afdoende is, hoeft er uiteraard geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Voor het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland is het Waterbeheerplan van toepassing. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
Het WBP legt accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in het oosten van de kern Heemstede, ingeklemd tussen Het Spaarne en de Händellaan. Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend.
Bodem en grondwater
De maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert tussen NAP -0,2 m en NAP +0,8 m. De bodem bestaat volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) voor het grootste deel uit zandgrond, tevens komt plaatselijk veen voor. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 m en de 0,8 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gesitueerd in stedelijk gebied en behoort tot het boezemland, waarbij overtollig water vrij afwatert naar het ten oosten gelegen Zuider Buiten Spaarne en de noodelijk gelegen Bronsteevaart. Het Spaarne behoort tot het Boezemwater en is onderdeel van het primair water. In de boezem is het gemiddelde waterpeil NAP -0,62 m (zomerpeil NAP -0,61 m, winterpeil NAP -0,64 m).
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied is geen Kader Richtlijn Water (KRW)-lichaam aanwezig. De Zuider Buiten Spaarne behoort wel tot de KRW-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is nog geen riolering aanwezig. In de naaste omgeving ligt een gemengd rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan maakt de realisatie van maximaal 18 woningen mogelijk.
Waterkwantiteit
In het verleden is voor het gehele voormalige ziekenhuisterrein, dus zowel het noordelijke als het zuidelijke deel, een plan ontwikkeld, waarbij tevens het watersysteem binnen het gebied is geregeld. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het aandeel verharding en oppervlaktewater in de voormalige situatie en in de toen beoogde situatie. Met het voorliggende plan wordt een aangepaste invulling van het noordelijke deel van het ziekenhuisterrein mogelijk gemaakt, zonder dat op dit moment exact vaststaat hoe het gebied ingevuld zal worden. Het totale bestemmingsvlak waar woningbouw in mogelijk wordt gemaakt is circa 4670 m2 groot en het bestemmingsvlak waar verkeersbestemmingen mogelijk worden gemaakt is circa 1960 m2 groot. Het bestemmingsvlak voor woningen zal niet volledig verhard worden.
Het aantal woningen dat mogelijk gemaakt wordt, blijft gelijk ten opzichte van het eerder opgestelde plan waardoor ook de toekomstige verharding gelijk zal blijven.
Tabel 4.3 Oppervlakten verharding en oppervlaktewater
oorspronkelijke situatie | beoogde situatie | |
bebouwd oppervlak | 7.000 m² | 8.000 m² |
oppervlakteverharding | 16.000 m² | 9.000 m² |
totaal verhard oppervlak | 23.000 m² | 17.000 m² |
nieuwe watergang oost-west | 0 m² | 2.800 m² |
afname verhard oppervlak | n.v.t. | 6.000 m² |
toename oppervlaktewater | n.v.t. | 2.800 m² |
Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is te zien dat het aandeel verharding afneemt. Daarnaast is reeds een groot deel van het water waarnaar wordt verwezen, aangelegd. Voor voorliggende plan is dan ook geen watercompensatie noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Voor nieuwbouw wordt op basis van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gestreefd naar 100% afkoppelen. Hierbij wordt er een hemelwaterriool en een vuilwaterriool aangebracht. Naast dat afkoppelen ervoor zorgt dat er minder schoon water naar de rioolwaterzuivering afgevoerd hoeft te worden, zorgt het er ook voor dat het rioolstelsel klaar gemaakt wordt voor de toekomst. Steeds vaker vallen er intense buien. Het aanleggen van hemelwaterriolen zorgt er voor dat ook in de toekomst de hevige regenbuien verwerkt kunnen worden en dat het vuilwaterriool goed blijft functioneren.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein in een woongebied.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 eengezinswoningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt circa 2,3 km ten westen van het plangebied.
Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: gisviewer provincie Noord-Holland)
Het plangebied ligt niet in of tegen een beschermd natuurgebied. Direct effecten als areaalverlies, versnippering en verdroging treden dan ook niet op. Vanwege de ruime afstand tot de natuurgebieden en de tussenliggende woongebieden treedt verstoring eveneens niet op. De ontwikkeling zou vanwege de toename van verkeer wel kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is echter relatief beperkt, 180 mvt/etmaal. Het verkeer zal zich voor een groot deel beperken tot de kern van Heemstede en zich verder afwikkelen naar de snelwegen ten oosten van Heemstede. Slechts een zeer beperkt deel wikkelt zich af in de richting van het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot een waarneembare toename van de stikstofdepositie.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Het braakliggende terrein biedt geen groeiplaatsen aan beschermde soorten.
Vogels
In de omgeving van het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Het braakliggende terrein biedt geen broedgebied aan vogels.
Zoogdieren
Op het braakliggende terrein zullen incidenteel soorten als huismuis, veldmuis en egel aanwezig zijn. Het terrein heeft geen functie voor vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen af en toe gebruik maken van het plangebied. In Heemstede en omgeving is ook het voorkomen van de rugstreeppad bekend. Deze soort komt vaak voor op braakliggende, zanderige terreinen. In het verleden is de soort hier echter niet aangetroffen. In de komende periode wordt onderzocht of deze soort in het plangebied kan voorkomen. Indien hiervan sprake kan zijn, zal in het voorjaar specifiek onderzoek gedaan worden naar deze soort. Mocht de rugstreeppad worden aangetroffen, dan is de verwachting dat hiervoor voldoende compenserende of mitigerende maatregelen in of in de nabijheid van het plangebied kunnen worden getroffen.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.4: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | veldmuis, egel bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad |
nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | - | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | rugstreeppad | ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 20 eengezinswoningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Nader onderzoek rugstreeppad
Op basis van de bureaustudie was geconcludeerd dat nader onderzoek naar het voorkomen van de rugstreeppad noodzakelijk is. Een dergelijk onderzoek is in juni 2015 gedaan door Adviesbureau Mertens B.V., zie bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de rugstreeppad niet voor komt op de locatie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
In het Milieubeleidsplan van de gemeente Heemstede is het streven naar duurzaam bouwen opgenomen. Hierbij moeten op projectniveau duurzaamheidsmaatregelen worden genomen. Met behulp van de systematiek 'GPR-gebouw' kan hierbij inzichtelijk worden gemaakt hoe het is gesteld met de duurzaamheid van een gebouw. GPR-gebouw laat precies zien hoe het is gesteld met de duurzaamheid van een gebouw, aan kopers, huurders, investeerders en beheerders. Het resultaat van een berekening wordt overzichtelijk gepresenteerd in het resultatenscherm, het Duurzaamheidslabel en de CO2 monitor. Dat maakt vergelijking van alternatieven mogelijk. Gestreefd wordt naar een GPR-score van 7.
Een voorbeeld van een maatregel die getroffen kan worden op het gebied van duurzaamheid, is
het installeren van een ventilatiewarmtepomp bij de bouw van de woningen. Een dergelijke pomp benut de warmte uit afgevoerde ventilatielucht, bijvoorbeeld bij het opwarmen van tapwater. Aan de hand hiervan kan een energiebesparing van 70% worden bereikt.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 18 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om de ruimtelijke uitgangspunten te kunnen waarmaken dienen deze juridisch door vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten zijn vertaald in het bestemmingsplan.
De aard van het plangebied en de beoogde ontwikkeling geeft in hoofdzaak aanleiding tot een globaal bestemmingsplan. Dit ligt in lijn met de gewenste ontwikkeling voor dit gebied, waarbij nog niet exact vaststaat hoe de ontwikkeling wordt vormgegeven. De randvoorwaarden die nodig zijn om de bestaande en toekomstige belangen te beschermen, worden vastgelegd.
Er zijn dan ook slechts drie bestemmingen in dit bestemmingsplan gehanteerd: Tuin, Verkeer en Wonen. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar het openbaar gebied (Verkeer) en de gronden die zullen worden uitgegeven (Tuin en Wonen). De strook waar de verkeersbestemming is opgenomen, heeft een breedte van 8 m. Daar omheen is een strook van 3 m opgenomen ten behoeve van de voortuin (bestemming Tuin). Hierbinnen zijn geen gebouwen toegestaan. De bestemming Wonen is opgenomen voor het gebied waar de woningen zijn toegestaan. Afhankelijk van het werkelijk te realiseren aantal woningen, is het ook mogelijk ter plaatse van deze bestemming openbare ruimte te creëren. De inrichting van dit gebied heeft nog geen vorm gekregen.
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP2012 is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is per 1 juli 2013 verplicht. Daarbij is voor de systematiek van de regels aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Noordoost.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen komen overeen met de begrippen die in het algemeen worden toegepast binnen Heemstede.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De bestemming "Tuin" vormt een overgangszone tussen het openbaar gebied, de weg en de bebouwing. Om deze openheid te waarborgen zijn op deze bestemming dan ook alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Deze bestemming heeft betrekking op het verkeers- en verblijfsgebied. Het is niet toegestaan gebouwen te bouwen op deze gronden, anders dan nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming "Wonen" is primair het wonen, met eventueel daaraan ondergeschikte aan-huis-gebonden-beroepen, toegestaan. Aan-huis-gebonden beroep wordt omschreven als een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Daarnaast zijn ondergeschikte functies toegestaan, zoals groen, parkeren, verblijfsgebied en speelvoorzieningen. De woningen zijn uitsluitend toegestaan, indien er wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen (1,8 parkeerplaatsen per woning).
De positionering van de woningen is bepaald door middel van een bouwvlak (bouwstroken). Aan de oostzijde is het bouwvlak gedetailleerder vormgegeven om te voorkomen dat er een woning gebouwd kan worden aan deze zijde. Voorts is bepaald dat de voorgevel van de woningen in of parallel aan de bestemmingsgrens moet worden gebouwd. Zo wordt voorkomen dat de woningen 'gedraaid' worden gerealiseerd. Om te voorkomen dat het gebied niet te dicht wordt bebouwd, is opgenomen dat de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van het bouwperceel bedraagt. Onder voorwaarden kan van deze oppervlakte worden afgeweken. Verder zijn er onderlinge afstanden opgenomen tussen de woningen (in principe 4 m, waarbij tussen twee blokjes van drieaaneen gebouwd gebouwen een afstand van 6 m moet worden aangehouden).
Ook is bepaald dat ten hoogste 18 woningen kunnen worden gerealiseerd. De hoeveelheid woningen per strook of deelgebied is verder vrijgelaten (met inachtneming van de overige regels).
De vorm van de woningen is grondgebonden, waarbij de woningen vrijstaand, tweeaaneen of drieaaneen worden gebouwd. In de zuidelijke strook zijn uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan en aan de oostzijde uitsluitend vrijstaande woningen (maximaal 2).
Ten aanzien van de hoogte van de woningen is bepaald dat de bouwhoogte ten hoogste 12 m mag bedragen en de goothoogte ten hoogste 3 m, waarbij aan één zijkant van een woning een hoogte van 6 m is toegestaan.
Voor de regeling ten aanzien van dakkapellen en erfbebouwing is aangesloten bij de standaardbepalingen die gelden binnen de gemeente Heemstede.
Ten aanzien van een aantal functies is expliciet aangegeven dat dit valt onder strijdig gebruik (onder meer detailhandel, seksinrichtingen, bewoning van bijgebouw). Conform het gemeentelijk beleid is het wel onder strikte voorwaarden toegestaan een seksinrichting te vestigen. Dit is in alle bestemmingsplannen in Heemstede opgenomen. Zo mogen er niet meer dan 2 seksinrichtingen in de gehele gemeente zijn en moet de afstand van het gebouw waarin het wordt gevestigd tot het dichtstbijzijnde gebouw ten minste 25 m bedragen.
Waarde - Archeologie 6 (artikel 6)
Op basis van het gemeentelijk beleid, geldt voor deze gronden een archeologische verwachtingswaarde (zie ook paragraaf 4.9). In de regels is opgenomen dat voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 10.000 m² en met een diepte dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd voordat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
Antidubbeltelregel (artikel 7)
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Overige regels (artikel 10)
Werking wettelijke regels
In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.
Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold.
Overgangsrecht (artikel 11)
In artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De bestaande loodsen worden onder het overgangsrecht gebracht.
Slotregel (artikel 12)
Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.
Exploitatieplan
Dit plan voorziet in een aangewezen bouwplan, zoals bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro. Dat betekent
dat de gemeente in principe gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen, tenzij de kosten anderszins zijn verzekerd. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, zal een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de gronden zijn gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
De gronden zijn reeds in eigendom bij de ontwikkelende partij. Door de aanpassingen in het bestemmingsplan, is de verwachting dat woningen sneller verkocht kunnen worden. De exploitatieovereenkomst wordt naar aanleiding hiervan nog aangevuld.
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient voor dit bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de volgende instanties:
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie Noord-Holland hebben reeds aangegeven geen overleg te willen voor plannen die niet van nationaal belang zijn of zijn aangegeven in het door de provincie opgestelde beleid hierover. Aangezien in het plangebied geen zaken met een nationaal belang aanwezig zijn, kan worden volstaan met het sturen van de bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Met het Hoogheemraadschap heeft overleg plaatsgevonden. De reactie van het hoogheemraadschap is verwerkt in de waterparagraaf.
Inspraak
Dit bestemmingsplan is gebaseerd op een aantal uitgangspunten die zijn geformuleerd voorafgaand aan dit bestemmingsplan. Tijdens de totstandkoming van deze uitgangspunten is een informatieavond georganiseerd met een delegatie van de omwonenden (9 januari 2014). De geformuleerde uitgangspunten hebben in het kader van de bekendmaking van de voorbereiding van dit bestemmingsplan terinzage gelegen. Eenieder heeft de mogelijkheid gekregen hierop te reageren. Een overzicht van de inspraakreacties met een gemeentelijk reactie is opgenomen in bijlage 2. Deze reacties zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan, waarbij enkele aanpassingen zijn gedaan ten opzichte van de aanvankelijke uitgangspunten. Naast bovengenoemde informatieavond, heeft op 3 juni 2014 de gemeenteraad een bezoek gebracht aan Watermuziek. Op 18 juni 2014 heeft een overleg tussen wethouder Ates en afgevaardigden van de omwonenden van Watermuziek (en Spaarnelicht) plaatsgevonden. Vervolgens heeft op 11 september 2014 een informatieavond over Watermuziek plaatsgevonden en is op 4 november 2014 het ontwerpbestemmingsplan besproken. De commissie Ruimte heeft het (concept)ontwerpbestemmingsplan op 13 november 2014 besproken, waarna op 10 december 2014 vervolgens nogmaals een overleg heeft plaatsgevonden tussen wethouder Ates en afgevaardigden van de omwonenden van Watermuziek. Dit heeft geleid tot enkele extra aanpassingen, ten opzichte van de uitgangspunten, in het ontwerpbestemmingsplan. Omdat eenieder de mogelijkheid heeft gekregen te reageren op de uitgangspunten, wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp tervisie gelegd.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van 21 mei tot en met 2 juli 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden belanghebbenden een zienswijze indienen. Er zijn echter geen zienswijzen binnen gekomen zodat het plan ongewijzigd wordt vastgesteld.